Geschreven: april 1995
Bron: ABVV uitgave (brochure gemaakt op basis van de Franstalige tekst van Iwerf)
Deze versie: spelling, inhoudstafel niet opgenomen
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Massastaking, partij en vakbonden • De Grote Staking • De werkstaking |
Tussen het coalitieverbod van de 19de eeuw en het stakingsrecht zoals het vandaag uitgeoefend wordt, ligt een lange, moeilijke weg.
Hoeveel meetings, concentraties, betogingen en andere syndicale acties waren er niet nodig om te verkrijgen dat staken niet langer als een misdrijf maar als een recht werd beschouwd.
De jongste maanden deden de werkgevers herhaaldelijk een beroep op burgerlijke rechtbanken naar aanleiding van collectieve conflicten. Dat was o.m. het geval bij Sabena, Delacre, Volkswagen, GB-Inno-BM, Esso, Splintex, ...
Deze werkgevers volgen liever de gerechtelijke weg dan de normale overlegprocedures.
Het doel van deze brochure is, de belangrijke sociale verworvenheid die het stakingsrecht toch is, nader te omschrijven, het statuut en de diverse vormen ervan te verduidelijken, het te situeren binnen het stelsel van de collectieve arbeidsverhoudingen, en de weerslag ervan op het arbeidsrecht en op het sociaal zekerheidsrecht toe te lichten. We behandelen hier dus uitsluitend de juridische aspecten van dit thema.
Tenslotte beschrijft de brochure ook de mechanismen inzake inmenging van de rechterlijke macht in collectieve arbeidsconflicten.
We danken hier alle personen die op de één of andere wijze meegewerkt hebben aan het tot stand komen van deze brochure.
We danken IWerf voor het ter beschikking stellen van de Franstalige tekst voor deze brochure.
Staken
In staking gaan
Een stakingsparool lanceren
Algemene staking
Staking tot de finish
Langzaamaanacties
Beurtstaking met bedrijfsbezetting
Stiptheidsstaking
Treinstaking
Hongerstaking
Belastingstaking
Beroepsstaking
Politieke staking
...
Enkele voorbeelden van omstandigheden waarin de term gebruikt wordt, wijzen al op de moeilijkheid om een definitie aan dit begrip te geven.
In de Belgische wetgeving is geen enkele definitie van dit begrip te vinden.
De doctrine – dit zijn de juridische werken bestemd om het recht toe te lichten of te interpreteren – heeft gepoogd dit op te helderen en een definitie te geven aan het begrip. De meest aanvaarde definitie is die van P. Horion:
Een staking is de collectieve en overlegde stopzetting van de uitvoering van het werk door een groep werknemers, met als onmiddellijk doel de werking van één of meerdere bedrijven te verstoren om druk op de werkgevers of op derden uit te oefenen.[1]
Voor de werknemers betekent staken dat ze het werk, dat ze krachtens hun arbeidscontract genoopt zijn te verrichten, niet uitvoeren.
De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij een werknemer zich verbindt, tegen loon, onder het gezag van een werkgever arbeid te verrichten.
De wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten somt de verplichtingen van de werknemer en de werkgever op.
a. Verplichtingen van de werknemer (art. 17)
"De werknemer is verplicht:
1° zijn werk zorgvuldig, eerlijk en nauwkeurig te verrichten, op tijd, plaats en wijze zoals overeengekomen;
2° te handelen volgens de bevelen en instructies die hem worden gegeven door de werkgever; zijn lasthebbers of zijn aangestelden met het oog op de uitvoering van de overeenkomst;
3° zowel gedurende de overeenkomst als na het beëindigen daarvan, zich ervan te onthouden:
a) fabrieksgeheimen, zakengeheimen of geheimen in verband met persoonlijke of vertrouwelijke aangelegenheden, waarvan hij in de uitoefening van zijn beroepsarbeid kennis kan hebben, bekend te maken;
b) daden van oneerlijke concurrentie te verrichten of daaraan mede te werken;
4° zich te onthouden van al wat schade kan berokkenen hetzij aan zijn eigen veiligheid, hetzij aan die van zijns medearbeiders, van zijn werkgever of van derden;
5° het hem toevertrouwde arbeidsgereedschap en de ongebruikte grondstoffen in goede staat aan de werkgever terug te geven."
b. Verantwoordelijkheid van de werknemer (art. 18)
Ingeval de werknemer bij de uitvoering van zijn overeenkomst de werkgever of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor:
- zijn bedrog
- zijn zware schuld
- zijn lichte schuld als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.
c. Verplichtingen van de werkgever (art. 20)
"De werkgever is verplicht:
1° de werknemer te doen arbeiden op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen, inzonderheid, zo de omstandigheden dit vereisen en behoudens strijdige bepaling, door de voor de uitvoering van het werk nodige hulp, hulpmiddelen en materialen ter beschikking te stellen;
2° als een goed huisvader te zorgen dat de arbeid wordt verricht in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van de werknemer en dat hem bij een ongeval de eerste hulpmiddelen verstrekt kunnen worden (verbandkist);
3° het loon te betalen op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen;
4° de werknemer behoorlijk te huisvesten en gezond en voldoende voedsel te verstrekken, ingeval hij de verbintenis heeft aangegaan om hem kost en inwoning te verschaffen;
5° de werknemer de nodige tijd te geven om zijn geloofsplichten, alsmede zijn burgerlijke verplichtingen die uit de wet voortvloeien, te vervullen;
6° de nodige zorg en aandacht te wijden aan het onthaal van de werknemers en van de jeugdige werknemers in het bijzonder (zie CAO nr. 22);
7° als een goed huisvader te zorgen voor het arbeidsgereedschap dat aan de werknemer toebehoort alsmede voor de persoonlijke voorwerpen welke door deze laatste in bewaring worden gegeven."
d. Verantwoordelijkheid van de werkgever (art. 22)
"De werkgever is aansprakelijk voor het gebrekkig werk, te wijten aan de slechte hoedanigheid van de door hem geleverde grondstoffen, gegevens, gereedschappen of apparatuur."
Theoretisch kan echter ook één enkele persoon staken. Dat neemt niet weg dat de beslissing om te staken meestal door meerdere personen, dus collectief genomen wordt.
Staken is een overlegde actie voor zover ze de instemming vereist van personen die hetzelfde doel nastreven: hun eisen doordrukken.
Er is dus geen sprake van staking wanneer een werkonderbreking gebeurt met de instemming van de werkgever, of wanneer een werkonderbreking het gevolg is van een technisch incident.
Men spreekt weliswaar ook van studentenstakingen of artsenstakingen, maar strikt gezien is een staking een daad van werknemers.
Men staakt om druk uit te oefenen op de werkgever of op derden om de inwilliging van zijn eisen te verkrijgen.
Een staking veronderstelt dus het bestaan van een eis: ze moet tot doel hebben iets te verkrijgen dat men niet heeft.
Het streven van de werkende mens naar sociale gerechtigheid heeft altijd bestaan. Ten minste toch vanaf het ogenblik dat mensen arbeidsprestaties zijn gaan leveren in ruil voor een bezoldiging, waarbij ze zich onder het gezag, de leiding en het toezicht van andere mensen plaatsten.
Reeds in de oudheid kende men dus stakingen, maar in de 19de eeuw worden ze een instrument, een middel om de inwilliging van eisen te verkrijgen.
Eén van de technieken die in de 19e en het begin van de 20e eeuw door de machthebbers toegepast werden om de werknemers in een staat van sociale afhankelijkheid te houden, was ze in de onmogelijkheid te stellen om samen te handelen om iets aan die staat te veranderen. Dat is heel de geschiedenis van het coalitieverbod.
De Franse Revolutie staat in het teken van het liberaal individualisme en streeft o.m. naar de verdediging van handel en industrie tegen het corporatisme van het “ancien régime”.
Immers, hoewel het corporatisme oorspronkelijk opgebouwd was op basis van gelijkheid – eenieder kon opklimmen in de hiërarchie – ontstond er al vlug een soort “kastengeest” en werd het meesterschap erfelijk.
De revolutionaire wetgeving bestrijdt deze misbruiken: ze kondigt de vrijheid van arbeid en handel af. Maar de industriële revolutie zal dit vrijheidsideaal vervalsen.
Het Decreet Allarde (1791) kondigt de vrijheid van arbeid, industrie en handel af.
De wet Le Chapelier (1791) verbiedt:
• elke poging om terug corporaties op te richten;
• elke vereniging, groepering, vergadering van personen met eenzelfde beroep die de individuele vrijheid zou kunnen beperken (in de optiek van de wet gaat het om het verbod van corporaties, maar in feite is het een verbod van beroepsverenigingen);
• elke vergadering om gemeenschappelijke problemen te bespreken;
• elke coalitie: d.w.z. elke collectieve werkonderbreking om de werkgever onder druk te zetten teneinde een verbetering van de arbeidsvoorwaarden te verkrijgen.
Aan deze bepalingen waren trouwens strafrechtelijke sancties verbonden.
De wet Le Chapelier was van toepassing in België gedurende de Franse bezetting (1794-1815); de Nederlandse heersers (1815-1830) veranderden die wet niet echt. In 1831 erkende de Belgische Grondwet het recht op vereniging en op vergadering. Maar in werkelijkheid waren we daarvan nog ver verwijderd.
De artikels 415 en 416 van het Strafwetboek van 1810 bestraften immers de werknemers die zich verenigden om samen het werk te onderbreken. Deze bepalingen werden pas in 1866 opgeheven.
In 1867 komt er echter een artikel 310 in het Strafwetboek. Dit artikel voorzag in straffen voor elke persoon die teneinde de lonen te doen verlagen of verhogen, of druk uit te oefenen op de vrije beoefening van industrie of arbeid, geweld zou plegen, beledigingen of bedreigingen zou uiten, of een boete, verbod of uitsluiting zou opleggen aan diegenen die werken of aan diegenen die doen werken.
Dit artikel 310 van het Strafwetboek werd pas in 1921 opgeheven.
Deze artikels hebben dus in feite het coalitieverbod tot in 1921 doen voortduren.
Men kan dus zeggen dat in 1921 de staking uit het strafrecht verdwijnt.
Maar uit het feit dat staken niet langer een misdrijf is, mag men nog niet afleiden dat het stakingsrecht erkend wordt. In het beste geval kan men spreken van stakingsvrijheid.
Deze nuance is belangrijk: stakingsrecht gaat immers veel verder dan stakingsvrijheid.
Stakingsrecht biedt de werknemer de mogelijkheid om bij zijn werkgever het bestaan van een staking in te roepen om een afwezigheid van prestaties te rechtvaardigen, zonder dat de werkgever hierin een contractuele fout kan zien die aanleiding kan geven tot sancties.
Stakingsvrijheid biedt daarentegen de werkgever wél de mogelijkheid om tot zulke sancties over te gaan.
Vermits het stakingsrecht geen wettelijk statuut heeft, willen we hier van naderbij bekijken hoe het geëvolueerd is in de doctrine en in de rechtspraak.
Tot in 1950 beschouwden beide dat een staking de verbreking van het arbeidscontract veroorzaakte; het volstond dat de werkgever vaststelde dat de werknemer aan de staking had deelgenomen om daaruit de contractverbreking te concluderen.
Vanaf 1967 is de staking geen oorzaak van contractverbreking meer, maar een oorzaak van schorsing van het contract.
Sinds het arrest van 21.12.1981 van het Hof van Cassatie in de zaak SIBP/DE BRUYNE beschikken de werknemers over een beslissing die hen een stakingsrecht toekent.
Het Hof van Cassatie besliste toen immers dat de werknemer een individueel stakingsrecht heeft, krachtens de wet van 19 augustus 1948 betreffende de prestaties van algemeen belang in vredestijd.
Uit het bestaan van dit individueel recht om te staken leidt het af dat de deelname aan door de vakbonden niet erkende staking op zichzelf niet ongeoorloofd is.
Sinds 1990 heeft een bepaling van extern recht, het Europees Sociaal Handvest, aan het stakingsfeit burgerrecht gegeven.
Het Europees Sociaal Handvest is de tegenhanger van de Europese Conventie van de Rechten van de Mens, voor wat de economische en sociale rechten betreft.
Het waarborgt het genot – zonder discriminatie – van fundamentele rechten zoals: recht op werk, recht op collectieve onderhandelingen, stakingsrecht, recht op sociale zekerheid...
Het werd op 18 oktober 1961 in Turijn door de leden van de Raad van Europa ondertekend en werd van kracht op 26 februari 1965 na bekrachtiging door 5 Staten.
Door België werd het Sociaal Handvest bekrachtigd bij wet van 11 juli 1990.
Artikel 6 van dat Handvest zegt uitdrukkelijk dat met het oog op de effectieve uitoefening van het recht op collectieve overeenkomsten, de ondertekenende partijen zich ertoe verbinden (...) het recht van de werknemers en de werkgevers op collectieve actie in geval van belangenconflicten te erkennen, met inbegrip van het stakingsrecht, onder voorbehoud van de verplichtingen die uit de vigerende collectieve arbeidsovereenkomsten zouden kunnen voortvloeien.
De diverse soorten stakingen kunnen geklasseerd worden volgens hun doel, de manier waarop ze ontketend worden, de methodes die tijdens hun verloop gebruikt worden of nog volgens de problemen die ontmoet worden.
• De professionele staking
Ze is hoofdzakelijk gericht op de verdediging van de professionele belangen van de werknemers.
Het conflict kan concreet draaien rond de lonen, de werkvoorwaarden, de vrijwaring van de werkgelegenheid, de verdediging van de syndicale vrijheden in de onderneming.
• De solidariteitsstaking
Wordt gekenmerkt door het feit dat de werknemers voor zichzelf niets eisen. Ze leggen het werk neer om een werkmakker te helpen of om een actie in één of meerdere andere bedrijven te ondersteunen.
• De politieke staking
Ze wordt omschreven als een staking tegen de Staat, of eigenlijk tegen de regering als motor van het economisch en sociaal beleid.
• De regelmatige staking
De staking is regelmatig wanneer ze ontketend wordt volgens de via collectief overleg vastgelegde procedure (onderhandelingen, stakingsaanzegging, verzoeningsbureau).
In de andere gevallen is het een onregelmatige staking.
• De spontane staking
De staking is spontaan wanneer ze de vorm heeft van een plotselinge reactie van één of meer werknemers tegen beslissingen of houdingen van de werkgever die hen ongerechtvaardigd of willekeurig lijken.
·• De wilde staking
De wilde staking is de staking die ontstaat zonder dat er door de vakbondsafvaardiging enig initiatief genomen werd, en soms zelfs tegen de mening van de VA in.
• De langzaamaanactie
Wordt gekenmerkt door een opzettelijk vertraagde uitvoering van het werk. De werknemer werkt, maar dan wel traag om de productie met opzet te verminderen.
De langzaamaanactie is niet echt een staking.
• De schokstaking
Bestaat uit herhaalde korte werkonderbrekingen. De werknemer stopt hier herhaaldelijk kort de uitvoering van zijn werk, volgens een vooraf vastgesteld schema.
Ook van de schokstaking kan gezegd worden dat het geen echte staking is.
• De stiptheidsstaking
Heeft tot doel de werking van het bedrijf te verstoren door een reglement op overdreven nauwkeurige manier toe te passen.
• De beurtstaking
Bestaat uit werkonderbrekingen van diverse duur die elkaar opvolgen in de diverse afdelingen van het bedrijf.
• De staking met bedrijfsbezetting
Hier gaat de staking gepaard met een bedrijfsbezetting door de stakers.
De staking blijft ook vandaag nog een uitzonderlijk drukkingsmiddel waardoor de werknemers niet te onderschatten sociale voordelen hebben afgedwongen.
Het is trouwens geen toeval dat aan de eerste interventies van de Belgische wetgever op sociaal vlak talrijke stakingen voorafgegaan zijn die de toen heersende bourgeoisie ernstig uit haar evenwicht brachten.[2]
Een andere illustratie voor de resultaten van stakingen is de strijd voor het algemeen stemrecht.
Om deze eis door te drukken heeft de Belgische Werkliedenpartij een algemene staking georganiseerd. Het was de eerste van het continent rond zulk een thema.
Dankzij de staking van 1893 wordt het meervoudig stemrecht verkregen (d.i. een algemeen stemrecht dat “getemperd” wordt door het aantal stemmen dat gegeven wordt aan de rijksten, aan de “meest gecultiveerden” en aan de mannelijke gezinshoofden). In 1902 en in 1913 organiseert de BWP nieuwe algemene stakingen om het eenvoudig algemeen stemrecht te verkrijgen. Het zal tot stand komen in 1919... en in 1948.
Het belang van stakingen wordt dikwijls opgeblazen door de media die ze als een gewelddadig, ordeverstorend verschijnsel voorstellen. In feite is de staking eerder een uitzonderlijke gebeurtenis in het sociaaleconomisch leven.
Zo waren er in 1992, in de privésector voor 492.173.500 gepresteerde arbeidsdagen, 189.060 (of 1.512.480 uren) wegens staking verloren arbeidsdagen, d.w.z. 18 maal minder dan de 26 miljoen uren die chauffeurs jaarlijks in verkeersopstoppingen verliezen.
Anderzijds gingen in datzelfde jaar 2.217.093 werkdagen verloren wegens arbeidsongevallen: dit betekent dat 12 maal méér werkdagen verloren gingen ten gevolge van arbeidsongevallen dan ten gevolge van stakingsfeiten.
De staking maakt dus deel uit van ons stelsel van collectieve arbeidsbetrekkingen dat volledig steunt op het streven naar een akkoord.
Het is met dat doel dat de wetgever een aantal instellingen heeft opgericht waarin discussies, verzoeningen en overleg plaatsvinden.
De verzoeningsprocedure is verschillend van sector tot sector. In elke sector wordt ze in de paritaire comités geregeld.
Er mag geen stakingsaanzegging ingediend worden voordat een beroep op de verzoeningsorganen gedaan wordt.
In het bedrijf is het de vakbondsafvaardiging die bevoegd is voor de verzoening bij individuele of collectieve arbeidsconflicten.
Als het niet mogelijk is tot een akkoord te komen tussen de vakbondsafvaardiging en de werkgever, dan kan een nieuwe verzoeningspoging ondernomen worden met de hulp van de syndicale bestendigen van buiten het bedrijf. In geval van mislukking gaat het conflict buiten het bedrijf en wordt het voorgelegd aan het verzoeningsbureau van het bevoegd paritair comité.
Dat verzoeningsbureau bestaat meestal uit:
• een voorzitter en een secretaris,
• werknemersvertegenwoordigers,
• werkgeversvertegenwoordigers.
De meest gerede partij legt het conflict aan dit verzoeningsbureau voor. Ook de voorzitter van het paritair comité kan het initiatief nemen om het verzoeningsbureau bijeen te roepen.
In de praktijk begint het verzoeningsbureau zijn werkzaamheden met een vergadering waarop het de directie en de vakbondsafgevaardigden van het betrokken bedrijf uitnodigt.
De bedrijfsdirectie en de vakbondsafvaardiging kunnen hier hun standpunt uiteenzetten.
Nadien komt het verzoeningsbureau alleen samen.
De voorzitter van het bureau put alle middelen uit om een voor de betrokken partijen aanvaardbare oplossing te vinden.
Vervolgens maakt hij
• een proces-verbaal van akkoord,
• of een eenparige aanbeveling,
• of een aanbeveling,
• of hij notuleert dat er geen akkoord tot stand kwam.
De aanbeveling van het verzoeningsbureau heeft tot doel een voor iedereen aanvaardbare oplossing te vinden waardoor de sociale relaties en de bedrijvigheid in een serener klimaat hervat kunnen worden.
De ontwerpovereenkomst of de aanbevelingen moeten goedgekeurd worden door de in vergadering bijeengeroepen werknemers en door de werkgever.
De staking schorst tijdelijk de arbeidsovereenkomst, dus ook de band van ondergeschiktheid van de werknemer t.o.v. de werkgever.
Hoewel hij geen werk levert, blijft de stakende werknemer nochtans deel uitmaken van het personeel van het bedrijf. Zo kan hij bijvoorbeeld niet hij een andere werkgever gaan werken, want dan kan hem verbreking van de arbeidsovereenkomst verweten worden.
• Proefperiode
De proefperiode heeft tot doel elke partij de gelegenheid te geven het nut van het arbeidscontract en de geschiktheid van de werknemer na te gaan; ze moet overeenstemmen met effectieve prestaties. Daarom schorsen ziekte en vakantieperiodes de proefperiode, zodat ze nadien verlengd wordt. Daaruit kan afgeleid worden dat dit ook geldt bij staking: de proefperiode wordt verlengd met de duur van het collectief conflict (met een maximum van 7 dagen voor de arbeiders).
• Anciënniteit
Vermits de staking aanleiding geeft tot schorsing van het contract, en dat schorsingsperiodes meestal in aanmerking genomen worden voor de berekening van de anciënniteit, wijzigt de staking niets aan de verworven anciënniteit en wordt ze ook in aanmerking genomen voor de berekening van de anciënniteit.
• Feestdagen
De werknemer die aan een staking heeft deelgenomen behoudt zijn recht op betaling van de feestdagen, voor zover één van de in de NAR vertegenwoordigde interprofessionele vakbonden de staking erkent en voor zover de feestdag valt binnen een periode van 30 dagen sedert de aanvang van de staking.
• Jaarlijkse vakantie
Afwezigheden wegens staking worden voor de bepaling van het recht op vakantie gelijkgeschakeld met effectief gewerkte dagen.
• Werknemer die met vakantie is op het ogenblik dat de staking uitbreekt
A priori is er hier geen bijzonder probleem. Na zijn vakantie kan de betrokkene, in functie van zijn eigen voorkeur ofwel het werk hervatten, ofwel zich bij de staking aansluiten.
• Verlof wegens familiale gebeurtenissen
Er is geen reden om verlof of een uitkering toe te kennen wanneer de familiale gebeurtenis plaatsvindt tijdens de afwezigheid ten gevolge van de staking, dus op het ogenblik dat het contract geschorst is.
• Economische werkloosheid
Deze materie – die niet door de werkloosheidsreglementering geregeld is – wordt momenteel besproken in het Beheerscomité van de RVA.
Bij een staking in een onderneming worden de dagen die voorzien waren als werkloosheid wegens economische redenen, omgezet in stakingsdagen.
Wanneer de staking het kader van de onderneming overstijgt (nationale interprofessionele staking), dan zou de RVA ermee instemmen de economische werkloosheid te vergoeden op twee voorwaarden:
- de werkloosheidsperiodes moeten betekend zijn vóór de stakinsdag(en) werd(en) vastgelegd;
- het mag niet gaan om misbruik van het recht op werkloosheidsuitkeringen.
• Opzegging
Wanneer de opzegging door de werkgever gegeven werd, veroorzaakt de staking geen schorsing van de opzeggingstermijn, behalve indien de werknemer opgevorderd wordt in het kader van prestaties van algemeen belang in vredestijd.
• Contract van bepaalde duur
De gevolgen van de staking zijn dezelfde als voor de werknemer met een contract van onbepaalde duur: het contract wordt geschorst maar de duur van het contract wordt wel niet verlengd met de duur van de staking.
• Ziekte
Staking en ziekte zijn twee oorzaken van schorsing van de arbeidsovereenkomst, maar ziekte opent in het algemeen een recht op uitkeringen, wat niet het geval is bij staking.
Wanneer de werknemer ziek is vóór de staking, dan geniet hij van het vermoeden van niet-deelname aan de staking, behalve indien hij uitdrukkelijk de wens uit solidair te zijn met zijn stakende werkmakkers.
De werkgever zal dus de vóór de staking ziek geworden werknemer het gewaarborgd maandloon niet kunnen weigeren.
Wanneer de staker tijdens de staking ziek valt, dan heeft hij voor de stakingsdagen geen recht op het gewaarborgd maandloon.
De dag dat de staking ten einde is, heeft hij opnieuw recht op het gewaarborgd maandloon, indien hij ten gevolge van zijn ziekte het werk niet samen met de andere werknemers kan hervatten.
• Principe: schorsing van het loon
Het loon, dat een tegenprestatie is voor de uitvoering van het werk, wordt tijdens de staking niet uitbetaald.
Het niet betaalde loon staat in verhouding tot de duur van de werkonderbreking.
De tijd die na de staking besteed wordt aan het opnieuw op gang brengen van de machines, rechtvaardigt echter geen inhouding op het loon ten gevolge van het productieverlies dat de werkonderbreking veroorzaakt heeft.
Vermits er geen met het werk verbonden onkosten zijn, moeten de overeenkomstige vergoedingen ook niet uitbetaald worden. Zo zal de stakende werknemer die op verplaatsing is tijdens de staking geen recht hebben op zijn loon en ook niet op zijn verplaatsingsvergoeding.
• De uitzondering: de betaling van het loon
De werkgever moet de lonen uitbetalen voor de periode voorafgaand aan de staking, ook al valt de datum van uitbetaling in de stakingsperiode.
Hij is echter vrijgesteld van zijn verplichting om de lonen voor de duur van de staking te betalen, behalve in twee gevallen:
- wanneer het akkoord dat een einde aan het conflict stelt in de gedeeltelijke of volledige uitbetaling van de lonen voorziet;
- wanneer de stakers een minimale veiligheidsdienst verzekerd hebben.
In feite zijn de enige inkomsten van de stakers de stakingsvergoedingen die de vakbonden aan hun leden uitbetalen.
• De syndicale stakingsvergoedingen
Gedurende een staking wordt de bezoldiging geschorst en de werknemer heeft dus geen inkomen. Daarom hebben de vakbonden een systeem uitgedokterd om dit loonverlies enigszins te compenseren: de stakingsvergoedingen.
Deze stakingsvergoedingen zijn afkomstig van de syndicale stakerskas. Door zijn syndicaal lidgeld te betalen, draagt elke werknemer bij tot de solidaire financiering van die stakingskas en kan hij anderzijds ook van de syndicale dienstverlening genieten.
• Het principe: handhaving van de bezoldiging
De staking van een deel van het personeel verandert niets aan de verplichtingen van de werkgever t.a.v. de personeelsleden die niet staken en aan wie hij werk en hun normale bezoldiging moet geven. Vermits de arbeidsovereenkomst van de niet-stakers niet geschorst is, hebben ze recht op hun bezoldiging voor zover ze zich ter beschikking van de werkgever hebben gehouden, ook als ze in de onmogelijkheid waren om hun werk uit te voeren.
Wanneer een niet-staker gehinderd werd om zijn werk uit te voeren, maar ter beschikking van zijn werkgever gebleven is, heeft hij recht op het normale loon dat hij verdiend zou hebben als hij gewerkt had.
• Wat indien een werknemer laattijdig of niet op het werk verschijnt?
Art. 27, alinea 1 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten verduidelijkt:
“Recht op het loon dat hem zou zijn toegekomen indien hij zijn dagtaak normaal had kunnen volbrengen, heeft de werknemer die geschikt is om te werken en die, zich normaal naar zijn werk begevend, met vertraging of niet op de plaats van het werk aankomt, op voorwaarde dat de vertraging of die afwezigheid te wijten is aan een oorzaak die overkomen is op de weg naar het werk en die onafhankelijk is van zijn wil.”
Wanneer een staking van het openbaar vervoer meerdere dagen duurt en iedereen, vanaf de tweede dag, voldoende ingelicht is over die staking, dan is art. 27, alinea 1 voor de 2de en de daarop volgende stakingsdagen niet meer van toepassing.
Op dat ogenblik moet iedere situatie individueel bekeken worden.
• De uitzondering: overmacht
De werkgever is vrijgesteld van zijn verplichting om de lonen uit te betalen als hij de overmacht kan bewijzen.
De werkgever kan zich in de totale onmogelijkheid bevinden om de activiteit van zijn bedrijf voort te zetten. Dan is hij vrijgesteld van de plicht om zijn verplichtingen na te leven, en dus ook van de plicht om zijn werknemers uit te betalen die – al dan niet vrijwillig – geen werk presteren.
De toepassing van het begrip overmacht wordt betwist. Overmacht veronderstelt immers dat de gebeurtenis onvoorspelbaar en onvermijdelijk was. Het komt echter zelden voor dat een staking niet voorspelbaar is. Ook de onvermijdelijkheid kan moeilijk bewezen worden: men kan o.m. verwijzen naar het feit dat de werkgever niet alles gedaan heeft wat in zijn vermogen lag om het bedrijf te reorganiseren ondanks de staking. In bepaalde gevallen kunnen werkloosheidsuitkeringen betaald worden (zie staking en recht op werkloosheidsuitkering).
Sommige bepalingen maken gewag van staking om haar weerslag op de erkende sociale zekerheidsrechten te regelen. Deze rechten hangen immers dikwijls af van het volbrengen van een wachttijd: zo moet men bijvoorbeeld gedurende een bepaalde referteperiode een aantal dagen gewerkt hebben om recht te hebben op werkloosheidsuitkeringen.
Er zijn twee situaties waarin géén werkloosheidsuitkeringen toegekend mogen worden in geval van staking in een bedrijf:
• aan de stakende werknemers die deelnemen aan de staking: algemeen gezien worden geen werkloosheidsuitkeringen toegekend aan werknemers die aan een staking deelnemen. De Koning kan echter, na advies van de RVA, de voorwaarden bepalen waarin aan stakende werknemers wél werkloosheidsuitkeringen toegekend worden. Tot op heden werden die voorwaarden echter nog niet bepaald.
• aan de werknemers die rechtstreeks of onrechtstreeks ten gevolge van de staking werkloos zijn: om het recht op werkloosheidsuitkeringen toe te kennen aan werknemers die rechtstreeks of onrechtstreeks ten gevolge van de staking werkloos zijn, past het Beheerscomité van de RVA de volgende criteria toe:
- de werknemers maken geen deel uit van de stakende bedrijfsafdeling;
-ze hebben geen belang bij de staking en kunnen er geen voordeel uit halen.
Vroeger kende het Beheerscomité van de RVA geen recht op werkloosheidsuitkeringen toe aan uitzendkrachten (interims) die geen arbeidsprestaties konden leveren ten gevolge van een staking in de firma waar ze tewerkgesteld waren.
Het Beheerscomité was van mening dat het uitzendbureau ze naar een andere werkgever moest sturen of zelf hun loon betalen. De arbeidsrechtbanken waren het daarmee niet eens.
Het Beheerscomité heeft dan zijn standpunt herzien en kent nu het recht op werkloosheidsuitkeringen toe aan uitzendarbeiders die werkloos geworden zijn ten gevolge van een staking in het bedrijf van de gebruiker.
Betreffende de wetgeving op de arbeidsongevallen moet een onderscheid gemaakt worden tussen 2 situaties, nl.:
- wanneer het gaat om een ongeval dat zich voordoet tijdens het traject afgelegd door een niet-stakende werknemer die zich ondanks de staking naar zijn werk begeeft maar verhinderd wordt zijn dagtaak aan te vatten: hier gaat het ontegensprekelijk om een ongeval op de weg naar het werk, vermits de arbeidsovereenkomst niet geschorst is;
- wanneer het echter gaat om een ongeval tijdens het traject afgelegd door een stakende werknemer, die zich naar het werk begeeft om aan een stakingspiket deel te nemen: dan kan dit geen ongeval op de weg naar het werk zijn, vermits de arbeidsovereenkomst sinds het uitbreken van de staking geschorst is (JTT 1972 – p. 44).
Het is duidelijk dat onze wetgeving pas vanaf 1990 uitdrukkelijk het stakingsrecht erkent. Vanaf het ogenblik dat het stakingsrecht feitelijk erkend werd (vanaf de wet op de vrijheid van vereniging) gaan patronaat en representatieve vakbonden de uitoefening van het stakingsrecht en de oplossing van collectieve arbeidsconflicten regelen: onderhandelingen in het paritair comité, stakingsaanzegging. Overlegstructuren worden opgebouwd en het is in hun schoot dat naar oplossingen gezocht wordt.
In 1967, als het Gerechtelijk Wetboek dat heel de werking van het gerechtswezen organiseert, gestemd wordt, voorziet de wetgever uitdrukkelijk dat de Arbeidsrechtbanken zich enkel met individuele geschillen tussen werknemers en werkgevers moeten bezighouden. Hij laat aan de paritaire overlegorganen de zorg een einde te stellen aan de collectieve conflicten.
• Carlam, Cuivre & Zinc
In 1988 zijn de stakingen bij Carlam en bij Cuivre & Zinc het startsein voor een gerechtelijk offensief van bepaalde werkgevers dat tot doel heeft de rechtbanken in zulke conflicten te doen ingrijpen, meer bijzonder wanneer de staking onterecht zou zijn, of de rechten van de werkgevers of van de gebruikers in gevaar zou brengen. Dit is een volledig nieuwe logica. Er is geen discussie meer tussen de betrokken partijen, met een poging om de uiteenlopende belangen van werknemers en werkgevers te verzoenen. Integendeel, een buitenstaander – de rechter – grijpt in. Hij weet niets van de realiteit op het terrein; van de sociale verhoudingen, van de arbeidsvoorwaarden weet hij niet méér dan wat men hem vertelt.
Sommigen zagen in de langverwachte bekrachtiging door België van het Europees Sociaal Handvest (in 1990) de bekroning van een evolutie van de Belgische rechtspraak, die eerst de stakingsvrijheid en vervolgens het stakingrecht erkende. Jammer genoeg stapelden de gerechtelijke interventies zich sindsdien op. In 1992 zijn er opnieuw burgerlijke rechtbanken die ter vrijwaring van het recht op werk en het eigendomsrecht, stakingsposten verbieden op straffe van dwangsommen.
• G.I.B.
In 1992 wordt er in 144 verkooppunten van GIB gestaakt. Op 20 februari 1992 vaardigt de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel op eenzijdig verzoekschrift van een zestigtal personen die goede relaties hebben met de directie, in kortgeding een bevelschrift uit waarin elke staker die zich voor de administratieve zetel van de firma te Evere bevindt, bevolen wordt vrije toegang te verlenen aan alle personen die de lokalen willen betreden, met als stok achter de deur een dwangsom van 10.000 BEF, en waarin zo nodig een interventie van de openbare ordediensten toegelaten wordt.
• Delacre
Op 23 april 1992 beveelt de Voorzitter van het Hof van Beroep van Brussel de ontruiming van de fabriek Delacre te Vilvoorde, die sinds 2 april bezet is. Dit bevel is het gevolg van een eenzijdig verzoekschrift van de directie. Een dwangsom van 10.000 BEF wordt opgelegd aan elke staker die de fabriek bezet of een werknemer zou verhinderen het bedrijf te betreden.
• Sabena
In oktober 1992 wordt er bij Sabena gestaakt tegen de afdanking van 251 werknemers. Op 27 oktober verbiedt een bevelschrift van de ondervoorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg aan de stakers het recht van elke werknemer om te werken en het recht van elke passagier om de vlieghaven van Brussel Nationaal te bereiken en te verlaten, in het gedrang te brengen. Ook hier wordt een dwangsom van 10.000 BEF opgelegd en krijgt Sabena toelating om na tussenkomst van een Gerechtsdeurwaarder, zo nodig met de hulp van de openbare ordediensten, elke persoon die dit bevelschrift niet volgt, te verwijderen.
• Petrochemie
In februari 1993 wordt er in de petroleumsector gestaakt. Een bevelschrift in kortgeding van 12 februari van de Voorzitter van de Rechtbank van Antwerpen verbiedt de stakers de toegang tot de raffinaderijen te versperren. Hier bedraagt de dwangsom 250.000 BEF per dag, per persoon.
• Volkswagen
Op 19 maart 1993 betreden twee gerechtsdeurwaarders het bedrijf Volkswagen om er aan de vakbondsafgevaardigden de beschikking te betekenen die dezelfde dag door de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg geveld werd. Op eenzijdig verzoekschrift van de bedrijfsleiding wordt een dwangsom van 50.000 BEF opgelegd per persoon die door een staker verhinderd zou worden om te werken.
• Splintex
Op 29 maart 1994 biedt een gerechtsdeurwaarder, zich samen met de politie, bij de stakingspiketten bij SPLINTEX in Fleurus aan. Hij overhandigt de stakende werknemers een bevelschrift van de Rechtbank van Eerste Aanleg dat ze veroordeelt tot een dwangsom van 10.000 BEF per persoon die ze zouden verhinderen de lokalen van de nv SPLINTEX te betreden of te verlaten.
• Kermira
Op 26 juli 1994 heeft de directie van KEMIRA maar enkele uren tijd nodig om van de Rechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg tegen zijn werknemers een bevelschrift in kortgeding te verkrijgen. Elke staker die een stakingsbreker zou verhinderen te werken, zal een boete van 100.000 BEF moeten betalen, per dag en per persoon die verhinderd wordt te werken.
• Volkswagen
Op 29 september 1994 vaardigt de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel op eenzijdig verzoekschrift van de directie van VOLKSWAGEN-Vorst tegen alle deelnemers aan de piketten die de toegang tot Volkswagen blokkeren het principe uit van een dwangsom van 100.000 BEF per persoon die verhinderd zou worden om te werken.
• Ansul
Op 3 november 1994 spannen de verantwoordelijken van ANSUL, Groot-Bijgaarden, een actie in kortgeding in hij de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel. Deze legt een dwangsom van 10.000 BEF per dag op, aan al wie vrijwilligers zou hinderen aan het werk te gaan.
Op 4 november kregen de piketten het bezoek van een deurwaarder die feiten kwam vaststellen en een veertigtal niet-stakers de gelegenheid gaf hun aanwezigheid te tonen. Hij kon er een syndicalist op betrappen die zijn collega’s de toegang tot het bedrijf verhinderde. Deze syndicalist was dan ook verplicht de dwangsom te betalen, wat de vakbonden de gelegenheid geboden heeft deze rechtspraak te betwisten.
Het gebeurt dus dat de werkgevers de tussenkomst van de rechterlijke macht in een collectief conflict met hun werknemers inroepen.
Doctrine en rechtspraak reageren uiteenlopend op de vraag of de rechterlijke macht in het algemeen en de arbeidsrechtbanken in het bijzonder bevoegd zijn.
Terwijl voor sommigen de collectieve conflicten omwille van hun aard zelf aan de rechterlijke macht ontsnappen, zijn anderen van oordeel dat de rechtbanken wel bevoegd zijn in dergelijke conflicten.
De eersten zijn inderdaad van mening dat het oplossen of beslechten van collectieve conflicten niet tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht, maar wel tot de bevoegdheid van de paritaire verzoeningsorganen behoort.
Het is niet de taak van de rechterlijke macht zich te mengen in collectieve conflicten en ze op te lossen.
Een ander deel van de doctrine en de rechtspraak aanvaardt vandaag echter dat een beroep gedaan kan worden op de rechterlijke macht om de schending van bepaalde rechten te bestraffen.
Men baseert zich daarvoor op de internationale conventies zoals de Europese Conventie van de Rechten van de Mens, het Internationaal Pact betreffende de burgerlijke en politieke rechten, of op artikel 92 van de Grondwet.
Artikel 92 van de Grondwet verleent aan de rechterlijke macht het monopolie voor de geschillen die betrekking hebben op de burgerlijke rechten. Dit betekent dat, wanneer naar aanleiding van een collectief conflict een subjectief recht geschaad wordt, de rechterlijke macht noodzakelijk bevoegd zou zijn.
Ondanks de heersende rechtsonzekerheid, doen de voorstanders van de bevoegdheid van de rechterlijke macht een beroep op twee rechtbanken:
• De arbeidsrechtbanken
Artikel 578, 3° van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de arbeidsrechtbanken bevoegd zijn voor individuele betwistingen betreffende de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten.
Bijgevolg zijn de arbeidsrechtbanken niet bevoegd in collectieve geschillen, maar kunnen ze wel optreden in individuele gevallen. Bijvoorbeeld bij afdanking wegens staking.
• De burgerlijke rechtbanken
Een burgerlijke rechtbank wordt doorgaans ingeschakeld wanneer zich n.a.v een collectief geschil een incident voordoet dat de uitoefening van een burgerlijk recht zoals het recht op arbeid, het recht op handeldrijven of het eigendomsrecht in het gedrang brengt.
Bij feitelijkheden moeten de rechtbanken zich over de burgerlijke gevolgen kunnen uitspreken.
Doorgaans wordt de procedure hij hoogdringendheid toegepast:
- dagvaarding in kortgeding;
- op eenzijdig verzoekschrift.
• Het kortgeding
In de loop van een conflict doen zich soms incidenten voor die de uitoefening van een burgerlijk recht in het gedrang brengen. In dat geval kan het slachtoffer van de foutieve houding van een ander, aan de rechter in kortgeding vragen een beslissing te treffen zodat op korte termijn zijn door anderen geschonden rechten hersteld worden.
Het is in het kader van het kortgeding dat de rechtbanken zich vandaag bevoegd verklaren om uitspraak te doen over incidenten die zich tijdens collectieve conflicten voorgedaan hebben.
Volgens artikel 584. van het Gerechtelijk Wetboek doen de Voorzitters van de Rechtbanken van Eerste Aanleg, van de Arbeidrechtbank en van de Rechtbank van Koophandel ten voorlopige titel uitspraak in gevallen waarvan zij het dringende karakter erkennen en in materies die onder hun bevoegdheid vallen, behalve dan de voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg die bevoegd is voor alle materies met uitzondering van deze welke niet onder de bevoegdheid van de rechterlijke macht vallen.
De drie voorwaarden voor een geldige procedure in kortgeding zijn:
- de hoogdringendheid: dit begrip wordt door de wetgeving niet nader omschreven; er wordt aanvaard dat de beoordeling van de dringende aard van een situatie onder de bevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank valt;
- de voorlopige aard van de beslissing: de voorzitter van de rechtbank waaraan een verzoekschrift in kortgeding gericht werd, moet een voorlopige uitspraak doen en zijn bevelschrift mag de zaak zelf niet schaden. Hij mag geen uitspraak ten gronde doen en niet vooruitlopen op de afloop van het proces;
- de aard van de materie: de rechter in kortgeding is slechts bevoegd voor zover de materie die hem voorgelegd wordt door de wetgever niet aan de rechterlijke macht onttrokken werd.
Als een incident dat zich tijdens een collectief conflict voordoet, een feitelijkheid vormt, dan is de voorzitter van de rechtbank van Eerste Aanleg bevoegd om in geval van hoogdringendheid voorlopig uitspraak te doen en alle nodige uitvoerbare maatregelen te treffen ter vrijwaring van de rechten van de werkgever, de werknemers of derden.
De feitelijkheid is de daad die begaan wordt zonder bewijsstuk of recht, noch wettelijke rechtvaardiging, waardoor een partij een andere partij hindert in de uitoefening van een evident recht, zonder bewijsstuk zich andermans eigendom toe-eigent, of de individuele vrijheid schendt door voorkeur te geven aan het geweld van de verrassing boven het beroep op de beschikbare gerechtelijke verweermogelijkheden.[3]
Worden soms als feitelijkheden hij collectieve conflicten beschouwd: de niet-vreedzame bezetting van de onderneming, de versperring van de toegang, het blokkeren van de goederen.
Elke onwettelijke gedraging van een staker die de uitoefening van een fundamenteel recht of een fundamentele vrijheid van een ander aantast (bv. eigendomsrecht, ondernemingsvrijheid, arbeidsvrijheid), verantwoordt hier dan het ingrijpen van de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg.
• Het eenzijdig verzoekschrift
In het kader van artikel 584, 3° van het Gerechtelijk Wetboek kan de werkgever dus een beroep doen op de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg in naam van de absolute noodzakelijkheid.
Hij kan dit doen bij eenzijdig verzoekschrift aan de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg.
Deze procedure wordt gekenmerkt door het feit dat de tegenpartij niet opgeroepen wordt, zodat de rechter, na onderzoek van het verzoekschrift en na enkel de werkgever gehoord te hebben, een bevelschrift uitvaardigt.
Als de werkgever met dit bevelschrift gelijk krijgt, zal hij het via een deurwaarder doen betekenen. Het zal dan tegen om het even wie, en in het bijzonder tegen een stakingspost gebruikt kunnen worden om de toegang van niet-stakers tot het bedrijf af te dwingen, op straffe van een dwangsom.
Op zulk bevelschrift kan op twee manieren gereageerd worden:
- de werknemers vragen op hun beurt een bevelschrift op eenzijdig verzoekschrift om het eerste bevelschrift teniet te doen;
- de werknemers dienen een derdenverzet in.
De eerste oplossing is zeer theoretisch. Bij middel van een derdenverzet (art. 1122 van het gerechtelijk wetboek) gebeurt de procedure op tegenspraak. Via dagvaarding komt het geschil zo terug voor de rechter die het betwiste bevelschrift gegeven heeft.
Deze procedure schorst het oorspronkelijk bevelschrift niet. Dit sorteert dus zijn volle effect (dwangsommen). Gezien de aan deze procedure inherente termijn komt de beslissing van de rechtbank vaak te laat.
Ook andere verdedigingsmechanismen kunnen aangewend worden:
- de bevoegdheid van de voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg betwisten;
- de bevoegdheid van de rechter om in te grijpen in collectieve arbeidsconflicten betwisten;
- het beroep op het eenzijdig verzoekschrift betwisten;
- het beroep op het kortgeding betwisten;
- het opleggen van een dwangsom betwisten.
Het blijft een feit dat de werkgever met zijn eenzijdig verzoekschrift bereikt wat hij wil, nl. dat de rechtbank ingrijpt in collectieve geschillen (en dit omdat de wetteksten heel wat leemtes bevatten).
Op 22 april 1993 interpelleerde Senator M. Stroobant over de inmenging van de burgerlijke rechtbanken in de collectieve arbeidsconflicten. In zijn antwoord beklemtoonde de Minister van Tewerkstelling en Arbeid dat het overleg de meest gepaste methode is om collectieve arbeidsconflicten te regelen.
In dat geval, verduidelijkte Mevrouw Smet, is het beter een beroep te doen op een sociaal bemiddelaar dan de zaak voor de rechtbank te brengen. Het zou immers kunnen dat de vakbonden, om voorafgaande gerechtelijke ingrepen te voorkomen, hun acties niet meer zouden aankondigen, zoals voorgeschreven in de collectieve arbeidsovereenkomsten. Dit zou de sociale relaties nog erger verstoren.
Mevrouw Smet heeft vastgesteld dat de werkgevers geen beroep deden op de rechtbanken om de staking zelf te doen verbieden, maar om te reageren op bepaalde feitelijkheden die bijvoorbeeld de vrije toegang tot het bedrijf verhinderen. Ze vraagt zich af of het rechterlijk optreden tegen deze feitelijkheden niet eerder onder de bevoegdheid van de arbeidsrechtbanken valt, vermits deze verantwoordelijk zijn voor het oplossen van individuele conflicten inzake arbeidsrecht.
Sinds meerdere maanden werkt in de schoot van het ABVV een werkgroep aan dat probleem. Anderzijds hebben ABVV en ACV t.o.v de toename van de gerechtelijke procedures een gezamenlijke open brief gericht aan de Minister van Justitie en aan het Verbond van Belgische Ondernemingen.
Ten aanzien van de Minister van Justitie wijzen de vakbonden op het feit dat enerzijds België het Europees Sociaal Handvest bekrachtigd heeft waarin het stakingsrecht erkend wordt, en dat anderzijds ons recht gebaseerd is op de filosofie van de niet-inmenging van de rechterlijke macht in collectieve arbeidsconflicten.
Ze vragen de Minister bijgevolg om samen met hen de middelen te onderzoeken die in het werk gesteld moeten worden om de rechters ervan te overtuigen dat ze moeten werken aan het oplossen van conflicten en niet aan de verergering ervan en om in te gaan tegen het misbruik dat de werkgevers maken van het eenzijdig verzoekschrift.
Aan de werkgeversfederatie zeggen de vakbonden dat de inmenging van de rechtbanken de conflicten eerder verergert dan oplost, wat uiteindelijk zou kunnen leiden tot een betwisting van het overleg en zelfs van de sociale vrede. Ze vragen dan ook een ontmoeting, want ze menen dat het de plicht van de sociale gesprekspartners is tegen deze trend in te gaan. Dit initiatief van de vakbonden is echter zonder gevolg gebleven.
Op 1 februari dienden de heren Landuyt en Vande Lanotte een wetsvoorstel bij de Kamer in. Het is de bedoeling die bevoegdheid aan de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te ontnemen om ze over te hevelen naar de Arbeidsrechtbank. De voorwaarden waaraan het optreden van deze rechtbank moet voldoen, schakelen echter nagenoeg elke mogelijkheid van gerechtelijke inmenging in een collectief geschil uit.
Dit thema heeft het voorwerp uitgemaakt van discussies naar aanleiding van het overleg dat de regering, in het kader van de uitwerking van haar globaal plan, georganiseerd heeft.
Het luik “sociale en economische democratie” werd naar de Nationale Arbeidsraad verwezen. Vermits in de schoot van de NAR geen consensus gevonden kon worden, is de zaak daar stilgevallen. Het wordt dan ook hoog tijd dat de voorstellen tot interpretatiewet ingediend worden, want dit zou een belangrijke politieke daad zijn voor de verdediging van de grondbeginselen van de sociale democratie.
Op zijn Oriëntatiecongres van oktober 1994 heeft het ABVV duidelijk stelling genomen. Het stelt met kracht de houding van de werkgevers aan de kaak die een beroep doen op de rechtbanken om in collectieve conflicten in te grijpen en verklaart dat dergelijke interventies het sociaal overleg in het gedrang brengen en zeker niet bijdragen tot het oplossen van de arbeidsconflicten.
Deze houding is bovendien een aantasting van de stakingsvrijheid dat een onschendbaar recht is.
Daarom eist het ABVV dat:
- de rechtbanken zich onthouden van elke inmenging in collectieve arbeidsconflicten;
- het Parlement de dwangsommen op het gebied van de collectieve arbeidsbetrekkingen afschaft.
Op 30 maart 1994 publiceerde “Le Soir” een vertrouwelijke nota van het Verbond van Belgische Ondernemingen waarin deze een hele resem maatregelen behandelt die tegen algemene, wilde of ongeoorloofde stakingen te treffen zijn.
Drie categorieën stakingen worden geviseerd:
• stakingen in strijd met de wettelijke, reglementaire of conventionele verplichtingen;
• stakingen om redenen die niets te maken hebben met de rechtstreekse beroepsbelangen van de betrokken werknemers;
• stakingen die de leefbaarheid van het bedrijf of de werkgelegenheid in gevaar brengen.
Het VBO stelt voor dat deze stakingsdagen niet in aanmerking kunnen komen voor de sociale zekerheid. Om in de bedrijven ondoordachte acties te voorkomen, stelt het VBO voor dat de clausules sociale vrede in de cao’s afdwingbaar zouden zijn t.o.v. de vakbondsdelegees.
Het VBO stelt ook nog voor dat financiële acties ondernomen zouden worden tegen al wie deelneemt aan spontane of wilde stakingen. Het stelt voor dat de juridische conflicten voortvloeiend uit de interpretatie van cao’s aan de rechterlijke macht of aan arbitrageorganen toevertrouwd zouden worden.
Het stelt tenslotte voor dat de tenuitvoerlegging van sectorale akkoorden die in de verzekering van minimumprestaties tijdens stakingen voorzien, onttrokken zouden worden aan de onderhandelingsbevoegdheid van de sociale partners, om toevertrouwd te worden aan een derde: nl. de rechtbank in kortgeding of een bemiddelaar.
Begin april 1994 ontkent het VBO dit document, zeggend dat het oud is en uit de jaren ‘80 dateert. Op 7 juni 1994 wordt de problematiek opnieuw in een nota van het directiecomité van het VBO behandeld. Hierin wordt de houding van het VBO verduidelijkt inzake:
• bescherming tegen misbruiken en vrijwaring van de arbeidsvrijheid;
• beroep op rechtbanken;
• het statuut van de vakbonden.
Het VBO vraagt de regering:
• de nodige maatregelen te treffen zodat de Staat en de gemeenten zo goed mogelijk hun verantwoordelijkheid nemen t.o.v. onaanvaardbare gedragingen;
• formules uit te werken om de burgerlijke aansprakelijkheid van de organisatoren duidelijk te omschrijven, waarmee ze het probleem van de rechtspersoonlijkheid van de organisaties aansnijdt.
Voor het VBO is het van essentieel belang dat de mogelijkheid om een beroep te doen op de burgerlijke rechter gewaarborgd blijft. Op die manier – aldus het VBO – kunnen dreigende schendingen van fundamentele burgerrechten, zoals het recht op werk en op onderneming en het eigendomsrecht, dankzij dwingende maatregelen vermeden worden.
Het meent dat het wetsvoorstel van de heren Landuyt en Vande Lanotte de mogelijkheid afschaft om een beroep te doen op een burgerlijke rechter en bijgevolg onaanvaardbaar is, vermits het de werkgever elk wettelijk verdedigingsmiddel tegen misbruiken inzake stakingsrecht ontneemt.
Ten slotte wil het VBO de vakbonden en de professionele groeperingen “responsabiliseren”, zodat ze in rechte kunnen optreden en ook gedagvaard kunnen worden, en ook de transparantie van hun werking en bezittingen verzekeren. Er moet dan ook van de vakbonden geëist worden, aldus het VBO, dat ze rechtspersoonlijkheid krijgen.
De eisen van het ABVV werden onlangs omgezet in een wetsvoorstel dat door parlementsleden van SP en PS werd ingediend.
• De vrederechter
behandelt zaken tot een maximumbedrag van 50.000 BEF; losstaand van dat bedrag houdt hij zich ook met bepaalde geschillen en klachten bezig; hij doet dienst als Politierechter in kantons waar er geen Politierechtbank is.
• De politierechtbank
houdt zich bezig met bepaalde overtredingen en vergrijpen.
• De Rechtbank van Eerste Aanleg
behandelt in beroep de zaken die in eerste aanleg door Vrederechters en Politierechters behandeld werden; als Burgerlijke Rechtbank en Jeugdrechtbank behandelt het in eerste aanleg alle zaken die niet direct voor het Hof van Beroep of voor het Hof van Cassatie komen; als Correctionele Rechtbank houdt het zich in eerste aanleg en op strafrechtelijk gebied met misdrijven bezig.
Er zijn 26 Rechtbanken van Eerste Aanleg, d.i. één per gerechtelijk arrondissement.
• De Arbeidsrechtbank
behandelt de geschillen inzake individueel arbeidsrecht en sociaal zekerheidsrecht.
Er zijn 26 Arbeidsrechtbanken, d.i. één per gerechtelijk arrondissement.
• Handelsrechtbank
behandelt in eerste aanleg de geschillen tussen personen waarvan de activiteit door het handelsrecht beheerst wordt, terwijl die geschillen niet onder de algemene bevoegdheid van de vrederechter vallen: het houdt zich ook bezig met geschillen betreffende wisselbrieven en orderbriefjes wanneer het om een bedrag van meer dan 50.000 BEF gaat.
Er zijn 26 Handelsrechtbanken, d.i. één per gerechtelijk arrondissement.
• De Arrondissementsrechtbank
komt tussenbeide in bevoegdheidsconflicten tussen een Vredegerecht, een Rechtbank van Eerste Aanleg, een Arbeidsrechtbank of een Handelsrechtbank.
• De Krijgsraad
behandelt alle misdrijven begaan door lagere officieren, dienstplichtigen, vrijwilligers en onderofficieren.
• Het Hof van Assisen
behandelt individuele zaken, politieke misdrijven en persmisdrijven; het Hof wordt bijgestaan door een jury van twaalf juryleden. Er is één Hof van Assisen per provincie.
• Het Hof van Beroep
behandelt, in de graad van beroep, het verweer ingediend tegen vonnissen die in eerste aanleg uitgesproken werden door een Rechtbank van Eerste Aanleg (burgerlijke en correctionele zaken) en door de Handelsrechtbank. Er zijn 5 Hoven van Beroep: Antwerpen. Brussel, Gent, Liège en Mons.
• Het Arbeidshof
behandelt, in de graad van beroep, het verweer ingediend tegen de vonnissen die in eerste aanleg door de Arbeidsrechtbank uitgesproken werden. Er zijn 5 Arbeidshoven: Antwerpen, Brussel, Gent, Liège en Mons.
• Het Militair Hof
behandelt, in de graad van beroep, het verweer ingediend tegen de vonnissen die in eerste aanleg door de krijgsraden uitgesproken werden; het behandelt ook in eerste en laatste aanleg alle misdaden en misdrijven van hogere officieren. Het Militair Hof zetelt te Brussel.
• Het Hof van Cassatie
behandelt de vonnissen die in laatste Aanleg genomen werden, hetzij omdat deze beslissingen in strijd zijn met de wettelijke bepalingen, hetzij omdat de wettelijke vormen niet gerespecteerd werden of omdat deze beslissingen nietig verklaard kunnen worden; het houdt zich dus niet met de grond van de zaken bezig, behalve wanneer het gaat om over Ministers te oordelen. Het Hof van Cassatie is te Brussel gevestigd.
• Bevoegdheid
De arbeidsrechtbanken zijn bevoegd voor de geschillen betreffende:
- de arbeidsrelaties: bestaan van een arbeidsovereenkomst, bezoldiging, arbeidsduur, duur contract, contractverbreking, ...
- de sociale zekerheid van de werknemers en van de zelfstandigen: werkloosheid, pensioenen, kinderbijslagen, jaarlijkse vakantie, ziekte- en invaliditeitsverzekering, arbeidsongevallen, beroepsziekten, ...
- oprichting en werking van de ondernemingsraden en comités voor veiligheid en gezondheid.
• Organisatie
In elk van de 26 gerechtelijke arrondissementen is er een Arbeidsrechtbank.
Er zijn 5 Arbeidshoven: te Brussel, Gent, Antwerpen, Liège en Mons.
Het is de Arbeidsrechtbank van de plaats waar het bedrijf gevestigd is die bevoegd is voor de betwistingen inzake arbeidsrecht; het is de Arbeidsrechtbank van de woonplaats van de sociaal verzekerde die bevoegd is inzake sociale zekerheid.
Het Arbeidshof behandelt het beroep ingesteld tegen een vonnis van de Arbeidsrechtbank.
Als het arrest van het Arbeidshof een vormgebrek vertoont, dan is het Hof van Cassatie bevoegd.
• Samenstelling
Elke Rechtbank (of elk Arbeidshof) bestaat uit 3 leden:
- een voorzitter (beroepsmagistraat);
- een sociale rechter (of raadsheer) die de werknemers vertegenwoordigt;
- een sociale rechter (of raadsheer) die de werkgevers vertegenwoordigt.
Deze sociale rechters (of raadsheren) zijn geen beroepsmagistraten, maar werknemers en werkgevers.
• Te volgen procedure
De procedure voor de Arbeidsrechtbank begint met een dagvaarding opgemaakt door een gerechtsdeurwaarder wanneer het gaat om een geschil inzake arbeidsrecht, of met een verzoekschrift – waarvoor geen tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder nodig is – wanneer het om een sociaal zekerheidsrecht gaat.
De werknemer verschijnt persoonlijk of wordt vertegenwoordigd door een advocaat. Hij kan zich ook door een vakbondsafgevaardigde laten vertegenwoordigen.
De procedure is tegensprekelijk, de advocaten of syndicale vertegenwoordigers pleiten voor hun cliënten. De zittingen zijn publiek.
_______________
[1] P. Horion - Stakingsrecht – nota Prud Charleroi – 6 juli 1965 – R.C.J.B., 1966. p.249.
[2] De wet van 16 augustus 1887 op de uitbetaling van de lonen en de wet van 16 augustus 1887 op de industrie- en de arbeidsraden.
[3] J.M. POURART – “Les voies de fait et la juridiction des référés” – Annales de Droit – Leuven 1974 - p. 313 en volgende.