Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1996, nr. 3, september, jg. 30
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Terwijl topambtenaren in lyrische bewoordingen ‘de rivier terug aan de natuur willen geven’ maalt de betonmachine op het veld rustig verder. Oude tradities zullen desnoods met kordate hand bestreden moeten worden.
(Norbert De Batselier, Tussen Eco en Ego, p. 184)
Ecologische modernisering is een centraal begrip binnen het radicaal-democratisch signaal voor een vernieuwend progressief politiek elan – een ‘sienjaal’ dat door Maurits Coppieters en Norbert De Batselier in het naar hen genoemd project gegeven wordt (Het Sienjaal, p. 9-10). Binnen Het Sienjaal wordt ecologische modernisering echter zeer summier behandeld. Gelukkig heeft Norbert De Batselier enkele maanden eerder het boek Kiezen tussen eco en ego laten verschijnen, waarin ecologische modernisering het centrale thema is.[1] Voor hem hangt zelfs het voortbestaan van het socialisme af van deze ecologische modernisering: “In mijn socialistisch perspectief gaan groen en rood samen. De ecologische modernisering organiseren op een democratische en sociaal rechtvaardige manier is de belangrijkste uitdaging voor het hedendaagse socialisme. Volgens mij is het de belangrijkste opdracht voor het socialisme in de komende twintig jaar. Anders zie ik zelfs geen toekomst voor het socialisme.” (De Batselier, p. 9-10)
Vooral uit het tweede hoofdstuk, Uit het dagboek van een milieuminister komt De Batselier naar voren als een strijdbaar en dus eindelijk eens een degelijk milieuminister die zich nu eens niet op de eerste plaats laat leiden door de belangen van de industrie. Toch roept het boek van Norbert De Batselier, en voornamelijk het derde hoofdstuk dat de visie bevat die de basis van zijn beleid vormt, heel wat vragen op. Als eerste vraag dringt zich dan ook op, wat juist deze voor het socialisme zo belangrijke ecologische modernisering is.
“Een duurzame ontwikkeling moet milieu en economische ontwikkeling verzoenen, dit impliceert een geleidelijke transformatie van economie en samenleving.” (p. 201) Duurzame ontwikkeling is echter, zoals Norbert De Batselier zelf opmerkt, een vaag begrip (zie p. 201). Het is vreselijk dubbelzinnig. Patronale kringen spreken zich bijvoorbeeld ook uit voor duurzame ontwikkeling, maar bedoelen ermee dat de huidige economische groei bestendig, duurzaam moet verder gaan. Deze dubbelzinnigheid vindt men trouwens ook in het Brundtland-rapport zelf, ook al stelt De Batselier dat de Brundtland-commissie met de term ‘duurzame ontwikkeling’ “een andere ontwikkeling dan de huidige” wou aanduiden. Expliciet staat wel nergens welke ‘andere’ ontwikkeling dit zou zijn, hoe deze eruitziet, is ‘andere’ een ‘betere’... De vaagheid en dubbelzinnigheid van het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ straalt, aangezien de gestelde nauwe verwevenheid van beide, ook af op het begrip ‘ecologische modernisering’. In de nuttige, achteraan geplaatste woordenlijst wordt de term ‘ecologische modernisering’ als volgt omschreven: “term voor de grondige evolutie die de industriële en postindustriële maatschappij moet doormaken om tot duurzame ontwikkeling te kunnen komen” (p. 264-265). Veel duidelijker wordt het met deze ‘definitie’ niet: welke evolutie? Waarin bestaat de grondigheid? Wat moet er evolueren? Waarin bestaat juist de modernisering? In heel het boek vindt men van dit centrale begrip geen betere omschrijving dan deze. Nochtans wordt ecologische modernisering op maatschappelijk vlak als erg belangrijk voorgesteld: “Hoe langer we de modernisering uitstellen, hoe groter de kans op ingrepen die het welvaartspeil en de democratie ernstig zullen aantasten.” (p. 203)
Norbert De Batselier stelt wel dat bij een ecologische modernisering van de maatschappij duidelijke keuzes gemaakt moeten worden: “tussen egoïsme en het opnemen van verantwoordelijkheid, tussen egoïsme en solidariteit.” (De Batselier, p. 9) Deze keuzemogelijkheden zijn echter onduidelijk en misleidend. Gesuggereerd wordt dat wie voor zichzelf kiest geen verantwoordelijkheden wil opnemen of niet solidair wil zijn. Blijkbaar wordt er als de goede houding een soort christelijke zelfopoffering gepreekt, waarbij men het opkomen voor de eigen rechten automatisch als asociaal aanduidt. Elk individu moet blijkbaar naadloos vervloeien met het grotere geheel. De titel van het boek, ‘kiezen tussen eco en ego’, suggereert dezelfde houding, namelijk een o.a. door Jaap Kruithof gepropageerde ecocentrische houding.
Norbert De Batselier ziet wel de beperktheden van een ecocentrische houding. “Vanuit ecocentrisch oogpunt moeten de boeren (uit het Amazonewoud – GQ) die het woud ontginnen, stoppen. Maar dit betekent dat duizenden mensen zullen sterven van honger. Is dit ethisch te verantwoorden? Dit voorbeeld toont scherp maar terecht de morele implicaties van milieukeuzen aan. Ecocentrisme – het centraal stellen van het behoud en de ontwikkeling van ecosystemen – lost niet alle vragen en morele kwesties op. Maar het antropocentrisme – met de natuur doen wat voor de mens goed is – doet dat ook niet. De natuur verteert niet alle menselijke handelingen, zodat de mens uiteindelijk samen met de natuur ten onder zal gaan.” (p. 209) De Batseliers omschrijving van het antropocentrisme is merkwaardig. Hoe kan ‘met de natuur doen wat voor de mens goed is’ betekenen dat ‘de mens uiteindelijk samen met de natuur ten onder zal gaan’? Ofwel zijn handelingen goed voor de mens of niet. Misschien moet men benadrukken dat er menselijke handelingen bestaan die op korte termijn goed voor de mensen lijken maar op lange termijn de uiteindelijke vernietiging van de mensen betekenen. Maar dan zijn het enkel bepaalde, en niet alle, menselijke handelingen die de voorwaarden van het leven ondergraven: deze handelingen moeten dan ook verboden worden. Moeten kiezen tussen antropocentrisme en ecocentrisme is verkeerd, omdat men vertrekt van een vals inzicht in de verhouding van de mensen tot de natuur. Zo meent bijvoorbeeld Jaap Kruithof dat de mensen hun ordening aan het planetaire systeem kunnen opleggen en de evolutie der aardse dingen kunnen bepalen (zie Kruithof, p. 79). Als dat geen tot god verheven mens is! Terloops is hier nog op te merken dat Norbert De Batselier zich vergist wanneer hij meent dat hij samen met Jaap Kruithof voor een ecologisch humanisme pleit (p. 210). Kruithof zou De Batseliers houding karakteriseren als “een verzachte vorm van ecofascisme”, waarbij de mens de natuur spaart uit welbegrepen eigenbelang (zie Kruithof, p. 79). Jaap Kruithof pleit zelf voor een vernieuwde religiositeit.[2]
Het verkeerde inzicht in de verhouding van de mensen tot de natuur blijkt ook uit de merkwaardige natuurbegrippen die worden gehanteerd.
In het ecologisch contract van Het Sienjaal lezen we dat de toegang tot de natuur geen privilege van sommigen mag zijn (zie Het Sienjaal, p. 96). Welk natuurbegrip wordt hierbij gebruikt? Men lijkt het hierbij toch niet te hebben over lucht en water of andere natuurlijke voorwaarden van het menselijk leven, maar eerder over bossen en natuurgebieden. Men stelt namelijk nog expliciet over de toegang tot de natuur: “zij het niet overal en altijd vrij toegankelijke en door de mens ‘bruikbare’ natuur”. Het gaat hierbij toch over een zeer eng natuurbegrip.[3]
Ook in Kiezen tussen eco en ego krijgt men geen helder begrip van de natuur. Natuur wordt daar soms aanzien als enkel de levende natuur. Bijvoorbeeld: “Niet alleen elders in de wereld verdwijnen dier- en plantensoorten, ook in Vlaanderen. De toestand is kritiek. Soorten die gelden als een indicator van de kwaliteit van hun leefmilieu verdwijnen of worden bedreigd. Wat dus wijst op een algemene achteruitgang van de natuur.” (p. 62-63) “Ook de slechte kwaliteit van het leefmilieu is verantwoordelijk voor de achteruitgang van de natuur.” (p. 65) “Als men de steeds verdergaande achteruitgang van fauna en flora wil stoppen, moet men ruimte geven aan de natuur.” (p. 107)
Soms heeft de natuur veel te maken met open, niet-bebouwde ruimte: “De natuur moet (in de natuurontwikkelingsgebieden – GQ) meer kansen krijgen, in samenwerking en zo mogelijk op gelijke voet met andere gebruikers van de open ruimte.” (p. 87) De natuur is blijkbaar één van de gebruikers van open ruimte. “De natuur is (binnen het ruimtelijk beleid – GQ) één sector, zeker niet de economisch sterkste, maar wel beantwoordend aan een duidelijke maatschappelijke behoefte.” (p. 87)
De natuur wordt toch beter beschouwd als dat wat bestaat en ontstaat zonder enige menselijke tussenkomst. De afkomst van het woord ‘natuur’ uit het Latijnse ‘nasci’ verwijst toch daarnaar. De mens heeft de natuur nodig. In elk menselijk product zit er natuur. Zonder grondstoffen kan de mens niets produceren. Norbert De Batselier schrijft zelf: “Bodem (grond, aarde) is nog altijd de eerste en meest fundamentele productiefactor in de economie.” (p. 52) Ook het menselijk lichaam zelf is een stuk van de natuur. Omdat de mensen de natuur nodig hebben, moeten ze daaraan nu eenmaal aandacht besteden en er zorgvuldig mee omgaan. De mensen mogen door hun handelingen de voorwaarden van het (menselijk) leven niet vernietigen. In die zin moeten dan ook de volgende uitspraken van De Batselier begrepen worden: “Natuurbehoud zou een natuurlijke reflex moeten zijn bij iedereen en bij elke handeling of activiteit. (...) Het aanleren van een milieureflex is belangrijker dan het verbieden van activiteiten. (...) Natuurbehoud moet oog hebben voor economische factoren en omgekeerd.” (p. 65-66) In het duinendecreet, als een voorbeeld van natuurbehoud, speelt dan ook niet het belang van de mensen tegenover de natuur, maar gaat het over een tegenstelling tussen individueel en algemeen belang.
De mensen zijn voor hun voortbestaan afhankelijk van de natuur. Dat is het ecologische grondprincipe van het menselijk bestaan. Dit betekent echter niet dat de natuur als een bekommerde moeder voor de mensen gaat zorgen. Neen, de mensen moeten de natuur zodanig wijzigen dat ze hun behoeften kunnen bevredigen. Karl Marx drukt dit economische grondprincipe van het menselijk bestaan als volgt uit: “Het arbeidsproces (...) is een doelmatige activiteit om te komen tot vervaardiging van gebruikswaarden, aanpassing van het natuurlijke aan menselijke behoeften, algemene voorwaarde voor de stofwisseling tussen mens en natuur, eeuwige en natuurlijke voorwaarde van het menselijk leven en daardoor onafhankelijk van iedere vorm van dit leven, sterker nog: aan alle maatschappelijke vormen gemeen.” (Marx, MEW 23, p. 198: vertaling: I. Lipschits, p. 121) Tussen het ecologische en het economische grondprincipe van het menselijke leven bestaat er noodzakelijk een spanningsverhouding, een noodzakelijk conflict. De mensen moeten omwille van hun voortbestaan de natuur wijzigen, maar moeten dit zodanig doen dat ze rekening blijven houden met hun afhankelijkheden van de natuur. Anderzijds is de natuur geen zorgzame ‘Moeder aarde’, de mensen moeten produceren, indien ze willen voortbestaan.
Dit conflict tussen mensen en natuur is noodzakelijk, gezien het steunt op twee grondprincipes van het menselijk bestaan – principes die niet ongestraft overtreden kunnen worden. Elke poging om harmonie tussen de mens en de natuur te realiseren, is dan ook nefast. De mensen beschikken over twee grote mogelijkheden om harmonie met de natuur te realiseren. De mensen trachten ofwel harmonie te bereiken door zich te onderwerpen aan de natuur. Deze zelfonderdrukking is kenmerkend voor de religieuze houding. Ofwel trachten de mensen door middel van hun technieken de natuur volstrekt te onderwerpen. Over deze laatste, technocratische mogelijkheid schrijft De Batselier zelf: “De mens is er niet om de natuur te overwinnen – zo te zien wordt dat zijn eigen ondergang – maar om in een realistische verhouding tot de natuur te leven.” (p. 210) De realistische verhouding van de mens tot de natuur is de conflictgeladen verhouding. De mens moet niet goedgelovig de natuur vertrouwen. Pogingen tot volstrekte onderwerping van de natuur lopen ook nefast af. Sommige natuurlijke processen kunnen niet volstrekt beheerst worden door de mens. Uit een eenvoudig voorbeeld als ademhalen blijkt dit reeds. Dit is een proces dat natuurlijk automatisch bij de mens verloopt. In noodsituaties kunnen mensen dit beheersen. Maar machinale beademing van mensen kan niet eeuwig blijven duren. De mens is een rationeel wezen dat zijn verhouding tot de natuur moet inzien. Volstrekte beheersing is nefast. Elk afsterven van een individu leert dat onkwetsbaarheid ten opzichte van de natuur onbereikbaar is, tenzij in de dood zelf. Levende mensen kunnen enkel hun kwetsbaarheid door en in de natuur milderen, maar niet ontlopen. Het conflict tussen mensen en natuur is niet op te heffen, tenzij door de dood van de mensen. De mensen keren in de dood terug tot de natuur. Ze worden tot stof en as. De harmonie met de natuur is de dood. Een socialisme dat behoud en verbetering van het menselijk leven en samenleven wil, kan als een streefdoel dus niet “een harmonieuze relatie met de natuur” hebben, zoals De Batselier ten onrechte meent (p. 206).
Trouwens, de benadering van de concrete dossiers die De Batselier in het tweede deel van zijn boek belicht, zijn voorbeelden van hoe men conflicten moet aangaan en aanvaarden, indien de mens een juiste verhouding tot de natuur wil hebben. Norbert De Batselier vergist zich m.i. echter wel, wanneer hij stelt: “Als een tussenweg tussen antropocentrisme en ecocentrisme stelt Jaap Kruithof ‘leven en laten leven’ als vuistregel voor: de natuur respecteren, tenzij er een goede reden is om dat niet te doen. Om te bepalen wat een goede reden is, zijn harmonieuze relaties tussen mensen een goede basis. Slechts als een ecocentrische benadering nadelig uitvalt voor het ontwikkelen van harmonieuze menselijke relaties is een instrumentele relatie tot de natuur te verantwoorden. De verstoring van de natuur kan alleen maar als ze een hypotheek dreigt te leggen op de bestaande maatschappelijke orde. Dit is een radicale breuk met de huidige aanpak. Een ecologisch evenwichtiger verhouding tussen mens en natuur vereist dus ook een radicaal herdenken van de mens/mens-relatie.” (p. 210) Eerst valt hier op te merken dat wat hier over Jaap Kruithof gesteld wordt toch in tegenstelling staat tot Kruithofs boek De mens aan de grens, waarin deze resoluut voor het ecocentrisme opteert. Trouwens, ‘leven en laten leven’ is geen harmonieuze invulling van de verhouding van de mens tot de natuur, daar het verder leven van de ene soort dieren of planten verorbering van individuen van andere soorten (of de eigen soort) vooronderstelt. Zoals de verhouding tussen de mensen en de natuur, is ook de verhouding tussen mensen onderling noodzakelijk conflictgeladen (zie Quintelier). Harmonieuze relaties tussen mensen zijn onderwerpingsrelaties.
De wijziging van de natuur door de mensen is geen loutere kwestie van maatschappelijke orde, maar is noodzakelijk met het menselijk voortbestaan verbonden. De mensen moeten voor hun voortbestaan de natuur instrumenteel benaderen. In deze benadering zit noodzakelijk veel meer respect ten opzichte van de natuur – omdat de mens de natuur nodig heeft – dan in een vrijblijvende, intrinsieke waarderingsrelatie die de realistische menselijke verhouding tot de natuur niet serieus opvat maar op een religieuze wijze wil ontvluchten. Tussenmenselijke uitbuitingsrelaties zijn mede gebaseerd op de menselijke kwetsbaarheid in de natuur. Doordat mensen de natuur nodig hebben – en daarin kwetsbaar zijn – grijpen sommige mensen deze natuurafhankelijkheid van andere mensen aan om hen te onderdrukken en uit te buiten en voor zichzelf een harmonieuze relatie te realiseren.
Norbert De Batselier gaat nog steeds teveel ervan uit dat de natuurlijke toestand van de mensen in de wereld er één van harmonie is, en dat deze toestand de ideale is. Zo stelt hij: “Op wereldvlak zorgt het verbreken van het ecologisch evenwicht, door het aantasten van de tropische regenwouden, voor de verspreiding van dodelijke virussen.” (p. 59) Materieel is toch het aantasten van de tropische regenwouden de oorzaak van de verspreiding van dodelijke virussen en niet het verbreken van een voorondersteld ecologisch evenwicht. Wie zegt dat er een ecologisch evenwicht heerst in de tropische regenwouden?
Zowel religieus-ecologische zelfonderwerping van de mens aan de natuur als technocratische overheersing van de natuur door de mens proberen het noodzakelijk conflict tussen mens en natuur te ontlopen. Beide houdingen veroorzaken dan ook milieuwantoestanden. Een harmonische verzoening tussen milieu en ontwikkeling van het WTK-bestel is als doelstelling dan ook niet nastrevenswaardig.
Norbert De Batselier spreekt zich uit tegen het WTK-bestel: “Voor mij is het onaanvaardbaar dat wetenschappelijke en technologische evolutie, of de ontwikkeling van de kapitalistische productie, nog langer ongehinderd zo’n hypotheek leggen op de menselijke waarde en de natuur. Hoe kunnen we die waanzin stoppen?” (p. 213) Het WTK-bestel is die ordening van het menselijke handelen waarbij het nastreven van objectieve wetenschap, technologie en kapitalisme prioritair wordt gesteld, en waarbij deze drie componenten noodzakelijk met elkaar verbonden zijn. Het klopt dus niet, als De Batselier stelt: “De wetenschappelijke ontwikkeling is feitelijk verbonden met de accumulatie van kapitaal.” (p. 211, cursivering door De Batselier) Het gaat over noodzakelijke en geen feitelijke verbanden. De Batselier heeft het ook eens over het “zogenaamde WKT-bestel, de ‘drievuldigheid’ van wetenschap, kapitalisme en techniek” (p. 210). Niet alleen draait hij daarbij de letterafkorting om – op p. 177 wordt het wel in de gebruikelijke vorm vermeld – maar verwisselt hij techniek met technologie. Technologie omschrijft hij wel correct als volgt: “Techno-wetenschap lijkt op de Concorde. De dingen worden gedaan omdat ze mogelijk zijn en niet omdat er een maatschappelijke behoefte voor is.” (p. 212) Technologie is de ontplooiing van middelen zonder vooropgesteld extern doel. Technologie is de middel-doel-omgedraaide vorm van techniek, die juist wil voorzien in middelen voor een vooraf vastgesteld doel. ‘Technology assessment’ is, letterlijk genomen, dan ook de verkeerde wereld: de technologie bestaat daarvoor eerst en wordt daarna “op haar maatschappelijke en ecologische gevolgen of implicaties” geëvalueerd (p. 268). De Batselier huldigde wel niet deze eerdere opvatting: “In eerdere opvattingen beperkte dit onderzoek zich tot louter gevolgenonderzoek, terwijl nu benadrukt wordt dat het een constructieve rol kan spelen in de ontwikkeling van het technologisch onderzoek” (p. 197, eindnoot 9) Hij bepleitte dat alle maatschappelijk betrokkenen een sturende rol binnen het technologisch onderzoek zouden kunnen spelen. Het is niet zo dat “alle technologische ontwikkeling automatisch het maatschappelijk welzijn bevordert.” (p. 186)
De oorzaak van het misgelopen in het WTK-bestel is volgens De Batselier “een grenzeloze concurrentie” (p. 212).
Concurrentie zelf is voor hem echter niet verkeerd: “Concurrentie is een essentiële dimensie in de sociaaleconomische ontwikkeling van de maatschappij. Ze maakte technologische innovaties en de groei van de productiviteit mogelijk. Gezonde concurrentie op school, op het werk, in de cultuur en het onderzoek zorgt ervoor dat een systeem vooruitgang kan maken. Bovendien zorgde een vrije concurrentie in het politieke leven voor een van de belangrijkste verworvenheden van de mensheid: de ontwikkeling en uitbreiding van democratische systemen.” (p. 212) Vrije (grenzeloze ?) en gezonde concurrentie wordt hier als noodzakelijk voor technologische innovaties, productiviteitsgroei, vooruitgang op verschillende maatschappelijke gebieden, en de democratie voorgesteld. In zijn toespraak op het statutair en werkingscongres van SP op 10 december 1995 stelt De Batselier het toch enigszins anders: “Zoals de ervaring in de Oost-Europese landen heeft geleerd, hebben een economie en een maatschappij prikkels nodig om dynamisch en creatief te blijven. Een gezonde en gecorrigeerde concurrentie – los van oligopolies en monopolies – kan daar als middel toe bijdragen.” (Het Sienjaal, p. 200) Hier is het een gecorrigeerde – en dus niet vrije – en gezonde concurrentie die een middel – en dus geen noodzakelijke voorwaarde – kan zijn voor de noodzakelijke dynamische en creatieve prikkels voor de economie en maatschappij. Verdere kritische analyse over de verhouding tussen concurrentie en vooruitgang is blijkbaar wel nog nodig! Het is trouwens nog de vraag of deze prikkels ontbraken in Oost-Europa: men kan toch moeilijk ontkennen dat in de Sovjet-Unie er technologische innovaties en productiviteitsgroei hebben plaatsgegrepen. Men had er wel een andere opvatting over democratie, maar was dat wel een slechtere?
Concurrentie zelf – de vraag is nog wel welke: vrije of gecorrigeerde – is volgens De Batselier niet de oorzaak van bestaande wantoestanden. De oorzaak ligt elders: “Maar onder invloed van het economische denken en vooral van de economische praktijk raakte gezonde concurrentie gaandeweg geassocieerd met de genadeloze strijd tussen rivalen: een strijd van winnaars en verliezers. Veel verliezers, te veel. Concurrentie is geëvolueerd van middel tot doel, en verkreeg de status van een universeel credo, een ideologie. Volgens de Groep van Lissabon ontstaat een nieuw type van oorlog. Deze zogenaamde competitieve techno-economische oorlog wordt de voornaamste oorzaak van de verdeling en de ontwrichting van de samenleving in de komende decennia.” (p. 212) Maar beleed De Batselier enkele regels eerder niet zelf het universele credo van de concurrentie als noodzakelijke voorwaarde van bijna al het goede? Trouwens, als hij de concurrentie zelf toch zo verheerlijkt, dan zou hij blij moeten zijn dat ze van een louter middel tot het doel is geworden. De concurrentie is binnen de kapitalistische economie toch ook maar een middel om de concurrenten uit te schakelen.[4] Kapitalistische bedrijven zien de concurrentie toch niet als doel op zich: vanaf het moment dat ze een monopolie hebben verworven, gaan ze toch niet nieuwe concurrenten in het leven roepen om zogezegd hun doel, de concurrentie, verder te kunnen opvolgen. Binnen het kapitalisme grijpt de middel-doel-omdraaiing niet plaats op het vlak van de concurrentie, maar binnen de verhouding tussen productie en behoeftenbevrediging. Principieel is voor een menselijke economie de behoeftenbevrediging de doelstelling en de productie slechts een middel daartoe. Binnen het kapitalisme zijn middel en doel omgedraaid: productie is het doel en de behoeftenbevrediging slechts een middel en voorwendsel daartoe. Het kapitalisme is het economisch systeem dat het produceren om te produceren tot doel heeft verheven. Een gemeenschappelijk kenmerk van de drie componenten van het WTK-bestel is juist de middel-doel-omdraaiing.
Het WTK-bestel is geen noodzakelijke voorwaarde voor menselijke vooruitgang. Het bedreigt zelfs het menselijk voortbestaan. Is ecologische modernisering echter geen verdere groei van het WTK-bestel, maar nu met een groen laagje verf erover, met een eco-sticker erop?
Is een milieuvriendelijk en sociaal rechtvaardig kapitalisme mogelijk? Is de gepropageerde ecologische modernisering geen ecologisch revisionisme? Is onze kapitalistische economie zo maar ecologisch te corrigeren? Is het voldoende ecologische randvoorwaarden aan het kapitalistische economische handelen op te leggen? Is het kapitalisme wel op een werkelijke ecologische manier corrigeerbaar? Zijn er geen fundamentele wijzigingen in het menselijk omgaan met de natuur nodig?
Volgens de Duitse filosoof Rudolf Bahro luidt de milieucrisis het einde van het kapitalisme in: “Wat de interne tegenspraken van het kapitalisme waarop de traditionele opvatting over het proletariaat berust op zichzelf tot dusver niet hebben kunnen afdwingen, zal door de milieucrisis afgedwongen worden: het afscheid van het kapitalisme. Want het reële gevaar van een totale catastrofe dat ons bedreigt vormt de kern van wat wij gewoonlijk de algemene crisis van het kapitalisme noemen; het is immers onlosmakelijk verbonden met concurrentie en winstmaximalisering, zoals deze tegenwoordig niet door de relatief onschuldige fabrikanten en vennootschappen uit de negentiende eeuw maar door nationale en internationale supermonopolies bedreven worden, die met het lot van hele staten en volkeren spelen. Met het vernietigen van de natuurlijke grondslag van het menselijk bestaan in het algemeen en op wereldschaal wordt de oude strijdvraag ‘socialisme of barbarij’ weer zo acuut als de vroegere socialisten ondanks hun vérziende blik niet hadden kunnen dromen.” (Bahro, p. 57; cursivering door Bahro) De milieucrisis is volgens Bahro het breekpunt binnen het kapitalisme. Het kapitalisme veroorzaakt milieuproblemen. Het moet dit – gezien de concurrentiestrijd – noodzakelijk doen. Een kapitalistisch bedrijf moet zo goedkoop mogelijk produceren: dit is een middel voor het vormen van relatieve meerwaarde. Wie als kapitalist niet vervuilt of goedkoop verspilt, wordt kapot geconcurreerd.
Op het eerste gezicht is Norbert De Batselier ook voor een zeer radicale “reconstructie van de maatschappij” (p. 215): “Ecologische modernisering in socialistische dimensie wil zeggen dat de basisvoorwaarden van de maatschappij nog steeds ter discussie worden gesteld. (...) Lapmiddelen die de druk op de grenzen van de uitbuiting van mens en natuur verminderen, volstaan voor mij niet. Ecologische modernisering van het kapitalisme is niet genoeg, omdat uiteindelijk ook een eco-industrie aan dezelfde imperatieven beantwoordt als andere sectoren. De productie van een schoner milieu blijft een voorwendsel tot winstmaximalisatie.” (p. 214-215) Enkele regels hoger sluit hij zich echter aan bij André Gorz en Jurgen Habermas die een ‘bevrijding’ uit het kapitalisme bepleiten zonder wezenlijke wijzigingen op economisch vlak: “Gorz ziet in de huidige samenleving nog steeds het potentieel voor een bevrijding uit het kapitalisme. Echter niet door de afschaffing van het kapitaal, de collectivisering van de productiemiddelen en de installatie van een klassenloze maatschappij, maar door de politieke, culturele en economische sfeer hun rechtmatige plaats te geven. Vechten voor socialisme is dus vechten tegen de kapitalistische kolonisatie van de leefwereld. Voor Gorz en Habermas blijft socialisme noodzakelijk tot ‘de samenleving het belang onderkent van al datgene wat niet in een aankoop of verkoopprijs is uit te drukken’.” (p. 214) “Dit betekent voor Gorz ook een drastische herverdeling van de arbeid en een arbeidsduurvermindering, meer (markt)waarde voor niet geldgebonden activiteiten, meer democratische besluitvorming over productie en investeringen en andere consumptieculturen die tot een ecologisch draagbaar consumptiepatroon leiden. Gorz noemt dit de enige bewandelbare piste. Ik ben het met hem eens dat de economie niet langer centraal kan staan in alle beslissingen. Ik wil niet dat opnieuw een wild kapitalisme groeit met steeds minder sociale en ecologische spelregels, waar ongelijkheden tussen arm en rijk opnieuw toenemen.” (p. 215) Ondanks zijn eerder gepropageerde radicaliteit blijkt De Batselier zich hier enkel te keren tegen een wild kapitalisme, en een pleidooi te houden voor een sociaal en ecologisch gecorrigeerd kapitalisme. De ongelijkheden tussen arm en rijk mogen blijkbaar wel blijven bestaan, enkel niet opnieuw toenemen. Samen met Gorz lijkt hij een vlucht uit de economische realiteit te bepleiten, terwijl een serieuze kritiek op het kapitalisme juist inhoudt dat men aantoont dat het kapitalisme geen echte economie is die principieel gericht is op de noodzakelijke menselijke behoeftenbevrediging. Geen vlucht uit de economie – wat het kapitalisme principieel ook doet – maar de economie juist au sérieux nemen!
Het boek van Norbert De Batselier is wel beter dan het religieus-ecologisch geleuter, dat elke concrete aanpak in de weg staat en enkel maar een half-psychotische vlucht uit de realiteit propageert. De Batselier blijkt soms echter zelf teveel compromissen te zoeken met de bestaande economie. De manier waarop de kapitalistische economie functioneert, veroorzaakt juist de bestaande ecologische problemen. Wie zich weert tegen de afbraak van de voorwaarden voor (een beter) menselijk leven, moet daarom de afschaffing van het kapitalisme nastreven. Dit blijkt bijvoorbeeld reeds uit de afvalproblematiek: “Afval heeft alles te maken met ons type van consumptie-economie, waar productie en verkoop op een snel verbruik en een snelle nieuwe aankoop zijn afgestemd. De productie en distributie van goederen worden liever niet geconfronteerd met leeggoed, overschotten, afval en apparaten die een leven lang blijven functioneren. Daarom schuift de winsteconomie het individuele afvalprobleem door naar de gemeenschap.” (p. 35) Moet heel onze productiewijze daarom niet herbekeken worden? Het is een afvalproducerende productiewijze: het is ‘gemakkelijker’ en ‘goedkoper’ om vlug versleten producten te vervangen door nieuwe. Het afvalprobleem is niet enkel een verpakkingsprobleem.
De dubbelzinnige houding van De Batselier tegenover onze kapitalistische economie blijkt ook uit zijn behandeling van het ecologiecriterium voor economische expansiesteun door de overheid. “Investeringsprojecten voor de vermindering van milieubelastende effecten van de bedrijven kunnen nu genieten van aanzienlijke overheidssteun.” (p. 190) Is vermindering van de milieuverloedering echter voldoende als beleidsperspectief? Moet niet op de eerste plaats de afschaffing ervan komen? Het is ook merkwaardig dat het om steun voor expansie gaat. In Het Sienjaal stelt men dat het zelfs steeds duidelijker wordt “dat het voortzetten van de huidige productie- en consumptiepatronen de toekomst van de planeet en dus van de komende generaties op de helling zet.” (Het Sienjaal, p. 96) Economische expansie van de bestaande productie- en consumptiepatronen is dan ook geen ecologisch verantwoordbaar beleidsperspectief. “Het ecologiecriterium geldt voor projecten die een extra-inspanning leveren boven de wettelijke vereisten voor grondstoffenbesparing, energiebesparing, verhoging van duurzaamheid en kwaliteit van producten of een toename van de veiligheid van producten en arbeidsomstandigheden.” (p. 190) Als het om ecologische expansie bovenop de bestaande productiewijze gaat, is dit criterium in feite slechts een doekje voor het bloeden. De eerste eis zou de afschaffing van het milieuvernietigend productieapparaat moeten zijn. Is trouwens het ecologiecriterium geen middel binnen de concurrentie, waardoor grote bedrijven kleinere ondernemingen de definitieve doodsteek geven? Kmo’s ontbreekt het vaak zowel aan financiële middelen als aan knowhow om een milieuvriendelijk beleid te voeren (zie p. 192).
Is een sociaaldemocratische maatschappij – het Rijnlandmodel – niet enkel mogelijk doordat men alle narigheid op sociaal vlak kon afwentelen op de ‘onderontwikkelde’ wereld? Gebeurt dit nu ook niet op ecologisch vlak?
Is het kapitalisme wel ecologisch corrigeerbaar? Is het niet zo dat milieu eisen maar worden opgenomen binnen het kapitalisme als daaruit financieel voordeel te halen is? “De productie van een schoner milieu blijft een voorwendsel tot winstmaximalisatie. Dit blijkt al als het streven naar een duurzame relatie met het milieu een hindernis wordt voor de expansie van het kapitaal. Wanneer, bijvoorbeeld, door preventieve maatregelen de afvalberg gereduceerd wordt en de toevoer van afval als grondstof voor de ecobusiness in het gedrang komt, dreigt de ecobusiness zich tegen dit streven naar duurzaamheid te keren.” (p. 214-215) Wanneer er weinig of geen mogelijkheden zijn om het afval te verwerken, treedt er een vorm van schaarste op: “Schaarste is goed voor een winsteconomie. Afval wordt opeens interessant. (...) Afval wordt een winstgevende handel op zich. Consumptie en afval zijn meer dan ooit met elkaar verbonden.” (p. 35) Ligt de oorzaak niet eerder bij onze manier van produceren en distribueren dan bij het consumeren? “Ondanks een groeiend milieubewustzijn neemt het totale volume huishoudelijk afval nog steeds sterk toe.” (p. 40) Norbert De Batselier zegt zelf over een groot deel van de bevolking: “Men wil best minder afval produceren, maar dat kan alleen als de consumptieproducten wezenlijk veranderen. Elk plan van de overheid dat het probleem aan de bron wil aanpakken – bij de productie en distributie van de goederen – stuit echter steevast op een enorme weerstand van het bedrijfsleven.” (p. 45)
Binnen een kapitalistische economie is een opkuisbeleid veel interessanter dan een voorkomingsbeleid. “Onderhoud en restauratie van openbare gebouwen en monumenten kosten vele tientallen miljoenen. In het geval van de kathedralen van Antwerpen, Mechelen en Brussel zelfs meer dan een miljard per stuk, en met de zekerheid dat na dertig jaar opnieuw moet worden begonnen.” (p. 27-28) Dweilen met de kraan open is een manier om bezig te blijven en de productiemolen aan de gang te houden.
Is het ganse NV Aquafin-project op de eerste plaats ook geen cadeau aan de betonboeren, waarbij milieuoverwegingen maar een bijkomstigheid waren? “Eigenlijk kregen betonbouwers een nieuw domein te ontginnen. Met de wettekst als achtergrond konden zij gemeenten en intercommunales overtuigen collectoren en waterzuiveringsinstallaties te bouwen. Verspilling was troef. Installaties werden veel te groot uitgemeten en gebouwd. In Oostende, bijvoorbeeld, werd een zuiveringscapaciteit van 600.000 inwoner-equivalenten geïnstalleerd. Op geen enkel moment werd ook maar de helft van deze capaciteit benut. Doordat de installaties veel te ruim bemeten waren, werd de vraag naar vuil water aangescherpt. Voor de zuiveringsstations was het belangrijk dat gezinnen en vooral bedrijven veel vuil water produceerden. Aan het bedrijfsleven werd dan ook een veel te lage bijdrage in de exploitatiekosten berekend.” (p. 119-120) De verplichte eigen waterzuivering voor bedrijven en het daarbij horende afkoppelingsbeleid krijgt dan ook heel wat kritiek: “de zuiveringsmaatschappijen verliezen veel omzet door de daling van de aangevoerde hoeveelheid te zuiveren afvalwater” (p. 122). Is ecologische modernisering niet op de eerste plaats een kwestie van het scheppen van investeringsmogelijkheden? Bij de SST, bijvoorbeeld, is er niet gekeken naar de behoefte van de gebruikers van het openbaar vervoer, maar naar de investeringsbehoefte van grote financiële maatschappijen. De middel-doel-omdraaiing blijft een essentieel kenmerk van het investeringsbeleid (zie p. 184).
Is ecologische modernisering in de ogen van De Batselier ook maar een middel om te pogen het kapitalisme van de ondergang te redden? Worden met ecologisch moderne investeringen niet in de eerste plaats nieuwe kapitalistische investeringsmogelijkheden gecreëerd, zodanig dat het produceren om te produceren verder kan gaan? Hoe is volgende passage anders te begrijpen?: “Het streven naar winstmaximalisatie was vaak al een impuls om een ecologische modernisering van industriële activiteiten in te zetten. Dus zijn er mogelijkheden tot een gezamenlijk actieplatform. Als de milieucrisis, de uitputting van de grondstoffen en de toenemende vervuiling de expansie van het kapitaal en dus de kansen op economische leefbaarheid bedreigen, wordt ecologische modernisering ook voor het bedrijfsleven een zorg.” (p. 233) De expansie van het kapitaal wordt door De Batselier gelijkgesteld met kansen op economische leefbaarheid! Zijn de uitputting van de grondstoffen en de toenemende vervuiling geen noodzakelijke kenmerken van de expansie van het kapitaal? Heeft het kapitalisme zich ooit al echt bekommerd om leefbaarheid, laat staan het leven van het grootste deel van de mensheid?
Binnen de kapitalistische economie wordt met het milieu maar rekening gehouden als daardoor winst te maken is. Dit geldt evenzeer op wereldvlak, waar er een nog duidelijker verband is tussen milieuvernietiging en armoede. “In het Zuiden heeft de vernietiging van het milieu vaak een rechtstreeks verband met de armoede en overbevolking die er heersen (bijvoorbeeld verwoestijning door roofbouw). (...) Veeleer dan het Noorden moet het Zuiden de kans krijgen méér van het milieu in de economie te gebruiken in de strijd tegen de armoede. Maar daarvoor moet de plundering of zelfs vernietiging van milieubronnen door de geïndustrialiseerde wereld drastisch verminderen.” (p. 225) Armoedebestrijding is een noodzakelijke voorwaarde voor duurzame ontwikkeling. “(...) duurzame ontwikkeling in de wereld kan alleen als armoede wordt uitgebannen. Milieu is niet te scheiden van ontwikkeling.” (p. 53) Daarvoor is volgens De Batselier o.a. financiële steun van rijke landen nodig. Maar zijn dit niet de kruimels van de volgeladen tafels van het Westen? Is de Westerse rijkdom juist niet gebaseerd op de verarming van de andere delen van de wereld? De Batselier schrijft toch zelf: “Het Europees landbouwbeleid is oorzaak van veel problemen in de derde wereld. Door de subsidies aan de landbouw komen producten op de markt tegen prijzen die de derde wereld niet kan beconcurreren. Bovendien zorgt het Europees landbouwbeleid voortdurend voor overschotten, die dan weer op de wereldmarkt worden verkocht, vaak tegen lage prijzen. Andermaal zijn de kleine boeren in de derde wereld dan de dupe, want hun prijzen zakken ook. In sommige derdewereldlanden worden de boeren zelfs op de lokale markt weggeconcurreerd door de import van gesubsidieerde producten uit de Europese Unie. Door deze Europese landbouwpolitiek leggen arme landen zich vaak toe op exportgewassen, waardoor de beste gronden en inspanningen worden ingezet voor voedsel dat de eigen bevolking niet voedt. De afhankelijkheid van het buitenland wordt er groter door en de minste prijsdaling doet telkens weer vele kleine boeren naar de steden vluchten of minder gunstige grond ontginnen.” (p. 54, zie ook p. 226) Komt de door De Batselier bepleite tussenkomst van de bedrijfswereld (p. 56) niet neer op het verder vernietigen van lokale economieën en het nog scherper installeren van kapitalistische uitbuitingsmechanismen?
De Batseliers voorstellen voor de economische wereldsituatie hebben een magische dimensie: ‘met minder, meer’. “De rijke landen moeten met minder middelen hun comfortniveau realiseren, in plaats van hun rijkdom verder te vestigen op grondstoffen uit arme landen en op sociale wantoestanden die steeds weer bestendigd worden.” (p. 57) Is dit wel mogelijk? Hoe kan men met minder middelen meer realiseren? Het comfort en de welvaart van de rijke landen gaat nu ten koste van de andere delen van de wereld. Jacques Delors stelt toch terecht dat we tien aardes nodig hebben als we zeven miljard mensen onder onze omstandigheden willen laten leven. (p. 57) Een rechtvaardige verdeling van de rijkdom kan enkel maar betekenen dat het Noorden een deel van zijn welvaart en comfort inlevert.
Deze noodzakelijke inlevering is moeilijk door de bevolking te aanvaarden, te meer daar er hier ook nog heel wat armoede bestaat. “Een evenwicht tussen de inspanningen voor kansarmen in eigen land en in ontwikkelingshulp wordt nagestreefd. Een grondgedachte is dan ook dat ontwikkeling niet gelijk is aan economische groei.” (p. 56) Maar, hoe gaat men anders de bestaande armoede op wereldvlak bestrijden dan door een groei van de economie, van de middelen ter bevrediging van menselijke behoeften? Economische groei is niet gelijk aan groei van het WTK-bestel. Het verkeerde ligt niet in de groei, maar in wat er groeit. Wel groei van een ecologisch en sociaal verantwoorde niet-kapitalistische economie![5] Wordt door De Batselier onder ecologische modernisering iets anders verstaan dan de groei van het WTK-bestel?
De mondiale dimensie van het milieuprobleem mag niet tot immobilisme leiden. “Vanuit een analyse van het wereldprobleem inzake milieu en ontwikkeling is een Vlaams milieubeleid met actieplannen uitgewerkt. Wij vertrokken niet vanuit de analyse dat het milieu hier verloedert en de remedies alleen internationaal mogelijk zijn. Wij volgden de omgekeerde weg. Die van het overleg en de eigen verantwoordelijkheid. Vaak heel praktisch.” (p. 85-86) Aanpakken in plaats van berusten in zogezegde onmacht.
Bij zijn serieuze, concrete aanpak van de Vlaamse milieuproblemen stuitte De Batselier regelmatig op de macht van de kapitalistische economie en haar politieke lakeien. Zijn medewerkers noemden dat ‘het Criquelioneffect’: “net voor de aankomst, na alle inspanningen en volharding, onderuit gereden worden.” (p. 105, zie ook p. 168) Is dit geen bewijs voor het feit dat een serieuze aanpak van de milieuproblematiek een fundamentele wijziging van de huidige economie noodzakelijk vooronderstelt? Zonder afschaffing van het kapitalisme kan men de ecologische wantoestanden niet echt de wereld uithelpen.
Dit betekent niet dat men dan maar noodzakelijk bij de (vuilnis)pakken moet blijven zitten. Het is zeker niet zo dat hier het motto wordt aangehangen: “In naam van het onmogelijke wordt echter het mogelijke vaak niet gedaan.” (p. 177) Wie het kapitalisme aanduidt als een oorzaak van de bestaande miserie op milieuvlak, zegt daarmee niet dat de milieuproblematiek onmogelijk op te lossen is. Is een fundamentele wijziging van ons economisch handelen onmogelijk? Het kapitalisme is ook maar een historisch gegroeide economie die niet noodzakelijk voor de mensen is. Uit het feit dat er andere economieën hebben bestaan, blijkt dit reeds. Wie dat motto aanhangt, gaat er juist van uit dat het afschaffen van het kapitalisme onmogelijk is en dat het enig mogelijke het aanbrengen van sociale en ecologische correcties aan de bestaande economie is. Worden niet eerder de noodzakelijke maar moeilijke stappen als onmogelijk voorgesteld om zich gemakzuchtig te kunnen verzoenen met het bestaande? Blijkt uit het “dagboek van een milieuminister” niet juist dat, wanneer men serieuze sociale en ecologische correcties aan de bestaande manier van produceren wil aanbrengen, men noodzakelijk stuit op de weerstand en de macht van de apologeten van het kapitalisme? Een echte aanpak van de milieuwantoestanden betekent dat men bereid moet zijn tegen de kapitalistische machten te vechten. Wie het menselijk leven au sérieux neemt, komt nu eenmaal in conflict met de mensen die de voorwaarden van het menselijk leven ondergraven. Wie zich met deze laatsten, mits enkele correcties in de rand, wil verzoenen, is geen verdediger van het algemene belang, laat staan van het leven. Ook al verpakt men vergif op een mooie en erg verleidelijke manier, het blijft vergif en levensgevaarlijk.
Binnen de marxistische traditie vormen de arbeiders de klasse die de bestaande kapitalistische economie zullen omverwerpen. Uit de geschiedenis blijkt dat deze omverwerping onder de voorwaarden zoals Marx en Engels die voorspeld hadden, niet heeft plaatsgegrepen. In plaats van de revolutionaire omvorming van de bestaande economie hebben de West-Europese arbeiders, onder aanvoering van de sociaaldemocratie, enkel een groter deel van de opbrengst van de bestaande economie voor zich opgeëist. Norbert De Batselier stelt dan ook terecht vast: “Een essentieel kenmerk van onze maatschappij blijft dat een grote meerderheid van de werkende bevolking een loon ontvangt voor de verkoop van arbeid. Maar het is zeer onzeker of dit gegeven nog een determinerende rol zal spelen in de radicale reconstructie van de samenleving. Het is niet meer evident dat de arbeidende bevolking zich nog als eenduidige klasse kan constitueren en zich tegen de basis van het productie- en consumptiesysteem zal keren.” (p. 208) De milieuproblematiek stelt nu de fundamenten van het menselijke omgaan met de natuur, ook en voornamelijk op economisch vlak, in vraag. Deze bedreiging van het kapitalisme roept bij de mensen twee mogelijke reacties op: wat als een bedreiging wordt aangevoeld vanuit een bepaald perspectief, lijkt vanuit een ander oogpunt misschien noodzakelijk. Milieubewustzijn, bijvoorbeeld, kan arbeiders het kapitalisme ter discussie doen stellen. Tegelijk kan een doortastend milieubeleid als bedreigend voor de tewerkstelling ervaren worden.” (p. 208) De laatste reactie blijkt de nogal courante te zijn: bedrijfsleiders slagen er zelfs in hun werknemers te mobiliseren voor een gezamenlijke betoging – baas en arbeider hand in hand – waarbij de patroon handig en niet altijd correct het argument van werkgelegenheid uitspeelt. Op die manier gebruikt hij zijn werknemers om zijn commerciële belangen te verdedigen.” (p. 45-46) De milieubeweging wordt dikwijls vanuit patronale en syndicale hoek verweten dat door hun radicale eisen bedrijven moeten sluiten, terwijl het in feite omwille van concurrentieel-economische, kapitalistische redenen gaat. Tewerkstelling is trouwens in een ecologisch perspectief geen prioriteit. Het gaat in de eerste plaats over nuttig en menselijk zinvol werk waardoor mensen in hun behoeften kunnen voorzien. Tewerkstelling eisen binnen het kapitalisme is eisen om uitgebuit te worden.
Het samengaan van rood en groen moet volgens De Batselier in een socialistisch perspectief samengaan. “De socialistische beweging moet het mogelijk maken om de ecologische bezorgdheid te integreren in de strijd voor democratie in de besluitvorming over productie en investeringen.” (p. 208) Voor Norbert De Batselier hangt hiervan het voortbestaan van het socialisme af. “Een bewuste constructie van een beweging is meer dan ooit de motor voor een ingrijpende maatschappijhervorming. Daarbij blijft de arbeidersbeweging noodzakelijk, al is de vroegere, haast natuurlijke oppositie van arbeiders tegen het kapitalisme niet meer evident.” (p. 208-209) Het is te betwijfelen of deze oppositie van arbeiders tegen het kapitalisme zo natuurlijk was. Bevrijden de arbeiders zich, vroeger en nu, niet moeizaam van de ideologische ketens die hen het kapitalisme laten aanvaarden?
Voorlichting over de ecologische voorwaarden van het economische handelen is dan ook meer dan noodzakelijk, evenals een ecologische kritiek op onze kapitalistische productiewijze.
Vakbonden en milieubeweging moeten hierin een gezamenlijk gecoördineerde rol spelen, ook al is dit een zeer moeizame weg.[6] Vakbonden moeten begrijpen dat er geen werkelijk heil te verwachten is van de bestaande kapitalistische productiewijze. Een radicale hervorming van de bestaande productiewijze is echter moeilijk door te voeren zonder de steun van de bevolking.
Als de mensen als producenten de bestaande productiewijze niet zo snel meer in vraag stellen, doen zij het dan als consumenten? “De visie van de arbeider op het maatschappelijk bestel wordt ook niet langer uitsluitend bepaald door de werksituatie. Volgens ecosocialist André Gorz is een verschil met vroeger dat de arbeiders nu het kapitalisme niet alleen in vraag stellen vanuit hun arbeidssituatie, maar ook als huurder, buurtbewoner, consument of ouder. Dit opent uiteraard nieuwe mogelijkheden voor een tegenbeweging, maar gevaren voor een versnippering van doelstellingen.” (p. 208) Eerst moet opgemerkt worden dat reeds in het Communistisch Manifest staat: “Is het met de uitbuiting van de arbeider door de fabrikant in zo verre gedaan, dat hij zijn arbeidsloon contant betaald krijgt, dan vallen de andere elementen van de bourgeoisie hem op het lijf, de huiseigenaar, de kruidenier, de pandjesbaas, enz.” (MEW 4, p. 469) Ook in de negentiende eeuw bestond de kapitalistische uitbuiting al op het vlak van de consumptie. Gorz vergist zich hier dus ook. Aanvaardt de consument het milieuvernietigend productiesysteem?
Alle milieumaatregelen worden – o.a. via heffingen en door doorberekening in de prijzen – afgewenteld op de kleine man. De effectieve milieukosten moeten ook volgens De Batselier in de prijzen verrekend worden. “Was het niet juist de bedoeling de burger te confronteren met de effecten op het milieu en zo aan te zetten tot verandering van zijn gedrag?” (p. 229) Moet daarvoor echter niet eerder de manier van productie en distributie veranderd worden? Hopen en geloven dat door middel van heffingen het vrijemarktmechanisme de productie wel in de goede ecologische richting zal sturen, komt neer op valse hoop en blind geloof.
De consumenten blijken het bestaande gemakkelijk te aanvaarden. Ook al vallen er slachtoffers, dit betekent nog niet dat de consument de afgeleverde producten niet wil. Naar aanleiding van het aantal verkeersslachtoffers, bijvoorbeeld, merkt De Batselier terecht op: “Dergelijke cijfers doen onvermijdelijk vragen rijzen over de cultuur waarin een dergelijke massale slachtpartij niet alleen geduld wordt, maar als een redelijke prijs voor ‘mijn auto, mijn vrijheid’ wordt beschouwd.” (p. 68) Het wegverkeer is ook de grote boosdoener wat NOx-uitstoot betreft. “Spontaan minder autorijden lukt blijkbaar niet. Er dringen zich dus maatregelen op.” (p. 31) De mensen zijn verknocht aan hun auto. De auto is individueel comfortabeler. Hij bezorgt zogenaamde ‘vrijheid’, tenminste als de anderen niet met hun auto rijden. De bestaande manier van handelen wordt als vanzelfsprekend beschouwd.
Voorwaarde voor een milieuvriendelijke verandering van het consumptiegedrag is niet een doorberekening van de milieuschade in de prijzen maar een wijziging van de manier van produceren en distribueren. De mensen mogen nog van goede wil zijn, als de productie en distributie niet ecologisch verantwoord verloopt, heeft dit geen enkel serieus effect. “Ondanks een groeiend milieubewustzijn neemt het totale volume huishoudelijk afval nog steeds toe.” (p. 40) Ook het prediken van soberheid[7] zonder de bestaande productiewijze te veranderen, is mensen aansporen tot het aanvaarden van en zich aanpassen aan het kapitalisme. De eerste prioritaire taak is dan ook onze manier van produceren te wijzigen. “De discussie over ecologische modernisering is voor mij sterk verbonden met die van ongelijke verdeling van de rijkdom, zowel hier als op wereldvlak.” (p. 224) Ook al betekent dit dat men de mensen soms voor voldongen feiten stelt: milieuvernietigende producten worden niet meer aangemaakt.
Uit de concrete aanpak van de milieudossiers door De Batselier blijkt dat een sterke, democratische staat noodzakelijk is om het tij te keren. Overheidsbemoeienis is noodzakelijk, zelfs om de werking van de vrije markt mogelijk te maken. De vrije markt is echter niet het beste mechanisme om het milieuprobleem op te lossen, daar de maatschappelijke kosten van milieuschade niet mede in rekening worden gesteld (zie p. 216-217). “Er is toch iets mis met een vrije markt die hout en houtproducten, zoals papierpulp en vezels uit bossen die op onverantwoorde manier verminkt of vernietigd worden, tegen lage prijzen importeert, waardoor de bosbouw onrendabel wordt.” (p. 67) Overheidsingrepen zijn uit milieuoverwegingen zeker noodzakelijk: “Door de sluiting van zes verbrandingsovens in Vlaanderen werd de uitstoot van dioxines in 1995 maar liefst 80 procent verminderd ten opzichte van 1993. Beleidsingrepen helpen dus wel degelijk.” (p. 44)
Kunnen de noodzakelijke ingrepen afhankelijk worden gesteld van loutere meerderheidsbeslissingen? “De ecologische modernisering zal een ingrijpend maatschappelijk veranderingsproces meebrengen. Een breed maatschappelijk draagvlak is nodig om het democratisch karakter ervan te waarborgen. Als de burger in de illusie blijft dat er niets moet veranderen, is de kans groter dat er in een echte crisissituatie niets ontziende ingrepen zullen plaatsvinden die hem voor voldongen feiten stellen.” (p. 207) Norbert De Batselier gaat echter wel akkoord met de vaststelling door de Club van Rome dat sinds het verschijnen van het rapport Grenzen aan de groei in 1972 reeds (meer dan) twintig jaar verloren zijn. Blijkbaar blijven de mensen geloven dat er niets moet veranderen.
Beslissingen kunnen dan ook niet zomaar vrijblijvend aan initiatieven van de meerderheid worden overgelaten.
Is trouwens een democratische meerderheidsbeslissing steeds de juiste beslissing? Zijn er geen zakelijke normen – het overleven van de mensheid – die primeren boven democratisch bepaalde normen – als het eigen volk het op korte termijn nu maar goed heeft. Norbert De Batselier stelt bijvoorbeeld dat de noodzaak van waterzuivering groot is. “We zijn met zoveel op zo’n kleine oppervlakte dat de normen ecologisch gezien zo streng moeten zijn dat ze socio-economisch werkelijk ondraaglijk worden. Voor een minister is dit zeer delicaat. Niet van hem, maar vanuit een maatschappelijk debat moet de normering komen.” (p. 121) Blijkt hieruit niet dat de bestaande socio-economische structuur tegen het algemeen belang – drinkbaar water als voorwaarde voor het leven – ingaat? Blijkbaar moet een politicus die het algemeen belang vertegenwoordigt tegen de bestaande sociaaleconomische verhoudingen durven ingaan. De Batselier schrijft zelf: “Maar in een politieke democratie zijn het uiteindelijk de politieke verkozenen die moeten beslissen.” (p. 83) Zakelijke normen en niet meerderheidsbeslissingen moeten daarbij richtinggevend zijn. “Door vervuiling te vermijden en zuivering efficiënt te organiseren kan veel geld bespaard worden. Belangrijk, want het goedkoop aanbieden van drinkwater is een primaire sociale doelstelling.” (p. 117) Toch blijken meerderheidsbeslissingen deze primaire sociale doelstelling soms te miskennen: “De Europese Unie heeft 25 mg nitraat per liter als richtwaarde voor drinkwater aanbevolen. In West-Vlaanderen echter, is de Europese maximumnorm van 50 mg nitraat per liter nog nauwelijks houdbaar. Boven die norm loopt de volksgezondheid risico’s. Voor de waterproductie in het reservoir De Blankaart in Woumen werd enkele jaren geleden noodgedwongen zelfs 75 mg tijdelijk toegelaten. De bewoners van het gebied kregen de raad het drinkwater niet aan baby’s of zwangere vrouwen te geven.” (p. 50)
Kunnen zakelijke normen die rekening houden met de noodzakelijke voorwaarden voor het leven, voor De Batselier nog afgezwakt worden? Hoe is anders volgende passage te begrijpen? “Als men een discussie op gang wil brengen met alle betrokken maatschappelijke geledingen, is een technisch-wetenschappelijke werkbasis nodig, anders praat je in het luchtledige. Maar als die administratieve basis er is, wil een aantal mensen blijkbaar niet het verschil zien tussen dat technisch document en een regeringsbeslissing. Het algemeen gevoel is dan dat alles al beslist zou zijn. Dat is niet zo, dat is ook niet mijn manier van werken.” (p. 125) De Batselier stelde anders zelf wel voor om de technische aspecten van het MAP aan wetenschappers voor te leggen: “Iedereen was er immers mee akkoord gegaan dat er aangepaste normen, tot 2002, moesten komen, en de vraag tegen hoeveel fosfor of stikstof de bodem bestand is, lijkt mij geen zaak voor politici.” (p. 160) Daarbij is hij er zich wel van bewust dat ook wetenschappelijke resultaten manipuleerbaar zijn (zie p. 161): de grootste bedrieger is hij die in naam van de objectiviteit zijn eigen persoonlijke belangen wil doordrukken. Deze bedriegers moeten worden ontmaskerd. Het vrijwaren van het algemeen belang, waartoe toch de menselijke noodzakelijke levensvoorwaarden behoren, vooronderstelt dus een sterke staat, die radicaal democratisch werkt, met politici die het algemeen belang boven sociaaleconomisch misplaatst eigenbelang durven stellen. Radicale democratie betekent echter niet noodzakelijk dat de meerderheid beslist, wel dat er beslissingen worden genomen die het algemene belang vooropstellen.
“Democratische spelregels werden door een minderheid – een kleine minderheid – klakkeloos met voeten getreden.” (p. 169) Zijn democratische spelregels de regels van de Westerse democratie? Betekent de Westerse democratie iets meer dan het gegarandeerde recht en vrijheid om andere mensen uit te buiten?
Een confrontatie tussen milieu en de bestaande economie is niet te vermijden. “(...) de milieuschade valt niet te ontkennen.” (p. 168) “Het zal hoe langer hoe duidelijker worden dat de nodige ingrepen zeker niet soepeler maar harder zullen zijn, zelfs ingrijpender dan wat ik had voorgesteld.” (p. 175)
Tot besluit lijkt het me het best een aantal vragen rond ecologische modernisering als socialistisch beleid te formuleren. Vragen beantwoorden het best aan de voorwaardelijke vorm, die voortvloeit uit het feit dat het begrip ‘ecologische modernisering’ onvoldoende omschreven is.
1. Wat is ecologische modernisering? Is het een concrete invulling van duurzame ontwikkeling? Norbert De Batselier meent in bijna elk van de door hem opgestelde decreten en door hem behandelde dossiers een aanzet te geven voor duurzame ontwikkeling (zie p. 9, 53, 58, 61, 86, 129, 140). Is uit deze verschillende aanzetten een algemeen begrip van ecologische modernisering te distilleren?
2. Is voor het doorvoeren van een echte ecologische modernisering niet de afschaffing van de kapitalistische productiewijze noodzakelijk? Norbert De Batselier lijkt met deze vraag te worstelen. Heeft het niet exact invullen van het begrip ‘ecologische modernisering’ ook niet veel te maken met het geen weg weten met deze vraag? De vaagheid van het begrip ‘ecologische modernisering’ lijkt veel te maken te hebben met de invulling van het socialisme, waarbij er ook getwijfeld wordt tussen loutere correcties aan of een fundamentele wijziging van de kapitalistische economie. Biedt ecologische modernisering enkel mogelijkheden tot meer investeringen binnen de kapitalistische economie?
3. Is een echt socialistisch perspectief combineerbaar met het behoud van het kapitalisme? Komen een sociale en ecologische correctie van het kapitalisme niet noodzakelijk neer op een afwentelingspolitiek?
4. Klopt mijn bewering dat er een noodzakelijk conflict bestaat tussen mens en natuur? Worden o.a. de wantoestanden op milieuvlak veroorzaakt door het feit dat de mensen het harmonie-ideaal nastreven? Bestaat de keuze tussen eco en ego, tussen ecocentrisme en antropocentrisme dan ook uit de verkeerde alternatieven?
5. Is groei op zich verkeerd? De vraag is wat er verder groeit. Groei van het WTK-bestel vernietigt verder de natuurlijke voorwaarden van het (menselijk) leven. Groei van een ecologisch verantwoorde productiewijze is nastrevenswaardig.
6. Hoe is de verhouding tussen concurrentie en vooruitgang? Gaat men menselijk gezien vooruit wanneer de bestaansvoorwaarden van andere mensen concurrentieel vernietigd worden? Is dat niet steeds het gevolg van de kapitalistische concurrentie?
7. Zijn arbeiders en consumenten wel overtuigd van de noodzaak van een fundamentele wijziging van de kapitalistische economie? Doorzien zij wel de ecologische en mondiale noodzaak daartoe?
8. Is een linkse ecologische dictatuur niet noodzakelijk, gezien de nefaste verslaving van producenten en consumenten aan de bestaande milieu- en levenvernietigende productiewijze? Is deze links ecologische dictatuur niet de enige echte democratie?
Ondanks al deze vragen, blijft het boek van Norbert De Batselier een lezenswaardig document. Het feit dat het deze vragen oproept, bewijst de degelijkheid ervan. Een “maatschappelijk debat met open vizier” (p. 220) rond deze vragen zou misschien het radicaal-democratisch project Coppieters-De Batselier een stap vooruit helpen.
_______________
[1] Alle niet gespecificeerde citaten komen uit dit boek.
[2] Is de werkelijke tegenstelling en keuze niet de volgende: de mens die onbewust illusoir gelooft verzorgd te zullen worden – zij het door de natuur, of door een volautomatisch productieapparaat – en de mens als geëngageerd overlever binnen de natuur. De keuze is niet tussen egoïsme en het opnemen van verantwoordelijkheid: men kan ook altruïstisch zijn verantwoordelijkheid ontlopen door gewoon op te gaan in de groep. Solidariteit is ook een ‘zwevend’ begrip, als men niet invult hoe en met wie men solidair moet zijn? Is opkomen voor je sociaal en ecologische verantwoorde rechten egoïstisch?
[3] Als men een breder natuurbegrip gebruikt, blijkt het basisrecht van toegang tot de natuur in de buurt te komen van communistische eisen voor gemeenschappelijk bezit. Geldt dit basisrecht ook voor mijnen, landbouwgronden, gecultiveerde bossen, ...?
[4] Rudolf Boehm heeft in verschillende artikels ook hierop reeds gewezen.
[5] Zie Rudolf Boehm in Kritiek 22.
[6] Misschien is dit wel een taak waarin de vzw Arbeid & Milieu een voortrekkersrol kan spelen. Norbert De Batselier vermeldt trouwens deze vzw (p. 242).Voor de niet zo irrelevante ‘petites histoires’ dient wel vermeld te worden dat deze vzw startte als een informele werkgroep, maar niet op initiatief van het ABVV. De drijvende krachten erachter waren voornamelijk Guido en Luc Steenkiste. Binnen deze werkgroep was er wel een geapprecieerde participatie van Toon Colpaert en Mil Kooyman, die toen directeur waren van respectievelijk de studiedienst en de vormingsdienst van het ABVV maar enkel in persoonlijke naam daaraan deelnamen. In 1992 verliet het ACV de vzw Arbeid & Milieu, daar ze niet konden akkoord gaan met het feit dat het secretariaat naar aanleiding van het dossier Prayon Rupel een informatievergadering organiseerde waarop een milieuvriendelijkere productiewijze voor de fosfaatproductie werd voorgesteld. Sinds dan wordt de helft van de mandaten binnen de Raad van Bestuur bekleed door het ABVV, de andere helft door de milieubeweging. Norbert De Batselier stelt de geschiedenis van de vzw Arbeid & Milieu dus lichtjes verkeerd voor.
[7] Louis Tobback stelt in het woord vooraf dat hij met zijn bourgondische inslag betwijfelt of we allemaal soberder willen gaan leven (zie p. 8). Heeft Tobback al ingezien dat niet iedereen bourgondisch kan leven?
Rudolf Bahro, Elementen voor een nieuwe politiek, Amsterdam: Van Gennep, 1982.
Rudolf Boehm, Groei of geen groei, De groei van de Club van Rome, Uitweg en Besluit in Kritiek 22, Groei of geen groei? Debat over de oorzaken van de milieucrisis, Gent, 1991.
Rudolf Boehm, Uit de internationale concurrentiestrijd stappen, in Nieuw Links, 14 juli 1995, p. 18.
Rudolf Boehm, Sienjaal: Radicaal-democratisch project, in Aktief, mei-juni 1996, p. 6-7.
Maurits Coppieters en Norbert De Batselier, Het Sienjaal. Radicaal-democratisch project, Antwerpen: Icarus, 1996.
Norbert De Batselier, Kiezen tussen eco en ego, Leuven: Van Halewyck, 1996.
Jaap Kruithof, De mens aan de grens, Berchem: EPO, 1985.
Karl Marx en Friedrich Engels, Manifest der Kommunistischen Partei, MEW 4, Berlin: Dietz Verlag.
Karl Marx, Het Kapitaal, Deel 1, Vertaald door I. Lipschits, W. de Haan, 1972, 3e druk. (MEW 23)
Guy Quintelier, Het noodzakelijk konflikt tussen mens en natuur, in: Guy Quintelier (red.), De mislukte natuurbeheersing, Kritiek 17, Gent, 1989, pp. 23-94.
Guy Quintelier, De conflictualiteit van het menselijke bestaan – een algemene inleiding, in: Rudolf Boehm en Guy Quintelier (red.), Conflict Geweld Deel 1: Menselijke conflicten, Kritiek 18, Gent, 1989, pp. 5-33. (Een tweede, herwerkte versie verschijnt in Kritiek 29, Gent 1996.)
Guy Quintelier, Konkurrentie of konflikt, in Nieuw Links, 13 oktober 1995, pp. 14-15.