Karl Marx
Het Kapitaal
Hoofdstuk 12


Arbeidsverdeling en manufactuur

1. De dubbele oorsprong van de manufactuur

De op arbeidsverdeling gebaseerde coöperatie krijgt haar klassieke gedaante in de manufactuur. Als kenmerkende vorm van het kapitalistische productieproces overheerst zij in de eigenlijke manufactuurperiode, die — globaal genomen — duurde van het midden van de zestiende eeuw tot de jaren 70 van de achttiende eeuw.

De manufactuur ontstaat op tweeërlei wijze.

In de eerste plaats doordat arbeiders met ongelijksoortige, zelfstandige ambachten, door wier handen een product moet gaan wil het zijn voltooiing vinden, in één werkplaats onder het commando van dezelfde kapitalist worden verenigd. Laten we als voorbeeld een koets nemen, die het totale product was van de activiteiten van een groot aantal onafhankelijke ambachtslieden zoals wagenmakers, zadelmakers, snijders, slotenmakers, koperwerkers, draaiers, passementwerkers, glazenmakers, lakwerkers, vergulders, enzovoort. De koetsenmanufactuur verenigt al deze verschillende ambachtslieden in één werkplaats, waar zij elkaar gelijktijdig in de hand werken. Weliswaar kan men niet een koets vergulden voordat zij gemaakt is, maar wanneer gelijktijdig verschillende koetsen worden gemaakt, kan een deel voortdurend worden verguld terwijl een ander deel een eerdere fase van het productieproces doorloopt. Tot zover bevinden we ons nog in het stadium van de eenvoudige coöperatie, waarbij het materiaal aan mensen en dingen kant en klaar wordt aangetroffen. Maar al spoedig heeft een essentiële verandering plaats. De snijder, de slotenmaker, de koperwerker, enzovoort, die zich uitsluitend bezighoudt met het maken van koetsen, verliest langzamerhand mét zijn ervaring ook de bekwaamheid om het oude ambacht in zijn volledige omvang te bedrijven. Anderzijds krijgt zijn eenzijdig gerichte arbeid nu de meest doelmatige vorm voor het kleiner geworden terrein van zijn activiteiten. Oorspronkelijk was de koetsenmanufactuur een combinatie van zelfstandige ambachten. Langzamerhand wordt de koetsenproductie gesplitst in verschillende, bijzondere bewerkingen, waarvan elk de vaste vorm aanneemt van de bijzondere functie van een arbeider en waarvan het geheel wordt verricht door de deelarbeiders gezamenlijk. Evenzo ontstond de lakenmanufactuur en een hele serie andere manufacturen uit de combinatie van verschillende ambachten onder het commando van hetzelfde kapitaal.[26]

De manufactuur ontstaat echter ook op een tegenovergestelde wijze. Vele ambachtslieden, die hetzelfde of iets gelijksoortigs doen - bijvoorbeeld het maken van papier of van drukletters of van spelden - worden door hetzelfde kapitaal gelijktijdig in dezelfde werkplaats aan het werk gezet. Dit is coöperatie in de meest eenvoudige vorm. Elk van deze ambachtslieden (misschien met één of twee knechten) vervaardigt het gehele product en verricht dus de verschillende, voor de vervaardiging van de waar vereiste bewerkingen achter elkaar. Hij werkt dus volgens de oude methode van zijn ambacht. Maar al spoedig maken externe omstandigheden het noodzakelijk de concentratie van arbeiders in dezelfde ruimte en de gelijktijdigheid van hun arbeid op andere wijze aan te wenden. Bijvoorbeeld wanneer een grotere hoeveelheid afgewerkte waren binnen een bepaalde tijd moet worden afgeleverd. De arbeid wordt dan verdeeld. In plaats van de verschillende bewerkingen in chronologische volgorde door dezelfde ambachtsman te laten verrichten, worden die bewerkingen van elkaar gescheiden, geïsoleerd, ruimtelijk naast elkaar gezet en elk van hen wordt toegewezen aan verschillende ambachtslieden en zij worden gezamenlijk door de samenwerkende arbeiders gelijktijdig uitgevoerd. Deze toevallige verdeling wordt herhaald, toont haar bijzondere voordelen en kristalliseert langzamerhand tot een systematische arbeidsverdeling. De waar wordt in plaats van een individueel product van een zelfstandige ambachtsman, die de verschillende bewerkingen verricht, nu het gemeenschappelijk product van een combinatie van ambachtslieden, van wie elk voortdurend slechts één en dezelfde deelbewerking verricht. Dezelfde bewerkingen, die als successievelijke verrichtingen van de Duitse papiermaker uit de gildentijd ineenvloeiden, worden in de Hollandse papiermanufactuur zelfstandig gemaakt tot naast elkaar plaatsvindende deelbewerkingen van vele samenwerkende arbeiders. De Neurenbergse speldenmaker uit de gildentijd is het prototype van de Engelse speldenmanufactuur. Maar terwijl die ene speldenmaker een reeks van misschien zo bewerkingen achter elkaar verrichtte, verrichten hier al spoedig 20 speldenmakers naast elkaar ieder slechts één van de 20 bewerkingen, die naar de ervaringen nog verder worden gesplitst, geïsoleerd en zelfstandig worden gemaakt als bijzondere functies van de afzonderlijke arbeider.

De ontstaanswijze van de manufactuur, haar ontwikkeling uit het ambacht, is dus tweevoudig. Enerzijds ontstaat de manufactuur uit de combinatie van ongelijksoortige, zelfstandige ambachten, welke hun zelfstandigheid verliezen en eenzijdig worden gemaakt tot het punt, waarop zij nog slechts elkaar aanvullende deelbewerkingen van het productieproces van één en dezelfde waar vormen. Anderzijds ontstaat de manufactuur uit de coöperatie van arbeiders met een gelijksoortig ambacht, wordt door de manufactuur hetzelfde afzonderlijke ambacht in zijn verschillende bijzondere bewerkingen gedifferentieerd en worden die bewerkingen geïsoleerd en zelfstandig gemaakt tot het punt, waarop elk van hen de bijzondere functie wordt van een bepaalde arbeider. Aan de ene kant voert de manufactuur dus de arbeidsverdeling in het productieproces in of brengt de arbeidsverdeling verder tot ontwikkeling, aan de andere kant combineert zij voordien gescheiden ambachten. Hoe echter ook haar bijzonder uitgangspunt is, de uiteindelijke gedaante van de manufactuur is dezelfde: een productiemechanisme, waarvan de organen menselijke wezens zijn.

Tot goed begrip van de arbeidsverdeling is het noodzakelijk de volgende punten goed in het oog te houden. In de eerste plaats valt de analyse van het productieproces in zijn afzonderlijke fasen hier geheel en al samen met de differentiatie van een ambachtelijke bezigheid in haar verschillende deelbewerkingen. Samengesteld of enkelvoudig, de bezigheid blijft handwerk en dus afhankelijk van kracht, bekwaamheid, snelheid en zekerheid van de afzonderlijke arbeider bij het hanteren van zijn werktuigen. Het ambacht blijft de basis. Deze enge technische basis sluit een werkelijk wetenschappelijke analyse van het productieproces uit, aangezien ieder deelproces, dat door het product moet worden doorlopen, uitvoerbaar moet zijn als deelarbeid van de ambachtsman. Juist omdat de vaardigheid als ambachtsman de grondslag blijft van het productieproces, krijgt iedere arbeider een bijzondere deelfunctie toegewezen en wordt zijn arbeidskracht voor de rest van zijn leven omgezet in een orgaan van deze deelfunctie. Ten slotte is deze arbeidsverdeling een bijzonder soort coöperatie en vloeien vele van haar voordelen niet voort uit deze bijzondere vorm van coöperatie, maar uit de algemene aard van de coöperatie.

2. De deelarbeider en zijn werktuig

Wanneer we nader op de bijzonderheden ingaan, is het in de eerste plaats duidelijk dat een arbeider, die zijn leven lang één en dezelfde bewerking verricht, zijn gehele lichaam verandert in een automatisch, eenzijdig gericht orgaan van die bewerking en voor die bewerking dus minder tijd nodig heeft dan de ambachtsman, die een hele reeks bewerkingen afwisselend uitvoert. De gecombineerde totaalarbeider, die het levende mechanisme van de manufactuur vormt, bestaat echter alleen maar uit dergelijke eenzijdige deelarbeiders. Vergeleken met het zelfstandige ambacht wordt dus méér in minder tijd geproduceerd, wordt de arbeidsproductiviteit dus vergroot.[27] Bovendien wordt de methode van de deelarbeid geperfectioneerd nadat deze zelfstandigheid heeft verworven als de bijzondere functie van een persoon. De voortdurende herhaling van dezelfde, beperkte handeling en de concentratie van de aandacht op dit beperkte gebied leren de arbeider door ervaring het gewenste nuttige effect met de geringste krachtsinspanning te verkrijgen. En aangezien altijd verschillende generaties arbeiders in dezelfde tijd leven en in dezelfde manufacturen samenwerken, worden de op deze wijze verkregen technische kunstgrepen spoedig ingeburgerd, geaccumuleerd en overgedragen.[28]

De manufactuur brengt in feite de virtuositeit van de deelarbeider voort doordat zij de differentiatie van de vakken, die zij in de maatschappij aantrof, binnen de werkplaats reproduceert en op systematische wijze tot het uiterste doorvoert. Anderzijds komt de omzetting van de deelarbeid in de levensroeping van een mens overeen met de neiging in vroegere gemeenschappen om de beroepen erfelijk te maken, hen tot kasten te verstenen of — indien door bepaalde historische voorwaarden een zekere individuele verscheidenheid is ontstaan die met het kastensysteem in strijd is — tot gilden te verstarren. Kasten en gilden vloeien uit dezelfde natuurwet voort als die, welke de indeling van planten en dieren in soorten en subsoorten regelt, alleen met de uitzondering dat in een bepaald ontwikkelingsstadium de erfelijkheid van de kasten of de exclusiviteit van de gilden wordt gedecreteerd als een maatschappelijke wet.[29] ‘De mousseline van Dakka is in fijnheid, de katoen en andere producten van Koromandel in pracht en duurzaamheid van kleur nimmer overtroffen. En toch worden zij geproduceerd zonder kapitaal, zonder machines, zonder arbeidsverdeling en zonder één van de andere middelen die de fabricage in Europa zo vele voordelen bieden. De wever is een geïsoleerd persoon, die het weefsel vervaardigt op bestelling van een klant en met behulp van een weefstoel van de meest eenvoudige constructie, gewoonlijk slechts bestaande uit op primitieve wijze aan elkaar bevestigde stukken hout. Hij beschikt zelfs niet over een apparaat om de ketting op te rollen, waardoor de weefstoel in zijn volle lengte overeind moet blijven staan; de weefstoel is hier zo lomp en groot, dat er in de hut van de producent geen plaats voor is en de arbeid dus in de open lucht moet worden verricht en bij iedere weersverandering moet worden onderbroken.’[30] Evenals de spin verwerft de Hindoe deze virtuositeit door de bijzondere vaardigheid, die van generatie op generatie wordt vergaard en van vader op zoon overgaat. En desondanks verricht zulk een Indische wever vergeleken met het grootste deel der manufactuurarbeiders zeer gecompliceerde arbeid.

Een ambachtsman, die bij de vervaardiging van een product de verschillende deelprocessen achter elkaar uitvoert, moet nu eens van plaats veranderen, dan weer een ander stuk gereedschap pakken. Door de overgang van de ene bewerking naar de andere wordt de loop van zijn arbeid onderbroken; in zekere zin vallen hierdoor gaten in zijn arbeidsdag. Die gaten worden gedicht zodra hij continu de hele dag één en dezelfde bewerking verricht, zij worden althans kleiner naarmate het wisselen van bewerkingen afneemt. De gestegen productiviteit is hier hetzij te danken aan een toegenomen verbruik van arbeidskracht in een gegeven tijdruimte, dus aan een toegenomen intensiteit van de arbeid, hetzij aan een vermindering van het onproductieve gebruik van arbeidskracht. Het overschot aan krachtsinspanning, die iedere overgang van rust naar beweging met zich meebrengt, weegt namelijk op tegen een langere voortzetting van de eenmaal bereikte normale snelheid. Anderzijds tast de continuïteit van gelijkvormige arbeid de veerkracht van de levenslust aan, welke juist uit de afwisseling van de werkzaamheden verfrissing en prikkeling put.

De arbeidsproductiviteit hangt niet alleen af van de virtuositeit van de arbeider, maar ook van de graad van volmaaktheid van zijn werktuigen. Werktuigen van hetzelfde soort — zoals om te snijden, boren, stoten, slaan, enzovoort — worden in verschillende arbeidsprocessen gebruikt en in hetzelfde arbeidsproces doet hetzelfde werktuig dienst voor verschillende verrichtingen. Zodra echter de verschillende bewerkingen van een arbeidsproces van elkaar gescheiden zijn en iedere deelbewerking in de handen van de deelarbeider een zoveel mogelijk passende en daardoor bijzondere vorm krijgt, worden veranderingen van de werktuigen, die voordien voor verschillende doeleinden werden gebruikt, noodzakelijk. De richting, waarin deze verandering plaatsheeft, wordt aangeduid door de ervaring van de bijzondere moeilijkheden, die de ongewijzigde vorm met zich meebrengt. De differentiatie van de arbeidsinstrumenten (waardoor instrumenten van dezelfde soort bepaalde vaste vormen krijgen voor ieder bepaald nuttig gebruik) en de specialisatie van de instrumenten (waardoor elk van deze speciale instrumenten slechts in handen van de specifieke arbeider tot zijn volle recht komt) zijn typerend voor de manufactuur. Alleen al in Birmingham vervaardigt men ongeveer 500 soorten hamers, waarvan elk niet alleen in een bepaald productieproces dienst doet, maar een aantal soorten zelfs vaak alleen voor verschillende bewerkingen in hetzelfde proces dienen. In de manufactuurperiode worden de werktuigen vereenvoudigd, verbeterd en vermenigvuldigd door hun aanpassing aan de exclusieve, bijzondere functies van de deelarbeider.[31] Daarmee wordt tegelijkertijd één van de materiële voorwaarden geschapen van de machine, die bestaat uit een combinatie van eenvoudige instrumenten.

De detailarbeider en zijn werktuig vormen de eenvoudige elementen van de manufactuur. We gaan nu de volledige gedaante van de manufactuur bekijken.

3. De twee grondvormen van de manufactuur: heterogene manufactuur en organische manufactuur

De structuur van de manufactuur bezit twee grondvormen die, hoewel zij soms in elkaar overgaan, wezenlijk verschillend zijn en die in het bijzonder ook bij de latere omzetting van manufactuur in met machines gedreven grootindustrie een totaal verschillende rol spelen. Dit tweevoudige karakter vindt zijn oorsprong in de aard van het product zelf. Het product wordt hetzij gevormd door een zuiver mechanische samenvoeging van zelfstandige deelproducten of heeft zijn eindvorm te danken aan een reeks samenhangende processen en verrichtingen.

De locomotief bijvoorbeeld bestaat uit meer dan 5000 afzonderlijke delen. Toch kan de locomotief niet dienen als voorbeeld van de eerste soort eigenlijke manufactuur, omdat zij een product van de grootindustrie is. Het horloge kan echter wel als voorbeeld dienen, zoals ook Petty het als voorbeeld gebruikte om de arbeidsverdeling in de manufactuur te illustreren. Van het individuele werk van een ambachtsman uit Neurenberg werd het horloge het gemeenschappelijk product van een groot aantal deelarbeiders: de vervaardigers van kleine en grote veren, van wijzerplaten, spiraalveren, steengaatjes, robijn-hefbomen, wijzers, horlogekasten en van schroeven; de vergulders, die weer in vele soorten zijn onderverdeeld, zoals bijvoorbeeld de vervaardigers van de radertjes (waarbij men weer een onderscheid maakt tussen messing- en staalradertjes), van de assen en van het wijzerwerk; de acheveur de pignon (die de radertjes aan de assen bevestigt, de facetten slijpt, enzovoort), spillenmakers, de planteur de finissage (die verschillende radertjes en assen in de kast zet), de finisseur de barillet (die de tandjes insnijdt, de gaten op juiste grootte maakt, het kompas en de pal verhardt), de échappementmaker; bij het cilinderhorloge de cilindermakers, de makers van de stijgradertjes, de makers van het onrust, de raketmaker (de regulator van het horloge), de planteur d’échappement (de eigenlijke échappementmaker); dan de repasseur de barillet (die het veerkastje en het kompas helemaal klaar maakt), de polijster van het staal, van de radertjes en van de schroeven, de cijferschilders, de maker van het blad (die het email op het koper smelt), de fabricant de pendants (die alleen maar de beugel van de kast maakt), de finisseur de charnière (die de messingspil in het midden van de kast plaatst, enzovoort), de faiseur de secret (die de veer bevestigt waarmee de kast wordt geopend), de graveur, de ciseleur, de polijster van de kast, enzovoort, enzovoort, en ten slotte de repasseur, die het hele horloge in elkaar zet en — na het aan het lopen te hebben gebracht — aflevert. Er zijn maar weinig onderdelen van het horloge die door verschillende handen gaan en al deze membra disjecta komen pas dan in handen van één persoon, wanneer zij ten slotte tot een mechanisch geheel worden verenigd. Door deze externe verhouding van het afgewerkte product tot zijn veelsoortige elementen wordt — zoals bij al dergelijke producten — het samenbrengen van de deelarbeiders in één werkplaats een kwestie van toeval. De deelbewerkingen zelf kunnen weer worden verricht als van elkaar onafhankelijke ambachten, zoals in de kantons Waadt en Neuchâtel, terwijl bijvoorbeeld in Genève grote horlogemanufacturen bestaan, dat wil zeggen dat daar een directe coöperatie onder het commando van hetzelfde kapitaal voorkomt. Ook in het laatste geval worden wijzerplaat, veren en kast zelden binnen de manufactuur zelf vervaardigd. Het gecombineerde manufactuurbedrijf is hier slechts onder bijzondere omstandigheden winstgevend, omdat de concurrentie onder de arbeiders, die thuis willen werken, zeer groot is, de versnippering van de productie in een groot aantal heterogene processen weinig mogelijkheden biedt voor het gebruik van gemeenschappelijke arbeidsmiddelen en de kapitalist door het verspreid laten fabriceren de uitgaven bespaart voor gebouwen en dergelijke.[32] Evenwel is ook de positie van deze detailarbeiders, die wel thuis maar toch voor een kapitalist werken, totaal anders dan die van de zelfstandige ambachtslieden, die voor hun eigen klanten werken.[33]

De tweede soort manufactuur, de ontplooide vorm, brengt producten voort, die samenhangende ontwikkelingsstadia, een reeks van op elkaar volgende bewerkingen, doorlopen; bijvoorbeeld de draad in de speldenmanufactuur, die door de handen van 72, zelfs van 92 bijzondere deelarbeiders gaat.

Voor zover een dergelijke manufactuur ambachten combineert, die oorspronkelijk gescheiden waren, verkleint zij de ruimtelijke scheiding tussen de bijzondere productiefasen van het product. De tijd, nodig voor de overgang van het ene stadium naar het andere, wordt verkort, evenals de arbeid waardoor die overgang tot stand wordt gebracht.[34] Vergeleken met het ambacht wordt dus aan productief vermogen gewonnen en deze winst vloeit voort uit het algemeen coöperatieve karakter van de manufactuur. Aan de andere kant brengt het principe van de arbeidsverdeling — typerend voor de manufactuur — een isolering met zich mee van de verschillende productiefasen, die als even zovele ambachtelijke deelbewerkingen tegenover elkaar zelfstandig worden gemaakt. Het tot stand brengen en het in stand houden van de samenhang tussen de geïsoleerde functies maakt een voortdurend transport van het product van de één naar de andere en van het ene proces naar het andere noodzakelijk. Bezien vanuit het standpunt der grootindustrie is dit een typerende, kostbare en aan het principe van de manufactuur immanente beperking.[35]

Beschouwt men een bepaalde hoeveelheid grondstof, bijvoorbeeld lompen in de papiermanufactuur of ijzerdraad in de speldenmanufactuur, dan ziet men deze grondstof via de handen der verschillende deelarbeiders een chronologische reeks van productiefasen doorlopen totdat de eindvorm bereikt is. Beschouwt men daarentegen de werkplaats als één geheel, dan bevindt de grondstof zich gelijktijdig in alle productiefasen. Met een deel van zijn vele, van werktuigen voorziene handen trekt de uit deelarbeiders bestaande totaalarbeider de draad, terwijl hij tegelijkertijd met andere handen en werktuigen de draad rekt, met weer andere snijdt, punt, enzovoort. De verschillende stadia zijn veranderd van een chronologisch na-elkaar in een ruimtelijk naast-elkaar. Vandaar de levering van meer afgewerkte waren in dezelfde tijdruimte.[36] Deze gelijktijdigheid vloeit weliswaar voort uit de algemene coöperatieve vorm van het proces als geheel, maar het is niet zo, dat de manufactuur de voorwaarden van de coöperatie aantreft, doch de manufactuur schept die voorwaarden ten dele ook door de splitsing van de ambachtelijke activiteit. Aan de andere kant bereikt de manufactuur deze maatschappelijke organisatie van het arbeidsproces alleen maar door het vastklinken van dezelfde arbeider aan dezelfde deelarbeid.

Aangezien het deelproduct van iedere deelarbeider tevens slechts een bepaald stadium vormt in de ontwikkeling van hetzelfde product, levert de ene arbeider aan de andere of de ene groep arbeiders aan de andere hun grondstof. Het resultaat van de arbeid van de één vormt het uitgangspunt voor de arbeid van de ander. De ene arbeider zet hier dus direct de andere aan het werk. De arbeidstijd, die noodzakelijk is voor het bereiken van het beoogde nuttig effect in ieder deelproces, wordt proefondervindelijk vastgesteld en het totale mechanisme van de manufactuur berust op de veronderstelling, dat in een gegeven arbeidstijd een gegeven resultaat wordt bereikt. Slechts onder deze voorwaarde kunnen de verschillende, elkaar aanvullende arbeidsprocessen onafgebroken, gelijktijdig en ruimtelijk naast elkaar doorgang vinden. Het is duidelijk dat deze directe afhankelijkheid der handelingen en dus van de arbeiders onderling ieder afzonderlijk dwingt slechts de voor zijn handeling noodzakelijke tijd te gebruiken en dat zodoende een totaal andere continuïteit, gelijkvormigheid, regelmatigheid, orde[37] en vooral ook intensiteit van de arbeid tot stand wordt gebracht dan in het onafhankelijke ambacht of zelfs in de eenvoudige coöperatie. Dat aan een waar niet meer arbeidstijd wordt besteed dan voor haar vervaardiging maatschappelijk noodzakelijk is, komt bij de warenproductie in het algemeen tot uiting als een externe dwang der concurrentie, omdat — oppervlakkig uitgedrukt — iedere afzonderlijke producent de waar tegen de marktprijs moet verkopen. In de manufactuur daarentegen wordt de levering van een bepaalde hoeveelheid product binnen een gegeven arbeidstijd een technische wet van het productieproces zelf.[38]

Voor verschillende bewerkingen zijn echter ongelijke tijdruimten nodig en in gelijke tijdruimten worden dus ongelijke hoeveelheden deelproduct geleverd. Indien dezelfde arbeider dus dag in dag uit dezelfde bewerking verricht, moeten voor verschillende bewerkingen verschillende aantallen arbeiders worden gebruikt, bijvoorbeeld 4 gieters en 2 brekers op 1 wrijver in een lettergieterij, waar per uur de gieter 2000 letters giet, de breker 4000 breekt en de wrijver 8000 blank poetst. Hier komt de coöperatie in zijn eenvoudige vorm terug: het gelijktijdig gebruik van vele personen die iets gelijksoortige doen, maar nu als uitdrukking van een organische verhouding. De arbeidsverdeling in de manufactuur vereenvoudigt en vermenigvuldigt dus niet slechts de kwalitatief verschillende organen van de maatschappelijke totaalarbeider, maar schept ook een mathematisch vaste verhouding voor de kwantitatieve omvang van deze organen, dat wil zeggen voor het relatieve aantal arbeiders of voor de relatieve grootte van de groepen arbeiders voor iedere afzonderlijke functie. Met de kwalitatieve vertakking brengt zij de kwantitatieve regel en proportionaliteit van het maatschappelijk arbeidsproces tot ontwikkeling.

Is eenmaal het juiste verhoudingsgetal van de verschillende groepen deelarbeiders voor een bepaalde productieschaal proefondervindelijk vastgesteld, dan kan men deze schaal slechts vergroten door een veelvoud van iedere, aparte groep arbeiders te gebruiken.[39] Hierbij moet men er rekening mee houden dat dezelfde persoon bepaalde soorten arbeid even goed op grotere als op kleinere schaal kan uitvoeren, bijvoorbeeld het houden van toezicht, het transport van deelproducten van de ene productiefase naar de andere, enzovoort. Het zelfstandig maken van deze functies, de toewijzing van deze functies aan speciale arbeiders, wordt dus pas voordelig bij een vergroting van het aantal aan het werk gezette arbeiders, maar deze vergroting moet terstond proportioneel op alle groepen worden toegepast.

De enkele groep, dat wil zeggen een aantal arbeiders die dezelfde deelfunctie verrichten, bestaat uit homogene elementen en vormt een bijzonder orgaan van het totale mechanisme. In verschillende manufacturen echter is de groep zelf een samengesteld arbeidslichaam, terwijl het totale mechanisme gevormd wordt door de herhaling of verveelvoudiging van deze elementaire productieve organismen. In de flessenmanufactuur bijvoorbeeld. Deze manufactuur kent drie wezenlijk verschillende fasen. In de eerste plaats de voorbereidende fase: het bereiden van het glasmengsel, het mengen van zand, kalk, enzovoort, en het smelten van deze bestanddelen tot een vloeibare massa.[40] Bij deze eerste fase zijn verschillende deelarbeiders betrokken, evenals bij de slotfase: het weghalen van de flessen uit de droogovens, de sortering, verpakking, enzovoort. Tussen deze beide fasen in heeft het eigenlijke glasmaken of bewerking van de vloeibare glasmassa plaats. Aan dezelfde opening van een glasoven werkt een groep, die in Engeland de hole (gat) wordt genoemd en is samengesteld uit een bottlemaker of finisher (flessenmaker), een blower (blazer), een gatherer (vergaarder), een putter off of whether off (opstapelaar) en een taker in (ontvanger). Deze vijf deelarbeiders vormen even zovele bijzondere organen van hetzelfde arbeidslichaam, dat slechts als eenheid, dus slechts door directe coöperatie van de vijf, werkzaam kan zijn. Het is verlamd zodra een lid van dit vijfdelig lichaam ontbreekt. Maar dezelfde glasoven heeft verschillende openingen (in Engeland bijvoorbeeld van 4 tot 6), waarvan elk een stenen smeltkroes met vloeibaar glas bevat en waarvan elk werk geeft aan zulk een groep arbeiders van vijf personen. De geleding van iedere afzonderlijke groep berust hier rechtstreeks op de arbeidsverdeling, terwijl het verband tussen de verschillende gelijksoortige groepen eenvoudige coöperatie is, waarbij één van de productiemiddelen — hier de glasoven — door gemeenschappelijk gebruik economischer wordt verbruikt. Een dergelijke glasoven met zijn 4 tot 6 groepen vormt een glasblazerij en een glasmanufactuur omvat een meervoud van zulke glasblazerijen, benevens de installaties en arbeiders voor de inleidende en afsluitende productiefasen.

Ten slotte kan een manufactuur, evenals zij zich gedeeltelijk ontwikkelt uit de combinatie van verschillende ambachten, zich ontwikkelen tot een combinatie van verschillende manufacturen. De grote Engelse glasblazerijen bijvoorbeeld maken zelf hun stenen smeltkroezen, omdat de kwaliteit van die kroezen van essentiële betekenis is voor het welslagen of het mislukken van het product. Hier wordt de manufactuur van een productiemiddel verbonden met de manufactuur van het product. Omgekeerd kan de manufactuur van het product worden verbonden met manufacturen, waarin dat product zelf weer als grondstof dient of met welker producten het later wordt samengevoegd. Zo wordt bijvoorbeeld de manufactuur van flintglas gecombineerd met de glasslijperij en de kopergieterij, de laatste voor de metalen vatting van tal van glazen voorwerpen. De verschillende gecombineerde manufacturen vormen dan min of meer ruimtelijk gescheiden afdelingen van één totaal-manufactuur, tevens van elkaar onafhankelijke productieprocessen, elk met een eigen arbeidsverdeling. Ondanks de vele voordelen, die de gecombineerde manufactuur biedt, verwerft zij op eigen grondslag geen werkelijk technische eenheid. Deze ontstaat pas bij de overgang naar het machinale bedrijf.

In de manufactuurperiode, waarin de verkorting van de voor de warenproductie noodzakelijke arbeidstijd al spoedig als bewust principe[41] werd aanvaard, wordt hier en daar het gebruik van machines gestimuleerd, in het bijzonder voor bepaalde eenvoudige aanvangsprocessen, die in grote omvang en met gebruik van veel kracht kunnen worden uitgevoerd. Zo heeft bijvoorbeeld in de papiermanufactuur het malen van de lompen in de papiermolen en bij de ertsbewerking het verpulveren van het erts in de zogenaamde stampmolen plaats.[42] De elementaire vorm van alle machinerie is ons uit het Romeinse Keizerrijk bekend in de vorm van de watermolen.[43] De periode van het ambacht liet ons het kompas, het buskruit, de boekdrukkunst en het automatisch uurwerk na. In het algemeen echter speelt de machinerie de bijrol, welke haar door Adam Smith naast de arbeidsverdeling werd toegewezen.[44] Zeer belangrijk werd het sporadisch gebruik van machines in de zeventiende eeuw, omdat daardoor aan de grote wiskundigen uit die tijd aanknopingspunten en aansporingen gegeven werden voor het tot ontwikkeling brengen van de moderne werktuigkunde.

De voor de manufactuurperiode typerende machine blijft de uit vele deelarbeiders samengestelde totaalarbeider. De verschillende bewerkingen, die de producent van een waar afwisselend verricht en die zich ineenstrengelen tot het geheel van zijn arbeidsproces, nemen hem op verschillende manieren in beslag. Bij de één moet hij meer kracht ontwikkelen, bij de ander moet hij meer handigheid aan de dag leggen, de derde eist een grotere mate van oplettendheid, enzovoort, en dezelfde persoon bezit deze eigenschappen niet in dezelfde mate. Na het splitsen, het zelfstandig worden en het isoleren van de verschillende bewerkingen worden de arbeiders al naar gelang hun overwegende kwaliteiten verdeeld, geclassificeerd en gegroepeerd. Indien hun natuurlijke aanleg de grondslag vormt waarop de arbeidsverdeling wordt geënt, brengt de manufactuur — wanneer deze eenmaal is ingevoerd — arbeidskrachten tot ontwikkeling die van nature alleen geschikt zijn voor eenzijdige, bijzondere functies. De totaalarbeider bezit nu alle productieve eigenschappen in een even hoge graad van virtuositeit en gebruikt die eigenschappen tevens op de meest economische wijze doordat hij al zijn organen — geïndividualiseerd in bepaalde arbeiders of groepen arbeiders — uitsluitend gebruikt in hun specifieke functies.[45] De eenzijdigheid en zelfs de onvolmaaktheid van de deelarbeider wordt zijn volmaaktheid in zijn hoedanigheid van onderdeel van de totaalarbeider.[46] De gewoonte der eenzijdige functie vervormt hem tot een natuurlijk, betrouwbaar werkend orgaan, terwijl de samenhang binnen het totale mechanisme hem dwingt te werken met de regelmaat van een machine-onderdeel.[47]

Aangezien de verschillende functies van de totaalarbeider eenvoudig of ingewikkeld zijn, van lagere of hogere orde, moeten zijn organen — de individuele arbeidskrachten — een zeer verschillende mate van ontwikkeling bezitten, waardoor hun waarde zeer uiteenloopt. De manufactuur ontwikkelt dus een hiërarchie van arbeidskrachten, welke correspondeert met een gradatie in de arbeidslonen. Wanneer enerzijds de individuele arbeider wordt toegewezen aan een eenzijdige functie en voor zijn leven door die functie wordt geannexeerd, worden anderzijds de verschillende arbeidsverrichtingen aangepast aan deze hiërarchie van natuurlijke en verworven bekwaamheden.[48] Ieder productieproces brengt echter bepaalde eenvoudige manipulaties mee, die elk gewoon mens kan uitvoeren. Ook deze eenvoudige handelingen worden gescheiden van hun vluchtige samenhang met de belangrijkere momenten der werkzaamheid en versteend tot exclusieve functies.

Op deze wijze kweekt de manufactuur in ieder ambacht, waarvan zij zich meester maakt, een categorie van zogenaamde ongeschoolde arbeiders, een categorie waarvoor in het ambachtsbedrijf geen plaats was. Terwijl de manufactuur de volstrekt eenzijdig gemaakte specialiteit ten koste van het totale arbeidsvermogen tot virtuositeit ontplooit, begint zij ook al het ontbreken van iedere ontwikkeling tot een specialiteit te maken. Naast de hiërarchische rangschikking ontstaat de eenvoudige verdeling in geschoolde en ongeschoolde arbeiders. Voor de laatste groep vallen de opleidingskosten helemaal weg; voor de eerste groep nemen deze kosten, als we ze vergelijken met die voor de ambachtslieden, door de vereenvoudiging van de functie af. In beide gevallen daalt de waarde van de arbeidskracht.[49] Voor zover door de versplintering van het arbeidsproces nieuwe, coördinerende functies ontstaan, die in het ambachtsbedrijf helemaal niet of niet in dezelfde omvang voorkwamen, is er sprake van een uitzondering op deze regel. De relatieve waardedaling van de arbeidskracht, voortvloeiend uit het wegvallen of uit de verlaging der opleidingskosten, impliceert direct de vorming van een grotere meerwaarde van het kapitaal, want al hetgeen, waardoor de voor reproductie van de arbeidskracht noodzakelijke tijd wordt verkort, vergroot het gebied van de meerarbeid.

4. Arbeidsverdeling binnen de manufactuur en arbeidsverdeling binnen de maatschappij

We hebben eerst de oorsprong van de manufactuur bekeken, vervolgens haar eenvoudige bestanddelen, de arbeider en zijn werktuig, en ten slotte haar mechanisme als geheel. We zullen nu in het kort ingaan op de verhouding tussen de arbeidsverdeling in de manufactuur en de arbeidsverdeling in de maatschappij, welke laatste de algemene basis vormt van iedere warenproductie.

Let men alleen op de arbeid, dan kan men de verdeling van de maatschappelijke productie in haar grote takken, zoals landbouw, industrie, enzovoort, beschrijven als arbeidsverdeling in het algemeen, de splitsing van deze productietakken in soorten en ondersoorten als arbeidsverdeling in het bijzonder en de arbeidsverdeling binnen de werkplaats als arbeidsverdeling in het klein.[50]

De arbeidsverdeling binnen de maatschappij en de daarmee gepaard gaande restrictie van personen tot bepaalde beroepssferen ontwikkelt zich evenals de arbeidsverdeling binnen de manufactuur vanuit tegengestelde uitgangspunten. Binnen een familie[50a] — en na verdere ontwikkeling binnen een stam — ontstaat een natuurlijke arbeidsverdeling op basis van geslachts- en leeftijdsverschillen, dus op zuiver fysiologische grondslag; het materiaal, dat aan deze verdeling onderworpen is, wordt omvangrijker door de uitbreiding van de gemeenschap, de bevolkingstoename en in het bijzonder door het conflict tussen de verschillende stammen en de onderwerping van de ene stam aan de andere. Anderzijds ontstaat, zoals ik hierboven al uiteenzette, de ruil van goederen op de raakpunten van verschillende families, stammen en gemeenschappen, want het zijn niet particuliere personen, maar families, stammen, enzovoort, die in het begin van de beschaving zelfstandig tegenover elkaar optreden. Verschillende gemeenschappen treffen in hun natuurlijke omgeving verschillende productiemiddelen en verschillende bestaansmiddelen aan. Daardoor bestaan tussen hun productiewijze, leefwijze en producten onderlinge verschillen. Het is deze natuurlijke verscheidenheid die bij het contact der gemeenschappen de onderlinge ruil van de producten en derhalve de geleidelijke omzetting van producten in waren teweegbrengt. De ruil doet niet het onderscheid der productiesferen ontstaan, maar brengt deze productiesferen met elkaar in betrekking en verandert ze op die manier in min of meer van elkaar afhankelijke takken van een maatschappelijke, collectieve productie. Hier ontstaat de maatschappelijke arbeidsverdeling door de ruil tussen oorspronkelijk verschillende, maar van elkaar onafhankelijke productiesferen. Maar waar de fysiologische arbeidsverdeling het uitgangspunt vormt, maken de ‘ bijzondere organen van een direct bij elkaar behorend geheel zich los, zij splitsen zich (en bij dit splitsingsproces is de warenruil met andere gemeenschappen de voornaamste drijfkracht) en zij worden zó zelfstandig, dat de samenhang tussen de verschillende soorten arbeid slechts door ruil van de producten als waren tot stand wordt gebracht. In het ene geval wordt hetgeen vroeger zelfstandig was nu onzelfstandig, in het andere geval wordt hetgeen vroeger onzelfstandig was nu zelfstandig.

De basis van iedere ontwikkelde en door de warenruil tot stand gebrachte arbeidsverdeling is de scheiding tussen stad en platteland.[51] Men kan beweren dat de gehele economische geschiedenis van de maatschappij wordt samengevat in deze tegenstelling, waarop we hier echter niet verder ingaan.

Evenals voor de arbeidsverdeling binnen de manufactuur een bepaald aantal gelijktijdig te werk gestelde arbeiders de materiële voorwaarde vormt, op dezelfde wijze is voor de arbeidsverdeling binnen de maatschappij de grootte van de bevolking en haar dichtheid (welke hier in de plaats treedt van de opeenhoping in dezelfde werkplaats) een materiële voorwaarde.[52] Deze dichtheid is echter relatief. Een betrekkelijk spaarzaam bevolkt land met ontwikkelde communicatiemiddelen bezit een dichtere bevolking dan een meer bevolkt land met onontwikkelde communicatiemiddelen; zo zijn bijvoorbeeld de noordelijke staten van de Amerikaanse Unie dichter bevolkt dan Indië.[53]

Aangezien warenproductie en warencirculatie de algemene voorwaarden zijn voor de kapitalistische productiewijze, vereist de arbeidsverdeling in de manufactuur een reeds in zekere mate tot ontwikkeling gekomen arbeidsverdeling binnen de maatschappij. Omgekeerd ontwikkelt en verveelvoudigt de arbeidsverdeling in de manufactuur op haar beurt deze maatschappelijke arbeidsverdeling. Met de differentiatie van de arbeidsinstrumenten worden de bedrijven, die deze instrumenten produceren, meer en meer gedifferentieerd.[54] Wanneer de manufactuur zich meester maakt van een beroep, dat voordien als hoofd- of nevenberoep met andere beroepen samenhing en door dezelfde producent werd uitgeoefend, voltrekt zich onmiddellijk een splitsing en een wederzijdse verzelfstandiging. Maakt de manufactuur zich meester van een bepaald productiestadium van een waar, dan worden de verschillende productiestadia veranderd in verschillende, onafhankelijke beroepen. Er is reeds op gewezen dat, indien het product een louter mechanisch samengesteld geheel van deelproducten is, de deelbewerkingen zelf weer kunnen worden verzelfstandigd tot ambachten. Ten einde de arbeidsverdeling op een meer volledige wijze tot stand te brengen, wordt dezelfde productietak naar gelang de verscheidenheid van zijn grondstoffen of de verschillende vormen, die de grondstof kan bezitten, in verschillende, ten dele geheel nieuwe manufacturen gesplitst. Zo werden reeds in de eerste helft van de achttiende eeuw alleen al in Frankrijk meer dan 100 verschillende soorten zijden stoffen geweven en in Avignon bijvoorbeeld was een wet van kracht, volgens welke ‘iedere leerling zich altijd alleen maar aan één soort vervaardiging mag wijden en niet tegelijkertijd de vervaardiging van verschillende stoffen mag leren’. De territoriale arbeidsverdeling, die bepaalde productietakken bindt aan bepaalde delen van een land, krijgt een nieuwe stoot door het manufactuurstelsel, dat alle specialiteiten uitbuit.[55] Voor de maatschappelijke arbeidsverdeling wordt in de manufactuurperiode rijk materiaal geleverd door de vergroting van de wereldmarkt en door het koloniale stelsel, welke beide behoren tot haar algemene bestaansvoorwaarden. Het is hier niet de plaats om verder aan te tonen hoe deze arbeidsverdeling behalve op het economische vlak ook in de rest van de maatschappij doordringt en overal de grondslag legt voor de verdere groei van het vakwezen, de specialisatie en de verkaveling van de mensen, welke A. Ferguson, de leermeester van A. Smith, reeds deed uitroepen: ‘We maken een volk van heloten en er zijn geen vrije burgers meer onder ons’.[56]

Ondanks talrijke punten van overeenkomst en samenhang tussen de arbeidsverdeling binnen de maatschappij en de arbeidsverdeling binnen de werkplaats, verschillen zij niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief. Deze overeenkomst blijkt daar het meest onweerlegbaar te zijn, waar een innerlijke band verschillende bedrijfstakken bindt. De veefokker bijvoorbeeld produceert huiden, de looier verandert de huiden in leer en de schoenmaker maakt van het leer laarzen. Ieder produceert hier een deel van het product en de uiteindelijke gedaante is het gecombineerde product van hun afzonderlijke werkzaamheden. Hierbij komen nog de vele bedrijfstakken, die productiemiddelen leveren aan de veefokker, de looier en de schoenmaker. Men kan zich nu mét Adam Smith verbeelden dat deze maatschappelijke arbeidsverdeling slechts subjectief verschilt van de arbeidsverdeling in de manufactuur, namelijk alleen voor de waarnemer, die in de manufactuur de verschillende deelbewerkingen in één oogopslag in één ruimte ziet verrichten, terwijl in de maatschappij de versplintering over grote gebieden en het grote aantal in ieder afzonderlijk bedrijf werkende personen de samenhang verdoezelen.[57] Wat is echter het verband tussen de onafhankelijke werkzaamheden van veefokker, looier en schoenmaker? Het bestaan van hun resp. producten als waren. Wat kenmerkt daarentegen de arbeidsverdeling in de manufactuur? Dat de deelarbeider geen waar produceert.[58] Pas het gemeenschappelijk product van de deelarbeiders vormt een waar.[58a] De maatschappelijke arbeidsverdeling komt tot stand door koop en verkoop van de producten van verschillende bedrijfstakken, de samenhang van de deelbewerkingen in de manufactuur door de verkoop van verschillende arbeidskrachten aan dezelfde kapitalist, die hen gebruikt als een gecombineerde arbeidskracht. De arbeidsverdeling in de manufactuur veronderstelt concentratie van de productiemiddelen in handen van de kapitalist, de maatschappelijke arbeidsverdeling verspreiding van de productiemiddelen over vele, van elkaar onafhankelijke warenproducenten. Terwijl in de manufactuur volgens de ijzeren wet van het verhoudingsgetal of proportionaliteit bepaalde arbeidersgroepen worden ondergebracht bij bepaalde functies, spelen bij de verdeling van de warenproducenten en hun productiemiddelen over de verschillende maatschappelijke takken van arbeid toeval en willekeur hun kleurig spel. Het is waar dat de verschillende productiesferen voortdurend trachten met elkaar in evenwicht te blijven; enerzijds doordat iedere warenproducent een gebruikswaarde moet produceren, dus een bepaalde maatschappelijke behoefte moet bevredigen, waarbij weliswaar de omvang van deze behoeften kwantitatief verschillend is, maar een innerlijke band de verschillende behoeften aaneenketent tot een natuurlijk systeem; anderzijds doordat de waardewet van de waren bepaalt hoeveel van haar totaal beschikbare arbeidstijd de maatschappij kan besteden aan de productie van iedere afzonderlijke warensoort. Maar deze voortdurende tendentie van de verschillende productiesferen om in evenwicht te komen werkt slechts als reactie op de voortdurende verbreking van dit evenwicht. De bij de arbeidsverdeling binnen de werkplaats a priori en stelselmatig gevolgde regel werkt bij de maatschappelijke arbeidsverdeling slechts a posteriori als een innerlijke, blinde, in het dalen en stijgen van de marktprijzen waarneembare, absolute noodzaak, welke de ordeloze willekeur van de warenproducenten overmant. De arbeidsverdeling in de manufactuur vooronderstelt het onvoorwaardelijke gezag van de kapitalist over mensen, die alleen maar delen vormen van een hem toebehorend totaal mechanisme; de maatschappelijke arbeidsverdeling plaatst onafhankelijke warenproducenten tegenover elkaar, die geen ander gezag erkennen dan dat van de concurrentie, de dwang die door de druk van hun wederkerige belangen op hen wordt uitgeoefend, zoals in het dierenrijk het bellum omnium contra omnes (oorlog van allen tegen allen) de bestaansvoorwaarden van allen min of meer in stand houdt. Hetzelfde burgerlijke bewustzijn, dat de arbeidsverdeling in de manufactuur, het levenslang vastklinken van de arbeider aan een deelbewerking en de onvoorwaardelijke onderwerping van de deelarbeider aan het kapitaal bejubelt als een organisatie van de arbeid, welke zijn productieve vermogen vergroot, kwalificeert daarom op even luide toon iedere bewuste maatschappelijke controle op en regeling van het maatschappelijke productieproces als een inbreuk op de onschendbare eigendomsrechten, de vrijheid en de ‘genialiteit’ (zoals ze zelf zeggen) van de individuele kapitalist. Het is zeer typerend dat de geestdriftige apologeten van het fabriekssysteem geen ernstiger bezwaar tegen iedere algemene organisatie van de maatschappelijke arbeid weten in te voeren dan dat daardoor de gehele maatschappij in een fabriek zou veranderen.

Terwijl in een maatschappij met kapitalistische productiewijze de anarchie van de maatschappelijke arbeidsverdeling en het despotisme van de arbeidsverdeling in de manufactuur elkaar bepalen, tonen daarentegen vroegere maatschappijvormen (waar de splitsing van de beroepen zich op natuurlijke wijze ontwikkelde, zich daarna kristalliseerde en ten slotte wettelijk werd geregeld) enerzijds het beeld van een stelselmatige en autoritaire organisatie van de maatschappelijke arbeid, terwijl zij anderzijds de arbeidsverdeling binnen de werkplaats geheel uitsluiten of alleen maar in zeer beperkte mate of slechts sporadisch en toevallig tot ontwikkeling laten komen.[59]

De eeuwenoude kleine Indische gemeenschappen bijvoorbeeld, die ten dele nog bestaan, zijn gebaseerd op gemeenschappelijk bezit van de grond, op een directe band tussen landbouw en ambacht en op een onveranderlijke arbeidsverdeling, welke bij de stichting van een nieuwe gemeenschap altijd dient als schema en model, waarvan niet wordt afgeweken. Deze gemeenschappen, wier productiegebied varieert van 100 tot 1000 acres, vormen autarkische productieve eenheden. Het grootste deel van de productie wordt voortgebracht ter bevrediging van de eigen directe behoeften, dus niet als waren; de productie is derhalve onafhankelijk van de door de warenruil tot stand gebrachte arbeidsverdeling binnen de Indische maatschappij als geheel. Slechts het overschot van de producten wordt omgezet in waren en komt gedeeltelijk eerst in bezit van de staat, aan wie sinds onheuglijke tijden een bepaalde hoeveelheid toevloeit in de vorm van grondrente in natura. In de verschillende streken van Indië kent men verschillende gemeenschapsvormen. In de meest eenvoudige vorm bebouwt de gemeenschap de grond gemeenschappelijk en verdeelt de producten onder haar leden, terwijl ieder gezin het spinnen, weven, enzovoort, bedrijft als bijkomstige huisarbeid. Naast deze grote massa, die een gelijksoortige bezigheid kent, vinden we de ‘hoofdman’, die tegelijkertijd de functies van rechter, politie en belastingontvanger uitoefent; de boekhouder, die de landbouwregistratie bijhoudt en alle betrokken aangelegenheden kadastreert en registreert; een derde ambtenaar, die de misdadigers vervolgt en vreemdelingen op hun reis beschermt en van het ene dorp naar het andere begeleidt; de grenswachter, die de grenzen van de gemeenschap bewaakt tegen de omliggende gemeenschappen; de wateropziener, die het water uit de gemeenschappelijke reservoirs verdeelt voor landbouwdoeleinden; de brahmaan, die de functies van de religieuze eredienst vervult; de schoolmeester, die de kinderen van de gemeenschap in het zand leert lezen en schrijven; de kalender-brahmaan, die als astroloog de tijden voor zaaien en oogsten en de goede en slechte uren voor elk soort landarbeid aangeeft; een smid en een timmerman, die alle landbouwwerktuigen vervaardigen en repareren; de pottenbakker, die al het aardewerk voor het dorp maakt; de kapper, de wasman voor het reinigen van de kleding, de zilversmid, soms een dichter, die in enkele gemeenschappen de zilversmid, in andere de schoolmeester vervangt. Deze groep personen wordt op kosten van de gehele gemeenschap onderhouden. Neemt de bevolking toe, dan wordt op onontgonnen grond een nieuwe gemeenschap gesticht naar voorbeeld van de oude. De organisatie van de gemeenschap vertoont een stelselmatige arbeidsverdeling, maar een arbeidsverdeling van de manufactuur is onmogelijk doordat de markt voor smid, timmerman, enzovoort, niet verandert; hoogstens vindt men, al naar gelang het verschil in grootte van de dorpen, in plaats van één smid, één pottenbakker, enzovoort, twee of drie van deze ambachtslieden.[60] De wet, die de arbeidsverdeling van de gemeenschap regelt, werkt hier met het onaantastbare gezag van een natuurwet, terwijl iedere afzonderlijke ambachtsman, zoals smid, enzovoort, volgens de traditie, maar zelfstandig en zonder erkenning van enig gezag in zijn werkplaats, alle bewerkingen verricht die tot zijn vak behoren. Dit eenvoudig productief organisme van deze autarkische gemeenschappen, welke zich voortdurend in dezelfde vorm reproduceren en — wanneer zij toevallig worden vernietigd — op dezelfde plaats en onder dezelfde naam weer worden opgebouwd,[61] levert de sleutel van het raadsel van de onveranderlijkheid van Aziatische gemeenschappen, die op zo’n opvallende wijze in tegenstelling staat tot het voortdurend uiteenvallen en opnieuw stichten van Aziatische staten en tot de onophoudelijke wisseling van dynastieën. De structuur van de economische grondslagen van de maatschappij wordt niet aangetast door de stormen van het politieke klimaat.

Zoals we hierboven reeds zagen verhinderden de gildenwetten, door de grootst mogelijke beperking van het aantal gezellen dat een gildemeester in dienst mocht hebben, stelselmatig diens verandering in kapitalist. Ook kon hij uitsluitend in het ambacht, waarin hij zelf meester was, gezellen aan het werk zetten. Het gilde weerde angstvallig iedere inmenging van het koopmanskapitaal, de enige vrije vorm van kapitaal dat tegenover het gilde stond. De koopman kon alle waren kopen, uitgezonderd de arbeid als waar. Hij werd geduld als verkoper van de handwerksproducten. Wanneer door invloeden van buiten af een verdere arbeidsverdeling nodig was, werden de bestaande gilden gesplitst of werden naast de bestaande nieuwe gilden gesticht, echter zonder samenbundeling van verschillende ambachten in één werkplaats. De gildenorganisatie maakte dus de arbeidsverdeling van de manufactuur onmogelijk, ondanks het feit dat haar specialisatie, isolering en ontwikkeling van de ambachten deel uitmaken van de materiële bestaansvoorwaarden van de manufactuurperiode. Over het algemeen bleef de arbeider aan zijn productiemiddelen gebonden als de slak aan het slakkenhuis en zodoende ontbrak de primaire basis van de manufactuur: de verzelfstandiging van het productiemiddel als kapitaal tegenover de arbeider.

Terwijl de arbeidsverdeling binnen de maatschappij als geheel, al dan niet tot stand gebracht door de warenruil, eigen is aan de meest uiteenlopende economische maatschappijvormen, is de arbeidsverdeling van de manufactuur geheel en al een specifieke schepping van de kapitalistische productiewijze.

5. Het kapitalistische karakter van de manufactuur

Zowel voor de coöperatie in het algemeen als voor de manufactuur vormt de toeneming van het aantal arbeiders onder bevel van dezelfde kapitalist het natuurlijke uitgangspunt. Omgekeerd maakt de arbeidsverdeling van de manufactuur de toeneming van het aantal in dienst genomen arbeiders tot een technische noodzaak. Het minimum aantal arbeiders, dat de enkele kapitalist moet gebruiken, wordt nu voorgeschreven door de bestaande arbeidsverdeling. Anderzijds zijn de voordelen van een verdere verdeling afhankelijk van een verdere vergroting van het aantal arbeiders, welke vergroting slechts mogelijk is door toevoeging van veelvouden. Tegelijk met het variabele moet echter ook het constante bestanddeel van het kapitaal groeien: behalve de omvang van de gemeenschappelijke productievoorwaarden (gebouwen, ovens, enzovoort) vooral ook — en veel sneller dan het aantal arbeiders — de grondstoffen. De hoeveelheid grondstoffen, die in een gegeven tijd door een bepaalde hoeveelheid arbeid wordt verbruikt, neemt in dezelfde verhouding toe als de arbeidsproductiviteit door de verdeling van de arbeid toeneemt. Een stijgende minimale grootte van het kapitaal in handen van de afzonderlijke kapitalist of een toenemende omzetting van maatschappelijke productie- en bestaansmiddelen in kapitaal is dus een wet, die voortvloeit uit het technische karakter van de manufactuur.[62]

Evenals bij de eenvoudige coöperatie is in de manufactuur het functionerende arbeidsorganisme een bestaansvorm van het kapitaal. Het uit vele, individuele deelarbeiders samengesteld maatschappelijk productiemechanisme is van de kapitalist. De uit de combinatie van arbeid voortvloeiende productiviteit schijnt dus productiviteit van het kapitaal te zijn. De eigenlijke manufactuur onderwerpt dus niet slechts de voordien zelfstandige arbeider aan het bevel en aan de discipline van het kapitaal, maar schept bovendien een hiërarchische geleding onder de arbeiders zelf. Terwijl de eenvoudige coöperatie de werkmethode van de enkeling over het algemeen ongewijzigd liet, vervormt de manufactuur de werkmethode op revolutionaire wijze en tast de individuele arbeidskracht in de wortel aan. Zij verminkt de arbeider tot een abnormaal wezen door zijn bekwaamheid voor een deelbewerking als in een broeikas te cultiveren door een wereld van productieve instincten en vermogens te onderdrukken, zoals men in de La Plata-staten een heel dier afslacht om zich van zijn huid of talk meester te maken. Niet alleen dat de speciale deelbewerkingen onder de verschillende individuen worden verdeeld, maar het individu zelf wordt verdeeld, veranderd in een automatisch drijfwerk van een deelbewerking;[63] zo wordt de dwaze fabel van Menenius Agrippa, waarin de mens wordt voorgesteld als louter een deel van zijn eigen lichaam, werkelijkheid.[64] Verkocht de arbeider oorspronkelijk zijn arbeidskracht aan het kapitaal omdat de materiële middelen tot productie van een waar hem ontbraken, nu weigert zijn individuele arbeidskracht zélf dienst te doen zodra zij niet aan het kapitaal kan worden verkocht. Zij functioneert nog slechts in een verband, dat pas na haar verkoop, in de werkplaats van de kapitalist, ontstaat. Beroofd van zijn natuurlijke begaafdheid om iets te maken, ontwikkelt de manufactuurarbeider alleen nog productieve activiteiten als onderdeel van de werkplaats van de kapitalist.[65] Zoals het ‘t uitverkoren volk op het voorhoofd stond geschreven dat het ‘t eigendom van Jehova was, evenzo drukt de arbeidsverdeling de manufactuurarbeider een stempel op, waardoor hij wordt gebrandmerkt als eigendom van het kapitaal.

De kennis, het inzicht en de wil, die de zelfstandige boer of ambachtsman, zij het op kleine schaal, ontwikkelt zoals de wilde de gehele kunst van het oorlogvoeren bedrijft in de vorm van persoonlijke list, zijn nu nog slechts nodig voor het geheel van de werkplaats. De geestelijke krachten worden aan één zijde vergroot omdat zij aan de andere zijde verdwijnen. Hetgeen de deelarbeiders verliezen wordt, tegenover hen, in het kapitaal geconcentreerd.[66] Dat voor hen de geestelijke krachten van het materiële productieproces het bezit zijn van anderen, een macht die hen beheerst, is het gevolg van de arbeidsverdeling van de manufactuur. Dit proces van splitsing begint in de eenvoudige coöperatie, waar de kapitalist voor de afzonderlijke arbeider de eenheid en de wil van het maatschappelijk arbeidsorganisme vertegenwoordigt. Dit proces ontwikkelt zich in de manufactuur, waar de arbeider wordt verminkt tot deelarbeider. Het proces wordt voltooid in de grootindustrie, waar de wetenschap als zelfstandige productiekracht gescheiden wordt van de arbeid en in dienst wordt gesteld van het kapitaal.[67]

In de manufactuur is de verrijking van de totaalarbeider — en dus van het kapitaal — met maatschappelijke productiviteit afhankelijk van de verarming van de arbeider met individuele productiviteit. ‘De onwetendheid is zowel de moeder van de industrie als van het bijgeloof. Nadenken en verbeeldingskracht zijn voor dwaling vatbaar; maar de gewoonte voeten of handen te bewegen hangt noch van het één noch van het ander af. Manufacturen gedijen dan ook vooral daar, waar de geest het minst wordt geraadpleegd, in die zin dat de werkplaats beschouwd kan worden als een machine, wier onderdelen uit mensen bestaan.’[68] Inderdaad gebruikten enkele manufacturen in het midden van de achttiende eeuw voor bepaalde eenvoudige bewerkingen, welke niettemin fabrieksgeheimen waren, bij voorkeur halve idioten.[69]

‘De geest van het merendeel der mensen’, schrijft A. Smith, ‘wordt noodzakelijkerwijs gevormd door en met hun dagelijkse bezigheden. Een mens, die zijn hele leven slijt met het verrichten van enkele eenvoudige handelingen... heeft geen gelegenheid zijn geest te scherpen... Hij wordt in het algemeen zo dom en onwetend als bij een menselijk wezen maar mogelijk is.’ Na de stompzinnigheid van de deelarbeider te hebben geschetst, vervolgt Smith: ‘De eentonigheid van zijn leven tast natuurlijk ook de geestkracht aan... Zelfs zijn lichamelijke energie wordt er door aangetast, waardoor hij niet meer in staat is energiek en met volharding zijn krachten aan te wenden, behalve voor de deelbewerking, waarvoor hij is opgeleid. Zijn vaardigheid in zijn speciale bezigheid is dus verworven ten koste van zijn intellectuele, maatschappelijke en krijgshaftige deugden. Toch is dit de toestand waartoe in iedere industriële en geciviliseerde maatschappij de arbeidende arme (the labouring poor), dat wil zeggen de grote massa van het volk, noodwendig moet vervallen.’[70] Ten einde het uit de arbeidsverdeling voortvloeiende, volledige verval van het volk te voorkomen, beveelt Adam Smith door de staat georganiseerd volksonderwijs aan, zij het zeer voorzichtig in homeopathische doses. Zijn Franse vertaler en commentator G. Garnier, die zich in het eerste Franse Keizerrijk uit de aard der zaak tot lid van de Senaat ontpopte, polemiseert hiertegen op consequente wijze. Volksonderwijs zou tegen de eerste wet van de arbeidsverdeling indruisen en ‘zou ons geheel maatschappelijk stelsel omvergooien’. ‘Zoals alle andere soorten arbeidsverdeling,’ schrijft Garnier, ‘wordt die tussen handarbeid en geestelijke arbeid[71] duidelijker en van meer beslissende betekenis, naarmate de samenleving (hij gebruikt zeer terecht deze uitdrukking voor het kapitaal, het grondbezit en de staat, die van kapitalisten en grondbezitters is -M.) rijker wordt. Evenals alle andere soorten arbeidsverdeling is deze een gevolg van de vooruitgang uit het verleden en de oorzaak van de vooruitgang in de toekomst... Moet de regering dan deze arbeidsverdeling tegengaan en haar natuurlijke ontwikkeling belemmeren? Mag zij een deel van de staatsinkomsten besteden ten einde te trachten twee soorten arbeid, die streven naar verdeling en splitsing, te vermengen en te verwarren?’[72]

Een zekere geestelijke en lichamelijke verminking is zelfs met de algemene maatschappelijke arbeidsverdeling onverbrekelijk verbonden. Aangezien echter in de manufactuurperiode deze maatschappelijke splitsing van de takken van arbeid veel verder wordt doorgevoerd en daarbij door de specifieke arbeidsverdeling van de manufactuur het individu in het diepst van zijn bestaan wordt aangetast, zien we in deze periode zowel het materiaal als de aanleiding van de industriële pathologie ontstaan.[73]

‘Een mens in delen te splitsen is hem terechtstellen als hij de straf verdient, hem vermoorden als hij de straf niet verdient... het splitsen van de arbeid is moord op een volk.’[74]

De op arbeidsverdeling gebaseerde coöperatie of manufactuur is oorspronkelijk op spontane wijze ontstaan. Zodra zij enige vastheid en omvang heeft verkregen, wordt zij de bewuste, stelselmatige en systematische vorm van de kapitalistische productiewijze. De geschiedenis van de eigenlijke manufactuur leert ons hoe de haar typerende arbeidsverdeling aanvankelijk door de ervaring, als het ware achter de rug van de handelende personen om, de doelmatige vorm verwerft, maar vervolgens — evenals de ambachten uit de gildentijd — er naar streeft de eenmaal gevonden vorm traditioneel vast te houden en in enkele gevallen in feite ook eeuwenlang handhaaft. Iedere verandering van deze vorm is, tenzij het kleinigheden betreft, het gevolg van een revolutie in de arbeidsinstrumenten. De moderne manufactuur (ik heb het hier niet over de op machinerie gebaseerde grootindustrie) vindt óf, zoals in de kleding manufactuur in de grote stad waar deze ontstaat, de disjecta membra poetae (delen van een uiteengerukt dichter) reeds kant en klaar aanwezig en heeft haar slechts uit de verstrooiing bijeen te garen, óf het principe van de verdeling ligt voor haar voor het grijpen doordat eenvoudig de verschillende bewerkingen van de ambachtelijke productie (bijvoorbeeld bij het boekbinden) uitsluitend aan bepaalde arbeiders wordt opgedragen. In dergelijke gevallen is nog geen volle week aan ervaring nodig om het verhoudingsgetal te vinden voor het aantal arbeiders, dat voor iedere functie noodzakelijk is.[75]

Door de ontleding van het ambachtsbedrijf, door de specialisatie van de arbeidsinstrumenten, door de vorming van deelarbeiders, door hen te groeperen en te combineren tot één geheel, schept de arbeidsverdeling van de manufactuur de kwalitatieve geleding en de kwantitatieve proportionaliteit van het maatschappelijk productieproces, dus een bepaalde organisatie van maatschappelijke arbeid, waardoor zij tegelijkertijd een nieuwe, maatschappelijke productiviteit van de arbeid ontwikkelt. Als de specifiek kapitalistische vorm van het maatschappelijk productieproces — en op de bestaande grondslagen kan zij zich niet anders ontwikkelen dan in de kapitalistische vorm — is de arbeidsverdeling slechts een bijzondere methode om relatieve meerwaarde voort te brengen of om de zelfbevruchting van het kapitaal (hetgeen men maatschappelijke rijkdom, ‘Wealth of Nations’ enzovoort, noemt) ten koste van de arbeider te intensiveren. Niet alleen dat zij de maatschappelijke arbeidsproductiviteit ten bate van de kapitalist in plaats van ten behoeve van de arbeider tot ontwikkeling brengt, maar dit geschiedt ook nog door verminking van de individuele arbeider. Zij produceert nieuwe voorwaarden voor de heerschappij van het kapitaal over de arbeid. Wanneer de arbeidsverdeling dan ook enerzijds kan worden beschouwd als een historische vooruitgang en als een onmisbare ontwikkelingsfase in het economische wordingsproces van de gemeenschap, kan men haar anderzijds zien als een middel tot beschaafde en geraffineerde uitbuiting.

De economie, die pas in de manufactuurperiode als zelfstandige wetenschap opkomt, beschouwt de maatschappelijke arbeidsverdeling uitsluitend vanuit het standpunt van de arbeidsverdeling in de manufactuur,[76] als middel om met dezelfde hoeveelheid arbeid meer waren te produceren, daardoor de waren goedkoper te maken en de accumulatie van kapitaal te versnellen. In scherpe tegenstelling tot deze nadruk op kwantiteit en ruilwaarde houden de schrijvers uit de klassieke Oudheid zich bijna uitsluitend bezig met de kwaliteit en de gebruikswaarde.[77] Door de splitsing van de maatschappelijke productietakken worden de waren op betere wijze geproduceerd, overeenkomstig hun karakter en aanleg kiezen de mensen een passend beroep[78] en zonder beperking is op geen enkel gebied iets van betekenis tot stand te brengen.[79] Zodoende worden zowel product als producent verbeterd door de arbeidsverdeling. En als men af en toe de toeneming van de hoeveelheid product vermeldt, dan geschiedt dit slechts met betrekking tot de grote overvloed aan gebruikswaarde. Er wordt geen woord gezegd over de ruilwaarde, over het goedkoper worden van de waren. Dit benadrukken van de gebruikswaarde vinden we zowel bij Plato,[80] die de arbeidsverdeling behandelt als basis van de maatschappelijke scheiding der standen, als bij Xenophon,[81] die met het hem typerende burgerlijk instinct reeds dichter bij de arbeidsverdeling binnen de werkplaats staat. Plato’s Staat is, voor zover in dit werk de arbeidsverdeling als het constituerende beginsel van de staat wordt ontwikkeld, niets anders dan de Atheense idealisering van het Egyptische kastewezen, zoals Egypte ook voor Plato’s tijdgenoten de betekenis bezat van een industrieel modelland (bijvoorbeeld Isokrates[82]), welke betekenis ook nog voor de Grieken in de tijd van het Romeinse Keizerrijk gold.[83]

Gedurende de eigenlijke manufactuurperiode, dat wil zeggen de periode waarin de manufactuur de overheersende vorm van kapitalistische productiewijze was, stuit de volledige verwezenlijking van haar eigen tendensen op tal van hindernissen. Ofschoon de manufactuur, zoals we zagen, naast de hiërarchische geleding van de arbeiders een eenvoudige scheiding tussen geschoolde en ongeschoolde arbeiders tot stand brengt, blijft het aantal van de laatste groep door de overwegende invloed van de eerste zeer beperkt. Hoewel zij de afzonderlijke bewerkingen aanpast bij de verschillende graden van ervaring, kracht en ontwikkeling van de levende arbeidsorganen en daardoor aanzet tot productieve uitbuiting van vrouwen en kinderen, lijdt deze tendens over het geheel schipbreuk op de gewoontes en de tegenstand van de mannelijke arbeiders. Ofschoon de splitsing van het ambacht de scholingskosten en daardoor de waarde van de arbeider doet dalen, blijft toch voor de moeilijkere deelbewerking een langere leertijd noodzakelijk en wordt die leertijd, ook wanneer deze overbodig is geworden, angstvallig door de arbeiders in stand gehouden. Zo zien we bijvoorbeeld in Engeland de laws of apprenticeship (wetten op het leerlingschap) met hun leertijd van zeven jaar volledig van kracht blijven tot aan het einde van de manufactuurperiode; pas door de grootindustrie worden deze wetten afgebroken. Aangezien de bekwaamheid van de ambachtsman de grondslag blijft van de manufactuur en aangezien het totale mechanisme van de manufactuur geen objectief, van de arbeiders onafhankelijk skelet bezit, heeft het kapitaal voortdurend te kampen met weerspannigheid van de arbeiders. ‘De zwakte van de menselijke natuur’, roept vriend Ure uit, ‘is zo erg, dat hoe bekwamer de arbeider is, des te eigenzinniger en onhandelbaarder hij wordt en zodoende brengt hij door zijn nukkige kuren ernstige schade toe aan het gehele mechanisme’[84] Gedurende de gehele manufactuurperiode komen we dan ook klachten tegen over gebrek aan discipline bij de arbeiders.[85] En als we niet zouden beschikken over uitspraken van auteurs uit die tijd, dan nog zouden de eenvoudige feiten dat van de zestiende eeuw tot aan de periode van de grootindustrie het kapitaal er niet in slaagt zich meester te maken van de totaal beschikbare arbeidstijd van de manufactuurarbeiders en dat de manufacturen geen lange levensduur hebben gekend en mét de migratie van de arbeiders hun zetel van het ene land moeten verplaatsen naar het andere, boekdelen spreken. ‘Op de een of andere wijze moet orde worden gevestigd’, roept in 1770 de herhaaldelijk geciteerde auteur van de Essay on Trade and Commerce uit. Orde, zo klinkt het zesenzestig jaar later weer uit de mond van dr. Andrew Ure; in de manufactuur, gebaseerd op ‘het scholastieke dogma van de arbeidsverdeling’, ontbrak ‘orde’ en ‘Arkwright schiep de orde’.

De manufactuur kon zich noch meester maken van de maatschappelijke productie in haar totale omvang, noch slaagde ze er in die productie diepgaand aan te tasten. Als economisch kunstwerk zetelde ze op de brede basis van het stedelijke ambacht en de landelijke huisindustrie. In een bepaalde fase van haar ontwikkeling kwam haar eigen, enge technische basis in strijd met de door haar zelf opgewekte productiebehoeften.

Een van de meest volmaakte scheppingen van de manufactuur was de werkplaats voor de productie van de arbeidsinstrumenten zelf, in het bijzonder van de reeds in gebruik zijnde mechanische apparaten. ‘Een dergelijke werkplaats’, zegt Ure, ‘liet de arbeidsverdeling in haar veelvoudige geledingen zien. Boren, beitels en draaibank hadden ieder hun eigen arbeider, hiërarchisch gerangschikt naar bekwaamheid.’ Dit product van de arbeidsverdeling der manufactuur produceerde op zijn beurt — machines. Hiermee werd een einde gemaakt aan het ambacht als het regulerende principe van de maatschappelijke productie. Zo wordt enerzijds de technische basis van de levenslange ketening van de arbeider aan een deelfunctie afgebroken terwijl anderzijds de belemmeringen, die hetzelfde principe van de heerschappij van het kapitaal nog in de weg stonden, worden opgeruimd.


_______________
[26] Om een moderner voorbeeld te geven van deze ontstaanswijze van de manufactuur dient het volgende citaat. De zijdespinnerij en weverij van Lyon en Nimes ‘is geheel en al patriarchaal; zij gebruikt vele vrouwen en kinderen, maar zonder hen uit te putten of te bederven; zij laat hen verblijven in de mooie valleien van de Drôme, de Var, de Isère, de Vaucluse om daar zijderupsen te kweken en de cocons af te wikkelen; zij komen nimmer in een fabriek. Bij nauwkeurige beschouwing ziet men dat hier het principe van de arbeidsverdeling bijzondere kenmerken vertoont. Er zijn afwindsters, zijdetwijnders, ververs, lijmers en verder wevers; maar zij zijn niet in dezelfde werkplaats bijeen, zij zijn niet afhankelijk van eenzelfde meester; zij zijn allen onafhankelijk.’ A. Blanqui, Cours d’économie Industrielle, recueilli par A. Blaise, Paris, 1838-39, pp. 78-79. Sinds Blanqui dit schreef werden de verschillende, onafhankelijke arbeiders gedeeltelijk in fabrieken bijeengebracht. [Bij de vierde druk. - En sinds Marx dit schreef heeft het mechanisch weefgetouw een plaats in de fabrieken veroverd en het handweefgetouw snel verdrongen. In de zijde-industrie van Krefeld weet men daarover mee te praten. -F.E.]
[27] ‘Hoe meer de arbeid in een sterk gevarieerde manufactuur wordt verdeeld en aan verschillende arbeiders wordt toegewezen, des te beter en sneller die arbeid zal plaatshebben en met minder verlies aan tijd en arbeid.’ The Advantages of the East Indian Trade, London, 1720, p. 71.
[28] ‘Eenvoudige arbeid is overgedragen arbeid.’ Th. Hodgskin, t.a.p., p. 48.
[29] ‘Ook de ambachten hebben... in Egypte een behoorlijke mate van perfectie bereikt. Want het is het enige land waar de handwerkslieden zich volstrekt niet mogen mengen in de zaken van een andere klasse burgers, maar zich alleen mogen bewegen in het beroep, dat volgens de wet erfelijk aan hun stam is gebonden... Bij andere volkeren ziet men dat de vaklieden hun aandacht over vele zaken verdelen... Nu eens proberen zij het in de landbouw, dan eens in de handel, dan weer houden zij zich gelijktijdig met twee of drie beroepen bezig. In de vrije staten lopen zij meestal naar de volksvergaderingen... In Egypte daarentegen worden de ambachtslieden zwaar gestraft wanneer zij zich met de staatszaken bemoeien of wanneer zij tegelijkertijd meer beroepen uitoefenen. Zodoende kunnen zij zich geheel aan kun beroep wijden... Daarbij komt nog dat, aangezien zij van het voorgeslacht vele regels kregen overgedragen, zij er op belust zijn nieuwe regels te ontdekken.’ Diodorus Siculus, Historische Bibliothek, Boek I, hoofdstuk 74.
[30] Hugh Murray, James Wilson e.a.: Historical and Descriptive Account of British India etc., Edinburgh, 1832, deel II, pp. 449, 450. De Indische weefstoel is verticaal gemonteerd, waardoor de ketting verticaal wordt gespannen.
[31] In zijn opzienbarend werk Origins of Species merkt Darwin met betrekking tot de natuurlijke organen van planten en dieren op: ‘Zolang hetzelfde orgaan verschillende werkzaamheden moet verrichten kunnen we misschien een oorzaak voor zijn veranderlijkheid vinden in de omstandigheid, dat de natuurlijke selectie iedere kleine afwijking van vorm minder zorgvuldig in stand houdt of onderdrukt dan wanneer hetzelfde orgaan slechts voor één bijzonder doel bestemd zou zijn. Zo kunnen messen, bestemd om allerlei verschillende zaken mee te snijden, vrijwel altijd dezelfde vorm bezitten, terwijl een werktuig voor een bepaald doel een specifieke vorm moet bezitten.’
[32] In 1854 werden in Genève 80.000 horloges geproduceerd, nog geen vijfde van de horlogeproductie van het kanton Neuchâtel. Chaux-de-Fonds, dat men als één enkele horlogemanufactuur kan beschouwen, levert alleen al jaarlijks twee keer zoveel als Genève. In de periode 1850-61 leverde Genève 750.000 horloges. Zie: Report from Geneva on the Watch Trade in: Reports by H. M.’s Secretaries of Embassy and Legation on the Manufactures, Commerce, etc., nr. 6, 1863. Dit gebrek aan samenhang der processen, waarin de vervaardiging van samengestelde producten uiteenvalt, maakt op zichzelf al de omzetting van dergelijke manufacturen in door machines gedreven grootindustrie uiterst moeilijk; maar voor het horloge komen daar nog twee andere moeilijkheden bij; de kleine afmetingen en de teerheid van de samenstellende delen en het karakter van weeldeartikel. Vandaar ook de verscheidenheid in horloges, zodat bijvoorbeeld in de beste firma’s van Londen gedurende een heel jaar nauwelijks een dozijn horloges worden gemaakt, die er eender uitzien. De horlogefabriek van Vacheron & Constantin, waar men met succes machines gebruikt, levert ook hoogstens maar 3 tot 4 in grootte en vorm verschillende soorten.
[33] In dit klassieke voorbeeld van de heterogene manufactuur, de horlogemakerij, kan men zeer nauwkeurig de hierboven genoemde, uit de versplintering van de ambachtelijke activiteit voortvloeiende differentiatie en specialisatie der arbeidsinstrumenten bestuderen.
[34] ‘Waar de mensen zo dicht bij elkaar wonen, moeten de kosten van transport natuurlijk kleiner zijn.’ The Advantages of the East Indian Trade, p. 106.
[35] ‘Het afzonderen der verschillende stadia van de manufactuur ten gevolge van de aanwending van handarbeid leidt tot een aanzienlijke verhoging van de productiekosten; het verlies ontstaat voornamelijk door het enkele transport van het ene proces naar het andere.’ The Industry of Nations, London, 1855, deel II, p. 200.
[36] De arbeidsverdeling ‘brengt ook een besparing aan tijd met zich mee door het werk te scheiden in verschillende delen, die alle op hetzelfde tijdstip kunnen worden uitgevoerd... Door alle verschillende processen, welke door een enkel persoon afzonderlijk zouden moeten worden uitgevoerd, gelijktijdig te laten plaatshebben, wordt het bijvoorbeeld mogelijk een hoeveelheid spelden kant en klaar af te leveren in dezelfde tijd, als waarin één enkele speld hetzij gesneden, hetzij gepunt had kunnen worden.’ Dugald Stewart, t.a.p., p. 319.
[37] ‘Hoe groter het aantal verschillende handwerkslieden in een manufactuur... des te groter de orde en de regelmatigheid van iedere handeling; deze handeling moet echter wel in minder tijd worden verricht en de arbeid, die er aan besteed wordt, zal minder moeten zijn.’ The Advantages of the East Indian Trade, p. 68.
[38] Niettemin wordt in vele takken van het op manufactuur gebaseerde bedrijf dit resultaat slechts op onvolkomen wijze bereikt, omdat men er niet in slaagt een nauwkeurige controle uit te oefenen op de algemene chemische en fysische voorwaarden van het productieproces.
[39] ‘Wanneer de ervaring ons - al naar gelang de bijzondere aard der producten van iedere manufactuur - geleerd heeft zowel wat de voordeligste manier is om de fabricage in verschillende deelbewerkingen te splitsen als welk aantal arbeiders voor iedere deelbewerking nodig is, zal in alle werkplaatsen, waar geen exact veelvoud van dit aantal wordt gebruikt, met meer kosten worden geproduceerd... Dit is één der oorzaken van de enorme uitbreiding van industriële bedrijven.’ C. Babbage, On the Economy of Machinery, London, 1832 hoofdstuk XXI, pp. 172-173.
[40] In Engeland is de smeltoven gescheiden van de glasoven, waarin het glas wordt verwerkt, terwijl bijvoorbeeld in België dezelfde oven dienst doet voor beide processen.
[41] Men vindt dit onder meer bij W. Petty, John Bellers, Andrew Yarranton, J. Vanderbilt en in The Advantages of the East Indian Trade.
[42] Nog tegen het einde van de zestiende eeuw gebruikte men in Frankrijk vijzel en zeef bij het verpulveren en wassen van het erts.
[43] De gehele geschiedenis van de ontwikkeling der machinerie kunnen we afleiden uit de geschiedenis van de graanmolen. In Engeland wordt de fabriek nog steeds mill (molen) genoemd. In Duitse technologische geschriften uit het begin van de negentiende eeuw vindt men de uitdrukking Mühle (molen) niet alleen voor alle, door natuurkracht voortbewogen machines, maar zelfs voor alle manufacturen, waarin men gebruik maakt van mechanische apparatuur.
[44] Zoals we in Boek IV van dit werk nog zullen zien heeft Adam Smith niets nieuws bijgedragen aan hetgeen men over de arbeidsverdeling reeds wist. Wat hem echter typeert als samenvattend econoom uit de manufactuurperiode is de nadruk, die hij legt op de arbeidsverdeling. De ondergeschikte rol die hij aan de machine toewijst deed een polemiek ontstaan: in de beginperiode van de grootindustrie van de zijde van Lauderdale, in een verder ontwikkeld stadium van de zijde van Ure. Adam Smith verwarde verder de differentiatie van de werktuigen (waaraan de deelarbeiders uit de manufactuur zelf een zeer actief aandeel hadden) met de uitvinding van de machines. Het zijn niet de manufactuurarbeiders, maar geleerden, ambachtslieden, zelfs boeren (Brindley), enzovoort, die hierbij een rol speelden.
[45] ‘Wanneer het te verrichten werk wordt verdeeld in verschillende bewerkingen, waarvan elk een verschillende mate van bekwaamheid en van kracht vereist, kan de manufactuurbezitter precies de hoeveelheden kracht en bekwaamheden aanschaffen, die voor iedere bewerking noodzakelijk zijn. Zou daarentegen het gehele werk door één arbeider moeten worden verricht, dan zou dezelfde persoon voldoende bekwaamheid voor de meest fijne bewerking moeten bezitten en voldoende kracht voor de zwaarste bewerking.’ Ch. Babbage, t.a.p., hoofdstuk XIX.
[46] Bijvoorbeeld eenzijdige spierontwikkeling, beendervergroeiing, enzovoort.
[47] Op de vraag van een lid van de Commissie van Onderzoek hoe de werkzaamheden onder de aan het werk gezette jongens gaande wordt gehouden, antwoordt de heer William Marshall, directeur van een glasmanufactuur, zeer terecht: ‘Zij kunnen hun werk niet verwaarlozen: zijn ze eenmaal begonnen, dan moeten ze doorgaan; zij zijn eigenlijk net zoiets als de onderdelen van een machine.’ Children’s Employment Commission, Fourth Report, 1865, p. 247.
[48] In zijn apotheose van de grootindustrie voelt dr. Ure de bijzondere kenmerken van de manufactuur scherper aan dan vroegere economen, die zijn polemische belangstelling misten en zelfs scherper dan zijn tijdgenoten, zoals bijvoorbeeld Babbage, die weliswaar boven hem uitsteekt als wiskundige en als werktuigkundige, maar die desondanks de grootindustrie alleen maar beschouwt vanuit het standpunt van de manufactuur. Ure schrijft: ‘De toewijzing van de arbeider aan bepaalde deelbewerkingen is de essentie van de arbeidsverdeling.’ Aan de andere kant beschrijft hij deze arbeidsverdeling als ‘aanpassing van arbeid aan verschillende individuele bekwaamheden’ en kenmerkt hij ten slotte het hele manufactuursysteem als ‘een systeem van gradaties op basis van bekwaamheden’, als ‘een verdeling van de arbeid naar de verschillende graden van bekwaamheid’, enzovoort. Ure, Philosophy of Manufactures, pp. 19-23 passim.
[49] ‘Iedere ambachtsman, die... in staat werd gesteld zich door oefening op een bepaald punt te bekwamen, werd daardoor... een goedkopere arbeider.’ Ure, t.a.p., p. 19.
[50] ‘De arbeidsverdeling loopt van de scheiding der meest uiteenlopende beroepen tot die verdeling, waarbij verscheidene arbeiders betrokken zijn bij de vervaardiging van één en hetzelfde product, zoals in de manufactuur.’ Storch, Cours d’économie Politique, Paris, deel I, p. 173. ‘Bij volkeren, die een bepaalde graad van ontwikkeling hebben bereikt, zien we drie soorten arbeidsverdeling: de eerste, die we de algemene noemen, bepaalt de scheiding tussen landbouwproducenten, fabrikanten en handelaars en heeft betrekking op de drie belangrijke takken van nationale nijverheid; de tweede, die men de bijzondere kan noemen, is de splitsing van iedere soort nijverheid in onderdelen... de derde ten slotte, die men de eigenlijke verdeling van bezigheid of arbeid moet noemen, is die, welke we vinden in de afzonderlijke ambachten en beroepen... die in de meeste manufacturen en werkplaatsen tot stand komt.’ Skarbeck, t.a.p., pp. 84-85.
[50a] [Noot bij de derde druk. - Door latere, zeer grondige studies over de menselijke oertoestanden kwam de schrijver tot de conclusie dat oorspronkelijk de familie zich niet ontwikkelde tot stam, maar dat omgekeerd de stam de oorspronkelijke, natuurlijke vorm was van de op bloedverwantschap gebaseerde menselijke maatschappijvorming, zodat de sterk uiteenlopende familievormen het gevolg waren van de voordien beginnende ontbinding van het stamverband. -F.E.]
[51] Sir James Steuart heeft deze kwestie het beste behandeld. Hoe weinig zijn werk, dat tien jaar vóór de Wealth of Nations verscheen, vandaag bekend is, blijkt wel uit het feit dat de bewonderaars van Malthus niet eens weten dat deze, in de eerste druk van zijn geschrift over de Population, afgezien van het zuiver declamatorische deel, behalve de papen Wallace en Townsend bijna uitsluitend Steuart overschrijft.
[52] ‘Er bestaat een bepaalde bevolkingsdichtheid die zowel geschikt is voor het maatschappelijke verkeer als voor de combinatie van krachten, waardoor het product van de arbeid wordt vergroot.’ James Mill, t.a.p., p. 50. ‘Wanneer het aantal arbeiders groter wordt, neemt het productieve vermogen van de samenleving toe in de samengestelde verhouding van die toeneming van arbeiders, vermenigvuldigd met de gevolgen van de arbeidsverdeling.’ Th. Hodgskin, t.a.p., p. 120.
[53] Ten gevolge van de grote vraag naar katoen sinds 1861 werd in enkele dichtbevolkte gebieden van Oost-Indië de katoenproductie vergroot ten koste van de rijstproductie. Daardoor ontstond een plaatselijke hongersnood, omdat door gebrekkige communicatiemiddelen en derhalve gebrekkige fysieke samenhang het tekort aan rijst in het ene gebied niet kon worden opgevangen door aanvoer uit andere gebieden.
[54] Zo was de vervaardiging van schietspoelen reeds in de zeventiende eeuw in Holland een bijzondere tak van industrie.
[55] ‘Is de wolmanufactuur van Engeland niet in verschillende takken en over verschillende plaatsen verdeeld, waar zij alleen of voornamelijk worden geproduceerd: fijne laken in Somersetshire, grove laken in Yorshire, fluweel in Exeter, zijde in Sudbury, floers in Norwich, halfwollen stoffen in Kendal, dekens in Whitney, enzovoort!’ Berkeley, The Querist, 1750, vraag 520.
[56] A. Ferguson, History of Civil Society, Edinburgh, 1767, Boek IV, deel II, p. 285.
[57] In de eigenlijke manufacturen, zegt Smith, schijnt de arbeidsverdeling groter te zijn omdat ‘zij, die in iedere verschillende tak van arbeid werkzaam zijn, vaak bijeen kunnen worden gebracht in dezelfde werkplaats en gezamenlijk door de toeschouwer kunnen worden waargenomen. In de grote manufacturen (! -M.) echter, die bestemd zijn om te voorzien in de behoeften van zeer vele mensen, wordt in iedere verschillende tak van arbeid een zo groot aantal arbeiders gebruikt, dat het onmogelijk is hen allen in dezelfde werkplaats te verzamelen... de arbeidsverdeling is hier lang zo duidelijk niet.’ Wealth of Nations, Boek I, hoofdstuk 1. De bekende passage in hetzelfde hoofdstuk, welke begint met de woorden Merk op hoe in een beschaafd en welvarend land de bezittingen van de meest gewone ambachtsman of dagloner...’ en dan verder schetst hoe talloze verschillende bedrijven samenwerken voor de bevrediging van de behoeften van een gewone arbeider, is vrijwel letterlijk overgenomen uit de Remarks van B. de Mandeville bij diens Fable of the Bees, or Private Vices, Publiek Benefits, eerste druk zonder Remarks van 1705, met de Remarks van 1714.
[58] ‘Er is niets meer dat wij als de natuurlijke beloning van individuele arbeid kunnen beschouwen. Iedere arbeider produceert slechts een deel van het geheel en aangezien ieder deel op zichzelf geen waarde of nuttigheid bezit, is er niets dat de arbeider kan vastpakken en waarvan hij kan zeggen: dit is mijn product, dit hou ik zelf.’ Labour defended against the Claims of Capital, London, 1825, p. 25. De schrijver van dit voortreffelijke werk is de reeds eerder genoemde Th. Hodgskin.
[58a] Noot bij de tweede druk. - Dit onderscheid tussen maatschappelijke arbeidsverdeling en arbeidsverdeling van de manufactuur werd voor de Yankees op praktische wijze geïllustreerd. Een tijdens de burgeroorlog in Washington nieuw-uitgebroede belasting was een accijns van 6 % op ‘alle industriële producten’. Vraag: wat is een industrieel product? Antwoord van de wetgever: een ding is geproduceerd ‘when it is made’ (wanneer het is gemaakt) en het is gemaakt wanneer het klaar is voor de verkoop. Nu één voorbeeld uit talloze. Manufacturen in New York en Philadelphia hadden vroeger paraplu’s met alle toebehoren ‘gemaakt’. Daar een paraplu echter een mixtum compositum (samengesteld mengsel) van zeer heterogene bestanddelen is, werden deze bestanddelen langzamerhand producten van bedrijfstakken, die onafhankelijk van elkaar en op verschillende plaatsen produceren. Hun deelproducten vinden nu als zelfstandige waren hun weg naar de paraplu-manufactuur, waar ze alleen nog maar tot een geheel worden samengevoegd. De Yankees hebben dergelijke artikelen de naam gegeven van assembled articles (vergaarde artikelen), een naam die deze artikelen vooral verdienden als vergaarplaatsen van belastingen. Op deze wijze ‘vergaarde’ de paraplu eerst 6 % accijns op de prijs van elk van zijn bestanddelen en bovendien nog eens 6 % op de totale prijs.
[59] ‘Men kan... als algemene regel stellen dat hoe minder het gezag heerst over de arbeidsverdeling binnen de maatschappij, des te meer de arbeidsverdeling binnen de werkplaats tot ontwikkeling komt en des te meer zij wordt onderworpen aan het gezag van een enkel persoon. Dus met betrekking tot de arbeidsverdeling staan het gezag in de werkplaats en het gezag in de maatschappij in een omgekeerd evenredige verhouding tot elkaar.’ Karl Marx, Misère de la Philosophie, pp. 130-131.
[60] Lieutenant Colonel Mark Wilks, Historical Sketches of the South of India, London, 1810-17, deel I, pp. 118-120. Een goed overzicht van de verschillende vormen van de Indische gemeenschappen vindt men bij George Campbell, Modern India, London, 1852.
[61] ‘Onder deze eenvoudige vorm... hebben de bewoners van het land sinds onheugelijke tijden geleefd. De grenzen van de dorpen werden zelden gewijzigd; en ofschoon de dorpen zelf soms schade ondervonden — en zelfs verlaten werden — door oorlog, hongersnood en ziekte, bleven dezelfde naam, dezelfde grenzen, dezelfde belangen, ja, zelfs dezelfde families eeuwenlang bestaan. De bewoners trekken zich niets aan van verval en verdeling van koninkrijken; zolang het dorp als geheel bleef bestaan bekommeren zij zich er niet om welke macht wordt overgedragen of welke soeverein de macht krijgt; de interne economie wordt er niet door aangetast.’ Thomas Stamford Raffles, oud-gouverneur van Java, The History of Java, London, 1817, deel I, p. 285.
[62] ‘Het is niet voldoende dat het voor de splitsing van de ambachten noodzakelijke kapitaal (bedoeld wordt de daarvoor noodzakelijke productie- en bestaansmiddelen -M.) in de samenleving aanwezig is; het is bovendien noodzakelijk dat het in voldoend grote hoeveelheden bij de ondernemers is geaccumuleerd, opdat zij in staat zijn op grote schaal arbeid aan te wenden... Hoe meer de verdeling toeneemt, des te groter het kapitaal voor werktuigen, grondstoffen, enzovoort moet zijn om hetzelfde aantal arbeiders voortdurend aan het werk te houden.’ H. Fr. Storch, Cours d’économie Politique, Paris, deel I, pp. 250-51. ‘De concentratie van productiemiddelen en de arbeidsverdeling zijn evenmin van elkaar te scheiden als in het politieke vlak de openbare macht van de verdeling der particuliere belangen.’ Karl Marx, Misère de la Philosophie, p. 314.
[63] Dugald Stewart noemt de manufactuurarbeiders ‘levende automaten... die voor deelbewerkingen worden gebruikt’. T.a.p., p. 318.
[64] Bij de koraaldieren vormt elke individuele eenheid in feite de maag van de gehele groep. Deze individuele eenheid voert de groep echter voedingsstoffen toe, terwijl de Romeinse patriciërs voedingsstoffen aan de groep onttrokken.
[65] ‘De arbeider, die een vak in zijn geheel beheerst, kan overal zijn ambacht uitoefenen en in zijn onderhoud voorzien; de andere (de manufactuurarbeider -M.) is slechts een onderdeel die, gescheiden van zijn collega’s, geen bekwaamheid en geen onafhankelijkheid bezit en hij is gedwongen te aanvaarden wat men hem wenst op te leggen.’ Storch, t.a.p., Petersburgse uitgave, 1815, deel I, p. 204.
[66] ‘De ene kan hebben gewonnen wat de andere heeft verloren.’ A. Ferguson, t.a.p., p. 281.
[67] ‘De man van de wetenschap en de productieve arbeider zijn ver van elkaar gescheiden en de wetenschap, in plaats van in handen van de arbeider te zijnen bate de productiviteit vergroten, heeft zich bijna overal tegen hem gekeerd... Kennis wordt een instrument, dat van de arbeid kan worden gescheiden en tegenover de arbeider kan worden geplaatst.’ W. Thompson, An Inquiry into the Principles of the Distribution of Wealth, London, 1824, p. 274.
[68] A. Ferguson, t.a.p., p. 280.
[69] J. D. Tuckett, A History of the Past and Present State of the Labouring Population, London, 1846, deel I, p. 148.
[70] A. Smith, Wealth of Nations, Boek V, hoofdstuk I, art. 11. Als leerling van A. Ferguson, die nadruk had gelegd op de schadelijke gevolgen van de arbeidsverdeling, had A. Smith op dit punt weinig problemen. In de inleiding van zijn werk, waar hij de arbeidsverdeling ex professo (ambtshalve) toejuicht, noemt hij de arbeidsverdeling slechts in het voorbijgaan als bron van de maatschappelijke ongelijkheid. Pas in Boek V, over de staatsinkomsten, geeft hij de argumenten van Ferguson weer. In mijn Misère de la Philosophie heb ik het nodige gezegd over de historische band tussen Ferguson, A. Smith, Lemontey en Say wat betreft de kritiek op de arbeidsverdeling; daar heb ik ook voor het eerst de arbeidsverdeling van de manufactuur als specifieke vorm van de kapitalistische productiewijze beschreven. T.a.p., p. 122 vv.
[71] Ferguson, t.a.p., p. 281, schrijft reeds: ‘...en in deze eeuw, waar alles gesplitst wordt, kan het denken zelf een apart vak worden’.
[72] G. Garnier, deel V van zijn vertaling, pp. 4-5.
[73] Ramazzini, hoogleraar in de practische geneeskunde aan de Universiteit van Padua, publiceerde in 1713 zijn De morbis artificum, dat in 1777 in het Frans werd vertaald en in 1841 in de Encyclopédie des Sciences Médicales (zevende discours, deel XII) werd herdrukt. In de periode van de grootindustrie werd de lijst van beroepsziekten uiteraard sterk uitgebreid. Zie onder meer dr. A. L. Fonteret, Hygiène Physique et Morale de l’Ouvrier dans les Grandes Villes en général, et dans la Ville de Lyon en particulier, Paris, 1858, en [R.H. Rohatzsch,] Die Krankheiten, welche verschiednen Ständen, Altern und Geschlechtern eigenthümlich sind, Ulm, 1860, 6 delen. In 1854 benoemde de Society of Arts een Commissie van Onderzoek voor de industriële pathologie. De lijst van de door deze Commissie bijeengebrachte documenten vindt men in de catalogus van het Twickenham Economic Museum. Zeer belangrijk zijn de officiële Reports on Public Health. Zie ook Eduard Reich, M. D., Über die Entartung des Menschen, Erlangen, 1868.
[74] “To subdivide a man is to execute him, if he deserves the sentence, to assassinate him, if he does not ... the subdivision of labour is the assassination of a people.” [vergeten door Lipschits?] D. Urquhart, Familiar Words, London, 1855, p. 119. Hegel bezat zeer ketterse opvattingen over de arbeidsverdeling. In zijn Rechtsphilosophie schrijft hij: ‘Onder beschaafde mensen kan men in de eerste plaats hen verstaan, die alles kunnen wat anderen doen.’
[75] Het naïeve geloof in het uitvindersgenie, dank zij welke de afzonderlijke kapitalist a priori de arbeidsverdeling toepaste, komen we alleen nog tegen bij Duitse professoren als bijvoorbeeld de heer Roscher, die de kapitalist, uit wiens Jupiterhoofd de arbeidsverdeling kant en klaar te voorschijn komt, tot dank ‘verschillende arbeidslonen’ toekent. De mate van toepassing van de arbeidsverdeling is niet afhankelijk van de grootte van het genie, maar van de inhoud van de geldbuidel.
[76] Oudere schrijvers als bijvoorbeeld Petty en de anonieme auteur van The Advantages of the East Indian Trade laten duidelijker dan Adam Smith het kapitalistische karakter van de arbeidsverdeling in de manufactuur uitkomen.
[77] Uitzonderingen onder de moderne auteurs zijn enige schrijvers uit de achttiende eeuw, die wat betreft de arbeidsverdeling bijna uitsluitend de auteurs uit de Oudheid napraten, zoals bijvoorbeeld Beccaria en James Harris. Beccaria schrijft: ‘Iedereen levert door zijn ervaring het bewijs dat, wanneer hand en geest steeds voor dezelfde soort arbeid en voor dezelfde soort producten worden gebruikt, men gemakkelijker, overvloediger en betere resultaten verkrijgt dan wanneer ieder afzonderlijk alles zou maken wat hij nodig heeft... Op deze wijze verdelen de mensen zich, tot nut van het algemeen en tot eigen voordeel, in verschillende klassen en standen.’ Cesare Beccaria, Elementi di economia pubblica, in de uitgave van Custodi, Parte Moderna, deel XI, p. 28. James Harris, de latere Earl of Malmesbury, beroemd door zijn Diaries uit de tijd dat hij ambassadeur in Petersburg was, zegt in een noot bij zijn Dialogue concerning Happiness (London, 1741, later herdrukt in Three Treatises etc., derde druk, London, 1772); ‘De gehele bewijsvoering dat de samenleving iets natuurlijks is (namelijk door de verdeling van beroepen -M.) is ontleend aan het tweede boek van Plato’s Republiek.’
[78] Bijvoorbeeld in de Odyssee (XIV, 228): ‘Want een ander geniet weer van een ander soort arbeid.’ En Archilochus in zijn Sextus Empiricus: ‘Aan ieder zijn beroep en iedereen is tevreden.’
[79] ‘Vele soorten arbeid verstond hij, maar slecht verstond hij ze alle.’ De Athener voelde zich als warenproducent verheven boven de Spartaan, omdat de Spartaan in oorlog wel over mensen, maar niet over geld kon beschikken, zoals Thucydides Perikles laat zeggen in zijn rede, waarin hij de Atheners opzweept tot het voeren van de Peloponesische oorlog: ‘Mannen die hun eigen land bewerken zijn eerder bereid met hun lichaam dan met hun goederen oorlog te voeren.’ Thucidides, I, 141. Desondanks bleef hun ideaal, de autarkie, ook in de materiële productie tegenover de arbeidsverdeling staan, ‘want bij dezen vindt men welstand, bij genen echter ook onafhankelijkheid’. Men moet daarbij bedenken dat ten tijde van de val van de 30 tirannen geen 5.000 Atheners zonder grondbezit waren.
[80] Volgens Plato ontstaat de arbeidsverdeling binnen de gemeenschap uit de veelzijdigheid van de behoeften en de eenzijdigheid van de aanleg der mensen. Bij hem is het belangrijkste punt dat de arbeider zich naar het werk dient te richten en niet het werk naar de arbeider, hetgeen onvermijdelijk is indien de arbeider verschillende ambachten tegelijk, dus het ene ambacht of het andere als nevenberoep uitoefent. ‘Want het werk zal niet wachten op de vrije tijd van degene, die het verricht, maar de werkman moet het werk volgen en moet hiervan zijn belangrijkste bezigheid maken. — Dit is noodzakelijk. — Hieruit volgt dat van alles meer, beter en gemakkelijker tot stand wordt gebracht wanneer men, overeenkomstig zijn natuurlijke aanleg en op het juiste moment, slechts één ding maakt en zich niet bezig houdt met andere zaken.’ Plato, De Republica, II, 2. ed., Baiter, Orelli etc. Iets dergelijks bij Thucydides, t.a.p., p 142: ‘De zeevaart is een ambacht zo goed als elk ander en kan niet nu en dan eens als nevenberoep worden beoefend, maar veeleer kan naast de zeevaart niets anders als nevenberoep worden beoefend.’ Indien het werk, zo zegt Plato, op de arbeider moet wachten, dan laat men vaak het kritieke moment van de productie voorbijgaan en is het product verloren, het juiste moment voor de arbeid gaat verloren’. Dezelfde platonische idee vindt men terug in het protest van de Engelse blekers tegen de clausule in de fabriekswet, waarbij een bepaalde schafttijd wordt vastgesteld voor alle arbeiders. Hun bedrijf kan zich niet richten naar de arbeiders, want ‘van de verschillende bewerkingen van het schroeien, wassen, bleken, strijken, persen en verven kan geen enkele op een bepaald tijdstip worden onderbroken zonder gevaar voor beschadiging... het afdwingen van dezelfde schafttijd voor alle arbeiders kan door het afbreken van de bewerking wellicht waardevolle goederen blootstellen aan vernietiging.’ Le Platonisme où va-t-il se nicher! (Waar men al niet de leer van Plato tegenkomt!).
[81] Xenophon vertelt dat het niet alleen een eer is spijzen te ontvangen aan de tafel van de koning der Perzen, maar dat deze spijzen ook veel smakelijker zijn. ‘En dit is niet verwonderlijk, want evenals de andere ambachten in de grote steden een hoge mate van volmaaktheid hebben bereikt, worden ook de koninklijke spijzen op een zeer bijzondere wijze bereid. Want in de kleine steden maakt dezelfde persoon bedden, deuren, ploegen, tafels; bovendien bouwt hij nog vaak huizen ook en is hij tevreden als hij op die manier voldoende afnemers kan vinden om in zijn onderhoud te kunnen voorzien. Het is natuurlijk onmogelijk dat iemand, die zoveel verschillende dingen doet, alles goed doet. In de grote steden echter, waar iedereen vele kopers vindt, is ook één ambacht voldoende om de man te voeden. Vaak is hiervoor zelfs niet eens een volledig ambacht nodig, maar maakt de een schoenen voor mannen en de ander schoenen voor vrouwen. Hier en daar leeft iemand van het in elkaar stikken van schoenen en de ander van het snijden van het leer voor de schoenen; de een knipt het goed voor de kleren, de ander naait de stukken aan elkaar. Het spreekt vanzelf dat degene die het eenvoudigste werk verricht, het ook het beste doet. En zo is het ook met de kookkunst.’ Xenophon, Cyropaedia, VIII, 2. Hier wordt uitsluitend gesproken over de te bereiken kwaliteit van de gebruikswaarde, ofschoon Xenophon zelf inzag dat de schaal van de arbeidsverdeling afhankelijk is van de grootte van de markt.
[82] ‘Hij (Busiris) deelde allen in bepaalde kasten in... gelastte dat deze altijd dezelfde ambachten moesten uitoefenen, omdat hij wist dat degenen, die voortdurend van ambacht veranderen, geen enkel ambacht kunnen beheersen; zij echter, die voortdurend dezelfde bezigheid bedrijven, bereiken hierin een zekere volmaaktheid. We zullen inderdaad ook zien dat zij met betrekking tot de ambachten hun mededingers hebben overtroffen zoals geen meester een knoeier overtreft en dat de middelen, waarmee zij de heerschappij van de koning en de overige staatsinstellingen in stand houden, zo voortreffelijk zijn dat de beroemde filosofen, die hierover discussieerden, de staatsregelingen van Egypte boven alle andere prezen.’ Isokrates, Busiris, hoofdstuk 8.
[83] Vergelijk Diodorus Siculus.
[84] Ure, t.a.p., p. 20.
[85] Dit geldt meer voor Engeland dan voor Frankrijk en meer voor Frankrijk dan voor Holland.