Geschreven: augustus 1940
Deze versie: Deze tekst komt van een fotokopie van een stencil, waarvan de bron en referenties onbekend zijn. Het moet wel uit een uitgave komen die verwantschap heeft gehad met de RAL, aangezien er een advertentie in staat voor het blad Rood.
Transcriptie: Adrien Verlee
HTML: Maarten Vanheuverswyn, voor het Marxists Internet Archive, april 2004
Er is in de ontwikkeling, of correcter, in de ontaarding van de moderne vakbonden over de gehele wereld één gemeenschappelijk kenmerk: namelijk hun toenadering tot, en hun versmelting met, de staatsmacht. Dit proces is in even sterke mate karakteristiek voor de neutrale als voor de sociaaldemocratische, de communistische en anarchistische vakbonden. Dit feit alleen al wijst erop dat de tendens tot versmelting met de staat niet inherent is aan de ene of andere doctrine als zodanig, maar voortvloeit uit de maatschappelijke voorwaarden die al de vakbonden met elkaar gemeen hebben.
Het monopoliekapitalisme berust niet op de vrije concurrentie en op het privé-initiatief, maar wel op een centraal opperbevel. De kapitalistische klieken die aan het hoofd staan van machtige trusts, van de patronale bonden, van bankconsortia enz., controleren het economische leven van op dezelfde hoogte van waarop de staatsmacht dit doet; en op ieder ogenblik nemen zij hun toevlucht tot de samenwerking met deze laatste. Op hun beurt kunnen de vakbonden in de belangrijkste takken van de industrie geen gebruik maken van de concurrentie tussen de verschillende industrieën om er voordeel uit te halen.
Zij moeten het hoofd bieden aan een gecentraliseerde, innig met de staatsmacht verbonden tegenstander. Inzoverre zij op reformistische stellingen blijven staan, dat wil zeggen op stellingen die berusten op de aanvaarding van het privé-bezit, vloeit daar voor de vakbonden de noodzaak uit voort zich aan te passen aan de kapitalistische staat en te vechten voor de samenwerking ermee. In de ogen van de bureaucratie van de vakbeweging bestaat de meest wezenlijke taak erin de staat te bevrijden van de kapitalistische greep door zijn afhankelijkheid van de trusts te verzwakken en hem naar zich toe te trekken.
Deze stelling is volledig in harmonie met de maatschappelijke positie van de arbeidersaristocratie en arbeidersbureaucratie die strijden om bij de verdeling van de superwinsten van het imperialistisch kapitalisme een paar kruimels te bekomen.
In hun redevoeringen doen de travaillistische bureaucraten al het mogelijke om de “democratische” staat het bewijs te leveren van hun welvoeglijkheid en onmisbaarheid in vredestijd en speciaal in oorlogstijd. Met de omvorming van de vakbonden in staatsorganen heeft het fascisme niets nieuws uitgevonden, het drijft slechts alle tendensen die besloten liggen in het imperialisme tot hun uiterste consequenties.
De koloniale en halfkoloniale landen staan niet onder de heerschappij van een inlands kapitalisme, maar onder die van het buitenlandse kapitalisme. De noodzaak tot directe dagelijkse en praktische banden die de magnaten van het kapitalisme en de regeringen die feitelijk van hen afhankelijk zijn met de koloniale en halfkoloniale regeringen verbinden, wordt hierdoor niet afgewend maar integendeel versterkt. Aangezien het imperialistisch kapitalisme in de koloniale en halfkoloniale landen een aristocratisch en bureaucratisch travaillistische laag verwekt, verzoekt deze laatste om de steun van de koloniale en half-koloniale regeringen als beschermers, voogden en soms als scheidsrechters. Dit vormt de belangrijkste maatschappelijke basis van het bonapartistisch en half-bonapartistisch karakter van de regeringen in de kolonies en over het algemeen in de achtergebleven landen. Dit vormt eveneens de basis voor de afhankelijkheid van de reformistische vakbonden tegenover de staat.
In Mexico werden de vakbonden bij de wet tot halve staatsorganismen omgevormd en hebben zij uiteraard een half-totalitair karakter aangenomen. De verstaatsing werd volgens de opvatting van de wetgevers in het belang van de arbeiders doorgevoerd, met het doel hun invloed op het regeringsbeleid en op het economische leven te verzekeren. Maar inzoverre dat het buitenlandse kapitalisme de nationale staat overheerst en inzoverre dat het hem mogelijk is met de hulp van de binnenlandse reactionaire krachten de onstabiele democratie omver te werpen en haar te vervangen door een openlijk fascistische dictatuur, in die mate kan de wetgeving die betrekking heeft op de vakbonden ook gemakkelijk een wapen worden in de handen van de imperialistische dictatuur.
Op het eerste gezicht lijkt het gemakkelijk om uit wat hier vooraf gaat te besluiten dat de vakbonden in het imperialistische tijdperk mee ophouden vakbonden te zijn.
Zij laten bijna helemaal geen plaats meer over aan de arbeidersdemocratie die in de goeie ouwe dagen, toen de vrijhandel het economische toneel beheerste, de inhoud zelf vormde van het innerlijke leven van de arbeidersorganisaties. Bij afwezigheid van de arbeidersdemocratie kan er geen vrije strijd zijn om invloed uit te oefenen op de leden van de vakbond. En hierdoor verdwijnt het voornaamste werkterrein van de revolutionairen in de schoot van de vakbonden.
Een dergelijke stellingname zou nochtans fundamenteel fout zijn. We kunnen het terrein en de voorwaarden van onze activiteit niet kiezen om onze verlangens en onze afkeer alleen te kunnen volgen. Het is oneindig veel moeilijker te strijden om de arbeidersmassa in een totalitaire of in een half-totalitaire staat te beïnvloeden, dan in een democratie, dit is evenzeer toepasselijk op vakbonden wier gehele lot de ontwikkeling weerspiegelt van de kapitalistische staten. Maar we kunnen toch niet verzaken aan de strijd voor de beïnvloeding van de arbeiders in Duitsland eenvoudig omdat het totalitair regime een dergelijk werk uiterst moeilijk maakt. Om precies dezelfde reden kunnen we niet verzaken aan de strijd in de organisaties voor verplichte arbeid die door het fascisme werden opgericht. En nog minder kunnen we verzaken aan een systematisch werk in de schoot van de vakbonden van het totalitaire of half-totalitaire type, eenvoudig omdat zij rechtstreeks of onrechtstreeks afhangen van de arbeidersstaat of omdat de bureaucratie de revolutionairen de mogelijkheid ontneemt om vrij in die vakbonden te werken.
Het is noodzakelijk de strijd te voeren onder al deze concrete voorwaarden die door de voorafgaandelijk ontwikkeling werden geschapen, de fouten van de arbeidersklasse en hun leiders hierbij inbegrepen.
In de fascistische en half-fascistische landen is het onmogelijk om revolutionair werk te verrichten dat niet ondergronds, illegaal en samenzwerend is. Binnen de totalitaire en half-totalitaire vakbonden is het onmogelijk of nagenoeg onmogelijk om anders te werk te gaan dan als samenzweerders. Het is noodzakelijk dat we onszelf aanpassen aan de concrete voorwaarden die in de vakbonden van elk land heersen, met het doel de massa’s niet alleen tegen de burgerij te mobiliseren, maar ook tegen het totalitair regime in de vakbonden zelf en tegen de leiders die dit regime versterken. Het eerste ordewoord voor deze strijd is: volledige en onvoorwaardelijke onafhankelijkheid van de vakbonden tegenover de kapitalistische staat. Dit betekent de strijd om de vakbonden om te vormen tot organen van de uitgebuite massa’s, en niet tot organen van een travaillistische aristocratie.
Deze tweede slogan vloeit rechtstreeks uit de eerste, en veronderstelt om verwezenlijkt te worden de volledige vrijheid van de vakbonden ten overstaan van de imperialistische of koloniale staat.
Met andere woorden, in het huidige tijdperk kunnen de vakbonden geen eenvoudige organen van democratie zijn zoals zij dat in het tijdperk van het concurrentiële kapitalisme waren, en kunnen zij niet langer politiek neutraal blijven, dat wil zeggen zich beperken tot de verdediging van de dagelijkse belangen van de arbeidersklasse. Zij kunnen niet langer anarchistisch zijn, dat wil zeggen de beslissende invloed van de staat in het leven van de volkeren en klassen negeren. Zij kunnen niet langer reformistisch zijn omdat de objectieve voorwaarden geen ruimte meer laten voor ernstige en duurzame hervormingen.
De vakbonden van ons tijdperk kunnen ofwel dienen als bijkomstig instrument van het imperialistisch kapitalisme om de arbeiders ondergeschikt te maken en discipline op te leggen en de revolutie te verhinderen, ofwel integendeel, om de instrumenten te worden van de revolutionaire beweging van het proletariaat. De neutraliteit van de vakbonden behoort volledig en onherstelbaar tot het verleden en is gestorven samen met de vrije ‘democratie’ van de bourgeoisie.
Uit wat vooraf gaat vloeit duidelijk voort dat ondanks de voortdurende ontaarding van de vakbonden en hun voortschrijdende integratie in de imperialistische staat, het werk in de schoot van de vakbonden niet alleen niets aan belang heeft ingeboet, maar zoals tevoren belangrijk blijft en in zekere zin zelfs revolutionair is geworden. De inzet van dit werk blijft wezenlijk de strijd voor de beïnvloeding van de arbeidersklasse. Elke organisatie, elke partij, elke fractie die ten overstaan van de vakbonden een extreme houding durft aan te nemen, dat wil zeggen die in feite de arbeidersklasse de rug toekeert, eenvoudig omdat haar organisatie hem niet aanstaat, is tot ondergang gedoemd. En er dient gezegd dat het hun verdiende loon is.
In zoverre de voornaamste rol in de achtergebleven landen niet gespeeld wordt door het nationale maar door het buitenlands kapitalisme, bezet de nationale bourgeoisie, wat betreft haar maatschappelijke positie, een veel ondergeschikter positie dan diegene die beantwoordt aan de ontwikkeling van de industrie. In zoverre het buitenlandse kapitaal geen arbeiders importeert maar de inlandse bevolking proletariseert, gaat het nationale proletariaat vlug de belangrijkste rol spelen in het leven van het land. Onder deze voorwaarden gaat de nationale regering, in de mate dat zij weerstand tracht te bieden aan het buitenlandse kapitaal, verplicht zijn in meer of mindere mate op het proletariaat te gaan steunen.
De regeringen van deze landen integendeel, die het als onvermijdelijk en als meer winstgevend beschouwen schouder aan schouder met het buitenlands kapitaal op te stappen, vernietigen de arbeidersorganisaties en stellen een min of meer totalitair regime in. Aldus brengen de zwakheid van de nationale burgerij, het gebrek aan traditie van de binnenlandse regering en de min of meer snelle ontwikkeling van het proletariaat de funderingen van elk type van stabiel democratisch regiem aan het wankelen. De regeringen van de achtergebleven landen, dat wil zeggen de koloniale of half-koloniale landen, nemen een bonapartistisch of half-bonapartistisch karakter aan en zij verschillen hierin van elkaar dat de enen zich in de richting van een democratische leiding proberen te oriënteren, waarbij ze steun zoeken bij de arbeiders en boeren, terwijl de anderen een vorm van militaire en politiedictatuur instellen.
Dit eveneens bepaalt het lot van de vakbonden. Ofwel staan zij onder het bijzondere beschermheerschap van de staat, ofwel worden zij onderworpen aan een wreedaardige vervolging. Het beschermheerschap van de staat wordt gedicteerd door twee taken die niet met elkaar in overeenstemming te brengen zijn: ten eerste de gehele arbeidersklasse benaderen en op die manier steun verwerven om aan de overdreven pretenties van het imperialisme weerstand te bieden, ten tweede, de arbeiders discipline opleggen door ze onder controle van een bureaucratie te plaatsen.
Het monopoliekapitalisme is er steeds minder toe bereid zich met de onafhankelijkheid van de vakbonden te verzoenen. Het eist van de reformistische bureaucratie en van de arbeidersaristocratie, die de kruimels van zijn banket toebedeeld krijgen, dat zij beiden in de ogen van de arbeidersklasse tot de politieke politie van het kapitaal worden omgevormd.
Wanneer dit niet tot stand gebracht wordt, dan wordt de travaillistische bureaucratie uitgeschakeld en vervangen door de fascisten. Al de inspanningen van de travaillistische aristocratie in dienst van het imperialisme kunnen haar dus niet lang redden tegen de vernietiging.
De verscherping van de klassentegenstellingen in elk land en van het antagonisme tussen de naties onderling, verwekt een toestand waarin het imperialistische kapitalisme slechts een reformistische bureaucratie kan verdragen (dat wil zeggen tot op een bepaald ogenblik) wanneer deze laatste rechtstreeks als een kleine maar actieve aandeelhouder van de imperialistische ondernemingen, van hun plannen en hun programma’s, zowel in het hart van het land zelf als op wereldvlak handelt. Met het doel zijn bestaan te rekken en niets meer dan dat, moet het sociaal-reformisme in sociaal-imperialisme omgevormd worden. Omdat langs die weg in het algemeen geen uitweg meer is.
Betekent dit dan dat de onafhankelijke vakbonden in het tijdperk van het imperialisme niet mogelijk zijn? Het zou grondig verkeerd zijn de vraag op die manier te stellen. Niet mogelijk zijn onafhankelijke of half-onafhankelijke reformistische vakbonden. Wel mogelijk zijn revolutionaire vakbonden die niet alleen geen steun vormen voor de imperialistische politie, maar die zich met de taak belasten het kapitalistische systeem rechtstreeks omver te werpen. In het tijdperk van het decadente imperialisme kunnen de vakbonden slechts werkelijk onafhankelijk zijn, in zoverre zij zich er in de actie van bewust zijn dat zij de organen van de proletarische revolutie zijn.
In die zin is het overgangsprogramma[1] dat op het laatste congres van de Vierde Internationale aanvaard werd, niet alleen een actieprogramma van de partij, maar is het in zijn fundamentele kenmerken tevens het programma voor de werking in de vakbonden.[2]
De ontwikkeling van de achtergebleven landen wordt gekenmerkt door haar gecombineerd karakter. Met andere woorden, de laatste snufjes van de imperialistische technologie, economie en politiek worden in deze landen gecombineerd met traditionele achterstand en primitivisme. Deze wet kan in de meest diverse sferen van de ontwikkeling van de koloniale en halfkoloniale landen, de sfeer van de vakbonden daarbij inbegrepen, vastgesteld worden.
Het imperialistische kapitalisme gaat hier onder haar meest cynische en onbedekte gedaante te werk. Zij transporteert de meest geperfectioneerde methodes van haar tirannieke overheersing naar maagdelijke bodem.
In de ontwikkeling van de vakbeweging over de gehele wereld heeft men in de laatste periode een zwaai naar rechts en het onderdrukken van de interne democratie kunnen vaststellen. In Engeland werd de ‘minderheidsbeweging’ in de vakbonden (niet zonder tussenkomst van Moskou) verpletterd: de leiders van de vakbeweging zijn vandaag, speciaal op het vlak van de buitenlandse politiek, gehoorzame agenten van de conservatieve partij. In Frankrijk was er geen plaats voor een onafhankelijk bestaan van de stalinistische vakbonden. Zij verenigden zich met het zogenaamde anarchosyndicalisme onder de leiding van Jouhaux, en het resultaat van deze eenmaking was de algemene verplaatsing van de vakbeweging, niet naar links, maar naar rechts. De leiding van de CGT[3] is het meest directe en openlijke agentschap van het Frans imperialistisch kapitalisme.
In de Verenigde Staten heeft de vakbeweging in de loop van de laatste jaren een sterk bewogen periode doorgemaakt. De opkomst van de CIO heeft klaarblijkelijk revolutionaire tendensen, die in de arbeidende massa’s werkzaam zijn, aangetoond. Opmerkelijk en betekenisvol tot in de hoogste graad is nochtans het feit dat de nieuwe uiterst linkse vakbond reeds onder de stalen vuist van de imperialistische staat viel toen ze nauwelijks was opgericht. De strijd tussen de leiders van de oude federatie en die van de nieuwe is in ruime mate te herleiden tot een strijd voor het veroveren van de sympathie van Roosevelt en zijn kabinet.
Niet minder levendig, hoewel in een andere zin, is de ontwikkeling of de ontaarding van de Spaanse vakbeweging. In de socialistische vakbonden werden al de leidende elementen die in zekere mate de onafhankelijkheid van de vakbeweging vertegenwoordigden, opzij geschoven. Wat betreft de anarchosyndicalistische vakbonden, deze werden omgevormd tot instrumenten van de republikeinse bourgeoisie. Hun leiders werden conservatieve bourgeois-ministers. Het feit dat deze gedaanteverandering plaats greep in de burgeroorlog doet niets af van haar betekenis. De oorlog is de voortzetting van de politiek. Zij versnelt de ontwikkelingsprocessen, legt hun fundamentele karakteristieken bloot, vernietigt alles wat verrot, vals of dubbelzinnig is, en houdt alleen datgene in stand dat essentieel is.
De zwaai naar rechts van de vakbonden was te wijten aan de verscherping van de sociale en internationale tegenstellingen. De leiders van de vakbeweging voelden, begrepen of werden verondersteld te begrijpen dat het geen tijd was waarin men het spelletje van de oppositie moest spelen. Iedere oppositiebeweging in de schoot van de vakbeweging, en in het bijzonder aan de top, dreigt een formidabele massabeweging uit te lokken en op die manier moeilijkheden te scheppen voor het nationale imperialisme. Dit motiveert de zwaai naar rechts van de vakbonden en de opheffing van de arbeidersdemocratie binnenin de vakbonden. De fundamentele karakteristiek, namelijk de evolutie naar het totalitaire regime, bepaalt de arbeidersbeweging van de gehele wereld.
We moeten ook Nederland in herinnering brengen, waar de reformistische vakbeweging niet alleen een steun was voor het imperialistische kapitalisme, maar waar ook de zogezegde anarchosyndicalistische organisatie onder controle stond van de imperialistische regering. De secretaris van de organisatie, Sneevliet, was ondanks zijn platonische sympathieën voor de Vierde Internationale, als afgevaardigde in het Nederlandse parlement, er in de eerste plaats voor geïnteresseerd dat de bliksems van de regering zijn vakbond niet kwamen treffen.
In de Verenigde Staten heeft het ministerie van Arbeid met zijn uiterst linkse bureaucratie zich de taak opgelegd de vakbeweging aan de democratische staat ondergeschikt te maken, en we moeten bekennen dat het zich met enkele successen van die taak gekweten heeft.
De nationalisatie van de spoorwegen en van de petroleumvelden in Mexico heeft natuurlijk niets gemeen met het socialisme. Het is een staatskapitalistische maatregel van een achtergebleven land dat zich op die manier aan de ene kant tegen het buitenlandse imperialisme, en aan de andere kant tegen zijn eigen proletariaat probeert te beschermen. Het beheer van de spoorwegen en van de petroleumvelden onder de controle van de arbeidersorganisaties heeft niets gemeen met arbeiderscontrole over de industrie. Want per slot van rekening is het beheer in handen van de arbeidersbureaucratie, die wel onafhankelijk is van de arbeiders, maar omgekeerd volledig afhankelijk is van de burgerlijke staat. Deze maatregel die uitgaat van de heersende klassen is erop gericht de arbeidersklasse te disciplineren, en haar nog meer te doen werken voor de ‘gemeenschappelijke’ belangen van de staat die zich schijnbaar oplossen in de belangen van de arbeidersklasse zelf.
In werkelijkheid bestaat de taak van de bourgeoisie erin de vakbonden in hun hoedanigheid van organen voor de klassenstrijd te liquideren, en ze te vervangen door een vakbondsbureaucratie als leidend orgaan van de burgerlijke staat over de arbeiders. Onder die voorwaarden bestaat de taak van de revolutionaire voorhoede erin strijd te voeren voor de volledige onafhankelijkheid van de vakbonden en voor de invoering van de werkelijke arbeiderscontrole over de aanwezige vakbondsbureaucratie die werd omgevormd tot administratie van de spoorwegen, de petroleumondernemingen, enz.
De gebeurtenissen uit de laatste periode die de oorlog is voorafgegaan, hebben zeer scherp aan het daglicht gebracht dat het anarchisme (dat vanuit theoretisch oogpunt nog steeds liberalisme is dat tot zijn uiterste gedreven wordt), in de praktijk een pacifistische propaganda was binnen het kader van de democratische republiek wiens bescherming het zocht. Indien wij abstractie maken van de individuele terroristische daden enz., dan vertegenwoordigt het anarchisme als systeem van de beweging van de massa’s en van de politieke actie, slechts propagandamateriaal onder de vreedzame bescherming der wettelijkheid. In de crisismomenten doen de anarchisten dikwijls het tegenovergestelde van wat zij in vredestijd prediken. Dit feit werd met betrekking tot de Commune van Parijs door Marx zelf aangeduid. En op een nog veel grotere schaal herhaalde het zich in de ervaring van de Spaanse Revolutie.
De democratische vakbonden in de oude zin van het woord, dat wil zeggen organen in wier kader verschillende tendensen in de schoot van éénzelfde massaorganisatie min of meer bestaan. Zoals het onmogelijk is terug te keren tot een democratische burgerlijke staat, zo is het onmogelijk om terug te keren tot de oude arbeidersdemocratie. Het lot van de ene weerspiegelt het lot van de andere. Het is een vaststaand feit dat de onafhankelijkheid van de vakbonden, in een klassenbetekenis, in hun verhouding tot de burgerlijke staat, onder de huidige voorwaarden slechts verzekerd kan worden door een volkomen revolutionaire leiding, met name de Vierde Internationale.
Natuurlijk mag en moet deze leiding rationeel zijn en moet zij aan de vakbonden het maximum aan democratie verzekeren dat onder de huidige concrete voorwaarden maar denkbaar is. Zonder het politiek leiderschap van de Vierde Internationale echter, is de onafhankelijkheid van de vakbonden onmogelijk.
Augustus 1940, L. Trotski
_______________
[1] Het overgangsprogramma, met als ondertitel: De doodsstrijd van het kapitalisme en de taken van de Vierde Internationale — noot van de redactie
[2] Trotski laat op deze plaats van het manuscript plaats open om het verband tussen werking in de vakbonden en het overgangsprogramma verder uit te leggen. Het is duidelijk dat hierin een sterk argument ten voordele van de militaire training onder controle van de vakbonden besloten ligt. De volgende idee ligt erin besloten: ofwel dienen de vakbonden voor gehoorzame ronselaars van het imperialistische leger en van de imperialistische oorlog, ofwel trainen zij de arbeiders in zelfverdediging en revolutie. — noot van de Engelse vertaler
[3] Het betreft hier de CGT van Jouhaux nadat de stalinisten uitgesloten waren — noot van de redactie