Geschreven: september 1959
Bron: Uitgeverij Ontwikkeling Antwerpen, 1960, Nr. 156
Deze versie: spelling, hernummering van de voetnoten
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • De oorsprong van het christendom • De socialisatie van de maatschappij • Hun moraal en de onze |
Inhoudsopgave
Voorwoord
1. Het einde van de filosofie
2. De verantwoordelijkheid voor het mens-zijn
3. Hartstochtelijke dialectica
4. Vrijzinnigheid is een levenshouding
1. Existentiële levenshouding
2. De republikeinse geest
3. Socrates en Jezus
5. De ethische grondslagen van het socialisme
6. Nihilisme en opstand
7. Op weg naar een levensblije filosofie
Slotbeschouwingen
We hebben deze beschouwingen besloten vóór het verschijnen van het belangrijke boek van Henri Lefèbvre, La somme et le reste (Paris, La Nef de Paris, 1959). Belangrijk is het boek in menig opzicht. Het drukt niet alleen de diepe crisis uit van een mens die zover geraakt is in het leven dat hij nergens meer vaste grond vindt, maar het weerspiegelt ook de crisis van het socialisme in het algemeen en van het communisme in het bijzonder. Wij hebben persoonlijk geen politieke verantwoordelijkheid en we zijn ook in geen enkel opzicht politiek gebonden, maar de lotgevallen van de democratie en van het socialisme raken ons zeer diep, zoals ze overigens elke denkende mens betreffen. Wie zal er aan twijfelen dat er op dit moment een godendeemstering plaats vindt? Opvallend in het boek van Henri Lefèbvre is de diepgaande ontgoocheling die zich van de auteur heeft meester gemaakt. Dr. Jivago van Boris Pasternak wordt door dezelfde deceptie beheerst en wie maar aandachtig kijken kan, zal deze ontnuchtering in menige blik ontwaren. We spreken natuurlijk niet van de onoverwinnelijke optimisten die steeds in de beste der best mogelijke werelden leven, noch van de cynici en arrivisten, wie het alleen maar om de vooruitgang van het eigen persoontje gaat. Wij denken vooral aan de jongeren die doorgaans elke oriëntatie verloren hebben en voor het dreigende niets staan. Zij hebben meer nodig dan ontgoochelende woorden of cynisch gepraat van realisten. Zij snakken naar een denkende levenshouding die zij blijkbaar nergens meer vinden. Op de universiteit komen ze in aanraking met min of meer verwaande specialisten die hun alle hoop ontnemen. Op de werkplaats staan ze in een werkelijkheid die hun totaal vreemd wordt en die ze langsom minder begrijpen. Een eindeloze geesteloosheid schijnt zich over de aardbol nevelachtig te verspreiden en een loodzwaar fatum schijnt de mens te zullen verpletteren. Wat vooral erg is, is de uitdoving van alle idealen, de ondergang van alle waarden. Het immoralisme en het cynisme zijn haast een officiële “moraal” geworden. De moord op miljoenen mensen gedurende de “laatste” wereldoorlog is nog niet volledig gerealiseerd geworden en de vraag mag wel opkomen of dat ooit zal gebeuren, maar de moord op miljoenen die niet eens om hun overtuiging, maar eenvoudig om hun afstamming in gaskamers omgebracht werden, is zo huiveringwekkend dat hij het probleem van een filosofisch leven in een gans nieuw daglicht stelt en aan het socialisme een fundamentele betekenis schenkt. Het socialisme is veel meer dan een strijd voor bepaalde sociale eisen, het is wezenlijk een levensleer geworden voor hen die met heel hun wezen tegen de eenzaamheid en de vernedering van de mens protesteren.
Alle problemen, zoals ze zich tot nu toe gesteld hebben, dienen nogmaals hernomen te worden. Heel ons leven is immers meer dan ooit problematisch geworden. Zelfs hetgeen we pogen te doen, ons wijsgerig te oriënteren schijnt zinloos te zijn. Wat baat het te weten wat oorzaken zijn, wanneer het zijn van de mens zelf aangetast is? Wat zullen woorden en speculatieve beschouwingen helpen wanneer de mens door een onzichtbare kanker opgevreten wordt? Is het niet beter stil voor zich te staren en te zwijgen? “Er is toch niets meer aan te doen.” Zelfs het eigen leven kan haast niet veranderd worden. Wie is in staat al zijn sociale veroveringen plots de rug te keren en de weg naar de armoede in te slaan? Hoe meer nog schijnen deze vragen voor een collectiviteit te gelden. Zo geraken we op het punt waar Kafka waarschijnlijk stond toen hij al zijn geschriften wenste te vernietigen. Het is duidelijk dat deze vragen naar een geestelijke zelfmoord leiden, want waar leven is, daar heeft het een zin na te denken, zulk nadenken komt uit het bestaan zelf van de mens en moet het derhalve grondig kunnen veranderen. De bezinning is niet ijdel, ze is vooral belangrijk bij een beginnend leven. We zijn persoonlijk al ver van het begin geraakt, we ontwaren zelfs reeds het nevelachtige einde, maar daarom hebben we een zin voor een totaal nieuw begin, voor de res nova, de omwenteling, die van het einde een begin maakt en van het begin een einde. Het einde van de nachtmerrie waarin de hedendaagse mens al lachend verzinkt is inderdaad het begin van een nieuw verstaan en wie zou er aan twijfelen dat een nieuw verstaan aan een nieuw leven beantwoordt? We weten het maar al te goed en we hebben maar al te dikwijls ervaren dat “de werkelijkheid” niet door de gedachte veranderd wordt. Het wordt ons tot vervelens toe herhaald en zelfs wordt ons gesuggereerd van het einde van de filosofie te spreken.
We kijken wel verbaasd op: de filosofie is nog niet eens begonnen en er wordt reeds van het einde van de filosofie gewag gemaakt.
Wij zouden een zeer kleine, een onbenullige vraag willen stellen: wat, indien de filosofie nog maar eerst begon? Wat indien Karl Marx maar een begin, een groot denkend begin was, een begin dat een einde moet kennen, opdat er een begin zou zijn? Wij maken ons geen illusies. Indien er mensen zijn die geleerd hebben wat een fundamentele ontnuchtering en een huiveringwekkende droefheid betekenen, dan mogen wij wel zeggen dat men ons tot die mensen rekenen mag. Wij komen van heel ver. Wat hebben wij zoal sinds onze prille jeugd niet gezien, gehoord, beleefd? Zouden wij ons nog illusies kunnen of mogen maken? Wat is er van het grootse elan geworden dat met Saint-Simon, de edele Robert Owen en de dromende Fourier inzette? Waar staan we nu? Soms zouden we willen zeggen: nergens. We staan nergens. Weet u wat zulks betekent? Een mens heeft zich jarenlang ingespannen om een bepaald doel te bereiken, hij heeft in de aarde gegraven om schatten te ontdekken, hij is in de hemel gestegen om sterren te plukken, en plots stelt hij vast dat alles maar waan was en hij steeds op dezelfde plaats d.w.z. nergens gebleven is.
Neen, wij maken ons geen illusies, daarom heffen wij ons zijn in ons denken op en pogen wij denkend te zijn, wel wetende dat eerst dan een begin kan gesteld worden aan het einde en een einde aan het begin.
De bladzijden die volgen zijn gericht naar de uitbouw van een socialistische moraal en levensbeschouwing zelfs indien ze dikwijls ver van ons gestelde doel schijnen te liggen. Zonder ophouden draaien ze rondom het probleem van een authentieke gemeenschap, en vooral rond de vraag van een filosofisch doordacht socialisme. We hebben eerst gedacht ze te doen voorafgaan als inleiding van ons groter werk over het marxisme, maar we denken dat het beter is ze afzonderlijk te doen verschijnen. Het eerste hoofdstuk stelt het probleem van het einde van de filosofie, dat we in ons werk over Marx veel breder zullen behandelen. Hier hebben we meer de nadruk gelegd op de betekenis van de filosofische bezinning voor de denkende mens, om er dan op terug te komen in verband met het socialisme en het marxisme.
Het tweede hoofdstuk sluit hierbij aan: er kan geen sprake zijn van wijsgerige bezinning zonder diepgaande verantwoordelijkheid voor het mens-zijn, die zo maar niet onverschillig en academisch op zich kan genomen worden. Zij veronderstelt een hartstochtelijke overgave die een eigen dialectica heeft. De hartstochtelijke dialectica en de dialectische hartstochtelijkheid zijn de fundamenten van een existentiële levenshouding die we vrijzinnig noemen. Echte vrijzinnigheid is republikeins en socialistisch. Het hoofdstuk over de ethische grondslagen van het socialisme gaat hierop in. Hierbij sluiten dan beschouwingen aan van de mogelijkheid van een levensblije filosofie.
Het gaat hier om vragende proefstenen. Er zijn hier veel meer vragen dan antwoorden te vinden. Wie zal de gestelde vragen bevragen? Wie zal het vragend gesprek willen voortzetten?
Met een lichte aarzeling geven we deze bladzijde aan de drukker, want veel van hetgeen we hier suggereren eist stilte, grote denkende stilte sub specie aeternitatis, maar toch een werkelijke stilte die zich in geen ivoren toren opsluit. De echte stilte is een gesprek in het tumult van het leven.
Het komt er immers op aan te leren denken en hoe zouden we het zonder te spreken? Daarom hebben wij ons te verwijderen van elk rumoer, van alle oorverdovend geblaf van de propaganda. Denkend zijn in de stilte is denken in de chaos van de geagiteerde werkelijkheid.
L. Flam
juni 1959