Geschreven: december 1902
Bron: De Nieuwe Tijd, 8e jaargang, 1903 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling en zeer matige modernisering van het Nederlands
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
In het Publieke Domein
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Algemene geschiedenis van het socialisme • Het belang en de methodes van antireligieuze propaganda • Het nihilisme • De rol van de persoonlijkheid in de geschiedenis |
De 31ste oktober van het jaar 1517, sloeg Martin Luther zijn 75 [95 – MIA] stellingen van protest tegen de Roomse Kerk, aan de Wittenbergse kerkdeur. Hij wierp daarmee de lont in het grote vat buskruit, dat sinds een paar eeuwen, in de meeste landen van Europa de opperheerschappij der Katholieke Kerk stond te bedreigen.
Men is tegenwoordig het er vrij algemeen over eens dat de hervorming der zestiende eeuw, voor het overgrote gedeelte in haar oorzaken een beweging van politieke en sociale aard is geweest. Zij was – gelijk elke revolutie – een wegruimen. En wel een van de hinderpalen die de economische krachten welke zich langzamerhand in de boezem van de eeuwenoude feodale maatschappijverhoudingen hadden ontwikkeld. Dat in haar het godsdienstige element zich zo krachtig op de voorgrond plaatste, mocht nog eeuwenlang de geschiedvorsing hebben bedrogen omtrent de ware aard der beweging, zodat zij geheel en al voor een godsdienstige werd aangezien, thans weet men beter.
Niettemin zal door ons geenszins worden ontkend dat de godsdienst in de hervormingsbeweging een beduidende rol heeft gespeeld. Wat echter, en wel op grond van de historische feiten door ons niet wordt toegegeven, dat is dat de godsdienstige tendensen der beweging de doorslaggevende geweest zijn.
Wij verklaren dus de opkomst van het protestantisme als een nieuwe vorm van godsdienst, uit de aard van de gehele economische en intellectuele toestand in deze periode der geschiedenis. Op dat tijdstip was het katholicisme niet meer in staat aan de godsdienstige behoeften van de massa der bevolking in de meer noordelijke en westelijke landen van Europa te voldoen. En het is een historisch feit dat in onderscheiden landen de val van het katholicisme reeds veel vroeger een voldongen feit zou zijn geweest, ware het niet dat de kerkelijke macht van dien tijd niet tevens de politieke macht geweest was.
Maar tal van economische omstandigheden en de ten slotte niet meer tegen te houden intellectuele ontwikkeling, begunstigd door ingrijpende ontdekkingen, die de gehele wereldbeschouwing en de door de Katholieke Kerk tegen alles in, in stand gehouden natuurbeschouwing, met geweld omverwierpen, veroorloofde inmiddels de burgerklasse zich sterk genoeg te voelen om het roomse juk van zich af te schudden.
Dat het protestantisme uit de hervorming en niet deze uit het protestantisme was ontstaan, wordt wel het duidelijkst bewezen door Luther zelf, die, toen hij op zo revolutionaire wijze als het ware ingreep in de wereldgeschiedenis, in de verste verte zich niet bewust was van de enorme draagwijdte van zijn daad.
Van welke machten Luther eigenlijk het werktuig was, kon hij niet weten. Maar hij meende te zijn een door god gezondene om het ware christendom weer in ere te herstellen. Hij zag in de gehele loop der dingen, natuurlijk begrijpelijk, een “goddelijke noodzakelijkheid die hem dwong te handelen als hij deed.”[1]
Maar hij had machten ontketend die hij moeilijk weer baas kon worden. Overal in de landen waar de grote stoot door hem aan de beweging gegeven, was ingeslagen, stonden de sekten op en onder hen twee zeer belangrijke, die zo niet geheel dan toch overwegend proletarisch zijn geweest. In elke revolutie waarbij de bourgeoisie zich een sterkere machtspositie veroverde heeft men het verschijnsel gezien, dat haar schaduw, het proletariaat, tegelijk met haar het strijdperk betreedt en zo het al trouw met haar mee kampte, toch ook reeds poogt voor zichzelf een positie te veroveren. Deze pogingen echter zijn zelfs in 1848 nog niet gelukt en steeds heeft het proletariaat hevig moeten bloeden voor deze historische noodzakelijkheid. Geen wonder dus dat het aan het eind van de middeleeuwen niet gelukken kon. Het anabaptisme en de agrarisch-proletarische beweging van de boeren onder Thomas Münzer, zijn de beide revolutionaire uitingen geweest van het tegen Rome tot opstand geroepen volk. Zij zijn beiden “verder gegaan” dan de bourgeoisie van die dagen wilde en zij zijn, niet voor het minst, met medewerking van Luther zelf bloedig onderdrukt geworden.
Luther had de beweging in Duitsland geheel moeten overleveren in handen van de Duitse vorsten, met wier hulp alléén, hij in staat geweest was zich staande te houden; de hervorming in Duitsland liep in het lutheranisme, zelf een misvormd katholicisme met een hiërarchisch gezag dat in plaats van in de handen der bisschoppen nu in handen van de vorsten kwam, groot gevaar.
De ganse hervormingsbeweging liep groot gevaar van geheel te verzanden, ware zij niet, voor zover mogelijk nog bijtijds, door de energie van Johan Calvijn gered geworden. Het calvinisme is de enig houdbare vorm van het protestantisme gebleken. En voor zover dit laatste werkelijk nog iets zou gaan betekenen, kon het dit alleen onder die vorm doen.
Maar een herleving van het christendom in de calvinistische vorm kon evenwel niet anders worden bereikt dan dóór een algemeen appel aan het volk uit zelfs de onderste lagen. En de angst voor het volk was in de hogere kringen van dien tijd niet minder groot dan thans. Deze grote vrees voor het volk nu verleende het calvinisme dan ook, vooral in den beginne, juist hierom de grote sympathie van al wat zich verdrukt en vertrapt voelde. “Zoals de laatste in tijdsorde”, zegt Bakhuizen van den Brink,[2] “zo was het calvinisme de hoogste ontwikkelingsvorm van het godsdienstig-staatkundig beginsel van de zestiende eeuw, zelfs de rechtzinnige staatkundigen van die eeuw zagen met niet minder verachting en afschuw neer op de Geneefse regeringsvorm en het stelsel van de protestantse Zwitserse kantons, als men het in onze dagen zou kunnen doen, wanneer een Staat het socialisme tot beginsel moet aannemen.”
Hieraan nu had het calvinisme zijn democratisch karakter te danken, waarmee zijn kerkordening, die uitermate republikeins, geheel in overeenstemming werd gebracht. Want ook in een ander, niet minder voornaam opzicht, was het democratisch: in zijn opvatting van de waarde van de mens. De “rechten van de mens” zijn, abstract genomen, het eerst na eeuwen weer in dit beginsel van het calvinistisch geloof uitgedrukt: allen mensen zijn voor God gelijk. “Gods uitverkorenen van eeuwigheid voorbestemd tot eindeloos heil, vormen een adel die zeer veel verschilt van die welke door mensen is gemaakt. Wat is wereldse rang of rijkdom voor korte jaren op aarde vergeleken met de eindeloze glorie der heiligen.”[3] Dit was de gedachtegang die zich als een rode draad door de hele levensbeschouwing kronkelde.
In het calvinisme hebben wij te doen gehad met zeer belangrijke tendensen, die het voor een deel van de bourgeoisklasse zo aannemelijk maakte, dat men haast zou kunnen zeggen, hier was de formulering van het stelsel, op de hoofdpunten althans, haar uit het hart gegrepen. Daarbij kwam dan de volmaakt republikeinse kerkordening, die elk middelaarschap tussen “de mens en zijn God” volmaakt deed verdwijnen, wat met het oog op de grote kostbaarheid die aan de katholieke “werkheiligheids”-godsdienst (uit haar ontaarding van eeuwen achtereen) verbonden was, het calvinisme onmiddellijk een zo sterk economisch, dus positief voordeel verschafte. Zeer zeker was er een grote vrijheidstrek aan het hele protestantisme eigen, maar in geen ander dan in het calvinisme was zij een zo onmiddellijk uitvloeisel daarvan, een zo zuivere consequentie van de leer.
Daar was dan ook niemand die de behoeften van zijn tijd beter begreep dan die zoon uit Frans burgerlijk-aristocratische ouders geboren; de jongeling die op zeer jeugdige leeftijd reeds een man van rijpe ervaring was, door de omstandigheden waaronder hij gedwongen was te leven. Calvijn was toch eigenlijk precies als Karl Marx een internationale figuur; een vluchteling der hervorming in Frankrijk had hij in verschillende oorden gezworven, in Italië zowel als in Zwitserland midden in de brandpunten van de zuidelijke beschaving en ontwikkeling had hij verkeerd. Hetgeen Luther zo bij uitstek beperkt maakte in zijn opvattingen, het nationale, was vanzelf bij Calvijn reeds tot iets meer internationaals geworden. Dit maakte op zichzelf reeds zijn stelsel bruikbaarder voor de behoeften van andere landen. Maar wat Calvijn zelf bij het uitwerken van zijn stelsel onmiddellijk heeft moeten doen aangrijpen als het materiaal dat hij maar bij de hand had, om er een godsdienstig en kerkelijk stelsel, geschikt voor de nieuwe klasse die in de overwegend protestantse landen macht en invloed had gekregen, uit te maken, dat was het feit dat hij op vrij vroege leeftijd, en onder het maken van zijn stelsel door, geroepen is geworden zelf te regeren. Hij heeft aldus met het protestantisme in de hand als het ware moeten ploegen en eggen.
In zijn omzwervingen kwam Calvijn in Genève terecht en het was zijn komen aldaar, hetwelk zijn verder leven bepaalde. Aan het omscheppen van een door de Hervorming bijna geheel verwilderde stad, tot een oord van vrede en rust heeft hij zijn leven geheel gewijd. Hij oefende weliswaar een schrikbewind in dat Genève uit en zijn heerschappij was waarlijk niet vrijer, integendeel veel schrikwekkender, dan dat van het katholicisme ooit en waar ook geweest was. Maar hij bereikte zijn doel. En al greep hij ook – kon het anders? – in bijna alle uitwendige middelen, tot die van de Katholieke Kerk terug, een streng vasthouden aan de aangenomen leer, was een der sterkste kenmerken van dit calvinisme. Geen afdingen op het dogma kon worden geduld en werd dan ook het onverzoenlijkst bestreden. Want was één punt, een enkel maar aan het menselijk beter weten opgeofferd, welk deel van het dogma stond dan nog vast? Maar dit was nu eenmaal een van de inwendige tegenspraken van het protestantisme, en in zijn subliemste vorm, het calvinisme van de zestiende eeuw, waren deze slechts voor een poos maar te bemantelen; zolang de strijd om gewetensvrijheid nog niet volstreden was.
In de ganse “Institutio” van Calvijn wemelt het van die protestantse tegenspraken, zodat met een hoeveelheid spitsvondigheid en aristotelische sofistiek hier dan ook de Schrift moest worden uitgelegd.[4]
Overigens nam Calvijn bij de formulering van zijn geloofsartikelen niets anders op dan de draden die de Katholieke Kerk in haar ontwikkeling had moeten laten vallen, om zovele eeuwenlang de heerschappij in het leven te kunnen blijven behouden. Zij toch die het “quia aeternus” (het voor de eeuwigheid-zijn) in haar banier geschreven heeft,[5] was in wezenlijkheid in de ene historische periode hemelsbreed verschillend met de andere.
Door de hele ontwikkeling van het christendom, vanaf de vroegste eeuwen, woedde de strijd tussen pelagianen en antipelagianen reeds, een filosofische kwestie, die natuurlijk gedurende de eeuwenlange heerschappij van de Katholieke Kerk – onder welke wijsbegeerte met theologie één was – men wel een godgeleerde moest zijn. Waar hetzelfde christendom eeuwen op eeuwen moest voldoen aan de geestelijke behoeften van zovele mensengeslachten, onder zo verschillende productieverhoudingen en omstandigheden, sprak het immers van zelf dat er van een eenvormige christelijke geloofsleer geen sprake kon zijn! De Katholieke Kerk wist echter, omdat zij samengegroeid was met het politieke en sociale leven, met de Staat en met de maatschappelijke instellingen, door haar uitwendige macht haar afwisselende tijdelijke geloofsstellingen te doen handhaven, maar dan ook niet langer, dan tot de tijd dat de banden van het feodalisme geheel konden springen.
Doch het zou ons nu veel te ver voeren die eeuwenlange strijd te schetsen, tussen de kerkelijke voorstanders van de vrije en die van de onvrije wil onder het katholicisme, welke strijd ten slotte ook in het calvinisme is moeten uitbarsten, tussen arminianen enerzijds en gomaristen anderzijds.
Alle formeerders van het christendom hadden te kampen met het grote bezwaar, van een geestelijk gebouw te moeten optrekken op tweeslachtige bodem. De eerste grote dogmaticus van het christendom, apostel Paulus, had reeds in zijn tijd de twee elementen die in het christendom gelijk hij het vond tegen elkaar aanbotsten, te verenigen, nl.: het grieks-joods en het heidense element. Uit een vereniging van die beiden – vuur en water – is de pauliniaanse dogmatiek geboren.[6]
Enige eeuwen daarna is een nieuwe restauratie van het christendom, in zijn tweede vervalperiode moeten worden ondernomen, door de kerkvader Augustinus (bisschop van Hippo in 411 [396 – MIA]), die evenals Paulus, het predestinatiebegrip tot het steunpunt van zijn hele geloofsstelsel maakte.
Nadat nu door het onvaste, vage en zelfs anarchistische protestantisme, de absolute individualiteit zozeer op de voorgrond was geplaatst, was het de aangewezen taak van het calvinisme, om orde in de chaos te brengen! Het had daarbij te voldoen aan twee behoeften: het moest regel en orde brengen in de revolutie en het moest de gelijkheid van de mens sanctioneren. Tegelijkertijd dus het individu verheffen en hem weer onderwerpen. Het stond voor de onoplosbare moeilijkheid waarvoor het christendom altijd heeft gestaan en die het katholicisme eeuwenlang alléén heeft weten op te lossen door middel van zijn kerk. Maar deze stond nu eenmaal het protestantse calvinisme niet ten dienste. Het trachtte nu door zijn strenge leerstelligheid het gezag te krijgen over de mens en deemoedigde het individu op meer dan verschrikkelijke wijze, zodat het dus een tijdlang werkelijk zich als een macht in de protestantse landen kon voelen. Maar heel lang duurde het niet. Zelfs in Genève, het Rome van Calvijn, duurde dit niet eens een hele eeuw; en in Engeland, noch in ons land, naar men weet, heeft de onbeperkte heerschappij van het calvinisme lang geduurd.
Van de individuele vrijheid in de geest, die het protestantisme heette in het leven te roepen[7] kwam zelfs onder het calvinisme ook niet bijster veel terecht. En zulk een, door middel van predestinatie- en reprobatiebegrip, gedogmatiseerd protestantisme, wat kon dit ten slotte anders zijn dan een nieuwe rem tegen elke geestelijke vooruitgang? Terecht heeft dan ook een scherp criticus, een man van hoge begaafdheid, dit protestantisme een “willekeurig verminkt en vervormd katholicisme” mogen noemen.[8] Het was werkelijk niet anders.
In het calvinisme – hier is natuurlijk nog sprake van de onvervalste, zestiende-eeuwse vorm van dien – hebben wij dus te maken gehad met een geheel verinnigd christendom; het individueel-innerlijke zedelijke zuiveringsproces dat de Reformatie, als geestelijk verschijnsel beoogde en dat het best door Luther is gekarakteriseerd in zijn beroemd boekje De vrijheid van de christen. Het was het bestaande van buiten naar binnen gekeerd en het was als zodanig een nieuw weer opvlammen van de zedelijke macht van het christendom. Alleen met een geslacht, dat weer eens doortrokken was van zulk een sterk individualiserend ideaal, kon het de bourgeoisie gelukken zich op te werken. Het calvinisme was de banier in de Hervormingsstrijd en de krachtigste hefboom die tot de medeontwikkeling van het individualisme heeft geleid, dat voor een zo sterk opkomend kapitalisme nodig was. Het maakte in Engeland een klasse van krachtige bourgeois; het leverde voor geen bezwaren terugdeinzende kolonisators op, zowel in ons land als in Engeland. Stugge sterke figuren, fanatiek en zonder scrupules waar zij “voor de eer Gods” meenden werkzaam te moeten zijn. Want in de monistische levensbeschouwing, die dit merkwaardig godsdiensttype zo sterk kenmerkte, was de mens zozeer met God verweven, dat eigenlijk in deze beschouwing, wat onder die eer werd verstaan, de gelovige mens werd bedoeld. Dat zulk een fanatisme zeer licht tot het uit het oog verliezen juist van de eerbied die men voor de persoonlijkheid had in acht te nemen moest leiden, heeft dan ook het calvinisme historisch bewezen. Niet minder dan de Katholieke Kerk en betrekkelijkerwijs nog erger dan deze, ging het calvinisme tegen zijn “ketters” te keer. Ik wijs op het doen verbranden van Michael Servet door Calvijn zelve en diens bloedige vervolgingen van andersdenkenden. En is het niet even katholiek van bedoeling, wanneer een calvinist gelijk de befaamde predikant Bogerman deze fraaie theorie verkondigt: “Er mag maar één religie zijn in de Staat, alle ketters moeten uitgedreven worden; beter een verlaten stad, dan een handeldrijvende vol sektarissen, beter weinig te bezitten met een geruste consciëntie, dan landen en steden vol nering met een knagend geweten.”[9]
Het hele terrein van het persoonlijk onderzoek van de kritiek werd ook in het calvinisme, als het ware voor verboden verklaard, door het starre “Er is geschreven.” Kant kon zich, naar ik eenmaal eens van hem las,[10] tot bewondering verheffen voor de ijzeren consequentie van het katholicisme, dat aan leken rondweg het lezen van de Bijbel verbood; hij noemde dit de “sluitsteen van de alles beheersende macht van zijn kerk”, maar even lustig maakte hij zich over het protestantisme, dat aan ieder van zijn volgelingen toeriep: “Onderzoek de Schrift zelf, maar pas op, dat ge er niets anders in vindt dan wij er in gevonden hebben!” En de afgesloten ruimte die er dan nog overblijft, wordt bovendien geheel bestreken, behalve door de individuele dogma’s, van voorbeschikking en uitverkiezing, door het algemene van de “zonde”, als de grondoorzaak van de onvolkomenheid aller menselijke instellingen. Men weet hoe dit dogma, sinds de opkomst van een zelfstandige proletarische klassebeweging in het kapitalistisch-burgelijke omgezet, tot een wapen is gemaakt, tegen elke poging van de gelovige arbeiders om de strijd tegen het kapitalisme zelf te voeren. Het is weliswaar aldus opgevat, óók in strijd met elke sociale hervorming of verbetering, maar al leeft de calvinist nog zo “monistisch”, gelijk ons Dr. Kuyper verzekert,[11] de antirevolutionair die in hem zit, moet nu eenmaal wel mee met de stroom van het praktische leven.
Elke maatschappelijke inrichting, elke eigendomsverhouding is voorts met zulk een beroep op de erfzonde gerechtvaardigd geworden; voor elke zodanige inrichting, voor elke maatschappelijke structuur is het tenslotte moeten bezwijken. In de maatschappelijke evolutie zijn eenmaal religieuze bewegingen als de belichaamde traagheid, die zoals de wet der inertie op vallende lichamen in de natuur, in het sociale leven tegen de gang van die beweging inwerkt door middel van haar leuzen en haar banden.
Beheerste nu het geestelijk leven, uit en voor zichzelf, de gang van die ontwikkeling, dan zou er inderdaad niets anders opzitten dan wat Dr. Kuijper meent, dat in de toekomst zal moeten gebeuren, en dat, om een verdere afbrokkeling van het protestantisme te voorkomen, alles zich zal moeten terugtrekken achter de versterkte wallen van het onoverwinlijk calvinisme.[12] Maar het calvinisme deugt niet voor de proletarische ontwikkeling van onze tijd.
De Katholieke Kerk heerst door uitwendige middelen, door vreesaanjaging, maar die macht heeft toch een zeer groot aanpassingsvermogen, zelfs om een sterk socialistische tint aan te nemen. Daar zit nu eenmaal, van al het andere afgezien, nog een niet onbetekenende mate van gemeenschapsgevoel in het katholicisme zelf. Anders met het calvinisme, dat ook in zijn tegenwoordige schaduwvorm van wat het eertijds was, nog in zijn kern door en door individualistisch is. Daartegen in gaat echter de machtige stroom van onze tijd, die bezig is de samenleving juist te doortrekken van een groot gemeenschapsgevoel. Hier botst dan ook de eigenlijke calvinistische beschouwing van het persoonlijke tegen aan en in die onzachte aanraking begint dan ook reeds meer dan een “ordinantie” te wankelen!
December ’02
_______________
[1] Prof. Ant. Labriola: Le Matérialisme historique p. 132.
[2] Het huwelijk van Willem van Oranje, pag. 123.
[3] Douglas Campbell: De Puriteinen II, 10.
[4] Institutio Religionis Christianae (Onderwijs in het christelijk geloof) werd in 1534 [1536 – MIA] voor het eerst door Calvijn geschreven en toen aan Frans I, Koning van Frankrijk opgedragen. Zij is door Calvijn tot driemaal [vijfmaal – MIA] omgewerkt.
[5] De Katholieke Kerk nl.
[6] Men zie: Prof. Scholten, Het beginsel der Gereformeerde Kerk, II, 47.
[7] Vondel, die bijwijlen geweldig scherp kon zijn, ridiculiseerde deze “vrijheid in de geest” eens aldus:
“Het land heeft meelgebrek, dus breng de zak ten molen,
Het drijven is ons ambt, het pak is u bevolen,
Vernoegt u dat ge zijt een vrij gevochten beest,
Is het naar het lichaam niet, zo is het naar de geest.”
[8] Dr. Allard Pierson Studiën over Joh. Calvijn (1883), blz. 22.
[9] H.C. Rogge, Johannes Uittenbogaert, I, 178.
[10] Hasse: Letzte Ausserungen Kant’s, 1804 pag. 27.
[11] Zes Stone lezingen over calvinisme, pag. 46.
[12] Stone lezingen, 196.