Geschreven: maart 1990
Bron: VMT - Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 1, maart 1990, jg. 24
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, februari 2008
Zie o.a. ook: - Wordt de Sovjet-Unie kapitalistisch? - De bureaucratie |
Het is geen toeval dat Michael Gorbatsjov door het Amerikaanse weekblad Time, eind 1989, tot ‘man van het jaar’ werd geproclameerd. Sinds tientallen heeft geen politicus de wereldopinie zo gefascineerd als de nieuwe Sovjetleider.
Honderden boeken en tijdschriftenartikels werden aan het ‘fenomeen Gorbatsjov’ gewijd. Ik veroorloof mij erop te wijzen, dat mijn boek, Où va l’URSS de Gorbatchov?[1] praktisch het enige van al die analysen vormt — met de gedeeltelijke uitzondering van een paar andere[2] — dat een geheel andere kijk op de ontwikkeling in de Sovjet-Unie en Oost-Europa werpt. Ik kan die bijzondere visie in twee punten samenvatten:
1) Gorbatsjov heeft de radicale veranderingen in de Sovjet-Unie ontketend noch veroorzaakt. Hij heeft enkel bespoedigd, wat voor hem al aan het groeien was.
Sinds het einde van de jaren zeventig was de heersende bureaucratische kaste (de nomenclatuur) haar greep op de Sovjetmaatschappij aan het verliezen (dit weerlegt, in het voorbijgaan gezegd, al de onzin betreffende het zogenaamde ‘Sovjettotalitarisme’). Dit was aan het gebeuren zowel onder de druk van de groeiende objectieve crisis van het systeem (economische stagnatie en maatschappelijke achteruitgang) als onder de druk van een ontwaken van een zelfstandige openbare mening in vele sectoren van de Sovjetmaatschappij, soms met een begin van massa-actie.
Er was een diepe crisis van legitimiteit van de KP aan het groeien. Gorbatsjov belichaamt de meer intelligente, modernistische fracties van de bureaucratie, die pogen door middel van radicale hervormingen die crisis voorbij te streven en een nieuwe legitimiteit voor de KP te veroveren.
2) Het project van radicale hervormingen dat Gorbatsjov geleidelijk ontwikkelt — het zal altijd een onopgelost raadsel blijven, of dat gebeurt op essentieel pragmatische wijze of binnen het raam van een bewust vooropgezet plan — kan niet verwezenlijkt worden zonder een brede massamobilisatie van zulke omvang, dat die onvermijdelijk aan de controle van partijapparaat en partij moet ontsnappen. Er ontstaat een groeiende kloof tussen de economische perestrojka enerzijds, en de ultieme logica van de glasnost anderzijds.
De fundamentele maatschappelijke krachten aanwezig in de Sovjet-Unie (de nomenclatuur; de stedelijke kleine en middelgrote burgerij; de boeren; de arbeidersklasse) krijgen dankzij de glasnost steeds meer de kans hun belangen openlijk tot uiting te brengen en ervoor te vechten.
Deze belangen zijn fundamenteel tegenstrijdig (behalve die van de arbeiders en van een belangrijk gedeelte van de boeren).
De arbeiders willen een hoger verbruiksniveau maar weigeren de logica van de economische perestrojka: afdankingen, werkloosheid, aftakeling van de sociale zekerheid, enz. Daar komt nog bij dat in de eerste vijf jaar van zijn bewind, Gorbatsjov zelfs de beloofde verhoging van de levensstandaard, met uitzondering van een verbeterde huisvesting, niet heeft kunnen verwezenlijken.
Van haar kant remt de meerderheid van de nomenclatuur en van de middenlagen van de bureaucratie perestrojka en glasnost af, om haar materiële privileges en haar machtsmonopolie die deze privileges schraagt, te verdedigen. De obstructie van die hydra met miljoenenkoppen is zo groot, dat zij alleen door een brede democratische, politieke volksrevolutie naar Oost-Duits of Tsjecho-Slovaaks model, essentieel dus vreedzaam (met enkel een paar chirurgische ingrepen, zoals Trotski voorspelde) kan worden gebroken.
Gebeurt dat niet, dan zal Gorbatsjov mislukken. Maar zelfs in dat geval krijgen we geen terugkeer naar de toestanden onder Brezjnev of Chroetchov, om niet te zeggen onder Stalin. Daarvoor zijn te brede maatschappelijke krachten in beweging gekomen.
Om die krachten met geweld volledig te onderdrukken, zou men een massaterreur moeten ontketenen die zelfs de bloedige zuiveringen ten tijde van Stalin in omvang zou moeten overschrijden. Een nederlaag van Gorbatsjov zou in het ergste geval leiden naar Poolse toestanden na de staatsgreep van generaal Jaruzelski in december 1981, waarvan de gevolgen veel milder waren dan de repressie in de Chinese Volksrepubliek na het kapotslaan van de commune van Peking door de interventie van het leger op het Tienanmeng Plein.
Maar zoals het Poolse voorbeeld aantoont, zouden de politiek-morele gevolgen van zulk een regressie catastrofaal zijn voor de internationale arbeidersbeweging. Zij zouden overal, meer dan al wat in de wereld is gebeurd sinds het veroveren van de macht door de stalinistische Sovjetbureaucratie, de werkende klasse politiek ontredderen en ontgoochelen. Zij zouden aan de internationale burgerij een machtig ideologisch wapen leveren tegen het communisme, het socialisme, de vooruitstrevende krachten op wereldschaal, en onze gemeenschappelijke beweging en ons gemeenschappelijk ideaal opnieuw vereenzelvigen met tirannie en despotenheerschappij.
Daarom kan mijn houding tegenover het Gorbatsjov experiment niet samengevat worden in één simplistische formule: ‘ofwel ja-ja, ofwel neen-neen, de rest is des duivels’, zoals het Nieuwe Testament het uitdrukt.
Ik zeg essentieel ja aan de glasnost, neen aan de economische perestrojka [3], ja aan de voorstellen betreffende ontwapening, neen aan de koers van ‘regionale afspraken’ met het imperialisme op de rug van bevrijdingsbewegingen (El Salvador is daar het jongste voorbeeld van; het zal helaas niet het enige blijven)[4].
Hebben de gebeurtenissen van de jongste twaalf maanden, na het beëindigen van de redactie van Où va l’URSS de Gorbatsjov? die analyse bevestigd ? Ik geloof dat dit in grote lijnen inderdaad het geval is. In hoeverre moet zij vandaag op sommige punten worden aangevuld?
Op de obstructie van de bureaucratie voor het verwezenlijken van de economische perestrojka hoeft men geen bijkomende commentaar te leveren. De pers, binnen de Sovjet-Unie, in het Westen, in ons eigen land, staat daar elke dag en elke week vol van.
De omvang van de autonome massabeweging verrast ons niet. Zij is indrukwekkend en veel breder dan de overgrote meerderheid van de in het Westen verschijnende berichten laat vermoeden. Wij tellen op:
* bij de verkiezingen voor het eerste volkscongres hebben tussen 20 en 25 miljoen kiezers tegen de officiële kandidaten van de nomenclatuur gestemd;
* tijdens de eerste zittijd van dat congres vonden in verscheidene grote steden haast dagelijks brede, duizenden mensen omvattende volksvergaderingen plaats, waar de volksvertegenwoordigers rekenschap moesten afleggen over de manier waarop zij hun mandaat uitoefenden;
* verscheidene grote stakingen werden autonoom door de arbeidersklasse georganiseerd, waarvan de mijnwerkersstaking tijdens de zomer van 1989 de indrukwekkendste is geweest, met democratische verkiezing van stakingscomités per mijn, alsmede op lokaal en regionaal vlak (niet op Unie-vlak). Dat was de grootste zelfstandige arbeidersactie in de Sovjet-Unie sinds de revolutie van 1917;
* zelfstandige massabewegingen van geweldige omvang — soms de absolute meerderheid van de bevolking omvattend — werden in meerdere republieken georganiseerd, vooral in Armenië, Litouwen, Estland, Georgië, Letland, Moldavië en Azerbeidzjan (de zogeheten Volksfronten);
* binnen de KP, binnen het Volkscongres, ontstond een groeiende druk ten gunste van de legalisatie van een politieke oppositie en van een meerpartijenstelsel. Tijdens de ontroerende laatste redevoering, die Andrei Sakharov voor zijn dood op het Volkscongres heeft gehouden, werd dit tot het centrale punt van het Oppositieplatform verheven. Gorbatsjov, die binnen het apparaat een “centristische” positie inneemt tussen de behoudsgezinde vleugel rond Ligatsjov-Zaikov en de radicale hervormers rond Yeltsin, heeft zich toen nog tegen die eis verzet. Intussen is hij tijdens het jongste Centraal Comité van februari 1990 bijgedraaid, onder druk van de straat, “bemiddeld” door een groeiende oppositie binnen de KP;
* de zelfstandigheid van de media ontplooit zich op spectaculaire wijze. Het ene taboe na het andere valt. De slachtoffers van de Stalin terreur, inclusief Trotski, worden juridisch in eer hersteld. Men begint hun werken te publiceren. Symbool van die ontwikkeling: Gorbatsjov slaagde er niet in de hoofdredacteur van het grootste weekblad ter wereld, Argumenti y Fakti, dat in een oplage van 30 miljoen exemplaren verschijnt, te ontslaan vanwege de publicatie van een voor hem ongunstige opiniepeiling. Redacteurs, arbeiders, technici van de krant dreigden met staking in geval van ontslag...;
* de reactie van de werkende bevolking tegen de bureaucratische privileges neemt meer en meer de vorm aan van lokale veralgemeende massamobilisaties.
Dat zijn ontwikkelingen, die een positieve prognose bevestigen: de ‘revolutie van beneden’ komt er: binnen twee jaar, drie jaar, vijf jaar, niemand kan dat precies voorspellen. Maar de ontwikkeling gaat in die richting.
Daarnaast zijn er echter negatieve tendensen, die ik in mijn boek wel had aangestipt, maar waaraan ik toch te weinig aandacht had besteed en die in elk geval nu veel duidelijker zijn dan een jaar geleden.
In de eerste plaats zijn er de groeiende conflicten tussen nationaliteiten. Deze dreigen een explosieve dynamiek te ontketenen. Het gaat om conflicten tussen volkeren die nationale minderheden vormen in de Sovjet-Unie enerzijds, en het centraal gezag anderzijds. Maar het gaat ook om inter-etnische conflicten tussen verschillende “minderheids”-nationaliteiten: tussen Azeri’s en Armeniërs, tussen Oezbeken en Turken, tussen Esten en Russen (in Estland) enz. En al die conflicten ontplooien zich tegen de achtergrond van het gevaar van een groeiende ‘backlash’ van Groot-Russisch chauvinisme.
In de tweede plaats is er een geweldige ideologisch-morele crisis. Uiteraard minder dan in Polen of Hongarije, maar toch in een zeer sterke mate, is er in de Sovjet-Unie een vereenzelviging van het stalinisme (de “commando-economie” en de “commandostaat”) met communisme, marxisme, socialisme in het algemeen, niet alleen vanwege intellectuelen, maar ook in brede volks- en arbeidersmiddens. Dit leidt tot een ideologisch-morele leegte, nog uitgebreid door de algemene atmosfeer van leugenachtigheid, huichelarij en cynisme die het stalinisme en het poststalinisme hadden geschapen.
In die leegte stuiten nu in de eerste plaats niet-socialistische en antisocialistische ideologieën en “waarden”: prowesterse “neoliberale” sociaaldemocraten, religieuze integristische tendensen, conservatieve bewonderaars van het kapitalisme, “Oudrussische” antimodernisten, uiterst rechtse strekkingen van traditioneel antisemitische, halffascistische of openlijk fascistische neiging (waarvan de organisatie Pamiat de belangrijkste is).
Daartegenover bevinden zich de voorstanders van het socialisme en van het marxisme in het defensief. Voor zover zij niet, of op weinig overtuigende wijze, een coherent tegenmodel van maatschappij, economie en staat vooropzetten, komen zij essentieel over of als “hervormers van het stalinisme”, die hun navelstreng met de bureaucratie niet kunnen doorknippen, of als abstracte utopisten. De kleine maar niet onbeduidende en verdienstelijke groep van onafhankelijke socialisten, vooral actief binnen het Moskouse Volksfront, is er nog niet voldoende in geslaagd haar banden met de zich langzaam ontwikkelende nieuwe arbeidersvoorhoede in heel de Unie te consolideren, om als een ernstig alternatief te kunnen worden aanschouwd.
Dat leidt in de praktijk ook tot een gebrek aan permanente organisatie van de arbeidersactivisten, en tot hun fragmentatie: binnen en buiten de KP, binnen en buiten de “Volksfronten”, tussen verschillende gewesten en verschillende nationaliteiten. Het gebrek aan collectieve verwerking van zeer uiteenlopende ervaringen bemoeilijkt derhalve nog meer het ontluiken van een socialistisch alternatief. De grond is wel vruchtbaar, maar er is nog te weinig zaad.
Indien we desondanks de toekomst van de Sovjet-Unie niet te pessimistisch beoordelen, dan is het hoofdzakelijk vanwege de maatschappelijke krachtsverhoudingen.
De arbeidersklasse — 120 miljoen mannelijke en vrouwelijke loon- en weddetrekkenden — is te sterk en te zelfbewust om zich zonder harde strijd haar sociale verworvenheden te laten ontfutselen.
Zij verovert geleidelijk ook de politieke rechten, om die strijd zeer breed te kunnen voeren. Daartegen hebben haar openlijke of vermomde tegenstrevers niet voldoende gewicht. Het zal om centrale eisen gaan: arbeiderszelfbeheer en alle macht aan democratisch verkozen sovjets.
Vooral in verband met wat er in Oost-Europa aan het veranderen is, en gezien de uitwerking van de veranderingen daar en in de Sovjet-Unie op de internationale arbeidersbeweging en de internationale openbare mening, stelt zich vandaag een meer algemeen probleem van wereldhistorische omvang, wanneer men de vraag tracht te beantwoorden: waarheen gaat de Sovjet-Unie?
Voor alle behoudsgezinde stromingen, zowel binnen de arbeidersbeweging (stalinisten, neostalinisten, helaas ook Fidel Castro, om niet te spreken van de rechtse sociaaldemocraten) als binnen de burgerij, is het vonnis al geveld: de Sovjet-Unie gaat de dieperik in. Het “rijk” zal uiteenvallen. Het “kamp” is al uiteengevallen. Het communisme is aan het einde van zijn Latijn. Het marxisme is bankroet.
De burgerij voegt er triomfantelijk aan toe: het socialisme in al zijn schakeringen, inclusief de sociaaldemocratische, heeft voor goed afgedaan. Het kapitalisme heeft de tweestrijd met het socialisme gewonnen.
Revolutionaire marxisten daarentegen zien in de huidige ontwikkeling een fundamentele tegenstelling.
Het bankroet van het stalinisme is overduidelijk. Maar hoofdzakelijk door de grootste ideologische misdaad van Stalin en van de stalinisten, die op de achterlijke sociaaleconomische en politieke verhoudingen in de Sovjet-Unie het etiket van een zogeheten “reëel bestaand socialisme” plakten, kunnen alle tegenstrevers van revolutie en communisme vandaag dat bankroet gelijk stellen met een bankroet van het socialisme.
De beweging waartoe ik behoor, heeft sinds meer dan een halve eeuw voor dat gevaar gewaarschuwd. In onze strijd tegen het stalinisme hebben we duizend keren herhaald: noch in de Sovjet-Unie, noch gelijk waar ter wereld, bestaat er al een vol ontwikkelde socialistische, dat wil zeggen klassenloze maatschappij. In het beste geval zijn pas de eerste en tegenstrijdige stappen in de richting van het socialisme gezet. Ware de hele communistische beweging bij die elementaire stelling van Lenin gebleven, in plaats van de bestaande miserie ginder te verdoezelen of met leugens te loochenen, dan zou onze zaak er vandaag er heel wat beter voorstaan.
Maar we kunnen nog zo veel teksten citeren om urbi et orbi te verkondigen: ‘We hadden het u altijd gezegd’, onze woorden en geschriften wegen zeer licht tegenover het reusachtig ideologisch offensief van de anticommunisten, de antimarxisten en de antisocialisten. Zij wegen vooral zeer licht tegenover de begrijpelijke, smartelijke ontgoocheling die op het bewustzijn van de internationale arbeidersklasse weegt (‘een tweede keer totaal bedrogen’).
Daaruit volgt dat de val van het stalinisme en het poststalinisme in de eerste plaats en in een eerste fase behoudsgezinde en zelfs uitgesproken prokapitalistische krachten politiek ten goede komt, in het Oosten zowel als in het Westen. Wij moeten tegen de stroom in zwemmen. Het zal niet gemakkelijk zijn, en niet van korte duur.
Maar de val van het stalinisme en het poststalinisme betekent tezelfdertijd dat een geweldige behoudsgezinde, remmende en desoriënterende kracht (men denke aan de Spaanse revolutie, aan de opties na de val van het fascisme op het einde van de Tweede Wereldoorlog, aan Indonesië en Chili, aan Mei ‘68 en aan de Portugese revolutie) uit de Internationale massabeweging verdwijnt. Daar ontstaan nu brede ruimten voor zelfstandige socialistische bewegingen, die honderdduizenden en miljoenen omvatten: Brazilië, Zuid-Afrika, Zuid-Korea, de zich langzaam ontplooiende syndicale linkerzijde in West-Europa en in Japan, en vooral de zogenaamde “nieuwe sociale bewegingen”, zijn daar de eerste tekenen van.
Dat manifesteert zich niet alleen in het Noorden en het Zuiden van onze aardbol. Dat manifesteert zich ook in het Oosten. Dat zagen we en zien we aan het werk in de DDR en Tsjecho-Slowakije. Dat groeit in de Sovjet-Unie. Het gaat om een elementaire opstandigheid tegen elke vorm van voogdijschap (Bevormundung zoals men dat in het Duits noemt), zowel tegen het despotisme van de staat en bureaucratie, als tegen het despotisme van de ‘onwrikbare logica van de eeuwige (?) marktwetten’.
Het is een elementair streven naar vrijheid, zelfbeschikking en ontvoogding op elk vlak: politiek, economisch, sociaal, ecologisch, met betrekking tot de verhoudingen tussen man en vrouw.
Het is een nieuwe manier om aan politiek te doen, die we in de vredesbeweging en de ecologische beweging het eerst hebben zien ontluiken, maar die in Oost-Europa en de Sovjet-Unie nu op bredere schaal tot ontplooiing komt. Naast en boven het parlement, de verkiezingen (die geen ernstig socialist wil “afschaffen” of de kop indrukken) komt de macht van de straat, van de autonome, zelfstandige, vreedzame maar potentieel oppermachtige massabeweging.
Daar ligt de toekomst en de historische kans van het socialisme: de vrijheid en het socialisme zijn geen producten van de Russische revolutie. Zij zijn producten van de kapitalistische ellende, van de vervreemding van de mens in de burgerlijke maatschappij, van de misdaden van het kolonialisme en van de rassendiscriminatie, van de criminele absurditeit van oorlogen en militarisme, van dictaturen en beknotting van democratische rechten en gelijkheid.
Het kapitalisme en de bureaucratie van vandaag zijn minder dan ooit in staat die bron van het socialisme te dempen. Daarom behoort ons de toekomst, wanneer wij wars van alle kortzichtige realpolitik (in werkelijkheid onrealistische realpolitik) in onze praktijk trouw blijven (voor de meesten: opnieuw trouw worden) aan de twee gouden regels van marxistisch gedrag: “De bevrijding van de arbeidersklasse kan slechts het werk van de arbeidersklasse zelf zijn” (niet van staten, regeringen, partijen, hoe nodig die ook zijn) en “Alle verhoudingen omver te werpen, waarin de mens een onderdrukt, uitgebuit, vervreemd, geminacht en minachtelijk wezen is.”
[1] Editions la Brèche, Parijs 1989. Een Engelse versie verscheen bij Verso Book London, 1989, onder de titel Beyond Perestroika, een Duitse versie bij Athenäeum-Verlag, Frankfurt 1989, onder de titel Das Gorbatschow-Experiment.
[2] De boeken van Jean-Marie Chauvier (L’URSS, une société en mouvement), van Moshe Lewin en van prof. Cohen.
[3] Ons ‘neen aan de economische perestrojka’ betekent geenszins een verwerping van groeiende marktmechanismen in de Sovjet-Unie. Het betekent wel een prioriteit voor democratische planning en voor de uitbouw van sociale gelijkheid, rechtvaardigheid en solidariteit.
[4] Gorbatsjovs politiek van toenadering tot het Westen berust onder andere ook op de hoop op omvangrijke westerse kredieten.