Bron: Toestanden, 1981, nr. 4, december, jg. 1
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • De 4de Internationale en de USSR • Weg met het hongeroffensief van het kapitaal tegen Sovjet-Rusland! • Waarheen drijft de Sovjet-Unie? |
Iedereen, die met een nieuw probleem te maken krijgt, zal bij de oplossing ervan in eerste instantie analogieën en oude begrippen moeten gebruiken. Soms blijkt dan dat het nieuwe vraagstuk niet met de oude categorieën op te lossen valt.[1] Op zo’n moment wordt het nuttig nieuwe concepten te ontwikkelen.
Hoe ingewikkeld een dergelijk proces kan zijn, waarbij de mogelijkheden en grenzen van traditionele begrippen worden onderzocht, blijkt uit de geschiedenis van het marxistische debat over de Sovjet-Unie. Onvermoeibaar hebben kritische socialisten geprobeerd een treffende karakterisering van de onder Stalin tot stand gekomen structuur te vinden. Als deze maatschappijvorm niet socialistisch is, wat is zij dan wel? Steeds opnieuw hebben marxisten daarop geantwoord met oude begrippen, eventueel in een nieuwe aankleding: (staats)kapitalisme, (nieuwe) productiewijze, (nieuwe) heersende klasse enzovoorts.[2]
Gedurende vele jaren is er eigenlijk maar één theorie geweest, die weigerde dergelijke categorieën op zo’n manier te hanteren: de trotskistische theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat. Deze theorie verwerpt, zoals bekend, de aanduiding van de Sovjet-Unie als een welomlijnde productiewijze. Ze staat afwijzend tegenover het gebruik van begrippen als “kapitalistisch”, “socialistisch” of “bureaucratisch collectivistisch” en heeft er fundamentele bezwaren tegen dat de elite als “heersende klasse” wordt omschreven.
Door zijn relatieve openheid ten opzichte van de eigenaardigheden van de Sovjet-Unie is het trotskisme erin geslaagd een aantal ontwikkelingen beter te analyseren en politiek te beoordelen dan andere stromingen. Dát is de historische verdienste van deze theorie, die tot in de jaren zeventig de naar verhouding beste analyses van de USSR leverde.
Naarmate de bureaucratische heerschappij in Oost Europa zich langer handhaafde en er zich nieuwe verschijnselen voordeden werd echter geleidelijk duidelijker dat ook de theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat een reeks belangrijke tekortkomingen kent. Bij nader inzien blijkt de oorzaak daarvan te liggen in het feit, dat ook de trotskistische analyse zich – zij het op een verfijndere wijze dan andere traditionele theorieën – baseert op begrippen die gebruikt worden bij de ontleding van “gewone” klassenmaatschappijen. Het karakter van de Sovjet-Unie kan daardoor uiteindelijk alleen maar negatief worden bepaald: de USSR is niet meer kapitalistisch en nog niet socialistisch; de bureaucratie is geen heersende klasse enz.
Via een kritische analyse van de ontwikkelingsgeschiedenis van de theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat wil ik in dit essay proberen een aanzet te formuleren voor een theorie, die zich losmaakt van de traditionele categorieën en aldus meer inzicht geeft in de Sovjetmaatschappij.
De factoren die het stalinisme hebben voortgebracht zijn welbekend. Ik wil er daarom mee volstaan de belangrijkste op te sommen.
Allereerst is daar de langdurige Russische traditie van staatsdespotisme en bureaucratie, met als pendant de betrekkelijke zwakte der spontane maatschappelijke krachten. De heersers grepen daardoor gemakkelijk terug naar de vroegere bestuursmethoden en de beheersten waren snel geneigd dat te aanvaarden.
Op de tweede plaats legde de logge boerenmeerderheid, die langs administratieve weg tot verandering moest worden aangezet, een groot gewicht in de schaal.
Op de derde plaats maakte de reeds tijdens het “oorlogscommunisme” begonnen afbraak van de democratie [uitschakeling van de sociaalrevolutionairen e.a.; verbod op fractievorming in de KPR(B)] de ontwikkeling van een monolitisch éénpartijstelsel mogelijk.
Op de vierde plaats waren er de enorme belemmeringen voortkomende uit het lage ontwikkelingspeil van de bevolking (qua opvoeding, cultuur, bewustzijn e.d.) en uit de lichamelijke en geestelijke uitputting na wereld- en burgeroorlog (1914-1921). De weinige betrouwbare en geschikte bolsjewieken werden in sleutelsectoren geplaatst, waarmee de kiem van het latere nomenklatoera-beleid (benoeming der belangrijke functionarissen van bovenaf) werd gelegd.
Op de vijfde plaats – at last but not at least – telde het isolement van de Sovjet-Unie, nadat met name in Duitsland de verwachte revolutie was uitgebleven, zeer zwaar.[3]
Door al deze factoren kon een steeds machtigere bureaucratische elite ontstaan, die binnen tamelijk korte tijd een stevige greep op het maatschappelijk geheel had gekregen, uiterlijk in 1924 was de linkse oppositie als serieuze factor in de KPR(B) uitgeschakeld.[4] Rond datzelfde tijdstip werd ook duidelijk, dat het proces van bureaucratisering een eigen dynamiek had ontwikkeld, die niet meer van binnenuit via partij- en staatsorganen teniet kon worden gedaan.[5]
Trotski’s leerproces met betrekking tot deze bureaucratisering is buitengewoon complex geweest. Dankzij het feit dat een groot deel van Trotski’s geschriften uit de jaren 1923-1940 nu gebundeld zijn is het mogelijk de verschillende stappen in dit proces – dat zeker niet vrij van tegenstrijdigheden en ambivalenties was[6] – te volgen. Daarbij wordt duidelijk dat Trotski gedurende de gehele periode steeds één en dezelfde redenering heeft gehandhaafd als kerngedachte. Deze redenering luidt enigszins geformaliseerd als volgt:
a) De verworvenheden van een (noodzakelijk gewelddadige) sociale revolutie kunnen alleen door een (noodzakelijk gewelddadige) contrarevolutie teniet worden gedaan;
b) De Oktoberrevolutie was een gewelddadige sociale (proletarische) revolutie, die geresulteerd heeft in het ontstaan van een arbeidersstaat.
Uit a) en b) volgt logisch:
c) Zolang er geen gewapende contrarevolutie heeft plaatsgevonden blijft het noodzakelijk de Sovjet-Unie als een arbeidersstaat te karakteriseren. Alle bureaucratiserings- en “degeneratie”-verschijnselen werden door Trotski ingepast in voortdurend veranderende theoretische raamwerken, die als centrale as deze onveranderlijke kerngedachte hadden. Om dat te kunnen blijven doen, hoewel de dictatuur van de bureaucratische elite steeds terroristischer werd, moest Trotski de inhoud van de door hem gehanteerde politieke categorieën meerdere keren veranderen.
Omdat “arbeidersstaat” primair een ander woord is voor “dictatuur van het proletariaat” en omdat “dictatuur van het proletariaat” in de marxistische traditie hetzelfde betekent als “arbeidersdemocratie” kon Trotski zich aanvankelijk terecht geen arbeidersstaat voorstellen waarin de arbeidersklasse niet op zijn minst potentieel de politieke macht in handen heeft. Nog in 1931 schreef hij: “In de arbeidersklasse is de traditie van de Oktoberrevolutie levend en krachtig; de gewoontes van het klassedenken zijn stevig geworteld; de lessen van de revolutionaire strijd en de gevolgtrekkingen van de bolsjewistische strategie zijn door de oudere generatie niet vergeten onder de massa’s van het volk en in het bijzonder onder het proletariaat leeft de haat tegen de vroegere heersende klassen en hun partijen. Al deze tendensen vormen in hun samenhang niet alleen de voorraad van de toekomst, maar ook de levende macht van het heden, die de Sovjet-Unie als een arbeidersstaat redt. (...) De erkenning van de huidige Sovjetstaat als een arbeidersstaat betekent niet alleen, dat de bourgeoisie de macht alleen kan veroveren door middel van een gewapende opstand, maar ook dat het proletariaat van de USSR niet de mogelijkheid heeft verspeeld om de bureaucratie aan zich te onderwerpen, om de partij tot nieuw leven te brengen, en om het regime van de dictatuur te regenereren – zonder een nieuwe revolutie, met de methoden en langs de weg van de hervorming.”[7]
Met deze (“reformistische”) gedachte in het hoofd weigerde Trotski vele jaren de communistische partijen in de Sovjet-Unie en daarbuiten af te schrijven. “Het gepraat over een Vierde Internationale die ik bezig zou zijn op te richten, is louter onzin”, zei hij bijvoorbeeld in 1929. “De sociaaldemocratische Internationale en de communistische Internationale hebben allebei diepe historische wortels. Een tussenliggende (Twee-en-een-halfde) of extra (Vierde) Internationale is niet vereist. Er is geen plaats voor ze.”[8] Mede om die reden desavoueerde Trotski de poging van zijn Franse aanhangers Rosmer en Monatte om een eigen organisatie te vormen.[9]
We zien in dit verband overigens een interessant verschijnsel. Omdat alle marxisten in die tijd nog gevangen zaten in het denkpatroon kapitalisme-of-arbeidersstaat, konden zij – indien ze consequent waren – alleen met de Komintern breken als ze de Sovjet-Unie kapitalistisch noemden. Een goed voorbeeld daarvan is Karl Korsch geweest, die al vanaf 1926 probeerde een internationale oppositie te formeren[10] en vanaf ongeveer diezelfde tijd de USSR als kapitalistisch karakteriseerde, hoewel hij de Oktoberrevolutie als een proletarische omwenteling bleef beschouwen, en er ook volgens hem geen duidelijk afgebakende contrarevolutie had plaatsgevonden. Hoe dit allemaal met elkaar te rijmen? “Voor het eenvoudige, abstracte en ondialectische denken”, beweerde Korsch, “schijnt er een onoplosbare tegenstrijdigheid te zijn, wanneer wij in dezelfde ademtocht de proletarische revolutie van de rode Oktober prijzen, en haar historisch resultaat, de huidige Sovjetstaat, aanduiden als een nieuwe kapitalistische klassenstaat (...) En ter “oplossing” van deze tegenstrijdigheid zoeken de meesten naar een soort van “erfzonde” (...) om op die manier in zekere zin vanaf een bepaalde datum de “ondergang van de proletarische dictatuur” en de “omvorming van de revolutionaire arbeidersstaat in een burgerlijke klassenstaat” als voltooid feit te kunnen registreren. Geheel terecht kunnen de stalinisten hierop antwoorden dat een dergelijke “erfzonde” (...) helemaal niet te vinden is. (...) In werkelijkheid begint de burgerlijke contrarevolutie in het nieuwe Rusland tegelijk met de proletarische revolutie.” In tien jaar tijd is de nederlaag “geleidelijk en onmerkbaar” tot stand gebracht.[11]
Korsch’ gedachte van de sluipende contrarevolutie – waarvan het maoïsme ons later een andere variant zou voorschotelen – is uiteraard in het geheel niet overtuigend en draait de film van het reformisme achterwaarts, om met Trotski te spreken. Hiermee wordt echter duidelijk dat zelfs revolutionaire marxisten van Korsch’ kaliber binnen het net van de oude begrippen de Sovjet-Unie niet adequaat konden analyseren.
Toen Trotski eindelijk in 1933 afstand deed van de gedachte dat partij en staat in de USSR hervormd konden worden wierp dat dan ook een groot vraagstuk op: enerzijds “bewees” het ontbreken van een contrarevolutie, dat de Sovjet-Unie nog een arbeidersstaat was, maar anderzijds was een hervorming niet meer mogelijk en stond dus een nieuwe revolutie op de dagorder. Hoe deze twee ogenschijnlijk tegenstrijdige constateringen met elkaar te verzoenen? Na enige aarzeling greep Trotski – zonder zijn bron te vermelden – terug naar een oude gedachte van Karl Kautsky. Die had namelijk naar aanleiding van de Russische revolutie van 1905 geschreven: “Ondertussen gaat het momenteel in Rusland niet in de eerste plaats om een sociale revolutie, niet om de verovering van de politieke macht door één der onderliggende klassen van de maatschappij teneinde een nieuwe productiewijze op weg te helpen, maar het gaat om een politieke revolutie, om het uit de weg ruimen van de politieke hinderpalen, die het vrij functioneren van de reeds bestaande productiewijze belemmeren.”[12]
Dit onderscheid, gebaseerd op een ietwat mechanische scheiding van economie en politiek, werd door Trotski overgebracht naar de context van de Sovjet-Unie. Om het consistent te kunnen hanteren was, zoals we nog zullen zien, een systematische onderschatting van de maatschappelijke rol die de bureaucratische elite speelt logisch onvermijdelijk.
In 1936 voltooide Trotski zijn grote boek over de aard van de Sovjet-Unie, dat onder de subjectivistische titel De Verraden Revolutie gepubliceerd werd.[13] In dit werk, dat vele jaren een intellectueel hoogtepunt van de Sovjet-analyse vormde, houdt Trotski vast aan het begrip arbeidersstaat en probeert tegelijkertijd de bureaucratische elite in de theorie in te passen. Zijn uitgangspunt is daarbij net als voorheen de stelling, dat de USSR “niet als een socialistisch, maar als een voorbereidend of overgangsregime tussen kapitalisme en socialisme” gezien moet worden.[14] Daarom ook combineert de Sovjetstaat burgerlijke en socialistische elementen en bezit hij een “dubbelkarakter”: “een socialistisch (karakter), voor zover hij het vermaatschappelijkte eigendom van de productiemiddelen beschermt, een burgerlijk (karakter) voor zover de verdeling van de levensmiddelen met behulp van de kapitalistische waardemeter geschiedt, met alle daaruit voortkomende gevolgen.”[15] Aangezien in de productieve sfeer socialistische kenmerken overheersen (planeconomie, staatsmonopolie op de buitenlandse handel e.d.) en dat de enige reden is waarom nog zinvol over een arbeidersstaat gesproken kan worden, kan de bureaucratie per definitie ook niet in de productieve sfeer geworteld zijn. Zij kan zich alleen in distributieve sfeer manifesteren,[16] waar schaarste en derhalve burgerlijke verdelingsnormen heersen. “Grondslag van het bureaucratische commando is het gebrek van de maatschappij aan gebruiksgoederen met de daaruit resulterende strijd van allen tegen allen. Wanneer er genoeg waren in de winkels zijn komen de kopers wanneer zij willen. Wanneer de waren schaars zijn, moeten de kopers in de rij staan. Wanneer de rij erg lang wordt, moet een politieagent voor orde zorgen. Dat is het uitgangspunt voor de macht van de Sovjetbureaucratie.”[17] Naarmate in een postrevolutionair land de productiekrachten minder ontwikkeld zijn is het sociale gewicht van de bureaucratie vanzelf groter. Het is voor de hand liggend dat zo’n bureaucratie zichzelf privileges toe-eigent. “Zij (de bureaucratie) ontstaat vanaf het begin als burgerlijk orgaan van de arbeidersstaat. Terwijl zij de voordelen van de minderheid invoert en beschermt schept zij vanzelfsprekend de room af voor zichzelf. Wie goederen verdeelt heeft nog nooit gebrek gekend. Zo groeit uit de maatschappelijke behoefte een orgaan, dat de maatschappelijk noodzakelijke functie verre overtreft, een zelfstandige factor en daarmee een bron van grote gevaren voor het gehele organisme van de maatschappij.”[18] In geen enkele andere historische situatie “heeft de bureaucratie een zodanige graad van onafhankelijkheid ten opzichte van de heersende klasse verkregen.[19] Gezien het isolement van de Sovjet-Unie had een fundamenteel andere ontwikkeling zich niet kunnen voordoen. Zelfs Lenin zou, als hij langer had geleefd, de degeneratie alleen een weinig hebben kunnen afremmen, maar meer ook niet. “Het loden achterste van de bureaucratie woog zwaarder dan het hoofd van de revolutie.”[20]
We zien hier hoe Trotski bij zijn poging om de begrippen “arbeidersstaat” en “politieke revolutie” met elkaar te verzoenen, gedwongen is tot het uitvoeren van twee manoeuvres:
a) hij moet economische en politieke macht scheiden – en dat binnen een “planeconomie” – teneinde het begrip arbeidersstaat tot het economische vlak te kunnen reduceren en aldus te handhaven;
b) hij moet de bureaucratie presenteren als een elite zonder enige productieve maatschappelijke functie.
Trotski voelde zelf aan dat deze betoogtrant iets kunstmatig had. Altijd is het een axioma in de marxistische theorie geweest, dat planeconomie en arbeidersdemocratie onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn. Het één is niet in stand te houden zonder het ander. Het kon dan ook niet lang duren of de planeconomie zou door het gebrek aan democratie worden uitgehold. In 1938 noteerde Trotski: “Wat het woordenboek van Stalins rechtspraak aanduidt als sabotage is in werkelijkheid een van de kwalijke gevolgen van bureaucratische tirannieke methoden. De uitingen van wanverhouding, verspilling en intrige, die voortdurend toenemen, dreigen de meest essentiële grondslagen van de geplande economie te ondermijnen.” Alleen langs democratische weg kan een socialistische economie gerealiseerd worden.[21] Mede vanuit deze overwegingen moest Trotski wel tot de conclusie komen dat de “bureaucratische ontaarding” een kortstondig verschijnsel was. “Voor Trotski”, schreef Pierre Frank terecht, “is het stalinisme een toeval en geen duurzame schepping van de geschiedenis.”[22] Vandaar dat Trotski de bureaucratie onder meer omschreef als een doodgeboren kind en als een kankergezwel dat moet worden uitgesneden,[23] en dat hij de USSR vergeleek met een verongelukte auto, die na een monteursbehandeling weer in staat zal zijn om te rijden.[24] Uitgaande van de traditionele begripsvorming moest Trotski NOODZAKELIJK van mening zijn dat een bureaucratisch misvormde arbeidersstaat slechts zeer korte tijd kon bestaan.
In 1939 zag Trotski dan ook slechts twee mogelijke uitwegen uit de Sovjet-impasse: “Als deze oorlog, naar we vast geloven, een proletarische revolutie uitlokt moet dat onvermijdelijk leiden tot de omverwerping van de bureaucratie in de USSR en het herstel van de Sovjetdemocratie op een veel hoger economisch en cultureel plan dan in 1918. (...) Aan iedereen zal duidelijk worden dat de Sovjetbureaucratie in het ontwikkelingsproces van de wereldrevolutie slechts een kortstondige (letterlijk: episodische – MvdL) terugval was. Als echter wordt gesteld dat de huidige oorlog geen revolutie zal uitlokken maar een neergang van het proletariaat, dan blijft er een ander alternatief over: het verdere verval van het monopoliekapitalisme, zijn verdere samengaan met de staat en de vervanging van de democratie, waar die nog is overgebleven, door een totalitair regime.”[25] Ofwel de arbeidersklasse zou overwinnen, ofwel er zou een contrarevolutie plaatsvinden die de stalinistische bureaucratie om zou vormen in een nieuwe heersende klasse. Een tussenweg – handhaving van de bestaande toestand – zag Trotski niet.
Trotski’s voorspelling, dat de bureaucratische dictatuur in de Sovjet-Unie binnen “een paar jaar of zelfs binnen een paar maanden” roemloos ineen zou storten,[26] is niet bewaarheid. Integendeel, de heerschappij van de apparatsjiks is betrekkelijk stabiel gebleken en heeft zich zelfs over een groter aantal landen uitgebreid.
Voor degenen, die tot dan toe Trotski’s theorie hadden aanvaard, bestonden er nu in principe twee mogelijkheden:
ófwel de theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat werd losgekoppeld van het tijdschema, dat Trotski eraan verbonden had,
ófwel de theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat werd als zodanig ter discussie gesteld.
Over het algemeen kozen de trotskisten – voor zover ze niet terugvielen in het allang overstegen stadium van “staatskapitalisme” of “nieuwe productiewijze” – voor de eerste variant. Deze wellicht zelfs onbewuste keuze hield ongetwijfeld verband met de politieke omstandigheden. De Vierde Internationale verkeerde geruime tijd in buitengewoon moeilijke omstandigheden. De Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog hielpen beide bij het teweegbrengen van scheuringen. Dit bracht een sterke behoefte met zich mee aan ideologische zekerheden, waardoor men er toe neigde onvoorwaardelijk vast te houden aan wat men zag als de positie van Trotski.
Vele jaren werd dan ook het probleem van de factor tijd in Trotski’s analyse zoveel mogelijk over het hoofd gezien. Toen bijvoorbeeld het door Trotski geformuleerde alternatief in 1957 aan de orde kwam op een wereldcongres van de Vierde Internationale werd het vraagstuk niet eens genoemd. Veeleer werd de indruk gewekt dat Trotski’s verwachtingen van een spoedige proletarische omwenteling in Oost-Europa nog steeds actueel was. De geheime rede van Chroesjtjov op het Twintigste Partijcongres van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie deed de hoop op een op handen zijnde kentering opflakkeren. Impliciet ging men er van uit dat het tijdverschil 15 à 20 jaar tussen de oude en de nieuwe prognose niet ter zake deed: “In het Oosten is de revolutionaire opening tot stand gekomen. Het kapitalisme op wereldschaal is vreselijk verzwakt. Vandaar, dat de vrees voor een herstel van het kapitalisme in de USSR ongegrond is geworden. De arbeidersklasse heeft haar passieve houding opgegeven. Zij jaagt hem steeds meer op, zij voert oorlog op het terrein der fabrieken en op het terrein van de principes, zij dwingt hem met zijn onbeschaamdheid te stoppen en bereidt de omverwerping van zijn macht voort.”[27]
Pas de laatste tijd, nu de “oneerlijke nachtwaker” al meer dan een halve eeuw dienst doet en nog steeds niet is verjaagd, komt het vraagstuk aan de orde. Maar er is als vanouds eigenlijk niets aan de hand: “Op historische schaal blijft het vraagstuk zoals Trotski het in 1939 formuleerde. Maar de tijdschaal was verkeerd. Daarom is er een tussenliggende variant tot stand gekomen, die juist verklaart waarom het in 1939 naar voren gebracht dilemma nog niet door de geschiedenis is opgelost.”[28] Dit is natuurlijk geen antwoord op de vraag waar het om gaat. Niettemin wordt er echter toegegeven dat het alternatief tot nu toe niet als zodanig is verwezenlijkt. Een “tussenliggende variant” beheerst het toneel, al is dat natuurlijk maar tijdelijk...
Het is met name de nu al twee keer geciteerde Ernest Mandel geweest die de analyse van de gedegenereerde arbeidersstaat verder heeft geprobeerd te brengen. Mandel manoeuvreert daarbij zeer voorzichtig. Een voorzichtigheid die met name lijkt te zijn ingegeven door zijn leidende positie in de Vierde Internationale. Een positie die zijn theoretisch werk modelleerde naar de pragmatische eisen die zijn politieke leiderschap vereiste.
Om de gedachte van de gedegenereerde arbeidersstaat zoveel mogelijk te redden heeft Mandel de theorie uitgebreid en (stilzwijgend) herzien.
De belangrijkste uitbreidingen zijn reeds geformuleerd in Mandels Traité d’économie marxiste uit 1962.[29] Aansluitend bij het belangrijke werk van Jevgeni Preobrazjenski[30] wordt daar de gedachte uitgewerkt, dat er naast de door Trotski gesignaleerde hoofdtegenstelling in de arbeidersstaat, namelijk het permanente conflict tussen de niet-kapitalistische productie en de burgerlijke distributie, meerdere neventegenstellingen werkzaam zijn, die “in het bijzonder voortkomen uit de bureaucratische greep op de staat en de economie.”[31] Deze specifieke tegenstrijdigheden kunnen in drie categorieën worden gegroepeerd.
a) De tegenstrijdigheden die het gevolg zijn van de onevenredige ontwikkeling van industrie en landbouw en meer in het algemeen van de onevenredige ontwikkeling van de zware industrie en de gehele sector die consumptiegoederen produceert (landbouw en industrie). De oorzaak van deze wanverhoudingen ligt in het feit “dat de industrialisatie vertraagd is begonnen, terwijl de integrale collectivisatie te vroeg tot stand is gekomen, voordat de technische en maatschappelijke basis voor een dergelijke revolutie in de agrarische productiewijze aanwezig was.”[32]
b) De tegenstrijdigheden die het gevolg zijn van het gebruik van materiële aanmoedigingen in een door de bureaucratie beheerde maatschappij, dat wil zeggen in een economie waarin het materiële belang van de bureaucraten de voornaamste drijfveer wordt voor de realisering en het voorbijstreven van het plan. “Iedere verhoging van de producerende krachtsinspanning moet onmiddellijk tot uitdrukking komen in een toename van de consumptie van de grote massa. Wanneer deze drijfveer grotendeels te kort schiet, omdat de hoge accumulatievoet uitzonderlijk grote offers vraagt van de producenten, wordt de bureaucratie de regulator en de voornaamste beheerder van de accumulatie. Dientengevolge eigent zij zich belangrijke consumptievoorrechten toe (geld, woningen, luxegoederen en andere zeldzame consumptiegoederen enzovoort).”[33] De bureaucraten worden gestimuleerd om de productie alsmaar uit te breiden omdat ze bang zijn voor zuiveringen, er een nauwe correlatie is tussen hun positie en het slagen met het rendement van hun bedrijf.
c) De tegenstrijdigheden die het gevolg zijn van de bureaucratische beheerstechnieken zelf. -De bruutheid en de willekeur van het bureaucratisch bestuur, die in een op belangrijke privileges gebaseerd verdelingssysteem te midden van een nog nijpend tekort aan producten van primair belang onvermijdelijk zijn, leidt tot een uitzonderlijk grote maatschappelijke spanning. Vandaar de terreur van de staat jegens haar burgers, het systeem van werkkampen en de belangrijke plaats van de staatspolitie in het gehele maatschappelijke leven”[34] De ontwikkeling van de productiekrachten met zijn gevolgen (stijgend kwalificatieniveau, hogere culturele ontwikkeling der producenten, de groeiende omvang van de arbeidersklasse) hebben ertoe geleid dat “de willekeur en de tirannie van de bureaucratie een steeds ondraaglijker last voor de massa van de arbeiders” werden.[35] De liberalisatie vanaf het midden van de jaren vijftig was daarvan het gevolg. Latere publicaties van Mandel hebben, voor zover ik kan zien, geen belangrijke andere uitbreidingen van de theorie gebracht. Het grootste gedeelte van Mandels geschriften is trouwens gewijd aan meestal scherpzinnige en gefundeerde polemieken met mensen als Cliff, Bettelheim, Naville of Sweezy.
Op een zeer essentieel punt heeft Mandel de theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat herzien, namelijk op het punt van de globale karakterisering. We constateerden reeds dat Trotski de arbeidersstaat omschrijft als een combinatie van burgerlijke en socialistische elementen. Geruime tijd heeft ook Mandel die aanduiding gehandhaafd. Nog in 1968 schreef hij ongegeneerd over de USSR en andere “arbeidersstaten” als “landen met een socialistische economische basis.”[36]
In 1973 schreef Mandel: “De overgangsmaatschappij wordt gekenmerkt door specifieke productieverhoudingen, die zijn niet eenvoudig een combinatie van de te overwinnen en de zich geleidelijk ontplooiende grote productiewijzen.”[37] Voor degenen, die dit een beetje raadselachtig vonden, zei hij het enkele jaren later nog duidelijker: “Een overgangsmaatschappij tussen kapitalisme en socialisme vertegenwoordigt geen vorm van socialisme of een ‘combinatie’ van kapitalisme en socialisme. Het is een maatschappij met eigen specifieke productieverhoudingen.”[38] Zo wordt dus geleidelijk ook voor Ernest Mandel de gedegenereerde arbeidersstaat steeds meer een op zich zelf staande maatschappijformatie...
De theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat beschouwt de Sovjetmaatschappij als een combinatie van drie elementen, namelijk de planeconomie, de wet van de waarde en de bureaucratie. De eerste twee elementen voeren een voortdurende strijd met elkaar. De planeconomie is daarbij verankerd in de productieve sfeer en de wet van de waarde in de distributieve sfeer. De bureaucratie is een uitwendige factor, afkomstig uit de distributie, die de ontwikkeling van de planeconomie remt.
Deze gehele grondgedachte is niet meer dan een fantastische constructie, die met de werkelijkheid der Sovjetmaatschappijen weinig van doen heeft. De stelling, dat de bureaucratische elite een zuiver externe parasitaire rol vervult is zonder meer onjuist. De metafoor van de “parasiet” impliceert, zoals Chris Arthur enige tijd geleden opmerkte, “dat aan een voor het overige intact en gezond lichaam een afzonderlijk organisme zit gehecht, dat tribuut afperst. Het is echter duidelijk, dat in de Sovjetmaatschappij een dergelijke scheiding niet kan worden gemaakt. De bureaucratie is net zo essentieel voor het lichaam van de Sovjetmaatschappij als de arbeidersklasse. Zij heft niet zomaar een tol op de productie van de economie – zij organiseert de productie zelf, zij is de enige die de koers van de economie uitstippelt. Natuurlijk zijn er sectoren van de bureaucratie, die alleen niet-economische functies vervullen voor de algemene heerschappij van de laag (het leger en de politieke politie, inclusief de gedachtepolitie). Dat vormt een enorme verspilling van bronnen, die de verspilling in het kapitalisme in de vorm van advertenties overtreft. Niettemin is het een onbetwistbaar feit, dat de bureaucratie niet zomaar met de gepantserde vuist tribuut afperst, maar tot in de fabrieken een basis in de productie zelf heeft.”[39]
Het lijkt me van belang deze productieve functie van de bureaucratie nader te analyseren. In het derde deel van Das Kapital heeft Marx er op gewezen, dat ieder gedeeld arbeidsproces opzicht en coördinatie vereist: “De arbeid van supervisie en leiding ontstaat noodzakelijk overal, waar het directe productieproces de vorm van een maatschappelijk gecombineerd proces heeft en niet als afzonderlijke arbeid van zelfstandige producenten optreedt.” In maatschappijen die gebaseerd zijn op een klassenantagonisme, heeft deze leiding van het productieproces een dubbel karakter: “Enerzijds komt in alle arbeid, waarbij vele individuen samenwerken, de samenhang en de eenheid van het proces noodzakelijk tot uitdrukking in een commanderende wil en in functies, die niet deelterreinen, maar de totale activiteit van de werkplaats betreffen, zoals bij de leider van een orkest. Dit is een productieve arbeid, die in elke gecombineerde productiewijze verricht moet worden. Anderzijds (...) ontstaat deze arbeid van supervisie noodzakelijk in alle productiewijzen, die gebaseerd zijn op de tegenstelling tussen de arbeiders als de directe producent en de eigenaar van de productiemiddelen.”[40] Dit dubbelkarakter van de leidende functie is ook karakteristiek voor de Sovjetbureaucratie, die enerzijds de productie tracht te organiseren, maar anderzijds tegelijkertijd daarmee de onderdrukking van de arbeiders organiseert. Er is echter, zoals Bellis heeft opgemerkt, een belangrijk verschil tussen de Oost-Europese bureaucraten en bijvoorbeeld Westerse managers. “Anders dan bij het kapitalistische management worden deze functies echter niet vervuld in het belang van een derde groep die de productiemiddelen bezit (hoewel de scheiding tussen management en eigendom in het hedendaagse kapitalisme duidelijk overschat is), maar zij dienen veeleer om de macht en de voorrechten van de bureaucratie zelf te beveiligen. Toegegeven moet worden dat dit een historisch nieuwe situatie vormt.”[41]
De bureaucratische elite is, zo kunnen we concluderen, zowel in de productieve als in de distributieve sfeer geworteld. Maar daar komt nog iets bij. Deze worteling heeft tot gevolg dat beide sferen van de economie niet functioneren volgens de lijnen, die de theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat hen voorschrijft. Het is bijvoorbeeld absoluut niet in overeenstemming met de feiten, wanneer wordt beweerd dat in de distributieve sfeer burgerlijke verdelingsnormen, d.w.z. waar-geld-betrekkingen, almachtig zijn. Iedereen weet toch onderhand dat geld in Oost-Europa vaak beslist niet het beste middel is om aan consumptiegoederen te komen. Ter illustratie een klein illustratief fragment uit een zeer goed Amerikaans journalistiek verslag van het dagelijks leven in de Sovjet-Unie. De auteur, Hendrick Smith, moest net als ieder ander die wel eens in de USSR is geweest “langzamerhand ervaren dat geld in Rusland geen goede maatstaf is. Ik vroeg in alle ernst aan Intoeristgidsen, de Russische tolken op mijn kantoor, mensen op de fabrieken of mensen die ik in restaurants ontmoette, hoeveel zij verdienden, hoeveel zij aan voedsel en huur uitgaven, en hoeveel zij voor een auto moesten betalen, om zo te proberen de levensstandaarden te vergelijken. Ik maakte voortdurend berekeningen, totdat Russische vrienden mij vertelden dat het geld in feite niet zo belangrijk was, maar wel het recht van toegang of blat (de connecties of invloed die je nodig hebt om dat recht van toegang te verkrijgen) – toegang tot steden als Moskou waar je in de winkels voedsel, kleding en verbruiksgoederen in grotere hoeveelheden van betere kwaliteit dan elders kan krijgen; toegang tot de beste scholen en goede vakantieoorden (...); of toegang tot een ring van speciale winkels.”[42] Contacten, relaties, vriendschappen en maatschappelijke posities: dat zijn naast het geld essentiële factoren die de distributie van consumptiegoederen bepalen. De verdelingsnormen zijn noch zuiver monetair, noch planmatig. Veeleer bevatten zij, versmolten tot een nieuwe eenheid, monetaire en niet-monetaire elementen. Het bureaucratiseringsproces heeft de distributieve sfeer tot in alle poriën doordrongen.
Keerzijde van deze constatering is een ander feit: de productieve sfeer is beslist niet planmatig gestructureerd. Het gaat er niet zozeer om, dat de planning in de Sovjet-Unie gebrekkig is, zoals Ernest Mandel en anderen onvermoeibaar beweren, maar het gaat erom dat er in het geheel niet zinvol over planning gesproken kan worden. De plandoelen bijvoorbeeld worden niet alleen niet gehaald. Het is veel erger: de producten die gemaakt worden zijn niet de producten die gepland werden. Een groot gedeelte is gewoon ondeugdelijk en een ander omvangrijk gedeelte is niet het soort product dat er volgens de intenties van de planners had moeten komen. Plandoelen worden niet geformuleerd als resultaat van totaalmaatschappelijke onderhandelingen tussen verschillende bureaucratische instanties. Iedere afdeling, iedere ministerie, iedere sector probeert lastige deelplandoelen af te wijzen, via onvolledige en valse informatie zo laag mogelijke streefcijfers te krijgen enzovoorts. Terwijl hier een bedrijf voortdurend gebrek aan grondstoffen heeft, zijn ginds mogelijkheden onderbenut. Tolkachi, door bedrijfsdirecties gestuurde scharrelaars, stropen het land af om materialen op de kop te tikken, die hun bedrijf nodig heeft voor de vervulling van het plan. Voor iedereen is het steeds weer een verrassing om te vernemen hoeveel producten en van welke soorten het land heeft voortgebracht. De realisering van het plan, zo schreef de marxistische sovjetoloog Hillel Ticktin onlangs, heeft meer weg van een strooidiagram met volkomen onverwachte resultaten, dan van een gestuurd proces.[43] De bureaucratisering heeft ook de productieve sfeer aan zich onderworpen. Het zou wellicht beter zijn om met betrekking tot de Sovjetmaatschappijen van quasiplanning te spreken. Opnieuw zien we hier de bevestiging, dat planning zonder arbeidersdemocratie onmogelijk is. Arbeidersstaten – waar de arbeidersklasse niet op z’n minst potentieel de politieke macht bezit – dus waar ze de bureaucratie slechts langs revolutionaire weg kan uitschakelen – zijn ondenkbaar. Op één moment, ergens in 1933, kwam Trotski zeer dicht bij dit essentiële inzicht, toen hij schreef: “De Sovjeteconomie is tegenwoordig noch monetair, noch gepland. Zij is een bijna zuiver bureaucratische economie.”[44]
De bureaucratische elite is geen heersende klasse, omdat zij de productiemiddelen en het maatschappelijke meerproduct alleen beheert, maar niet in eigendom heeft – zo leert de theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat ons. De redenering, die hierachter zit kunnen we als volgt samenvatten:
a) De maatschappelijke groep die het maatschappelijk meerproduct in eigendom heeft is de heersende klasse.
b) De maatschappelijke groep die het maatschappelijk meerproduct beheerst heeft dat meerproduct niet noodzakelijk in eigendom (maar kan slechts een beherende functie hebben).
c) De Sovjetbureaucratie beheerst het meerproduct.
Uit a), b) en c) volgt
d) De Sovjetbureaucratie is niet noodzakelijk een heersende klasse. Deze redenering, aangevuld met andere argumenten, leidt vervolgens tot de conclusie dat de bureaucratie geen heersende klasse is, maar een andersoortige elite (“kaste”, “laag”). De argumentatie zit logisch in elkaar, maar is desondanks onjuist omdat de elementen ervan niet alle juist zijn. Met het eerste lid van de argumentatie bestaan uiteraard geen problemen. Deze stelling komt geheel overeen met hetgeen de marxistische klassentheorie al zo lang beweert. Lid b) lijkt me daarentegen onhoudbaar: als een maatschappelijke groep een object beheerst en er alles mee kan doen, zonder aan een andere maatschappelijke groep verantwoording af te hoeven leggen, dan is er maar één conclusie gerechtvaardigd: die maatschappelijke groep heeft het object in eigendom.[45] Wie iets anders beweert, doet aan mystiek. Want iets in eigendom hebben (in niet-juridische zin) betekent niets anders dan een vorm van macht over dat iets. Ook lid c) van de argumentatie is niet steekhoudend. We zagen reeds dat een reële totaalmaatschappelijke planning in de Sovjet-Unie niet mogelijk is, juist omdat de bureaucratie een bureaucratie is. Iedere individuele bureaucraat, iedere afdeling enz. denkt immers in de eerste plaats aan het eigen belang en niet aan dat van de maatschappij. Een structureel onvermogen tot sturing is het gevolg (we zien dat tot op zekere hoogte ook binnen de kapitalistische staatsbureaucratie, maar binnen het burgerlijk systeem is de “bestuurscrisis” minder opvallend omdat de staat niet het totaalmaatschappelijke proces moet controleren en dirigeren. Door haar eigen geaardheid beheerst de Sovjetbureaucratie het maatschappelijke meerproduct slechts in geringe mate. De bureaucratie kan als het ware geen effectieve greep op het meerproduct krijgen.
Volgt hieruit nu dat de bureaucratische elite wél een heersende klasse vormt? Nee, juist integendeel! Uit onze overwegingen komt de volgende nieuwe redenering naar voren:
a)De maatschappelijke groep die het maatschappelijk meerproduct in eigendom heeft is de heersende klasse.
b) De maatschappelijke groep die het maatschappelijk meerproduct beheerst heeft dat meerproduct in eigendom.
c) De Sovjetbureaucratie beheerst het maatschappelijk meerproduct slechts zeer ten dele.
Uit a), b) en c) volgt
d) De Sovjetbureaucratie is geen heersende klasse (maar een andersoortige elite).
We zitten hier met een zeer merkwaardige en historisch ongetwijfeld volkomen nieuwe situatie: de Sovjetbureaucratie is geen heersende klasse, maar zij probeert wel als zodanig te handelen. Eerder sprak ik over “quasiplanning”. Wellicht past hier dan nu de term “quasiklasse”. Iemand, die deze voor traditionele marxistische begrippen tamelijk ongrijpbare situatie heeft aangevoeld is Rudolf Bahro. Hij noemt “de Sovjetstaat, met de partij als kern” “niet de vertegenwoordiger van een arbeidersklasse die te zwak was om zelfstandig macht uit te oefenen, maar de buitengewone vertegenwoordiger (natuurlijk geen plaatsvervanger!) van een uitbuitende klasse.”[46] De bureaucratische elite, die historisch is voortgekomen uit de klasse der loonarbeiders (een “klasse” die nu in elk geval niet meer uit zuivere “loon”arbeiders bestaat omdat het loon, zoals gezegd, slechts één element van de verdelingsnormen vormt) heeft zich zover van de eigen oorsprong verwijderd dat ze zelfs een grootscheeps beroep heeft gedaan op slavenarbeid (ook wel dwangarbeid genoemd).
Tabel: Dwangarbeid in de USSR (schattingen) | |||
Jaar | % van gehele bevolking | % van werkende bevolking | % van buiten de landbouw werkenden |
1929 | - | .5 | - |
1930 | .5 | .9 | 3.8 |
1931 | 1.4 | 2.3 | 8.7 |
1932 | 2.1 | 3.4 | 10.8 |
1933 | 3.5 | 5.6 | 16.4 |
1934 | 3.8 | 6.2 | 18.1 |
1935 | 4.2 | 6.7 | 18.7 |
1936 | 4.5 | 7.2 | 19.3 |
1937 | 5.5 | 8.9 | 20.6 |
1938 | 6.3 | 10.6 | 22.9 |
1940 | 5.7 | 9.9 | 22.8 |
1950 | 7.6 | 12.4 | 23.2 |
1953 | 6.0 | - | - |
1956 | 3.0 | - | - |
1959 | 1.9 | 3.7 | 6.2 |
Bron: Steven Rosefielde, An Assess of the Sources and Uses of Gulag Forced Labour 1929-56, “Soviet Studies”, Vol. XXXIII, No. 1 (januari 1981). |
De theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat heeft de slavenarbeid steeds als een louter politiek fenomeen beschouwd. Logisch natuurlijk, want een “arbeidersstaat” die voor een belangrijk deel ook economisch door slaven zou zijn opgebouwd, die zou ook voor een orthodoxe trotskist als zodanig ongeloofwaardig worden. Vandaar dat Ernest Mandel schreef: “Een regime, dat niet steunt op de politieke instemming van de werkende massa, noch op de bevrediging van hun materiële behoeften, moet terugvallen op een terreur, die tot voornaamste staatsinstelling wordt verheven. Dit is het meest opvallende aspect van de stalinistische wereld van de concentratiekampen, en niet de zogenaamde ‘economische’ bijdrage van de dwangarbeid aan de industrialisatie van de Sovjet-Unie.”[47]
Er is hier ongetwijfeld sprake van “wishful thinking”. Alleen al de omgang van de dwangarbeid maakt een pure “bovenbouw”-verklaring ongeloofwaardig.
Het enorme aantal dwangarbeiders en de grote bijdrage die deze mensen hebben geleverd aan de industrialisatie van de Sovjet-Unie verduidelijken het economische gewicht van het verschijnsel (al wordt het politieke belang door mij natuurlijk niet ontkend). Maar bovendien klopt er ook iets niet in de gedachte zoals Mandel die hierboven formuleerde. Ook tegenwoordig steunt het regime niet op de politieke instemming van de massa’s en bevredigt het niet de materiële behoeften van de bevolking – en toch is de dwangarbeid sterk verminderd. Blijkbaar is dwangarbeid slechts één beleidsalternatief uit meerdere voor de bureaucratie. Waarom werd dan juist deze variant door het stalinisme uitgekozen? Het ligt nogal voor de hand hier een oorzakelijk verband met de geforceerde industrialisatie te vermoeden.[48]
Trotski is met zijn theorie van de gedegenereerde arbeidersstaat zover gegaan als men met traditionele marxistische begrippen kan gaan. Zijn theorie is echter op een aantal essentiële punten in strijd met de werkelijkheid. Onze conclusie valt dan ook samen met die van Marc Rakovski: “Wanneer men Marx’ begrippen gebruikt, is het onmogelijk moderne non-transitorische maatschappijen te beschrijven, waar kapitalistisch particulier bezit afwezig is, maar de leden van de maatschappij desalniettemin niet gelijkelijk beschikken over de productiemiddelen; waar geen kapitalistische of proletarische klassen zijn, maar de bevolking desondanks in klassen verdeeld is; waar economische prioriteiten niet voor het grootste deel door de markt bepaald worden, maar ook niet het resultaat zijn van rationele discussies onder geassocieerde producenten, enzovoorts.”[49]
In het voorgaande heb ik – noodzakelijk in uiterst beknopte vorm – een aantal kenmerken van de Sovjet-Unie naar voren gehaald, die ons tezamen ongeveer het volgende beeld verschaffen:
- De arbeidersbevolking is noch in politiek, noch in economisch opzicht de heersende klasse. Het is daarom ook onjuist de Sovjetmaatschappij een arbeidersstaat te noemen.
- De bureaucratie is niet alleen parasitair. Zij vervult ook distributieve én productieve functies.
- De bureaucratie is geen heersende klasse omdat ze het maatschappelijk meerproduct niet effectief kan beheersen als gevolg van haar eigen structurele inwendige tegenstellingen.
- Er bestaat geen reële totaalmaatschappelijke planning, maar een geheel geperverteerde vorm daarvan (“quasiplanning”).
- Bij haar streven naar geforceerde industrialisatie schrok de bureaucratie er niet voor terug een aanzienlijk deel van de bevolking tot slaven te degraderen ter compensatie van ontbrekende technologieën en vrij beschikbare industriearbeiders.
Uit deze kenmerken kunnen twee belangrijke politieke conclusies worden afgeleid:
- De Sovjetmaatschappij kan niet als een productiewijze in de traditioneel-marxistische zin worden gekarakteriseerd (zoals kapitalisme of feodalisme). Veeleer is er sprake van een nieuw type maatschappijformatie, dat niet past in de oude schema’s. De beste benaming ervoor is waarschijnlijk de term die Perry Anderson er eens terloops aan gaf: bureaucratische staat.
- In de Sovjetmaatschappij is een omwenteling nodig, die noch met het adjectief “sociaal”, noch met het adjectief “politiek” goed omschreven wordt. De noodzakelijke revolutie is méér dan alleen politiek omdat het wegvagen van de bureaucratie ook in de gehele economische sfeer doorwerkt en is minder dan een sociale revolutie omdat er geen productiewijze wordt omvergeworpen.
Wat is nu de relatie tussen de bureaucratische staat van tegenwoordig met de arbeidersstaat die in de jaren twintig in de Sovjet-Unie bestond? Volgens de theorie van de gedegenereerde arbeidsstaat is er op het politieke vlak sprake van een absolute breuk tussen beide (het stalinisme is de ontkenning van het leninisme), terwijl er op het economische vlak een onmiskenbare continuïteit bestaat, omdat de tegenstelling tussen plan en markt steeds de overheersende bewegingswet is gebleven. Zowel de veronderstelde discontinuïteit als de continuïteit zijn voor mij twijfelachtig. Wie het oorlogscommunisme (1918-1921) bestudeert kan er niet omheen te constateren dat hier vele elementen van het latere stalinisme inzaten. En ook tussen de stalinistische ideologie en het leninisme bestaat geen volkomen breuk, want het stalinisme (“marxisme-leninisme”) “sluit aan bij de niet overstegen tegenstrijdigheid van het leninisme, maar in een vorm die deze tegenstrijdigheid niet alleen versluiert, maar ze omgekeerd juist tot een ideologisch uitgangspunt verheft.”[50] Tegelijkertijd is de verandering die vanaf 1928 op economisch vlak optreedt zeer fundamenteel. De destijds plaats vindende consolidatie van de bureaucratische heerschappij heeft ook de tegenstelling plan-markt volledig verbureaucratiseerd. Je zou het zo kunnen zeggen: de bureaucratie heeft sinds haar consolidatie de tegenstelling plan-markt verinwendigd, terwijl ze tegelijkertijd op die manier de gehele maatschappij penetreerde. Er ontstond zo een nieuwe formatie, die als het ware een bureaucratische mutatie van de eerdere arbeidersstaat was. Alle verhoudingen, spanningen en tegenstellingen kwamen nu in bureaucratische vorm weer naar voren. Het economische groeiproces dat volgde was zeker niet optimaal en werd gekenmerkt door vele vormen van maatschappelijke verspilling. De bureaucratie zelf – gedepartementaliseerd, alsmaar “bargaining”, versnipperd, gedesinformeerd – kon nooit een goede greep op de ontwikkelingen krijgen en was steeds weer gedwongen achteraf te reageren en te repareren wat men niet had zien aankomen. Daardoor begon het groeiproces overigens ook cyclische vormen aan te nemen.
García Casals heeft erop gewezen dat in de Sovjetmaatschappij elementen uit verschillende productiewijzen samengaan. Een prekapitalistisch sterke staat is gefuseerd met kapitalistische industrialisatieverschijnselen en een socialistische factor: de afschaffing van de uitbuitende klassen. Het geheel is één enkel economisch proces geworden. “Het syncretisme van de economie bestaat daarom niet uit de meervoudigheid van de productiewijzen, maar veeleer uit de heterogeniteit van de ene functionerende productiewijze.”[51]
Dit syncretisme is het product van een poging om vanuit een onderontwikkeld land een bijdrage te leveren aan de opbouw van het internationale socialisme. “Het is net als in de oorlog, wanneer bij een frontale aanval slechts een deel van de aanvallende linie erin slaagt door de stellingen van de tegenstander heen te breken, zonder dat deze stellingen daarbij uitgeschakeld worden. De bewegingen van deze vooruitgelopen eenheid in het vijandige achterland zijn niet onderworpen aan de regels van een ‘normale’ terugtocht, maar verlopen vaak heel eigenaardig, haar onvermijdelijke nederlaag komt soms niet in de openlijke strijd tot stand maar via de gevangenneming.”[52] De Sovjet-Unie is een pionier van de toekomst, opgesloten en ernstig verminkt door heden en verleden.
Utrecht, 9 augustus 1981
_______________
[1] Een aantal gedachten, die ik in dit artikel naar voren breng, zijn ontwikkeld in gesprekken met Chris Arthur. Gottfried Mergner en Fritjof Tichelman. Hoewel er “geestelijk eigendom” van hen is gestolen kunnen zij niet verantwoordelijk gesteld worden voor welk deel van deze bijdrage dan ook.
[2] De argumenten die in de loop der tijd tegen theorieën van “staatskapitalisme” en “nieuwe productiewijze” zijn ingebracht zijn talrijk en grotendeels overtuigend. Ik beschouw deze theorieën in de rest van dit betoog als afgedaan. Zie voor kritiek o.m. de volgende bijdragen: Ernest Mandel e.a., Readings on “State Capitalism”. IMG-brochure, Londen 1973 (herdruk van een Britse discussie uit de jaren 1968-70); K. Naïr, Charles Bettelheim bouleverse la science, “Critiques de l’économíe politique” (CEP) 7-8 (1972) pp. 4-16; Jean-Luc Dallemagne, Charles Bettelheim ou l’identification des contraires, CEP 7-8 (1972) pp. 17-56; Werner Olle, Zur Theorie des Staatskapitalismus, “Probleme des Klassenkampfs” 11-12 (1974). pp. 91-144; Ernest Mandel, Pourquoi la bureaucratie sociétique n’est pas une nouvelle classe dominante, “Quatriëme Internationale” 3e série. No. 1 (1980), pp. 61-77; Paul Bellis, Marxism and the USSR, Mac Millan, Londen 1979.
[3] Een meer omstreden oorzaak, die aan deze opsomming wellicht zou kunnen worden toegevoegd, is beargumenteerd door Rakovskij, namelijk tegenstellingen binnen de arbeidersklasse zelf (neiging tot elitevorming e.d.). Zie Christian Rakovskij. O pritsjinach pererozjdenija i gosudarstvennovo apparata, “Bulletén Oppozitsii” Nr. 6. 1929. pp. 14-20.
[4] Nog steeds zijn er mensen die menen dat er voor Trotski en de zijnen nog aanmerkelijk later (1926-28) mogelijkheden waren om de partij “terug te veroveren”. Lezing van de nauwgezette dissertatie van Helga Schuler-Jung. Oeconomie und Politik in Sowjetrussland 1920-1924, Verlag Arbeiterbewegung und Gesellschaftwissenschaft, Marburg 1978, kan aan deze misvatting een eind maken.
[5] Het zou, vermoed ik, wel eens van belang kunnen zijn om in het bureaucratiseringsproces twee tijdstippen te onderscheiden, namelijk a) het tijdstip waarop het proces onomkeerbaar is geworden en b) het tijdstip waarop het proces voltooid is. Het eerste tijdstip moet voor de Sovjet-Unie ergens tussen 1917 en 1924 hebben gelegen, het tweede tijdstip ergens in de jaren dertig.
[6] Een aantal verschuivingen, tegenstrijdigheden e.d. in Trotski’s denken zijn geanalyseerd in Robert H. McNeal. Trotskyist Interpretations of Stalinism, in Robert C. Tucker (ed ). Stalinism – Essays in Historical Interpretations, Norton, New York 1977, vooral pp. 31-33.
[7] Problems of the Development of the USSR – Draft Theses of the International Left Opposition on the Russian Question, “Leon Trotsky Writings” (LTW) 1930-31, pp. 224-5.
[8] Interview by the Osaka Mainichi, LTW 1929, p. 108.
[9] Erklärung des Genossen Trozki gegen die Zeitschrift “La Révolution Prolétarienne” (1925) In Die Linke Opposition in der Sowjetunion, Deel II, pp. 541-545. Een andere factor die heeft meegespeeld bij Trotski’s langdurige aarzeling om met de Komintern te breken is waarschijnlijk zijn behoefte geweest om met de meer bewuste arbeiders in contact te blijven.
[10] Korsch probeerde een alliantie te vormen van o.m. de Sapronov-oppositie in de Sovjet-Unie en de bordigisten in Italië en Frankrijk. Enige informatie over deze vrij onbekende episode verschaft Danilo Montaldi, Korsch e i communisti italiani. Contro un facile spirito di assimilazione, Savelli, Rome 1975.
[11] Zehn Jahre Klassenkämpfe in Sowjetrussland, “Kommumstische Politik”, Tweede Jaargang, nr. 17/18 (oktober 1927). Hier geciteerd naar de herdruk in Karl Korsch, Politische Texte, Räteverlag, Wiener Neustadt z.j., pp. 191-3.
[12] Die Bauern und die Revolution in Russland, “Die Neue Zeit” XXIII (1904-5), Band I, p. 675. Het onderscheid tussen politieke en sociale revolutie is eigenlijk nog ouder. Engels noemde de Franse revolutie een politieke revolutie en de Britse industriële omwenteling een sociale revolutie (Die Lage Englands, “Marx/Engels Werke” (MEW) 1, p. 550. Maar bij Engels is dit onderscheid nog niet streng analytisch en niet gerelateerd aan het begrip productiewijze.
[13] Het oorspronkelijke, in het Russisch gestelde, manuscript dat zich in de Trotski Archives in Harvard bevindt had de minder subjectivistische titel Sjto takoe SSSR i kuda on idet (Wat is de Sovjet-Unie en waarheen gaat zij), die bij het boek ondertiteld werd. Baruch Knei-Paz, The Social and Political Thought of Leon Trotsky, Clarendon, Oxford 1978, p. 385, noot 48.
[14] Verratene Revolution (VR), z.j., z.p., pp. 47-48.
[15] VR. p. 54.
[16] Deze in essentie onmarxistische scheiding van productie en distributie was een erfenis van het half-marxisme van de Tweede Internationale. Dezelfde fout is bijvoorbeeld ook door Hilferding en Lenin gemaakt.
[17] VR. p. 109.
[18] VR. p. 110.
[19] VR. p. 240.
[20] VR. p. 92.
[21] Does the Sovjet Government still follow the principles adopted twenty years ago? LTW 1937-38, p. 127.
[22] Pierre Frank, Le Stalinisme, Maspero, Parijs 1977. p. 21.
[23] The USSR in War, opgenomen in Leon Trotsky, In Defense of Marxism, Pathfinder, New York 1973.
[24] Again and Once More Again on the Nature of the USSR, opgenomen in Leon Trotsky, In Defense of Marxism, a.w.
[25] The USSR in War, a.w., pp. 8-9.
[26] The USSR in War, a.w.
[27] Prospects and Dynamics of the Political Revolution against the Bureaucracy. Rapport van Ernest Germain (pseudoniem van Ernest Mandel) op het vijfde wereldcongres van de Vierde Internationale (1957). Hier geciteerd naar de publicatie in “Fourth International”, nr. 1, winter 1958.
[28] Ernest Mandel, Pourquoi la bureaucratie sovietique... a.w., p. 62.
[29] Julliard, Parijs. Ik citeer hier verder de Nederlandse vertaling die in 1980 onder de titel De economische theorie van het marxisme (twee delen) is verschenen bij Het Wereldvenster, Bussum.
[30] Novaja Ekonomika – Opyt teoretitseskogo analiza sovetskogo Chozjajstva, Band I, deel 1. Uitgegeven door de sectie economie van de Communistische Academie, Moskou 1926. Franse, Engelse en Duitse vertalingen zijn beschikbaar.
[31] De economische theorie... a.w., deel II, p. 257.
[32] Idem. p. 260.
[33] Idem. p. 270.
[34] Idem. p. 285.
[35] Idem. p. 287.
[36] Economics of the Transition Period, in Ernest Mandel (ed). Fifty Years of World Revolution – An International Symposium Pathfinder, New York 1971 (eerste editie 1968). p. 276. Een zelfde formulering ook op p. 283.
[37] Tien stellingen over de sociaaleconomische wetmatigheden van de overgangsmaatschappij tussen kapitalisme en socialisme. “De Internationale” 12 (april 1976). Deze stellingen verschenen voor het eerst in de bundel van Peter Hennicke (Hrsg). Probleme des Sozialismus und der Uebergangsgesellschaften, Suhrkamp, Frankfurt/Main 1973.
[38] Once Again on the Trotskyist definition of the social nature of the Soviet Union, “Critique” 12 (1979-80), p. 117.
[39] C.J. Arthur, The Coming Soviet Revolution, in N. Krasso (ed), Trotsky: The Grein Debate Renewed, New Cities Press. St. Louis (Missouri) 1972, pp. 171-2.
[40] Das Kapital, deel III (= MEW 25), p. 397. Cursivering door mij – MvdL.
[41] Paul Bellis, Marxism and the USSR, a.w., p. 87.
[42] De Russen. Dagelijks leven in de Sovjet-Unie, Elsevier, Amsterdam/Brussel 1977, pp. 15-16.
[43] Détente and Sovjet economic reforms, in E. Jahn (ed), Soviet Foreign Policy, Allison & Busby, Londen 1978, p. 45.
[44] The Degeneration ofTheory and the Theory of Degeneration, LTW 1932-33, p. 224.
[45] Het is zelfs nog sterker. Men kan ook een object in eigendom hebben zonder er alles mee te kunnen doen. De eigendomsvormen van een object kunnen uiteenlopen. Zo kan eigendom betekenen, dat men een object als enige mag gebruiken, dat men er inkomen aan onttrekt, dat men het mag vernietigen of verplaatsen enz. Veelal heeft eigendom slechts betrekking op enkele van deze vormen. Zo mag bv. een fabriekseigenaar niet ongestraft zijn eigendom vernietigen. Vergelijk G.A. Cohen, Karl Marx’s Theory of History – A Defence, Clarendon Press,. Oxford 1978, p. 63.
[46] Het Alternatief. Een kritiek van het reëel bestaande socialisme, Van Gennep, Amsterdam 1980, pp. 124-125.
[47] Goelag Archipel, “De Internationale”, 6 juli 1974.
[48] S. Swianiewicz, Forced Labour and Economic Development, Oxford University Press, Londen 1975.
[49] Le Marxisme devant les Sociétés Soviétiques, “Les Temps Modernes”, december 1976. (Marc Rakovski is het pseudoniem van een Oost-Europese auteur).
[50] Ulf Wolter, Grundlagen des Stalinismus, Rotbuch Verlag, West-Berlijn, p. 125. Het gehele boekje van Wolter is gewijd aan de toelichting van deze stelling.
[51] Felipe García Casals, Theses on the Syncretic Society, “Theory and Society” Vol. 9, nr. 2 (maart 1980), p. 237. (García Casals is het pseudoniem van – waarschijnlijk – een Oost-Europees auteur).
[52] Lenz, Thesen zur russischen Frage, “Pro und Contra”, juni 1950 (Lenz is waarschijnlijk een pseudoniem van de marxistische filosoof Helmut Fleischer).