Geschreven: 1972
Bron: Van Gennep Amsterdam 1976
Eerste versie: Der Spätkapitalismus, Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main 1972
Vertaling: Geautoriseerde vertaling door Willy van Wichelen
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee voor het Marxists Internet Archive, juli 2006
Inhoudsopgave
Bewegingswetten en geschiedenis van het kapitaal
De structuur van de kapitalistische wereldeconomie
De drie voornaamste bronnen van surpluswinst in de ontwikkeling van het moderne kapitalisme
De ‘lange golven’ in de geschiedenis van het kapitalisme
Valorisering, klassenstrijd en meerwaardevoet in het laatkapitalisme
De specifieke kenmerken van de derde technologische revolutie
De verkorte rotatietijd van het vaste kapitaal en de dwang tot bedrijfsplanning en economische programmering
De versnelde technologische vernieuwing
Permanente bewapeningseconomie en laatkapitalisme
De internationale concentratie en centralisatie van het kapitaal
Neokolonialisme en ongelijke ruil
Expansie van de dienstensector, ‘consumptiemaatschappij’ en realisering van de meerwaarde
De permanente inflatie
De industriële cyclus in het laatkapitalisme
De staat in het laatkapitalisme
Ideologie en laatkapitalisme
Het laatkapitalisme in zijn totaliteit
De crisis van de kapitalistische productieverhoudingen
Bibliografie
Toen ik in 1961 het manuscript van mijn Traité d’économie marxiste aan de Franse uitgever gaf, was ik niet tevreden met de uiteindelijke versie van hoofdstuk 14, dat gewijd is aan het tijdperk van het neergaande kapitalisme, d.w.z. aan de huidige periode. Dit hoofdstuk bevat naar mijn mening weliswaar geen beoordelingsfouten, maar de zwakte ervan ligt in het overdreven descriptieve karakter, d.w.z. het ontbreekt de verklarende analyse aan systematiek en ik had me met name te weinig ingespannen om de huidige geschiedenis van het kapitalisme af te leiden uit de immanente bewegingswetten van het kapitaal.
In de jaren daarna heb ik verschillende gelegenheden benut om de analyse van het laatkapitalisme te systematiseren en de theoretische plooien glad te strijken. De minder omvangrijke geschriften, die ik tussen 1963 en 1967 over dit onderwerp heb gepubliceerd, vatten de beslissende punten van de theorie van het laatkapitalisme samen. Het ging er in feite alleen nog om, deze analyse theoretisch en empirisch te staven en er een gesloten vorm aan te geven. Daartoe ontbrak het mij in deze jaren aan tijd.
In het verloop van deze deelonderzoeken ben ik tot de conclusie gekomen, dat de geschiedenis van de kapitalistische productiewijze slechts te verklaren is door een mediatie tussen de bewegingswetten van het ‘kapitaal in het algemeen’ en de concrete verschijningsvormen van de ‘vele kapitalen’. Iedere poging om zich tot het eerste te beperken of dat direct tot het tweede te reduceren, is methodisch niet te rechtvaardigen en in de praktijk tot mislukken gedoemd. Zo bleek het o.a. noodzakelijk om de klassenstrijd tussen kapitaal en arbeid, de rol van de burgerlijke staat en de laatkapitalistische ideologie, de concrete en in iedere fase van het kapitalisme veranderende structuur van de wereldhandel, d.w.z. van de wereldmarkt, in de analyse van de opeenvolgende stadia van het kapitalisme en in die van de huidige laatkapitalistische fase te betrekken. Dit boek is daarom opgebouwd op een manier die enige verwantschap heeft met het plan dat Karl Marx oorspronkelijk voor Das Kapital ontwikkelde: het kapitaal in het algemeen, de concurrentie, het kredietwezen, het aandelenkapitaal, het grondeigendom, de staat, de buitenlandse handel, de wereldmarkt (bij dit laatste deel wilde Marx ook de crises op de wereldmarkt betrekken). Door de concrete indeling van dit plan, waarvan de uiteindelijke versie van Marx’ Kapital al afweek, heb ik mij overigens niet laten leiden.
De eerste vier hoofdstukken van dit boek plaatsen de analyse in haar algemene kader. Zij behandelen het probleem van de methode (hoofdstuk 1), de verhouding tussen de ontplooiing van de kapitalistische productiewijze plus haar innerlijke tegenspraken en de ontplooiing van het daarmee corresponderende sociaalgeografische milieu, d.w.z. de wereldmarkt (hoofdstuk 2 en 3), de samenhang tussen de ontwikkeling van de kapitalistische techniek en de ontwikkeling van de kapitaalvalorisering (hoofdstukken 3 en 4). Theoretisch minder bedreven of geïnteresseerde lezers zouden hoofdstuk 1 kunnen overslaan.
De negen volgende analytische hoofdstukken behandelen de voornaamste kenmerken van het laatkapitalisme in een logisch-historische volgorde: het uitgangspunt, een radicale verbetering van de valoriseringsvoorwaarden van het kapitaal als resultaat van de historische nederlagen van de arbeidersklasse door fascisme en wereldoorlog (hoofdstuk 5); de ontplooiing door de derde technologische revolutie (hoofdstuk 6); de specifieke kenmerken van de nieuwe fase van de kapitaalontwikkeling (hoofdstuk 7, 8 en 9); de bijzondere verbinding van laatkapitalisme en wereldmarkt (hoofdstuk 10 en 11); de nieuwe verschijningsvormen van en oplossingen voor het realiseringsprobleem (hoofdstuk 12 en 13).
De vier laatste hoofdstukken zijn synthetisch van aard en proberen de resultaten van de analyse samen te vatten; zij laten zien, hoezeer de fundamentele bewegingswetten en immanente tegenspraken van het kapitaal niet alleen doorwerken in het laatkapitalisme, maar ook op de spits gedreven worden (hoofdstuk 14 tot 18). Twee waarschuwingen zijn hier op hun plaats. In de eerste plaats gebruiken wij het begrip ‘laatkapitalisme’ niet in de zin van een ‘wezenlijk nieuw soort’ kapitalisme dat de analytische resultaten van Marx’ Kapital en Lenins Imperialismus achterhaald zou doen lijken. Net zoals voor Lenin de analyse van het imperialisme slechts mogelijk was op basis van Das Kapital en als bevestiging van de algemene, door Marx uiteengezette wetmatigheid van de kapitalistische productiewijze, is voor ons de poging tot een marxistische analyse van het laatkapitalisme slechts mogelijk als bevestiging van Lenins imperialisme-analyse. De periode van het laatkapitalisme is geen nieuw tijdperk in de kapitalistische ontwikkeling, maar slechts een verdere ontwikkeling van het imperialistische, monopoliekapitalistische tijdperk. Dat houdt in, dat de door Lenin beschreven kenmerken van het imperialistische tijdperk in het laatkapitalisme hun geldigheid behouden. Ten tweede moeten wij met spijt vaststellen, dat wij voor deze historische periode geen betere naam hebben kunnen vinden dan de — onbevredigende, want chronologische en niet synthetische — term ‘laatkapitalisme’. In een van de laatste hoofdstukken van dit boek zullen wij verduidelijken, waarom wij de voorkeur geven aan deze term boven het begrip ‘staatsmonopolistisch kapitalisme’. Dat deze term verre te verkiezen is boven het begrip ‘neokapitalisme’ (dat dubbelzinnig is, omdat men het zowel in de zin van een radicale continuïteit als in de zin van een radicale discontinuïteit met het traditionele kapitalisme kan interpreteren), is duidelijk. Misschien zal de discussie in de nabije toekomst een beter, synthetisch begrip opleveren. Voorlopig blijven wij de term ‘laatkapitalisme’ als hulpmiddel hanteren, in de overtuiging dat niet de naam maar de verklaring van de feitelijke ontwikkeling doorslaggevend is.
Mijn vrienden en verwanten prof. dr. Elmar Altvater, Perry Anderson, Robin Blackburn, Gisela Mandel, Doremarie Mauz, Jakob Moneta, Michele Salvati, dr. Ulrich Scholtz en Bob Sutcliff hebben het manuscript aandachtig gelezen en mij vele belangrijke suggesties gedaan voor formele en inhoudelijke verbeteringen.
Daarvoor wil ik hen hartelijk danken.
Wat dit boek het meest benadeeld heeft is het feit, dat Roman Rosdolsky, de marxistische econoom die mij politiek en theoretisch het meest verwant was, stierf vóór ik met de redactie van de tekst kon beginnen. De herinnering aan onze gemeenschappelijke discussies en de studie van zijn belangrijke, postuum gepubliceerde boek Zur Entstehungsgeschichte des Marxschen ‘Kapital’ moesten daarom zoveel als mogelijk was de constructieve kritiek van deze zeer begaafde theoreticus vervangen.
De socialistische studenten en assistenten van de faculteit der politieke wetenschappen aan de Freie Universität in West-Berlijn, die mij in het wintersemester van 1970-1971 als gasthoogleraar hebben uitgenodigd, hebben de zo vaak noodzakelijke ‘druk van buitenaf’ uitgeoefend, om mij mijn gedachten over de theorie van het laatkapitalisme te doen ordenen en daaraan de gesloten vorm van dit boek te geven. Zij hebben mij ook de daartoe vereiste tijd gegeven.
Ik draag dit boek daarom op aan mijn gestorven vriend en kameraad Roman Rosdolsky, medestichter van de CP van de West-Oekraïne, medestichter van de trotskistische beweging in de West-Oekraïne, die de zaak van de bevrijding van de arbeidersklasse en de socialistische wereldrevolutie zijn leven lang trouw is gebleven, die in de donkerste tijd van onze bewogen eeuw de continuïteit van de theoretische traditie van het revolutionaire marxisme veilig heeft gesteld;
en aan de socialistische studenten en assistenten van de Freie Universität van West-Berlijn, die deze continuïteit en theoretische traditie kritisch-creatief zullen bewaren en uitbreiden.
Eén van de belangrijkste functies van dit boek was om op basis van Marx’ theorie de lange naoorlogse periode van versnelde groei van de internationale kapitalistische economie te verklaren en tegelijkertijd aan te tonen dat deze periode niet onbeperkt kon blijven voortduren en door een nieuwe ‘lange golf’ van groeiende maatschappelijke en economische spanningen en crises, met een veel lagere gemiddelde groeivoet van de internationale kapitalistische economie, zou worden opgevolgd.
Toen dit boek geschreven werd, tussen 1970 en 1972, gold deze stelling in brede kring, ondanks de Franse mei van 1968 en de ineenstorting van het internationale valutasysteem, als empirisch onbewezen en twijfelachtig, en stuitte zij op veel scepsis. Tegenwoordig twijfelt bijna niemand nog serieus aan het feit, dat het keerpunt van de naoorlogse economische ontwikkeling achter ons ligt, en niet vóór ons. De langdurige boom van na de oorlog hoort tot het verleden. De illusie, als zou de ‘gemengde economie’, het ‘georganiseerde kapitalisme’, de ‘macht van de monopolies’ of het ‘staatsmonopolistische kapitalisme’ in staat zijn om voor onbeperkte tijd volledige werkgelegenheid en een hoge groeivoet te verzekeren, is begraven. De interne tegenspraken van de kapitalistische productiewijze zijn in het laatkapitalisme net zo werkzaam als in het verleden, zij het ook in andere verschijningsvormen en in andere tijdsafstanden. Dat dit alles onvermijdelijk was, probeerden wij in dit boek aan te tonen.
Wij hebben ons zoveel mogelijk verzet tegen de verleiding om in deze uitgave veel extra materiaal toe te voegen. Wij hebben ons beperkt tot het wezenlijke en tot de correctie van enkele minder belangrijke formuleringen die aanleiding kunnen geven tot misverstand, waarop verschillende critici ons hebben gewezen. Wij danken hen daarvoor, zonder hen afzonderlijk te noemen. Bovendien hebben wij enkele statistieken bijgewerkt met de nieuwste gegevens, hebben wij enkele belangrijke, na 1970 verschenen boeken in de beschouwing betrokken, en hebben wij tenslotte het hoofdstuk ‘Staat en ideologie’ in twee zelfstandige delen gesplitst om vooral dat over de staat te kunnen uitbreiden.
Aanvullend commentaar blijft bewaard voor de steeds meer op gang komende internationale discussie over het hedendaagse kapitalisme met zijn tegenspraken en ontwikkelingstendensen op lange termijn. Met dit boek hebben wij een bijdrage proberen te leveren tot het begrip van deze problematiek. Of dit begrip voldoende is en een samenhangend gesloten geheel vormt, daarover zal de geschiedenis oordelen. Wij hebben geen reden om haar oordeel te vrezen.
31 december 1974