Geschreven: mei 1973
Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, mei 1973, nr. 3, jg. 1.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Wanneer in de Europese pers sprake is over Israël, gaat het in het algemeen over het conflict tussen Israël en de Arabische landen. De laatste tijd heeft men echter veel over Israël horen spreken, niet in verband met problemen van extern-politieke of militaire aard, maar over een ander conflict, dat binnen de Israëlische maatschappij zelf. De “Zwarte Panters”, en de talrijke stakingen die praktisch tegelijkertijd zijn uitgebroken, hebben de klassenstrijd in Israël weer aan de orde gesteld.
En inderdaad, we staan zonder twijfel voor een spectaculaire opgang van de strijd in de Israëlische maatschappij. Naast de steeds talrijker wilde stakingen, het steeds strijdvaardiger optreden van de “Zwarte Panters”, ontwaakt de strijdlust ook in andere sectoren: de organisatie van jonggehuwden, die zich voor schrijnende woningnood geplaatst zien; de religieuze partijen, die een grotere vat op de opvoeding opeisen; de “liberalen”, die de strijd voor de scheiding tussen Kerk en Staat weer hebben opgenomen; sommige groepen, ook onder studenten en scholieren, die aspecten van de gevestigde macht beginnen te betwisten. Staan we hier voor een echte wending in de klassenstrijd in Israël? Kan deze de fakkel overnemen van de strijd aan de grenzen na de nederlagen van het Palestijnse verzet?
Reeds sinds twee jaar verdedigt de Israëlische arbeidersklasse haar eisen op een steeds radicaler manier. De laatste devaluatie echter bracht een evolutie met zich mee in de strijdlust van het Israëlische proletariaat, zowel kwalitatief als kwantitatief. De dollarcrisis[2] vormde een aanleiding voor de Israëlische regering om een oplossing te zoeken voor het grote probleem van haar economie: het tekort op de betalingsbalans.
Maar samen met de devaluatie, was de belangrijkste maatregel een zeer sterke vermindering van de regeringssubsidies op de basisproducten (brood, zuivelproducten, enzovoort), wat onmiddellijk een spectaculaire prijsstijging met zich meebracht. Gecombineerd met de loonstop betekende dat een sterke daling van de koopkracht van alle loontrekkenden in Israël. Vandaar dit harde en algemene antwoord van de arbeidersklasse.
In juni 1971 waren er al meer dan 70.000 stakers in verschillende sectoren van de publieke- en privé economie. Of de sector nu geprivilegieerd was (havenarbeiders, elektriciteitssector) of integendeel arm en traditioneel slecht georganiseerd (ziekenhuispersoneel, postbeambten), al deze stakingen kenmerkten zich door een voor Israel hoge strijdbaarheid. Hoewel aanvankelijk de openbare sector door de strijd meer geraakt werd dan de privé-industrie, was er na de devaluatie geen enkele sector waaraan de crisis is voorbijgegaan. Enkele voorbeelden: douaniers, postbeambten, ziekenhuispersoneel, havenarbeiders, elektriciteitspersoneel, arbeiders van de luchtvaartindustrie, mijnwerkers in de kopermijnen, en de arbeiders van tientallen privé bedrijven zijn in de loop van 1971 in staking gegaan.
Meestal, en vooral in de openbare sector zijn deze stakingen spontaan, zonder instemming van de Histadroet,[3] zelfs ondanks haar dreigementen. Geplaatst voor de onmacht van de Histadroet, en voor het gevaar heel haar loonpolitiek te zien instorten, moest de regering snel ingrijpen. Eerst verzoenend: zij werd gedwongen tot een prijsverlaging van 5 à 10 % voor sommige voedingswaren waarvan de prijs soms wel met 20 % gestegen was. Maar naast dit meer symbolische dan doeltreffende gebaar heeft de regering, met steun van de Histadroet, haar toevlucht genomen tot een hele reeks pressiemiddelen en tot een antistakingswetgeving.
Tegenover de vastberadenheid van het ziekenhuispersoneel is de “socialistische” minister Viktor Chemtov (Mapam, “linkse” arbeiderspartij) overgegaan tot oproeping in militaire dienst. Zonder een einde te maken aan de staking, werd het personeel hierdoor gedwongen aanwezig te zijn op het werk en opdrachten uit te voeren, onder bedreiging van zeer zware gevangenisstraffen. In een hysterische verklaring heeft Dayan overigens geëist dat de regering elke staker, die de normale werking van de Staat in gevaar bracht, zou laten opsluiten. De oprichting van arbeidersrechtbanken, een verplichte stakingsaanzegging van twee weken, zijn slechts de eerste tekenen van een wetgeving die het stakingsrecht in Israël ernstig zou beknotten.
Onder druk van de Histadroet worden deze maatregelen op het ogenblik slechts toegepast tegen de minst bevoorrechte en minst georganiseerde sectoren van de Israëlische arbeidersklasse. Maar noch door dreigementen, noch door administratieve- of politiemaatregelen kan de beweging vandaag worden tegengegaan. Integendeel: zij zijn olie op het vuur: bij steeds bredere lagen van de arbeidersklasse tasten zij nog meer het toch al geringe vertrouwen aan dat Histadroet en de regering (op economisch vlak) genoten. Trouwens, reeds dreigen nieuwe groepen betrokken te raken in het conflict: onderwijzers, verpleegsters, ingenieurs, enzovoort.
Het komende jaar 1972 belooft dus warm te worden voor de klassenstrijd in Israel. Betekent dit nu dat we aan een “normalisering” van de Israëlische maatschappij toe zijn? Aan een toestand waarin, zoals in heel de ontwikkelde kapitalistische wereld, de hoofdtegenstelling in de maatschappij die tussen proletariaat en bourgeoisie is? Kunnen we stellen, zoals sommigen beweren, dat Israel een traditionele burgerlijke maatschappij is, en dat het zionisme niets anders is dan de ideologie van de dominerende bourgeoisie?
Hoe belangrijk ook, de recente strijd van het Israëlische proletariaat mag ons niet op een dwaalspoor brengen. Het zionistische karakter van de Staat Israel en zijn rol in de Arabische wereld staan ons niet toe de lijn door te trekken, en een doorgroeien van de economische strijd van de Israëlische arbeidersklasse naar een revolutionaire strijd, in het kader van een Israëlische revolutie te verwachten. Zeker, de Israëlische maatschappij is een kapitalistische maatschappij, dus een maatschappij verdeeld in klassen, wat klassenstrijd met zich meebrengt. De Israëlische arbeidersklasse heeft niet gewacht tot het einde van de jaren ’60 om haar eigen strijd te voeren. Maar de Staat Israël is niet slechts een kapitalistische Staat, hij is ook een kolonisatiegebied, met alle gevolgen van dien. Wij zullen ons enkel bezighouden met twee kenmerken van Israël.[4]
Allereerst is er de rol die het zionisme en de Staat Israël steeds gespeeld hebben in het conflict tussen de Arabische massa’s en hun onderdrukkers: het imperialisme en zijn plaatselijke bondgenoten (feodale of kleinburgerlijke). Niets zou de oprichting, midden in het imperialistische tijdvlak, kunnen verklaren van een “onafhankelijke” Staat die niet economisch wordt uitgebuit, maar die juist geniet van een economische steun zonder weerga. Niets, behalve het feit dat deze Staat een dienst kan bewijzen aan het imperialisme. Deze dienst is door de zionistische leiders zelf meermaals duidelijk omschreven: de rol van waakhond voor de imperialistische belangen in een permanent onrustige Arabische wereld. De oorlog van 1956 moest een einde maken aan het gevaar dat Nasser betekende in de ogen van het Franse en Britse imperialisme. Die van 1967 was een antwoord op het gevaar van het “linkse” regime in Syrië, en een substituut voor de “noodzaak” om in te grijpen indien koning Husseins troon in gevaar mocht komen (dat liedje kennen we al meer dan vijftien jaar). Deze rol van Israël sinds zijn ontstaan levert een militaire en economische steun op van de imperialistische mogendheden: Frankrijk, Groot-Brittannië, West-Duitsland en vooral de Verenigde Staten.
Israël is dus een bevoorrecht land dat, waar het politiek wordt uitgebuit door het imperialisme, door de steun van datzelfde imperialisme, productiekrachten heeft kunnen ontwikkelen boven elke verhouding tot zijn eigen bronnen van rijkdom.
Het is duidelijk dat vooral de Israëlische bourgeoisie heeft kunnen genieten van de kapitalen die door de imperialistische bourgeoisie zijn geïnvesteerd of zelfs geschonken. Maar de arbeidersbureaucratie, die als leidende sociale laag de taak had de toevloed van buitenlands kapitaal te verdelen, heeft daarvan niet alleen de opkomende Israëlische bourgeoisie laten profiteren. Met die kapitalen heeft deze bureaucratie het essentiële deel van de industrie geschapen, duizenden woningen gebouwd, een zekere beroepsopleiding van de arbeiders mogelijk gemaakt, en een hele sociaaleconomische infrastructuur opgebouwd. Ook de Joodse arbeidersklasse krijgt dus de kruimels van de imperialistische steun aan Israël.
In deze zin is de Joodse arbeider dus bevoorrecht boven de Arabische, in ruil voor zijn rol als soldaat en politieagent tegenover de Arabische wereld. Dit betekent geenszins dat de Israëlische arbeidersklasse niet revolutionair zou kunnen zijn. Het betekent wel dat de ontwikkeling van de Israëlische arbeidersklasse in revolutionaire zin in functie staat van de ontwikkeling van het revolutionaire proces in de gehele Arabische wereld. In die zin is de definitie van Israël als de “Kozakken van het Midden-Oosten” gerechtvaardigd. De Kozakkenmaatschappij was verdeeld in klassen, maar haar rol als politievolk van het tsarenrijk gaf aan al haar klassen bepaalde voorrechten boven de rest van de Russische massa’s. De Kozakkenboer werd uitgebuit door zijn heersende kaste en een klassentegenstelling bracht hem daartegen in opstand.
Lenin heeft zeer goed aangetoond dat het bevoorrechte karakter van de Kozakkenmaatschappij in haar geheel maakte dat de klassenstrijd van de uitgebuite Kozakken afhankelijk was van de ontwikkeling van de strijd van alle Russische volken. Zoveel mogelijk heeft de Tsaar de toespitsing van de strijd tussen de Kozakken verhinderd; door het toekennen van nieuwe voordelen, om toch maar zijn politievolk als zodanig te behouden. Slechts in een revolutionaire situatie, als er enkel een keuze overblijft tussen het verlies van zijn privileges en het verlies van zijn leven bij pogingen het oude regime te redden tegenover de revolutionaire krachten, komen de “arme Kozakken” terecht in het andere kamp en keren zij hun wapens tegen hun leiders en tegen dat oude regime.
Deze – relatieve – analogie met de Kozakken heeft weliswaar slechts enige waarde wanneer wij het “Arabische Oosten” als een reële eenheid zien, als het terrein van een min of meer homogene klassenstrijd, als een sociaaleconomische eenheid, zowel in zijn heersende als in zijn uitgebuite klassen.[5] Wanneer men deze realiteit ontkent, wordt het zionisme niet meer dan de ideologie van een heersende bourgeoisie in Israel; dan kan er gesproken worden van een Israëlische, Egyptische, ..., socialistische revolutie. Dat is de positie van sommige “linkse” zionisten en van hun lambertistische tweelingbroers. Maar dan zouden ze wel sommige ongerijmdheden moeten uitleggen: de oprichting van een burgerlijke Staat, niet economisch uitgebuit door het imperialisme, en dat midden in de 20e eeuw; de economische politiek van Israel die tegen elke specifiek-economische logica ingaat; de vorming van een Israëlische bourgeoisie; de systematische quasi-algemene weigering om op grote schaal goedkope Arabische arbeidskrachten op te slorpen; de zeer besliste intentie om de Gazastrook te annexeren, die geen enkel economisch belang heeft, eerder dan de Sinaï die rijk is aan olie en andere grondstoffen, enzovoort...
Voor ons stellen die problemen zich niet, want wij analyseren de Israëlische realiteit in het kader van de eenheid die de Arabische wereld vormt. Zoals de gehele neokoloniale wereld wordt deze gekenmerkt door de tegenstelling tussen het imperialisme en de plaatselijke massa’s die erdoor uitgebuit worden. De plaatselijke heersende klassen, of ze nu feodaal of burgerlijk zijn, hebben wel hun deel in de uitbuiting, maar zijn niet fundamenteel bepalend voor de grote economische en politieke beslissingen. Zij zijn slechts tussenpersonen tussen het imperialisme en de uitgebuite massa’s. De rol van de zionistische Staat is die van een andere tussenpersoon, maar dan veel trouwer en veel doeltreffender. Het imperialisme zal Israël politiek en economisch blijven steunen zolang het belangen te verdedigen heeft in de Arabische wereld. Deze rol van politieagent van de imperialistische belangen in de streek is het belangrijkste aspect van het zionistische karakter van de Staat Israël. Betekenis en perspectieven van de Israëlische binnen- en buitenlandse politiek worden erdoor bepaald, en dit geldt ook voor de strijd van het Israëlische proletariaat.
Een tweede belangrijk punt voor het begrijpen van de gevolgen van het zionistische karakter van Israël betreft het karakter van zijn arbeidersklasse. Deze arbeidersklasse staat aan het begin van de ontwikkeling van een klassebewustzijn. Van kleinburgerlijke oorsprong, heeft het Israëlische proletariaat geen verleden, geen echte strijdervaring. De Israëlische arbeiders komen vooral voort uit oosterse landen zonder proletarische traditie; het eerste beeld dat ze gekregen hebben van een arbeiderspartij waren de verschillende “linkse” zionistische partijen (Mapam, Mapai); hun eerste kennismaking met een vakbond was de Histadroet.
Maar de Histadroet heeft niet meer weg van een vakbond dan de Mapam van een arbeiderspartij. De Histadroet en de Mapai (voorloper van de huidige arbeiderspartij) zijn niet ontstaan op een klassebasis, maar met als doel de schepping van een Joods kapitalisme in Palestina. De secretaris-generaal van de Histadroet, I. Ben Aharon, heeft dit zeer goed uitgedrukt in een interview:
“De Histadroet is ongetwijfeld het enige vakverbond ter wereld waarvan de statuten een politiek programma bevatten. De verkiezingen gebeuren er op basis van de partijen en niet van de vakcentrales. Alle partijen in het parlement zijn vertegenwoordigd in de Histadroet, wat de conflicten binnen de leiding verklaart. Het zijn politieke en ideologische conflicten (...). Onder deze partijen hebben de arbeiderspartijen 65 % van alle mandaten ontvangen.
De Histadroet wordt dus gekenmerkt door zijn actieve deelname aan het politieke, economische en sociale leven van het land. Ons doel is de opbouw van een vrije socialistische arbeidersmaatschappij in dit land. Er zijn echter problemen die voorgaan: op het ogenblik bevinden wij ons nog in het stadium van het opnemen van vluchtelingen, de hereniging van hen die verspreid waren, de opbouw van het land en de verdediging van zijn fysieke bestaan.”
De statuten van de Histadroet en zijn rol tijdens de laatste 50 jaar kunnen dit kapitale punt slechts bevestigen: de Histadroet is zelfs geen reformistisch vakverbond. Hij is een organisatie op nationale basis, en niet op klassebasis. Hij is een instelling die heeft toegelaten een economische infrastructuur op poten te zetten, daarna de grootste werkgever is geworden (met een greep op ongeveer een kwart van de nationale productie), en de meest zekere borg vormt voor de gevestigde sociale orde.
Met de politieke partijen is het nog slechter gesteld. De Mapai heeft nooit een klasselijn verdedigd. De Mapam, getrouw aan het oude principe van de revolutie in etappes, heeft de socialistische revolutie steeds op de achtergrond gelaten. Voor haar komt die pas na de opbouw van een kapitalistische Joodse samenleving in Palestina. De trouw van de “linkse” zionistische partijen eerst in Palestina, daarna in Israël, geldt het zionisme en de zionistische Staat, en niet de arbeidersklasse. Op zichzelf reeds verklaart dit feit de logica van hun herhaalde “verraad”. De Israëlische arbeiders hebben dus geen enkele klasse-organisatie, vakbond of partij, hoe reformistisch ook. Het is de rol van een revolutionaire organisatie bij te dragen tot het ontwikkelen van een klassebewustzijn. In het imperialistische tijdvak moet dit nu wel overal ter wereld boven het stadium van een economisch bewustzijn uitgroeien; maar het zionistische karakter van de Israëlische maatschappij dwingt de revolutionaire organisatie ertoe dit klassebewustzijn vanaf het begin op een politieke leest te schoeien. In een land waar de economische overwegingen van de leidende lagen nog bepaald worden door de politieke rol van het zionisme binnen de imperialistische belangen; in een land waar de “arbeidersorganisaties” volledig geïntegreerd zijn, waar de nog jonge arbeidersklasse heterogeen is en geen enkele strijdervaring heeft, kan het niet anders of het klassebewustzijn dient politiek te zijn.
De strijd van het Israëlische proletariaat – hoe heldhaftig en radicaal ook – kan niet op een spontane en organische manier doorgroeien in een politieke strijd tegen het bestaande regime. Het is de taak van de revolutionaire organisatie de zin van deze strijd in politieke termen om te zetten, om de bepaaldheid aan te tonen van de meeste economische en sociale maatregelen van een Israëlische Staat die gegrond is op het zionisme.
Daarom heeft de Israëlische Socialistische Organisatie (Matzpen) vanaf haar oprichting steeds begrepen dat het zinloos zou zijn revolutionaire propaganda te voeren in de arbeidersklasse, wanneer die propaganda zich niet vanaf het begin zou plaatsen op het standpunt van een volledige verwerping van de zionistische structuren van de Israëlische samenleving. Onze slogans tegen de Histadroet en “voor de oprichting van een onafhankelijke en strijdbare vakbond” waren veel meer dan “economische” leuzen. Zij hadden een duidelijke politieke betekenis, door het verband te ontmaskeren tussen het “verraad” van de Histadroet en zijn aanvaarden van het zionistische karakter van de Staat Israël.
Het gaat hier om een perfecte illustratie van de wet van ongelijkmatige en gecombineerde ontwikkeling. De strijd van het Israëlische proletariaat zal slechts een politieke betekenis en een perspectief krijgen in het kader van een algemene strijd tegen de Staat Israël, dat wil zeggen tegen de politieke rol van het zionisme in het conflict tussen imperialisme en Arabische massa’s. Het enige revolutionaire perspectief voor het Israëlische proletariaat bestaat erin haar strijd te verbinden met die van het hele proletariaat in het gebied. Niet alleen tegen hun lokale uitbuiters, feodale of burgerlijke regimes in de Arabische landen of de zionistische Staat, maar vooral tegen de werkelijke meester van die uitbuiters: het imperialisme. Hieraan dient toegevoegd te worden dat, indien de toekomstige rol van de revolutionaire organisatie zeer belangrijk is in Israël, de ontwikkeling van de revolutionaire strijd in de Arabische landen bepalend zal zijn voor de groei van het klassebewustzijn van het Israëlische proletariaat.
Maar heeft, binnen deze algemene analyse, de recente strijd van de Israëlische arbeiders geen diepere betekenis? Het antwoord is zonder twijfel bevestigend: wij staan inderdaad voor een reële wending in de sociaaleconomische structuren en in de verhouding tussen de klassen in de Israëlische maatschappij.
Na de recessie van 1965-66, heeft de oorlog van 1967 de Israëlische economie toegelaten uit de put te komen waarin zij zich bevond. Een belangrijke toevloed van vreemd kapitaal, en de noodzaak sommige delen van haar bewapening zelf te produceren, hebben de Israëlische economie toegelaten een grote sprong voorwaarts te maken. Sinds zijn ontstaan heeft Israël geen echte industrialisering gekend. De industrialisering was praktisch op het niveau van 1948 gebleven. De wil echter om meer en meer onafhankelijk te zijn van het buitenland wat de bewapening betreft, en een zeer grote toevloed van buitenlands kapitaal, hebben de Israëlische regering ertoe aangezet voor het eerst zeer belangrijke investeringen te doen in de opbouw van een moderne en zware industrie. Een laattijdige industrialisering, doorgevoerd door de Staat op basis van een bewapeningsindustrie, is niet nieuw. Duitsland en Japan werden op die manier geïndustrialiseerd.
Om deze primitieve accumulatie te realiseren moest in Duitsland en Japan de arbeidersklasse gemuilkorfd worden, ten koste waarvan immers die accumulatie tot stand gekomen is. De gewelddadige vernietiging van de arbeidersorganisaties door het fascisme was de enige manier om het proletariaat te neutraliseren. De zogenaamde arbeidersorganisaties in Israël echter waren vanaf het begin al volledig geïntegreerd in de zionistische Staat. Het was dus niet nodig hen onmondig te maken; de Staat kan hen gebruiken om de arbeiders te neutraliseren. Dit verklaart de meer dan passieve houding van de Histadroet tegenover de arbeidersstrijd, zijn steun zelfs aan de krachtige maatregelen van de regering (oproepingen, antistakingswet, bedreiging met aanhoudingen).
De ideologie van de “heilige unie” had voor enige tijd toegelaten dat het Israëlische proletariaat geremd werd in de verdediging van haar koopkracht. Zo we al sinds 1968 getuige zijn geweest van vrij belangrijke stakingen, zij staan niet in verhouding tot de toename van de uitbuiting gedurende die vier laatste jaren. De daling van het reële loon van een Israëlische arbeider sinds 1968 wordt op 25 tot 30 % geschat. Vroeg of laat moest dit aanleiding geven tot het ontwaken van de strijdlust die wij nu meemaken.
Deze nieuwe industrialisering heeft een dubbele sociale consequentie: eerst en vooral de spectaculaire versterking van de Israëlische bourgeoisie. Tot in 1968[6] heeft deze nooit een belangrijke rol gespeeld in het politieke en economische leven van de zionistische Staat. Zowel met betrekking tot de politieke macht als voor haar invloed op de grote economische beslissingen was haar rol volledig bijkomstig. De noodzaak na 1968 om een gunstig klimaat te scheppen voor de buitenlandse investeringen en voor een immigratie uit de ontwikkelde kapitalistische landen, dreef de sociaaldemocratische zionistische bureaucratie ertoe een ware lokale bourgeoisie te scheppen. Dat wordt bedoeld met de “2000 miljonairs van Sapir” (minister van financiën van Israël). Zo het juist is dat hun greep op de Israëlische economie steeds groter wordt, is het toch verkeerd – tenminste op dit ogenblik – hen te beschouwen als de enige heersende klasse in Israel. De grote lijnen van de economische politiek worden nog steeds bepaald door de zionistische bureaucratie. Zij beslist nog steeds over de bestemming van het buitenlandse kapitaal en van bijna 60 % van de door de Israëlische arbeiders geproduceerde meerwaarde. Sinds de oorlog van 1967 is het gewicht van de lokale bourgeoisie zeer sterk toegenomen, gedeeltelijk juist door een steeds groeiende deelname van Joods-Amerikaanse investeerders. Meer en meer staat de nationale- en Histadroet sector een deel van zijn kapitaal af ten voordele van de Joodse lokale en buitenlandse bourgeoisie.
Een tweede gevolg van die industrialisering is een toegenomen differentiëring binnen het Israëlische proletariaat. Aan de ene kant is er het industriële proletariaat, op een organischer manier gebonden aan de Histadroet, en daardoor genietend van bepaalde voordelen. Aan de andere kant is er de grote meerderheid van het proletariaat van Oosterse afkomst, verbonden aan de meest achtergebleven sectoren van de Israëlische economie, en die net voldoende betaald worden om niet van honger om te komen. Opnieuw een concreet voorbeeld van de ongelijkmatige en gecombineerde ontwikkeling: een maatschappij die voor haar ontwikkeling behoefte heeft zowel aan een proletariaat dat geschoold is en waarop Histadroet en sociaaldemocratische partijen hun macht vestigen, als aan een grote massa ongeschoolde arbeiders, vaders van grote gezinnen, zonder enige politieke en organisationele ervaring. Uit deze laatste laag, ongeveer de helft van de bevolking, zijn de “Zwarte Panters” voortgekomen.
Deze “Zwarte Panters” en de steeds grotere lagen van het milieu dat zij vertegenwoordigen, stoten in hun economische- en beroepseisen op de Histadroet, en in hun politieke en culturele eisen op de grondslag zelf van het zionisme. Dit is zeker geen toeval. Voor de meest “bevoorrechte” lagen van het Israëlische proletariaat kan een economische strijd voor een rechtvaardige inkomensverdeling mogelijk schijnen binnen het systeem zelf en met behulp van de Histadroet. Maar voor de minst bevoorrechte sectoren is het duidelijk dat er een tegenstelling bestaat tussen de oplossing van hun economische en culturele problemen en de doeleinden die het zionisme zich gesteld heeft (immigratie, schepping van een “Europese Staat in het Midden-Oosten”, de oorlog en de prijs ervan).
In hun bestaan zelf kunnen de Israëlische arbeiders dus de tegenstelling voelen die er bestaat tussen de verwezenlijking van hun verlangens en die van de objectieven van de zionistische Staat. De arbeiders begrijpen welke hindernis de Histadroet vormt voor hun spontane strijd; de Oosterse Joden voelen van hoe weinig tel de nationale eenheid is in hun dagelijkse leven; en de jongeren begrijpen dat de oorlog in het land zelf moet worden gevoerd wanneer ze naar hun krotten terugkeren.
Deze onbewuste botsing van de arbeiders met de basis zelf van de zionistische praktijk in politieke en organisatorische termen vertalen, dat is de rol van de revolutionaire organisatie. Wij moeten de voorhoede van de arbeidersklasse duidelijk laten zien niet alleen wat de uitbuitingsverhoudingen zijn, maar ook waardoor deze in Israël meer in het bijzonder worden bepaald, namelijk door de zionistische structuur van de maatschappij. Zolang we hierin niet zijn geslaagd, zal de strijd van het Israëlische proletariaat geen reëel gevaar kunnen betekenen voor de kapitalistische en zionistische Staat, waardoor zij uitgebuit worden. Want het spreekt vanzelf dat, zolang het Israëlische proletariaat zich aan de kant van het imperialisme bevindt – en dat is de rol die het opgedrongen wordt door het zionisme – dit imperialisme alles zal doen om de Staat Israël militair en vooral economisch te steunen; in een mindere mate geniet op haar beurt ook het Israëlische proletariaat van deze toestand.
De eerste taak van de Israëlische revolutionairen is dus de strijd van het proletariaat te politiseren, door deze te verbinden met de functie die de Staat Israel vervult in het gehele revolutionaire proces in het Arabische Oosten; haar tweede taak is slechts de organisatorische consequentie van het voorafgaande, namelijk de strijd van het Israëlische proletariaat te verbinden met die van alle uitgebuite massa’s in het gebied. Want de rol die wij het zionisme toebedelen heeft slechts zin wanneer men de gehele Arabische wereld en zijn revolutionair proces als een eenheid beschouwt, met zijn eigen ongelijkmatige en gecombineerde ontwikkeling. Dit is inderdaad het standpunt waar wij van uitgaan, en daarom is ons doel bij te dragen tot de verwezenlijking van de revolutionaire partij voor heel het gebied. Het gaat hier niet om broederlijke en internationalistische banden tussen de Egyptische, Syrische, Israëlische, ... revolutionaire partijen, maar om de opbouw van een regionale revolutionaire partij op basis van een globale eenheidsstrategie voor de revolutionaire kernen in de verschillende landen van de streek.
Dit laatste punt is de logische en noodzakelijke conclusie uit de toepassing op een lokale situatie van de wet van de ongelijkmatige en gecombineerde ontwikkeling, zo duidelijk uiteengezet door Trotski.
De ontwikkeling van de strijd van het Israëlische proletariaat in revolutionaire zin zal er niet op een organische manier komen; zij hangt vooral af van de ontwikkeling van de revolutionaire krachten in de gehele Arabische wereld, en voor een ander deel van de bekwaamheid van de revolutionaire kern in Israel om de betekenis en de perspectieven van haar strijd in politieke termen om te zetten.
Deze rol hebben wij ons toegemeten. Zonder illusies te koesteren over de huidige betekenis van de strijd van het Israëlische proletariaat, hebben wij ons tot taak gesteld een band te slaan tussen de voorhoede van de Israëlische arbeidersklasse en de revolutionaire strijd van de Arabische massa’s. Door de opbouw van een regionale revolutionaire partij en door de strijd van de Joodse en Arabische massa’s een echte proletarische lijn te geven zullen wij er pas in slagen imperialisme, zionisme en Arabische reactie te bestrijden voor een Socialistische Arabische Wereld.
_______________
[1] Dit artikel dateert van einde 1971. Het werd eerder gepubliceerd in ISRAC 6 dec. 1971 (uitgegeven door het “Comité d’action révolutionnaire israélien à l’étranger”, CARISE, en F. Maspero, Parijs). De gegevens uit de actualiteit zijn in grote lijnen echter actueel gebleven. Hetzelfde geldt uiteraard voor de scherpzinnige theoretische analyse van de Israëlische maatschappij. M. Warschawsky is lid van het PB van de Israëlische Socialistische Organisatie, Matzpen (staat op het standpunt van de IVe Internationale). De noten zijn van de vertaler.
[2] W. bedoelt natuurlijk de eerste dollarcrisis van 1971.
[3] Zowel grootste werkgever als enig vakverbond in Israël. Belangrijk onderdeel van het zionistische establishment. Opgericht in 1920 ter bescherming van de “Joodse arbeid” tegen de Palestijnen (wier levensniveau belangrijk lager lag dan dat van de Europese immigranten, en die een geduchte concurrentie betekenden op de arbeidsmarkt).
[4] Voor een nadere detaillering van het eigenaardige klassekarakter van Israël, zie ook oa: A. Orr en M. Machover: La nature de classe de la société israélienne in hetzelfde ISRAC-nummer. Zie hiervoor ook het Dossier Israël in ROOD, 4e jaargang, nummers 35 en 38 (van 19/9 en 12/10/72).
[5] Deze stelling wordt grondiger uitgediept in: N. Weinstock: Le mouvement révolutionnaire arabe, Maspero, Parijs 1970. Interessant is ook de brochure van M. Pablo: The Arab Revolution, Publications Of Fourth Internationaal, 1959.
[6] In de tekst staat tot twee maal toe “1948”. De context en alle serieuze bronnen wijzen er echter op dat dit 1968 moet zijn. (Cf. hiervoor ook: N. Weinstock: Le sionisme contre Israël, Maspero, Paris 1969, en ook het eerder geciteerde artikel van Orr en Machover).
Enige citaten:
“De Palestijnse crisis kan opgelost worden door een akkoord tussen de Joodse minderheid en de Arabische bevolking in het kader van een Arabische Staat. Het gehele Joodse probleem kan slechts opgelost worden door het kapitalisme te verslaan, dat de ware schuldige is van sociale en nationale haatgevoelens.”
Quatrième Internationale – sept. 45
“Wij zijn een generatie van kolonisten, en zonder helm en geweer zouden we geen boom kunnen planten of geen huis kunnen bouwen. Laten we ons niet intimideren door de haat van honderdduizenden Arabieren om ons heen. Laten we ons hoofd niet afwenden uit angst dat onze hand zou beven. Dit is het lot van onze generatie. Laten we gereed staan, gewapend, sterk en onverzettelijk, anders zal het zwaard uit onze handen glijden en zullen wij vernietigd worden.”
Moshe Dayan – 1956