Eric Corijn

Havenstaking en vakbondsstrategie


Geschreven: september 1973
Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, september 1973, nr. 4, jg. 1.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


Verwant
De staking
De vakbonden in het tijdperk van de imperialistische ontaarding
De vakbeweging en de strijd voor het socialisme


De Limburgse mijnstaking in januari-februari 1970 kentekent in alle duidelijkheid de opening van een nieuwe cyclus in de arbeidersstrijd in België. Het is de eerste staking sinds de Tweede Wereldoorlog waarin de syndicale leiding openlijk de controle verloor over een gehele sector van de arbeidersklasse, die erin slaagde de nadelige krachtsverhoudingen van de vorige periode in het voordeel van de arbeiders om te gooien. Het beslissende element hierin was de vorming van een autonome leiding in de strijd, de vorming van een stakingscomité.

Sinds de jaren 62-63 had de burgerij terug het initiatief genomen na de algemene werkstaking van 60-61. De eenheidswet werd in schijfjes doorgevoerd, de wetten op de ordehandhaving werden van kracht en de regering Van Den Boeynants regeerde met speciale machten. De Belgische burgerij oriënteerde zich naar een herstructurering van haar hegemonisch systeem, via een aanpassing van het staatsapparaat. De sociaaldemocratische BSP werd in de kapitalistische staat geïntegreerd via een uitstoten van haar linkerzijde (64-65) en een interne differentiatie in een reformistische en een gestionaire vleugel, waarbij deze laatste stelselmatig de overhand haalt en uiteindelijk de integratie van de resten van de linkerzijde in het beheer. De vakbeweging nog sterk verbonden met de regeringspartijen wordt geregeerd door de “sociale programmatie”.

De duidelijke verschuiving van de sociaaldemocratie in het kader van het neokapitalisme legt de directe actie van de arbeidersklasse lam. Zo komt de Belgische burgerij goed door de recessie van 66-67 die het einde betekent van de naoorlogse economische boom. Zij slaagt erin de rationalisatie van haar staats- en productieapparaat verder door te zetten tijdens de hervatting van de economische conjunctuur in 68-69. De jaren 69-70 betekenen recordjaren voor het Belgisch kapitalisme, medeprofiterend van de uitzonderlijke expansie in 1969 in Duitsland. De vakbeweging maakt geen gebruik van de gunstige situatie op de arbeidsmarkt en blijkt [blijft?] verstrikt [te?] zitten in de politiek van sociale vrede.

De economische ommekeer komt echter wel tot uiting in een verhoging van de strijdbaarheid van de arbeiders. De druk van de werkloosheid vermindert en de verhoging van de productie brengt de arbeiders tot het stellen van nieuwe eisen. De sociale programmaties worden in vraag gesteld. Zo komt het tot verscheidene spontane stakingen, waaronder de vijf weken durende actie in Ford-Genk (oktober-november 1968) en de Gentse textielstaking (januari ’69). Hoewel er stakingspiketten werden georganiseerd, wisten deze acties zich geen alternatieve leiding te geven tegen het verraad van de syndicale bureaucratie. De nieuwe revolutionaire jeugdvoorhoede, ontstaan in de studentenrevoltes van de tweede helft van de jaren 60, deed weliswaar al haar eerste interventies in de arbeidersstrijd, maar vertoonde nog al haar limieten in haar organisatorische zwakte en ideologische heterogeniteit.

In de Limburgse mijnstaking kwamen voor het eerst deze tegenstellingen boven en verkregen hierdoor haar waarde als historisch voorbeeld. Ondanks het laag politiek niveau van de Limburgse arbeidersklasse en de economische teruggang van de mijnsector konden de 23.000 mijnwerkers een sterk geïntegreerde vakbondsleiding weerstaan door de uitbouw van een autonome stakingsleiding in het Permanent Comité. De studentenbeweging leverde een sterke technisch-organisatorische steun onder de leiding van de Socialistische Jonge Wacht (die eind 69 een nationaal gecentraliseerde revolutionaire organisatie in de jeugd was geworden met een duidelijke strategische oriëntatie) en de maoïstische stroming die begon aan de uitbouw van Mijnwerkersmacht, dat later aanleiding zou geven tot “Alle Macht Aan de Arbeiders” (AMADA).

De syndicale problematiek stond toen al in het centrum. SJW steunde ten volle het stakingscomité en leverde strijd tegen de sterke tendensen die aanwezig waren bij de stakers voor het verlaten van de vakbonden. Zij schoof de strijd voor de erkenning van de staking voor syndicale democratie en tegen de integratie naar voren.

De maoïsten steunden zich op een kleine laag jongere mijnwerkers die de syndicaten verlieten om op grond van een sektaire antisyndicale politiek “Mijnwerkersmacht” te starten. De Kommunistische Partij verzette zich nog tegen de stakingsleiding in het Permanent Comité. Zij probeerden samen met de sociaaldemocratische linkerzijde via een marginaal comité van ABVV-stakers, de staking te laten erkennen en zo weer onder controle van de syndicale leiding te brengen.

Tot 1971 is deze eerste stakingsgolf in stijgende lijn gegaan. Ze werd gekenmerkt door een verzet tegen de sociale programmatie. De strijd bleef een economische strijd, gevoerd bedrijf per bedrijf, maar met een duidelijke politisering. Via het verzet tegen sociale vrede, groeide het antibureaucratische bewustzijn en het in vraag stellen van de patronale macht. De kloof tussen de syndicale basis en de bureaucratie werd steeds duidelijker, maar de arbeidersstrijd slaagde er niet in de strijd boven het vlak van het bedrijf te verheffen tot een sectorieel of regionaal vlak. Het gewicht van het syndicaal apparaat kon op dit niveau niet worden doorbroken. In deze situatie kwam het probleem van de syndicale strategie steeds duidelijker centraal te staan. De onmogelijkheid deze tegenstellingen spontaan te boven te komen leidde tot een zekere afvlakking van de strijd, temeer daar de syndicale linkerzijde er in april 71 niet in is geslaagd om het intrekken van een algemeen stakingsparool in de Openbare Diensten, door de bureaucratie, te verhinderen. Dit komt duidelijk tot uiting in de cijfers die het aantal verloren arbeidsdagen om stakingsredenen aangeven:

1969161.999
19701.431.574
19711.240.884
1972352.500

Deze teruggang betekent geenszins een afzwakking van de strijdbaarheid. Ze wijst alleen op het feit dat de syndicale leiding een aantal acties overnam om ze zo te kanaliseren en te beëindigen.

De havenstaking


De negen weken durende havenstaking te Gent en Antwerpen vanaf april 1973 maakt deel uit van deze opgang van de arbeidersstrijd sinds 70 en opent tevens een nieuwe etappe. Tot de vorming van de driepartijenregering was men de centraliseerde en verlammende werking van het vakbondsapparaat niet te boven gekomen. Met de nieuwe regeringsformule, werden beide grote syndicaten gedeeltelijk in de oppositie verdrongen en kreeg de kloof die was ontstaan tussen de steeds meer geïntegreerde BSP-leiding en de leiding van het ABVV die onder druk van de arbeidersradicalisatie een andere koers was gaan varen, zijn uitwerking. De vakbondsleiding vervulde steeds meer een autonome politieke rol, naar gelang de BSP-regeringspartij minder in staat was uitdrukking te geven aan de belangen van de arbeidersklasse. Een gedeelte van de vakbondsbureaucratie paste zich voorzichtig aan aan de druk van de basis wat in maart 1973 leidde tot een regionale vakbondsactie in Charleroi.

De opgang van de arbeidersstrijd in België in het vernieuwde neokapitalistische kader sinds 60-61 werkt een grondige herstructurering van de georganiseerde arbeidersbeweging in de hand. Hierin vormen de syndicale organisaties de centrale kern. Deze herstructurering is nog in een beginstadium maar we kunnen er nu al de bewegingen in onderscheiden.
- De economische crisis van het westers kapitalisme heeft de bewegingsvrijheid van de reformistische traditionele arbeidersorganisaties sterk vernauwd. Onder druk van de stijgende arbeidersstrijd verwekte dit in België een groeiende kloof tussen de geïntegreerde politieke vleugel (de BSP) en de sterker met de basis verbonden syndicale bureaucratie. Deze werd aldus verplicht ook een politieke uitdrukking te geven aan de arbeidersstrijd (terwijl de BSP-afgevaardigden tijdens de recente regeringsvorming op het hoogste politieke vlak handel dreven, stuurden de vakbonden een, weliswaar vervormde, uitdrukking van de arbeidersbelangen in een memorandum naar de formateur).
- De radicalisatie verwekte een duidelijke kloof tussen de syndicale basis en de syndicale top. Dit fundamenteel gegeven van deze periode gaf het ontstaan aan een kritische laag arbeidersmilitanten (waaronder verscheidene bedrijfsdélégués) die via de opgaande arbeidersstrijd vatbaar zijn voor nieuwe strategische perspectieven.
- Een differentiatie treedt tevens op alle niveaus van de vakbeweging op. Het quasi monolithisch vakbondsapparaat, geïntegreerd in de politiek van sociale vrede, verbrokkelde in een gedifferentieerde aanpassing aan de nieuwe arbeidersstrijd en de nieuwe politieke situatie.
- De arbeidersklasse maakte een belangrijke vooruitgang op het niveau van de autonome en democratische organisatie van de strijd. Men mag nu wel zeggen dat de ervaring met stakingscomités werd veralgemeend. De stakers te Glaverbel-Gilly stelde hierbij in hun staking van februari 1973 het meest ontwikkelde voorbeeld van democratische organisatie; met het vormen van een verkozen stakingscomité, met dagelijkse algemene stakersvergaderingen, met het in de praktijk brengen van arbeiderscontrole.
- De revolutionaire organisaties, alhoewel nog uiterst zwak ingeplant in de arbeidersklasse, vormen reeds een pool in de strijd. Ze zijn uit hun propagandistische fase getreden en zijn in staat, in de strijd en steunend op de veranderde objectieve situatie bepaalde initiatieven in de praktijk te brengen.


Het is in dit dynamisch kader dat de dokwerkersstaking haar sleutelbetekenis heeft verworven. De centrale plaats van de syndicaten in het herstructureringsproces van de Belgische arbeidersbeweging werd er nogmaals in het licht gesteld. Vooral de Antwerpse haven speelt een belangrijke rol in de Belgische economie. De gehele Belgische burgerij heeft belang bij een politiek van sociale vrede en bij een stijgende controle op de havenactiviteit. De belangstelling voor de economische activiteit komt tot uiting in de sterke participatie van de belangrijkste trusts in de haveninvesteringen, in de stijgende concentratie van kapitaal en in de privatiseringstendens, tegen de controle van de gemeente, op een gedeelte van de haveninstallaties. (een belangrijk deel van de Antwerpse haven is gemeente-eigendom) De “overlegpolitiek” werd met de medewerking van een uiterst rechtse vakbondsleiding sinds de Tweede Wereldoorlog ingebouwd. Illustrerend hiervoor is dat op 18 stakingen die er sinds 1945 plaatsvonden er slechts 3 werden erkend door de vakbonden.

De Antwerpse dokwerkers werden aldus geconfronteerd met een hecht uitgebouwd blok van havenpatronaat-gemeentelijke overheid-vakbondsbureaucratie, die elke vorm van directe actie met repressie beantwoorden. Elke vorm van syndicale democratie werd er uitgeroeid. (sinds 1964 werd er te Antwerpen geen ledenvergadering meer georganiseerd).

Zowel de gemeentelijke overheid als de regering zetten onmiddellijk alle repressiemiddelen in (samenscholingsverbod, Rijkswacht optreden, inzetten van het leger aan de dok). In Gent is de situatie verschillend, maar het geringe aantal van de Gentse dokwerkers (1000) tegenover de Antwerpse (12000) in de havenvakbonden stelt ze onder de willekeur van de Antwerpse uiterst-rechtse bureaucratie. Door deze rol van de vakbondsbureaucratie – die niet in het minst aangepast is aan de nieuwe strijdfasen met alle middelen de staking wilde breken – trad ze in de ogen van de stakers op als rechtstreekse vertegenwoordiger van het patronaat. Door de sterke inplanting van de Kommunistische Partij, zowel te Antwerpen als te Gent, trad in deze staking de kloof tussen syndicale basis en syndicale top zeer duidelijk naar voren.

De stakingscomités die werden gevormd bevatten een groot aantal syndicale délégués en werden door alle arbeiders erkend als de reële leiding van de strijd (door de bureaucratische lijn van de KP werd echter een echte verkiezing van het stakerscomité verhinderd.)

De strijdbaarheid kwam sterk tot uiting in de straatbetogingen, in de activiteit van de dokkersvrouwen. De dokwerkersstaking genoot een grote sympathie in de gehele arbeidersbeweging.

Financiële solidariteit werd in verscheidene bedrijven georganiseerd en voor het eerst zagen solidariteitscomités in andere gewesten het licht. De grote tegenstelling tussen de arbeidersstrijdbaarheid en de uiterst repressieve vakbondsleiding bracht de breuken in het syndicaal apparaat naar voren. De andere natuur van de Gentse sociaaldemocratie, bracht ze tot een openlijke breuk met de Intersyndicale in een solidariteitsverklaring voor 1 mei en in een permanente bemiddelingspoging door de linkervleugel van het ABVV-apparaat (Vernimmen-Canipel).

De havenstaking katalyseerde de herstructurering van de georganiseerde arbeidersbeweging, waardoor de syndicale linkerzijde als een realiteit duidelijk werd. Verscheidene syndicale delegaties en zelfs gehele algemene ledenvergaderingen van enkele sectoren verklaarden zich openlijk solidair met de staking en organiseerden de solidariteit in financiële steun, moties voor de erkenning van de staking, en tegen de repressie.

Deze syndicale linkerzijde, die de objectief antikapitalistische strijd in de nieuwe radicalisatie uitdrukt, heeft zich echter nog onvolledig strategisch afgelijnd.

Ze bakent zich af tussen de bureaucratische linkerzijde en de revolutionaire pool.

De bureaucratische linkerzijde probeert het monopolie over de arbeidersklasse te behouden door een adaptatie aan de strijd om ze dan af te remmen. Ze vormt een belangrijk element in de herstructurering van de arbeidersbeweging, omdat ze het deel van het apparaat uitmaakt dat, bij een verdere integratie van de sociaaldemocratie en een verdere uitbouw van de repressiestructuren in de opmars naar een sterke staat, een alternatieve reformistische leiding probeert te vormen. De revolutionaire pool levert strategisch de enige uitweg voor de contradictorische ontwikkeling van de stijgende arbeidersstrijd in het neokapitalisme in crisis, door een samenbundeling van de strijd voor te bereiden tegen het centraal staatsapparaat van de burgerij.

Ze is echter onvoldoende ingeplant in de klasse om deze strategie door een belangrijk gedeelte van de arbeidersvoorhoede te laten overnemen. De weerslag van de arbeidersradicalisatie in de syndicale beweging zal dus een niet rechtlijnige ontwikkeling weergeven in een dynamische syndicale linkerzijde, die in strijd tegen een verdere integratie in het kapitalisme en in een stijgende ervaring van autonome organisatie van de strijd op een antikapitalistisch programma met overgangsdynamiek de confrontatie met de burgerij tegemoet gaat. Een belangrijke vraag in dit kader is de rol van de syndicaten als wapen in de strijd. Door de beperkte aanpassingsmogelijkheden van het syndicaal apparaat wordt in de ontwikkeling van deze vraag – in een verdergaande strijdervaring – objectief de hegemonie van het reformisme over de arbeidersbeweging in kwestie gesteld.

Drie machten


In dit kader staan drie politieke krachten met een verschillende globale strategie tegenover de sociaaldemocratische leiding.


1) De syndicale strategie van de KP is ingeschakeld in haar perspectief van een alliantie met de BSP. Dit ter versterking van haar eigen electorale invloed en met het oog op een “progressieve frontvorming”. Zij stelt de verwezenlijking van het socialisme in etappes voorop, waarbij de eerste fase die van een uitgebreide democratie is met een antimonopolistische politiek; gevoerd door het front christendemocratie/sociaaldemocratie/KP. In dat licht bereidt de KP zich zelfs voor op een regeringsdeelname. Doch om een dergelijk front te verwezenlijken moet de KP haar geloofwaardigheid verhogen t.o.v. de BSP. Daartoe wordt een front nagestreefd met de sociaaldemocratische linkerzijde (Jong Socialisten, Links ...) en elementen uit de christendemocratie, om zodoende reeds een versterking van electoraal gewicht te bewerkstelligen (vb. UDP-Mons). Tevens is haar syndicale activiteit erop gericht een betere krachtsverhouding te scheppen met het oog op de onderhandelingen met de sociaaldemocratische top. De KP heeft haar leidende rol in de havenstaking dan ook aangewend, om in te gaan op de bureaucratische manoeuvres van de linkerzijde van het apparaat. Telkens als de linkse bureaucraten bemiddelingsvoorstellen deden werd de staking in Gent door de KP aan hen uitgeleverd. In dit politiek perspectief kadert ook de voortdurende (soms fysieke) strijd tegen de revolutionaire groepen.


2)[? Cijfer twee ontbreekt in de druk] De maoïstische tendens, uitgedrukt in AMADA, verliet sinds november 1971 haar lijn voor de vernietiging van de vakbonden en richt zich op een samenwerking met “goede” délégués. Doch deze wending veranderde niets aan hun sektaire politiek en hun totaal onbegrip val de georganiseerde arbeidersbeweging. Zij blijven de gehele sociaaldemocratie als sociaalfascisme bestempelen. Voor hen bestaat dus slechts enerzijds de strijd van de massa’s en anderzijds de opbouw van de ware communistische partij. Deze theorie maakt natuurlijk de uitwerking van een syndicale strategie onmogelijk. De maoïsten brengen dientengevolge een uiterst pragmatisch sektaire politiek in de praktijk, die hen wel enige invloed bezorgt in zeer beperkte marginale lagen van arbeiders maar het hen totaal onmogelijk maakt enige invloed uit te oefenen op het verloop van de herstructurering van de georganiseerde arbeidersbeweging.


3) De revolutionaire marxisten, vertegenwoordigd door de Revolutionaire Arbeiders Liga, schakelen zich met een duidelijke syndicale lijn in in de syndicale linkerzijde.

De RAL heeft de dokwerkerstaking vanaf het begin actief gesteund, de autonome organisatievormen helpen uitbouwen (voorstel tot het vormen van een stakerscomité, verkiezen van een stakerscomité, gemeenschappelijke vergaderingen tussen de comités van Antwerpen en Gent...), de solidariteit helpen organiseren en de ervaring van de dokwerkerstaking overgedragen op de gehele arbeidersvoorhoede (collectes, solidariteitsmoties, voorstel tot een nationale betoging met deelname van syndicale delegaties uit andere bedrijven en sectoren, solidariteitscomité van Brussel, enz.) en een antibureaucratisch perspectief naar voren geschoven (erkenning van de staking, herverkiezing van de besturen, grote kuis in de vakbond, waarschuwing voor de bureaucratische linkerzijde...).

Voor de RAL is de evolutie van een antikapitalistische linkerzijde een belangrijke basis voor de opbouw van de revolutionaire partij. Deze kan slechts worden uitgebouwd in de voorbereiding op de revolutionaire crisis via een sprongsgewijs proces van breuken en hergroeperingen binnen de georganiseerde arbeidersbeweging om de hegemonie van het reformisme te doorbreken.

Dit herstructureringsproces moet aanleiding geven tot de vorming van een alternatieve leiding in een revolutionaire tendens. Doch hiervoor is het nodig de arbeidersvoorhoede te winnen voor het revolutionair programma en dit gebeurt slecht in de ervaring van de klassenstrijd en in de combinatie van revolutionaire propaganda en voorbeeldige initiatieven. Hierin komt het werk in de syndicaten naar voren. In een politiek voor het strijdsyndicalisme tegen de integratie, en voor syndicale democratie tegen de bureaucratie kunnen de revolutionairen de noden van de arbeidersvoorhoede ontmoeten. Gekoppeld aan de toepassing van het programma rond de arbeiderscontrole, kan op die wijze het klassebewustzijn in de strijd worden ontwikkeld.

Het proces van herstructurering van de georganiseerde arbeidersbeweging, waarin de syndicale strategie een centrale plaats inneemt, is ingezet in de nieuwe periode van opgaande arbeidersstrijd. Het verloopt nog grotendeels buiten de revolutionaire organisaties om. Via een aangepaste inschakeling in dit proces en in een aantal etappes kan de revolutionaire partij worden uitgebouwd.