Jasper Schaaf

Durven vooruit te denken


Geschreven: juni 2012
Deze versie: Met dank aan Jasper Schaaf
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Creative Commons LicenseCreative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


Verwant:
Waarom socialisme?
De kerk en het socialisme
De geschiedenis van het socialisme

Over conservatisme en socialisme[1]

Oude argumenten. Socialisten verdedigen sociale voorzieningen en rechten en ‘daarom’ verwijten liberalen en media hen conservatisme. Je hoort het vaker, mensen papegaaien het na. Liberalen benadrukken vernieuwing en menen zich zo te kunnen profileren tegenover die ‘oude’ socialisten. Paradoxaal speelt hier een stokoud argument.

Pas gaf ik een lezing over de filosofie van Karl Marx en Het kapitaal. Daar is belangstelling voor, al vinden sommigen dit misschien ouderwets. Onder meer stelde ik: ‘De uitbuiting legt belangrijke zwakten van het kapitalistisch systeem bloot. Want winst is volgens Marx in laatste instantie gebaseerd op arbeid. En doordat in de loop van de geschiedenis de factor arbeid kleiner lijkt te worden in vergelijking met de rol van machines, lijkt op den duur het kapitalisme haar winstmogelijkheden kwijt te raken. Daar wijst Marx op, overigens vooral in het pas na zijn dood gepubliceerde derde deel van Het kapitaal. Hij bespeurt echter tegelijk mogelijke tegentendensen die weer een nieuwe opleving van de kapitalistische economie kunnen opleveren.[2] Tegenwerkende oorzaken versus verval zijn bijvoorbeeld het aanboren van nieuwe afzetmarkten, verlaging van de kosten van het levensonderhoud van de werkende massa’s of vergroting van de uitbuiting van de arbeid door intensivering.’

Dit globale beeld kan voor actuele discussies relevante punten opleveren. Het gaat dan om verlaging van de lonen en uitkeringen, flexibilisering, versoepeling van het ontslagrecht, de intensivering van de arbeid en verlenging van de arbeidstijd. Dus om wat met name liberale partijen graag hervormingen noemen. Er is weer eens weinig nieuws onder de zon, hoe hard men dit ook vernieuwing noemt. In allerlei vormen wordt dit uitgewerkt, zoals het pleidooi voor een loonstop, een hogere AOW-leeftijd, die bespaart op pensioenen en uitkeringen, versoepeling van ontslagrecht, flexibilisering door ontslag en het vervolgens voor een lager salaris weer in dienst nemen van de net ontslagen werknemer als ZZP-er of op een 0-uren contract.

Als je Marx’ boekje Loon, prijs en winst uit 1865 leest, en je ziet dat in die tijd sommige werknemers al onzeker waren of ze niet beter loon konden inleveren om de kans op behoud van werk te vergroten, merk je hoe oud deze discussie is. Deze zit ingebakken in het economisch systeem. Er zijn veel meer historische voorbeelden van te geven. Het gaat om algemene strijdpunten tussen belangen in een kapitalistische economie, waarin vakbonden, socialistische partijen en werknemers niet alleen op moeten komen voor behoud van rechten en een redelijk loonpeil, maar ook steeds in de discussie terecht komen hoever zij daarin kunnen en moeten gaan. Deze structurele kapitalistische discussie speelt weer eens. Het jargon van progressief versus conservatief is het normale omhulsel, niets vernieuwends aan.

Naast deze economische en politieke klassieker waarvan de oplossing vooral afhangt van waar de politieke wil en macht in resulteren en de internationale context, inclusief de kracht van de internationale vakbeweging en linkse partijen, is als het om conservatisme en vernieuwing gaat minstens zo interessant te kijken wat het aanboren van nieuwe afzetmarkten en industriële en dienstverlenende vernieuwingen kunnen opleveren. Dan ligt de scheidslijn van progressief en conservatief gelijk anders. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bereiken van een werkelijk duurzame economie. Dan blijken echter partijen die graag over hervormingen spreken vaak stevig aan bestaande structuren vast te houden. Maar ook hebben ondernemers gelijk die zien dat zij moeten innoveren, omdat vroegere producten op voorheen rendabele markten weinig of niets meer opleveren. Door de technologische vernieuwing en het steeds eenvoudiger kopieergedrag is de internationale concurrentie sterk veranderd.

Vanuit de oude reflex wordt echter teruggevallen op de inzet van verlaging van de prijs van de arbeid. Dit is paradoxaal, want binnen de huidige kapitalistische economie is de consumptiekracht van de werkende massa nodig om voldoende producten af te kunnen zetten.

Een deel van de technologische en maatschappelijke vernieuwing blijkt zich krachtig autonoom door te zetten, helemaal los van of men dit vernieuwing noemt en hier nadrukkelijk voor is. Over de ICT-vernieuwingen zijn genoeg opmerkingen te maken, zoals de gedwongen winkelnering van Microsoft bij elk nieuw product, waarbij na enkele jaren de service voor de oudere producten stopt. Hier bestaat zeker een verschil in enthousiasme voor vernieuwing en zijn jongere generaties – zoals het hoort – vaak vernieuwender. Elke generatie start middenin een verandering, dus een ander perspectief lijkt er aanvankelijk weinig toe te doen. Maar niemand ontkent de impact van deze technologische vernieuwing. Deze grijpt ook in op het persoonlijk leven en stimuleert vormen van individualisme, al ontstaan er ook virtuele gemeenschappen met een eigen sociale dynamiek.

Er bestaan trouwens opmerkelijke pendulebewegingen. Het Nieuwe Werken komt bijvoorbeeld vaak neer op meer thuiswerken. Als ik dat vergelijk met mijn eigen werk in het Hoger beroepsonderwijs herinner ik me dat docenten vroeger niet eens een werkkamer hadden. Ze deden naast het lesgeven hun werk thuis in een vrij flexibele setting. Die vorm werd eerst opgeheven onder het progressieve motto van het ‘tijd- en plaatsgebonden werken’, waarbij ieder een eigen werkplek, PC en per taak een tot op minuten uitgerekende werktijd kreeg. Vervolgens wordt dit even progressief weer opgeheven vanuit een idee van Het Nieuwe Werken, flexibiliteit en eigen verantwoordelijkheid. Het kan een nuttige verandering zijn, maar dat moet je wel per werksoort en de persoon van de werknemer bekijken. Soms werkt dit goed, een andere keer helemaal niet.

De maatstaf of iets nu vernieuwend is of niet zit dus kennelijk niet zo zeer in de originaliteit, als in het vinden van de beste aanpassing binnen de specifieke context. Hierin zit altijd een keuzemoment, zo ook een beoordeling of die aanpassing als meer sociaal of asociaal bestempeld moet worden.

Inhoudelijk is de verandering vaak betrekkelijk. In de jaren tachtig van de vorige eeuw was arbeidstijdverkorting (ATV) een oplossing voor de groeiende werkloosheid. Het werk moest ‘gewoon’ eerlijker worden verdeeld. Kennelijk liet de arbeidsproductiviteit die verkorting toe. Nu opeens – het neoliberalisme staat sterk in zijn schoenen – moeten we allemaal langer werken en zijn uitkeringen bijna een vies woord. Wat was en is nu de echte hervorming, korter of langer werken?

Progressief en echte hervormingen, er is maar één manier om hierin verder te komen. Benoemen wat er anders moet, en in welke context. Het lijkt te vragen om een blauwdruk, een utopie bijna, ook al weet je dat het nooit precies zal worden zoals je het nu probeert voor te stellen. Bijvoorbeeld inzake werk, welzijn, duurzaamheid, onderwijs, cultuur en de andere belangrijke maatschappelijke en levensterreinen. Een blauwdruk, dat levert toch niets op?

Thomas More en de utopie

Een progressief beleid moet op z’n minst uitgaan van een idee hoe vooruitgang vorm krijgt. Je kunt in kleine stapjes en pragmatisch vooruit. Je kunt ook een gerichter doel hebben. Dat kan globaal zijn, een aanduiding. Een nauwkeuriger omschrijving van verder gelegen doelen is momenteel niet populair, zeker niet zoals het label ‘hervorming’. Doorredeneren is kennelijk moeilijk.

Als we eens naar deze uitdaging kijken vanuit een ander perspectief, dat je wel een beeld hebt. Zou dat iets opleveren? Misschien wat onverwacht, maar laten we eens teruggaan naar de utopie van Thomas More.

Eigenlijk zijn utopieën heel alledaags. Een klassiek heldenepos, zegt dat niet veel over de wensen over een betere samenleving? Zie de mythische figuren en leiders, Jezus, Boeddha en vele anderen, bij wie beeldrijke overleveringen vertellen over goed en kwaad, en over een betere samenleving. Altijd maar weer dromen mensen zich een toekomst. Mensen kunnen nu eenmaal van het hier en nu abstraheren, en maken volop gebruik van deze mogelijkheid. Het utopisch denken wordt natuurlijk naïef genoemd, maar het wordt er niet minder vaak om beoefend. De klacht hoort erbij, het is een onderdeel van het gangbare ideologische discours.

Thomas More scherpt het genre van de utopie aan en geeft het zijn naam. De raamvertelling Utopia is een kritisch maatschappijbeeld. Zijn vertelling is grondig doordacht, hij werkt er van 1510-1516 aan, dus maar liefst zes jaar. Het is een kritiek, een perspectief en een verhaal met een uiterst serieuze ondertoon vanuit humane waarden. Het kan symbolisch worden genomen, een moment op stil te staan. Het kan ook letterlijk worden genomen, al zijn de verschillende alternatieven misschien niet zo bedoeld. Maar intussen wordt met het beeld van een samenleving met een gelijkheidsideaal, de organisatie van de arbeid, de verdeling van goederen, de opvoeding van de kinderen inclusief crèches, de omgang met verschillende religies en de bejegening van gevangenen, een alternatief geboden. Bovendien is het een filosofisch werk, ook voortbouwend op Plato’s staatsleer, met dezelfde ernst.

Veel commentatoren hebben in de loop der tijd benadrukt dat More niet zonder meer een ideale samenleving, een direct toepasbaar alternatief wil schetsen.[3] En met de vorm van een raamverstelling houdt More ook wat afstand tot zijn eigen verhaal. Het staat er echter allemaal wel. Hij schetst een republiek en sterke statelijk gevormde en gehandhaafde waarden, met veel voordelen voor de burgers. Hierbij heeft hij meer oog voor de algemene sociale orde dan voor individuele vrijheden. Al biedt de vertelling geen direct toepasbaar alternatief, het is een strenge maatstaf, een spiegel met veel consequenties. Het is ook beslist niet onlogisch dat in een tijd van wanorde en onzekerheden een dergelijke maatschappij de voorkeur krijgt van de lezer. Zeker wanneer de kinderen echt onderwijs krijgen, er welvaart zal heersen en ieder zijn rol speelt, weliswaar slechts gelijk aan de medeburger, maar dan ook gelijk om dezelfde rechten en welvaart als die burger te ontvangen. Voor wat hoort wat.

Dit ideaaltype is een aantrekker. Als het bereikt zou kunnen worden, is het toch veel aantrekkelijker dan vrijwel alles wat in de tijd van More bestond? Nog altijd zal een dergelijk beeld aantrekkelijk zijn. Zeker als je er ook nog bij vertelt dat het maar een beeld is, een verhaal. Hier speelt een paradoxale kracht. Fictie en realiteit rollen vrolijk door elkaar, dat levert de vertelling zeker op. De utopie is daarmee geen tijdelijk verschijnsel, er zullen altijd weer nieuwe volgen.

Zeker nu is de utopie aan de orde. Kijk eens naar computergames en futuristische 3D-films, hoeveel ontlenen hun aantrekkelijkheid niet aan utopisme? En waar komt die aantrekkelijkheid vandaan? Het net voorstelbare wordt voorgesteld. Alle mensen vormen beelden hoe het anders en beter kan. De utopische voorstelling geeft structuur en erkenning aan de eigen gedachte. ‘Zo bedoelde ik het immers ook.’

More schetst niet zomaar een beeld, het gaat hem om reële principes, zoals van rechtvaardigheid en een inzet voor vrede. Wanneer koning Hendrik VIII breekt met de Rooms Katholieke kerk weigert kanselier Thomas More een nieuwe eed van trouw aan de koning af te leggen, ondanks de smeekbeden van zijn familie.[4] Hij wordt ter dood veroordeeld op 29 april 1535. More wil de eenheid van de kerk, vooral als gemeenschap, koste wat kost bewaren. Dit is vergelijkbaar met Erasmus die breekt met Luther. Wanneer je Utopia leest, zie je geen losstaande of louter religieuze principes, maar een samenhangend ideaal maatschappijbeeld, een rationeel beeld van een goede gemeenschap.

Utopia is een permanent spanningsveld van relativering van de boodschap en een ernstige presentatie. Geen blauwdruk? More zoekt de grens tussen fictie en mogelijke realiteit duidelijk op, en die lijkt dan te gaan verschuiven. Het idee van een blauwdruk blijft dan toch hangen. Een onplezierige gedachte voor machthebbers die hun rol en aanzien optioneel verliezen, een plezierig beeld voor wie lijdt onder armoede en geweld. De beschreven wereld van het eiland Utopië is wel de betere. Het idee is al mooi.

Al is het dan niet direct een politiek programma, het heeft wel de kenmerken van een kritisch voorstel. Hier zien we de kunst van het balanceren van een praktisch theoreticus, in dit geval ook de politicus die dicht bij de macht staat en theoretisch afstand neemt. In de vorm probeert More ook afstand te suggereren. Hij presenteert een ‘Verslag van het gesprek met Rafaelo Babellario over de ideale staatsvorm, opgetekend door Thomas More, ondersheriff van Londen.’[5] Die aantekening bevat dan weer ‘alles’. In Utopia komen de belangrijkste maatschappelijke terreinen aan de orde. Het eiland met zijn infrastructuur, de steden, het bestuur, arbeid, welvaartsverdeling, cultuur en onderwijs, straffen en wetgeving, oorlog en tenslotte komen ethische vragen en de religie vrij uitvoerig aan bod.

Intussen is het verhaal helemaal niet abstract: ‘Stel paal en perk aan die opkooppraktijken van de rijken en hun monopolistische vrijheid van handelen.’[6] Deze uitspraak slaat op de ontwikkeling waarin adel en grondbezitters de pacht van het land door de boeren opzeggen en de sociale infrastructuur van het platteland vernietigen. More: ‘Dus pikken ze nu alle akkers in, zetten grote hekken om hun nieuwe weilanden, slopen de huizen, verwoesten de dorpen maar laten wel de kerk staan want ze moeten hun schapen toch ergens stallen!’[7] Het gaat hier om een belangrijke ontwikkeling aan het begin van het vroege kapitalisme in Engeland, die leidt tot een totale verpaupering van de boeren en vervolgens tot de trek naar de steden van een armoedig proletariaat. More is overduidelijk en kritisch over deze ontwikkeling, die ten slotte zal leiden tot de ellendige situatie die Friedrich Engels later zal beschrijven in De toestand van de arbeidersklasse in Engeland. Bladzijden lang duurt Mores vernietigende kritiek op deze ontwikkeling. Utopie? De context én de utopie vormen samen een ernstige maatschappijkritiek.

Utopia biedt als denkconstructie een oplossing voor verschillende maatschappelijke kwalen. Rechtvaardigheid, gelijkheid en een vredespolitiek vormen een basis voor een heldere en krachtige maatschappelijke orde. Het noodzakelijke productieve werk wordt eerlijk verdeeld met zo mogelijk of nodig een arbeidstijdverkorting bij de productie van kleren, dus gebruiksgoederen, als ook bij het onderhoud van de infrastructuur: ‘Toch is regelmatig dat soort werk niet nodig en dan wordt er een algemene verkorting van de werkdag afgekondigd.’[8] En dat niet zomaar, maar op basis van een heldere maatschappelijke doelstelling: ‘..., aangezien heel de inrichting van de samenleving in principe maar op één doel gericht is: alle burgers, voor zover het algemeen belang het toelaat, vrijwaren van lichamelijke arbeid om zoveel mogelijk tijd (te) kunnen besteden aan de vrije ontwikkeling van hun geest.’[9]

Meer dan driehonderd jaar later geven Karl Marx en Friedrich Engels in De Duitse ideologie een beeld, eigenlijk een ietwat ironisch beeld van de communistische maatschappij die zij zich voor kunnen stellen. Zij weten dat blauwdrukken nooit precies uitkomen, je proeft het in de lichte spot in de presentatie. Het blijkt ook uit het feit dat Marx zich niet vaak laat verleiden tot zo’n beeld. Interessant is echter hoe hun omschrijving lijkt te passen bij Mores Utopia: ‘In de communistische maatschappij heeft niemand een exclusieve werkzaamheid, maar kan iedereen zich in welke richting hij maar wil bekwamen. De maatschappij regelt de algemene productie en geeft ons daardoor de mogelijkheid vandaag dit en morgen dat te doen, ’s ochtends te jagen, ’s middags te vissen, ’s avonds veelteelt te bedrijven en na het eten de kritiek te beoefenen, net wat ik verkies, zonder ooit jager, visser, herder of criticus te worden.’[10] De geestelijke ontwikkeling staat bovenaan, zij het met enige ironie gepresenteerd. Marx kende Utopia, of hij bewust een knipoog naar More geeft, is niet zeker.[11]

More koppelt in ieder geval arbeidstijd, welzijn en economie aan elkaar, zoals ook Marx later zal doen: ‘..., want zes uur is niet alleen voldoende om alles te produceren wat noodzakelijk is om in leven te blijven of het leven aangenamer te maken, er is zelfs tijd over!’[12]

De staatsinrichting, ethiek, de afkeer van ijdelheid, hebzucht, geweld en oorlogen, het zijn de centrale thema’s die samenkomen in Mores humanistische kritiek op de schrijnende maatschappelijke tegenstellingen. De taal is van iemand die oprecht kwaad is. Dit is boeiend, wanneer je tegelijk bedenkt dat het ook een heel rationeel verhaal is waar zes jaar over werd geschreven. Het is een bewuste weergaloze maatschappijkritiek ondanks de natuurlijk ingebakken naïviteit die een utopisch beeld nu eenmaal met zich meebrengt. Inderdaad, de utopie als aantrekker en als middel voor scherpe kritiek. De utopie dwingt tot denken en leidt ertoe dat wie dat doet zelf gaat meedenken, het is een activerend middel. Hoe harder je roept dat het maar een utopie is, des te eerder zal men wel reële alternatieven zoeken. Eenmaal hierover nadenkend, stop je niet zo makkelijk meer.

Erasmus had de ironie, More het beeld, met vergelijkbare inhouden. Beiden blijven leesbaar, Erasmus met zijn kritische Lof der zotheid, More door zijn toegankelijk taal van Utopia. More is niet de enige die de vorm van het aantrekkelijke beeld gebruikt, hij doet dit wel grondig en weloverwogen, als overtuigd humanist. Het gaat hem niet alleen om theorie, hij zoekt een weg invloed uit te oefenen in de verhoudingen in Engeland en Europa van zijn tijd.

De utopie, zó gebracht, is niet echt naïef. De naïviteit van de vorm kan een inhoudelijke kracht zijn. Je kunt ook zeggen dat je een betere maatschappij wilt, maar de vorm van Utopia dwingt tot uitlezen, omdat je overzicht wilt krijgen, het hele beeld wilt snappen. Elk argument kan vervolgens apart worden afgewogen. Is zes uren werken voldoende alle noodzakelijk producten te produceren? Het hoeft niet, het zou wel kunnen: het vraagt om reflectie.

More kent zijn beperkingen. Uitgebreid legt hij in het eerste deel van Utopia uit, dat de heersers niet zomaar luisteren naar adviezen van verstandige filosofen.[13] Dit kan een kritiek op Plato en diens visie op de rol van filosofen zijn, maar het lijkt eerder een discussie om een vorm te vinden die koningen en gezagsdragers wel laat luisteren. Relativerend volgt na een lang betoog: ‘Als het beste besluit niet haalbaar is, kun je je toch ook richten op het best mogelijke besluit?’[14] De wereld bestaat nu eenmaal niet uit louter goede mensen, voegt de realist More nog toe.

De utopie is het land dat nooit bestaat en juist als die goed ontwikkeld is samengaat met de gedachte dat die nooit zó zal bestaan. Er wordt een spiegel voorgehouden met verschillende perspectieven. Goed en kwaad, mogelijk en onmogelijk, ideeën waar je anders niet zomaar op was gekomen. In de spiegel verschijnt het land dat inderdaad nooit bestaat, maar waarvan de vorm zich opdringt. Aantrekkelijk om steeds weer te beschrijven, mensen doen niet anders. Wel doet niet ieder dit op hetzelfde niveau, met dezelfde diepgang en een grondige maatschappijkritiek. En niet ieder zoekt de verbetering in het aardse tranendal, wat de christen More wel doet.

Denken over de toekomst heeft natuurlijk beperkingen. Een redelijk beeld schetsen komt vaak neer op beperkte aandacht voor de onredelijkheid, die menselijk gedrag en de samenleving ook kenmerkt. Dit speelt ook wel bij More. In juridische zin telt de onvolmaaktheid uiteraard wel mee, getuige Mores visie op straffen en strafrecht. Maar minder oog is er voor het feit dat naast de redelijkheid ook de onredelijkheid en het imperfecte meespelen tot op de kleinste niveaus in het samenleven. De totaalbenadering sluit ook zeker niet naadloos aan bij het huidige individualistische tijdperk. Maar het gaat te ver de hele utopie of een denken dat zich op toekomstige verbeteringen richt als louter naïef te bestempelen.

Mensen zoeken een richting. Echter, in de hedendaagse ideologie treedt vooral verwarring op, als labels van ‘hervorming’ en ‘realisme’ vooral de functie hebben allerlei belangrijke kwesties af te dekken. Is niets anders meer denkbaar dan het neoliberalisme? Is ‘out of the box’-denken niet meer populair? Er is geen enkele reden te veronderstellen dat de wereld ook niet anders in elkaar kan zitten. Grotere gedachten dan een incidentele hervorming en een uurtje meer of minder werken, zullen noodzakelijk weer boven komen drijven. Over de vorm ervan valt meer te zeggen wanneer mensen het lef tonen zich een dergelijk sociaal, welvarend, ecologisch duurzaam, vreedzaam, tolerant en democratisch beeld voor te stellen. Dat hoeft niet in één verhaal, we heten niet allemaal Thomas More. Een bundeling van ideeën kan hetzelfde opleveren.

Friedrich Engels en de utopisch socialisten

Friedrich Engels schrijft van 1876-1878 zijn boek Anti-Dühring. Dit is een van de weinige al tijdens hun leven gepubliceerde werken van Marx en Engels, dat een populair overzicht van hun gezamenlijke ideeën geeft. Dit boek richt zich tegen de Berlijnse universitair docent Eugen Dühring. Dühring had volgens Engels onder meer een karikatuur gemaakt van het oudere socialisme, dat vaak utopisch socialisme genoemd wordt. Het gaat dan om socialisten c.q. communisten als Claude-Henri de Saint-Simon (1760-1825), Charles Fourier (1772-1837), Robert Owen (1771-1858) en anderen. De Anti-Dühring gaat over veel meer, maar de verdediging van deze utopisch socialisten neemt een opmerkelijke plaats in. Engels en Marx zien hun inzet als wetenschappelijk, een verder gevorderd denken op basis van grondig feitenonderzoek, ten bate van het streven naar een socialistische maatschappij. Dat sluit waardering voor de oudere ‘utopisten’ echter geenszins uit. Veel te vaak is hun visie gesimplificeerd, alsof men in het verleden maar naïef was, en dat nu verleden tijd is.

Engels ziet de utopisten als utopist ‘omdat zij niet anders konden zijn in een tijd, waarin de kapitalistische productiewijze nog zo weinig zo weinig ontwikkeld was. Zij waren genoodzaakt om de elementen van een nieuwe maatschappij uit het hoofd te construeren, omdat deze elementen in de oude maatschappij zelf nog niet algemeen zichtbaar aan de dag traden; zij moesten zich voor de grondslagen van hun nieuwe bouwwerk tot een beroep op de rede beperken, omdat zij zich nu eenmaal niet op de geschiedenis van hun tijd konden beroepen.’[15]

Engels bekritiseert hier geenszins een denken dat actief naar een betere maatschappij zoekt, maar relativeert het waarheidsgehalte ervan, zolang dat nog onvoldoende op feiten gebaseerd kon zijn. In zijn tijd kan dat beter, al zal Marx in Het kapitaal er ook niet in slagen een waterdichte redenering te vinden die aantoont dat het socialisme er zal komen, nog los van een idee hoe dat er precies uit zou moeten zien. Al geven bijvoorbeeld Het communistisch manifest en concrete programmapunten van de Internationale wel aspecten weer van dat socialisme. En deze lopen voor een deel weer aardig parallel met opvattingen van de oudere socialisten.

Engels waardeert de ‘utopisten’. Bij Fourier bespeurt hij bijvoorbeeld ‘een diep doordringende kritiek op de maatschappelijke toestanden. (...) Ongenadig legt hij de materiële en morele misère van de burgerlijke wereld bloot (...)’[16] En: ‘Fourier is niet alleen criticus, zijn altijd opgewekte natuur maakt hem tot satiricus en wel tot een der grootste van alle tijden.’ Ook hanteert Fourier de dialectiek ‘even meesterlijk als zijn tijdgenoot Hegel.’ Grotere complimenten geven Marx en Engels niet. Robert Owen is van vergelijkbare statuur. Hij was niet alleen een denker maar organiseerde praktische experimenten ‘waarvan het communisme aan consequentheid niets te wensen overliet.’[17]

De samenleving verandert, maar de rode draad van het denken dat vanuit het bestaande abstraheert en zich een betere wereld of meer harmonieuze structuur voorstelt, blijkt historisch onbreekbaar te zijn. Ondanks de verschillen, de discontinuïteit, is er een sterke continuïteit. Inzet voor rechtvaardigheid en een sociale samenleving. Al vóór Thomas More en van Utopia naar de utopisten, verder naar Marx en Engels en vele andere socialisten. Ook het sociale denken van nu en een socialistische politiek die zich bijvoorbeeld tegen tweedeling richt, tonen het beeld van dezelfde sociale inzet. Het is een sociaal verworven diep menselijke trek zich maar niet neer te willen leggen bij ongelijkheid en een gemis aan rechten. Natuurlijk speelt het eigenbelang van de onderdrukte een grote rol, maar er is meer. Ook denkers die later utopist genoemd werden, zagen reële kansen voor hun tijd. Genoemde socialisten als Saint-Simon en Owen handelden niet uit een beperkt eigenbelang, maar uit solidariteit met de lagere klassen van hun tijd.

Progressief is laten zien dat het anders kan

Wat is eigenlijk progressief? Dit is het actief willen benutten van nieuwe veranderingsmogelijkheden. Daarmee ben je er nog niet. Er zijn keuzes mogelijk. Materiële zoals technologische veranderingsmogelijkheden zeggen nog weinig over de inzet die men ermee wil plegen. Je zult je altijd moeten afvragen: dat nieuwe vervangt iets, willen we dat ook? Bovendien dwingt de technologie ook ‘autonoom’ bepaalde vormen af. Na de eenmaal gedane uitvinding van de PC moest die wel worden gebruikt. Die toepassing hoeft echter geen ongestuurd proces te zijn. Vernieuwing surft op het bestaande. Iets bestaands kan opgeofferd worden, maar ook verder ontwikkeld en behouden op een hoger niveau.

Politici of journalisten kunnen wel roepen dat iets progressief is, maar welke keuzes worden er echt gemaakt? Politiek is gestoeld op een meer sociale of socialistische dan wel op een genuanceerd liberale of harde neoliberale inzet, met hierbij nog de diverse religieus georiënteerde varianten en tijdgebonden gezichtspunten. Verandering volgt per definitie nooit helemaal de middenweg of het autonoom vanzelfsprekende, dus wat is de politieke keuze? Progressief realisme is een politieke zoektocht naar evenwicht in behoud en vernieuwing. Een dialectiek van continuïteit en discontinuïteit houdt weliswaar een relatief conservatisme in, maar kan verschillende vormen van verandering betekenen. Als we dit of dat doen, wat is dan het effect? Het nieuwe en goede inbrengen, behouden en ontwikkelen is de kunst.

Maar ja, die stokoude thema’s in de discussie. De socialisten van de 19e en 20e eeuw zagen regelmatig in crisistijd loondruk ontstaan en de uitholling van rechten van de werknemers. Wat is er toch veel oude wijn in nieuwe zakken. Ontslagrecht? Men wil gewoon geen fatsoenlijke rechtspositie en salarissen meer. Heel oude wijn! Op grond van de neoliberale dominantie bestaat er een strijdtafereel met een initiatief van privatisering en winstmaximalisatie enerzijds en een participerende sociale betrokkenheid en de mogelijkheid voor ieder om echt mee te doen anderzijds. De zwakten van de vakbeweging en internationaal van links worden aangegrepen de arbeid te flexibiliseren, te verlengen en goedkoop te maken. Het strijdtafereel is veelomvattend, maar ook aanwezig op de kleinste plekken in de maatschappij, zoals in het gezin of in het onderwijs. Er zijn wrange voorbeelden zoals plannen om de griffierechten te verhogen, die feitelijk het recht van gewone mensen opheft. Dit is de meest ouderwetse klassenjustitie, op het moment dat rechtszekerheid voor veel mensen zo bitter nodig is. De rechtszekerheid ontnemen, zo zal het ook wel bedoeld zijn. Het smoort verzet.

Het is niet zonder logica. Ondernemers willen de prijs van de arbeid drukken om nog of opnieuw rendabel te kunnen werken. Tevens willen ze de arbeidstijd van deze goedkoper verkregen arbeid verlengen. Zij kijken naar de korte termijn, het herstel van rendement, en voor de nabije toekomst liefst het flink ophogen ervan. Dit gaat echter gepaard met grote persoonlijke en maatschappelijke drama’s. Gezinnen verarmen, de dalende koopkracht tast de economie aan en goede voorzieningen die verdwijnen of verslechteren kunnen pas na een lange nieuwe strijd terugverworven worden. Er is weinig progressiefs aan. Kapitalistisch gezien lijkt de oplossing logisch, maar er is per saldo een structurele verslechtering gaande in zo’n proces, een negatieve spiraal.

Als deze negativiteit langere tijd bestaat ontstaat gewenning, niet in de laatste plaats door de permanente herhaling in de media dat het allemaal niet anders kan. Op brede schaal mogen mensen meedoen aan het in gang gezette discours. Intussen ontstaat angst en zeker onwennigheid dit discours zelf te analyseren. Dit is nu gaande vanuit en binnen het neoliberale offensief dat al zo’n dertig jaar duurt. Bij een ernstig verzwakte, koersloze en voornamelijk nationaal opererende vakbeweging probeert het kapitalistisch liberalisme het onderste uit de kan te halen. In dat steeds dieper wordende gewennings- en vervreemdingsproces worden nieuwe betekenissen toegekend en vervolgens tot in den treure herhaald. Wat nu progressief, vernieuwend of een hervorming wordt genoemd, was vanuit een vroeger en misschien ook wel in een toekomstig perspectief gewoon domme bezuiniging, conservatief of een verstarring. Het neoliberalisme doordrenkt het leven met het bijbehorende jargon en werkt vervreemding in de hand. Bijvoorbeeld in de vanzelfsprekendheid die ontstaat om het neoliberale belang maar progressief te noemen.

Het bestrijden van deze vervreemding in een nieuw jasje biedt echter een betere basis voor progressiviteit. In deze verhoudingen is het gefundeerd progressief wanneer de sociale beweging waardevolle voorzieningen en koopkracht beschermt, tegelijk met het actief en doelgericht benutten van nieuwe technologische en maatschappelijke mogelijkheden. Denk aan een sterkere politieke en economische democratisering en andere kansen die zich vanuit crisissituaties aandienen, inclusief een krachtige inzet voor persoonlijk welzijn, cultuur, duurzaamheid en biodiversiteit.

Opsommingen maken mismoedig. De opsomming van de punten van afbraak versombert. De opsomming van wat er echt moet gebeuren lijkt een loden last te worden. Maar was dit ook niet zo in de tijd van Thomas More, een tijdsgewricht waar het vroege kapitalisme ontstond en bestaande agrarische structuren in Engeland met geweld werden ontmanteld, maar ook rechtssystemen werden vernieuwd, dus een tijd kortom waarin tal van grote veranderingen plaatsvonden? Mores Utopia pakt in één keer tal van vragen samen en dwingt hierover na te denken. Hij wil sociaal richting geven in het vat vol tegenstrijdigheden van die maatschappelijke verandering. Met de latere Franse, Engelse en Duitse utopisch socialisten was dit niet zo anders. Na de Franse revolutie, de bloedige afloop en de restauratie van het oude gezag, maar óók het breed levend besef dat het herleefde conservatisme geen lange levensduur beschoren zou zijn, presenteren de vroege socialisten pakkende beelden, alternatieven. De experimentele structuren van Charles Fourier en Robert Owen dragen des te meer bij. De latere ‘realistische’ of meer wetenschappelijk georiënteerde socialisten zijn hen heel wat dank verschuldigd.

Progressief is dat je laat zien dat het anders kan. Het gaat nooit om een vorm alleen, maar om de inhoud van de politieke keuzes die nodig zijn. De oude spiegel in de nieuwe werkelijkheid. De vorm van een spiegel, een uitgesproken idee, dat refereert aan wat er is en wat er kan zijn. Zo nodig op deelpunten, altijd met een sociale inhoud. Hervormingen? Iets meer fantasie alstublieft.

Historische ervaringen leren ons dat ideaaltypische beschrijvingen, blauwdrukken en utopieën hun beperkingen hebben. Maar een sociaal model waar als gedachteconstructie mee gespeeld kan worden, en waarbinnen harde feiten en wetenschappelijke verklaringen als zodanig mee worden gewogen, kan heel verhelderend zijn. In wezen is dit niet zo anders dan normale wetenschappelijke modellen, computergames of simulaties. In een defaitistische tijd waarin de socialistische politiek en vakbondsinzet noodgedwongen ook sterk defensief zijn, kan het geen kwaad de fantasie sterker te laten werken. Fantasie, niet helemaal vrije fantasie.

Wat kan wel? Waarom kunnen mensen met de huidige technologische mogelijkheden niet minder of rustiger werken en de arbeid meer richten op zorg, welzijn en duurzaamheid? Waarom niet ‘out of the box’ gedacht, buiten het private marktconforme model om? Waarom geen vernieuwing door een slimmere mix van regulering en vrij initiatief? Betere sturing vragen is niet hetzelfde als een pleidooi voor een totaal centraal gestuurd model. Bij progressiviteit mag je toch op iets slimmers hopen, dan steeds weer het rijtje belastingaftrek, eigen risico, ontslagrecht en gedwongen arbeid met uitkering voorgeschoteld te krijgen.

Neoliberalen zullen elk alternatief als naïef of conservatief bestempelen. Dat is hun verhaal. Die fantasie is beperkt, weliswaar momenteel machtig. Zij dompelt het dagelijks leven onder in de vanzelfsprekendheid van ‘Er moet immers bezuinigd worden ...’ Is dat vernieuwing? Bezuinigen is voornamelijk het oude bewaren en dan in mindere mate. Daarbij nog wat opgepoetst oud jargon.

Nieuwe technologie, duurzaamheid en een progressieve mix

Er bestaan tal van sociale en groene experimenten in de marge van de samenleving. Per saldo doen duizenden er aan mee. Ze worden nog niet gebundeld tot een grote kracht. Waarom staat duurzaamheid niet gewoon voorop? Waarom worden inkomens niet gelijk eerlijker verdeeld en mag men eerst van alles verdienen om ‘vervolgens’ topinkomens door belastingen aan te pakken? De wereld staat op z’n kop. Wat kan er met een zekere rationele planmatigheid niet allemaal rustig en goed verlopen? Is er dan te weinig voedsel? Waarom wordt wat nu eenmaal collectief en sociaal is – denk aan energie, bodemschatten en sociale voorzieningen – niet gewoon solidair en collectief geregeld? Als voorbeeld de mobiele en vaste telefonie. Vroeger was telefonie een collectief arrangement. Waarom niet in dit mobiele tijdperk? De winsten zijn waarschijnlijk zo ongeveer voldoende om elk begrotingstekort op te heffen. Bovendien is de gebruikte technologie voor een groot deel gebaseerd op uitvindingen die met collectieve middelen zijn gedaan. Het is paradoxaal dat zo’n nutsvoorziening privaat georganiseerd is.

Het zijn maar grepen. Ze tonen aan dat een volledige blauwdruk niet eens nodig is om ander denken mogelijk te maken. Het getuigt niet van goede fantasie om als reactie op de ‘vergrijzing’ – een heel fout woord voor een positief feit – alleen te kunnen verzinnen dat ‘we’ ‘wat langer’ moeten werken. Waarom was in de crisisjaren tachtig en negentig van de vorige eeuw, dus nog maar kort geleden een algemene arbeidstijdverkorting (ATV) aan de orde en werd die massaal vanzelfsprekend gevonden? Voornamelijk omdat het neoliberalisme nog minder sterk was. Als dat nu taboe is gaat het gewoon om politieke standpunten, die doelbewust herhaaldelijk als ‘progressief’ worden gelabeld. Ten onrechte dus.

‘Progressief’ is beter gebruik maken van nieuwe maatschappelijke, sociale, medische en technologische mogelijkheden. De keuze is meer liberaal of sociaal. Meer voor jezelf of voor de ander. Het is altijd een mix. Met een mix van een sterk collectief georganiseerde en duurzame basis met daarop tal van individuele vrijheden is echter niets mis.

Continuïteit en discontinuïteit vormen een spanningsveld, dus een interactie. Het nieuwe mag niet worden verabsoluteerd. Zonder het bestaande kan het nieuwe niet eens ontstaan. Het is waar dat de blauwdruk risicovol is, maar de allergie kan ook te groot zijn. Het motto ‘Van utopie tot wetenschap’ heeft soms van de afwijzing van elke blauwdruk een cliché gemaakt. Waarom worden er geen slimme variabele, dus niet-rigide modellen ontwikkeld waarin realistisch en wetenschappelijk relevante feiten worden verwerkt? Maak betere modellen, betere blauwdrukken, maar pin je niet op een enkel idee vast. Wat in de toekomst kan worden verwezenlijkt zal ook weer een tijdelijke zaak blijken te zijn. Dat sluit continuïteit van sociale voorzieningen en nuttige instellingen niet uit. Angst voor nieuwe ideeën is onnodig zolang het sociale primair is en de beperkingen worden gezien, dus de feiten recht worden gedaan. Progressief of conservatief: het draait om de keuze van de politieke richting.

In modellen kunnen zowel problemen als optimale kansen worden doorgeëxerceerd. Wie zegt dat dit niet kan, weigert zich buiten het liberaal-kapitalistische denkkader te begeven. Wie zegt dat dergelijke modellen de enige juiste blauwdruk oplevert is naïef. Maar tussen defaitistisch ‘realisme’ en de utopie ligt een groot politiek gebied braak waarop kansen en sociale mogelijkheden kunnen worden geformuleerd, zonder het opgeven belangrijke verworvenheden.

Het einde van de blauwdruk kan een scala van politieke ‘blauwdrukken’ opleveren dat dwingt beter na te denken over een progressief socialistische koers die daadwerkelijk in beleid kan worden omgezet.

Jasper Schaaf, juni 2012

_______________
[1] Dit artikel is ontstaan vanuit mijn omvangrijker onderzoek op het gebied van de geschiedenis en de actualiteit van de politieke filosofie.
[2] Zie K. Marx, Das Kapital, Kritik der politischen Ökonomie, 3e deel, boek 3, Der Gesamtprozeß der kapitalistischen Produktion, uitgegeven door Friedrich Engels, in K. Marx, F. Engels, Werke (MEW), deel 25, Dietz Verlag Berlin DDR div. jrt., m.n. pp. 242-250, hfdst. 24, Entgegenwirkende Ursachen.
[3] Zie o.m. Petty Bange, Desiderius Erasmus, Portret van een humanist, Bekking & Blitz Uitgevers, Amersfoort, Brugge 2007, p. 51.
[4] Zie Petty Bange, Desiderius Erasmus, pp. 58-59.
[5] Thomas More, Utopia, Athenaeum, Polak & Van Gennep, Amsterdam 2008, p. 69.
[6] Thomas More, Utopia, p. 38.
[7] Thomas More, Utopia, p. 36.
[8] Thomas More, Utopia, p. 85.
[9] Thomas More, Utopia, p. 86.
[10] Karl Marx, Friedrich Engels, Die deutsche Ideologie, in MEW, deel 3, p. 33 (deel van langere passage).
[11] Thomas More wordt kort genoemd in Die deutsche Ideologie, zie MEW, deel 3, p. 448.
[12] Thomas More, Utopia, p. 82.
[13] Zie Thomas More, Utopia, p. 49 e.v.
[14] Thomas More, Utopia, p. 62.
[15] Friedrich Engels, Herrn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaft (Anti-Dühring), in MEW deel 20, p. 247.
[16] Friedrich Engels, Anti-Dühring, pp. 242-243.
[17] Friedrich Engels, Anti-Dühring, p. 247.



een rode leeszetel Lezen
Marxistisch Internet Archief
Algemeen Archief
Selectie marxisten
Documenten
Filosofie
Thema’s
Arbeidersbeweging
Woordenboek
Wat ?
Wat is marxisme
Over ons
Andere talen
Auteurswet
Citeren
Disclaimer
Doen
Zoeken
Nieuwe teksten
Werk mee
Contact
Reclame


In of uitschrijven Nieuwsbrief

RSS