Marc Vandepitte

Che Guevara en het socialisme met een menselijk gelaat
De moeilijke vergelijking tussen Cuba en de Sovjet-Unie


Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1996, nr. 3, september, jg. 30
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


Verwant
Ernesto Che Guevara
Leve socialistisch Cuba!
‘Welkom’ ... Trotski

Carlos Tablada, Het economisch denken van Che Guevara, Berchem: EPO, 1995, 253 p.


Che was voor mij reeds lang geen onbekende. Als scholier al maakte ik in de jaren zeventig een werkje over deze Argentijnse revolutionair. Mijn sympathie is altijd gebleven. De betekenis van zijn ideeën en van zijn persoon is mij echter pas duidelijk geworden in Cuba zelf. Daar kwam ik onder de indruk van de draagwijdte van zijn gedachtegoed, wellicht omdat het daar nog echt leeft. Ook het belang van zijn voorbeeld en persoonlijkheid viel mij op: de revolutionaire moraal, de morele integriteit, de volle overgave. Zijn leven is nog steeds een sterk model voor vele Cubanen.[1] In de jaren ’60-’70 was Che het idool hij uitstek van de toenmalige ‘revolutionaire mode’ in het Westen. Het was een mode die niet gespeend was van enige romantiek. Die periode is nu reeds lang voorbij. Romantiek en strijd maakten plaats voor cynisme en postmodernisme. Che belandde op de vuilnisbelt. De Westerse consumptiementaliteit lijkt zelfs te zijn doorgedrongen tot het politieke veld. Daar wil ik echter niet aan meedoen. Che is niet ‘out’. Er valt nog steeds veel van hem te leren. Ernesto Guevara is de meest markante figuur van de revolutionaire traditie in het Latijns-Amerika van de jaren ’50-’60. Zijn gedachtegoed is de kristallisatie van het beste van de revolutionaire praktijk van die periode, het behoort tot het kruim van de revolutionaire traditie op wereldvlak. Carlos Tablada legt in zijn boek ook omstandig uit waarom het denken van Che over economie vandaag, na de val van de Berlijnse Muur, zo belangrijk is.

Het boek is zeer uitdagend en schuwt de polemiek niet. Het overstijgt de provincialistische discussies die wij in links Vlaanderen gewoon zijn. Carlos Tablada geeft op een heldere en intelligente wijze het economisch gedachtegoed van Che weer. Voor al diegenen die nog steeds op zoek zijn naar een economisch alternatief voor het kapitalisme, is het boek een must. Che’s gedachtegoed over economie, is de neerslag van een uniek revolutionair experiment, met die beperking dat de grondlegger ervan het slechts kortstondig kon meemaken. Het boek is dus een aanrader. Toch roept het fundamentele vragen op. Enkele ervan wil ik hier uitwerken. Ik laat mij niet in met exegetische kwesties, maar beperk mijn kritiek tot enkele hoofdgedachten. Ook de meer economisch-technische kwesties of discussies van de jaren ’60-’70 met het Leerboek Politieke Economie van de Academie der Wetenschappen van de USSR, laat ik buiten beschouwing. Mijn vragen betreffen wezenlijke kwesties voor de gehele samenleving en het revolutionaire project in Cuba, die voor vandaag en voor de toekomst belangrijk zijn in Cuba of elders. Het gaat er mij niet om het ultieme gelijk van Tablada of van Che Guevara te bewijzen of te weerleggen, maar wel om de vragen die het boek oproept en die voor ons nuttig zijn om aan te raken.

Theorie en praktijk


Voor een goed begrip van mijn kritiek of vragen, is het nuttig even stil te staan bij een basisgedachte van het marxisme: de onlosmakelijke band tussen theorie en praktijk. Het marxisme als wetenschap heeft slechts zin in zoverre het verbonden is met de praxis, met de strijd. Theorie en praktijk kunnen elkaar niet missen, er is een voortdurende wisselwerking tussen beide. De theorie is oriënterend voor de praktijk en omgekeerd treden de praktijk of de realiteit corrigerend op voor de theorievorming. Er zijn dan ook minstens twee mogelijke ontsporingen naargelang de wisselwerking tussenbeide niet goed meer functioneert of als één van de twee polen overbenadrukt wordt.

1. Bij een overaccentuering van de praktijk, wordt de theorie daar al vlug aan ondergeschikt. De oorspronkelijke ideeën verworden dan tot legitimatie van de actuele machtsuitoefening, tot een set vaste en universele waarheden, een canon. Dat is wat na verloop van tijd in de Sovjetacademieën is gebeurd. Dat wordt terecht door Tablada en Guevara bekritiseerd.

2. Als ideeën loskomen van de werkelijkheid, van de historische gebeurtenissen, dan bestaat het gevaar van utopische ontaarding. Men neemt een gemakkelijke positie in, want de werkelijkheid kan niet tegenspreken, kan niet corrigerend optreden. Kritiek wordt dan net iets te gemakkelijk. Vanuit een dergelijke positie wordt de weerbarstigheid van de werkelijkheid ook vlug onderschat. Voluntarisme, avonturisme en idyllische opvattingen zijn daar vaak het gevolg van. Dat gevaar vindt men bij de trotskisten, maar eveneens bij aanhangers van Che en bij Tablada. Wij moeten in het oog houden dat de ideeën van Che slechts gedeeltelijk en kortstondig in de praktijk werden gebracht. Zijn economische blauwdruk – voor zover daar sprake kan van zijn – heeft nooit de toets van de harde werkelijkheid (moeten) doorstaan. Het is niet zeker dat zijn ideeën deze confrontatie en toets zouden hebben overleefd. Dat betekent dat het economisch gedachtegoed van Che enkel maar hypothetisch geformuleerd kan worden. En dat staat in tegenspraak met de grote stelligheid waarmee Tablada Che’s ideeën poneert.

Ik diep dit verder uit aan de hand van twee kwesties: het kopiëren van het Sovjetmodel en het ‘socialisme met een menselijk gelaat’. Daarna behandel ik nog twee deelkwesties en eindig ik met een slotvraag.

Kopiëren van het Sovjetmodel


Het marxisme is geen universele canon. Dat wordt voortdurend herhaald in het boek en daarin heeft Tablada gelijk. Een revolutie van een ander land simpelweg kopiëren is onzinnig. Elke revolutie is idiosyncratisch, heeft een onherleidbare eigenheid (p. 82). Het tropisch marxisme op zijn Cubaans is uniek. De specificiteit ervan onderschatten of verwaarlozen is gevaarlijk en kan tot serieuze problemen leiden. Vanaf het begin en vooral in de jaren ’70 werden in Cuba meer en meer maatregelen genomen die het land moesten kneden naar het model van de grote broer, de Sovjet-Unie. Dat was volgens Tablada een fundamentele flater. Dat had volstrekt moeten vermeden worden.

De vraag is echter of men dat zo eenvoudig kan stellen, of en in welke mate dat vermeden kon worden én of Che en Tablada zich hier niet te voluntaristisch opstellen. Carlos Tablada geeft zelf aan dat de druk vanuit de Sovjet-Unie zeer groot was: “De Cubanen moesten onvermijdelijk een hoge politieke prijs betalen voor de Sovjethulp” (p. 40). Maar hij trekt daar de consequenties niet uit. Men moet zich de vraag stellen of een klein en kwetsbaar eiland, dat voor zijn overleven verregaand materieel en politiek afhankelijk was van één enkele beschermheer, het zich kon permitteren om politiek, ideologisch en economisch volstrekt een eigen, onafhankelijke koers te varen, eventueel tegen de beschermheer in. Dat lijkt mij weinig waarschijnlijk en eerder utopisch. Dezelfde vraag moet trouwens vandaag gesteld worden i.v.m. met de opening naar, en afhankelijkheid van, de wereldmarkt. Ook vandaag zijn er puriteinen voor wie elke toegeving in de richting van het kapitalisme en de wereldmarkt uit den boze is. Het lijkt een weinig realistische opstelling.

Tot daar het kopiëren. Nu iets meer over het Sovjetmodel zelf. Mijns inziens bevat Tablada’s boek een redeneerfout. Het is ongetwijfeld zo dat het nabootsen van de Sovjet-Unie veel nadelige effecten heeft veroorzaakt in Cuba. Maar daaruit afleiden dat het model zelf niet deugde, is onjuist. Het is niet omdat het voor Cuba verkeerd was het Sovjetmodel te implementeren, dat dit model zelf slecht was voor de Sovjet-Unie of dat het überhaupt als model voor anderen of voor de toekomst geen enkele waarde zou hebben. Ik ben het met Tablada eens dat wij de bolsjewistische revolutie niet hagiografisch moeten behandelen. Men moet lessen trekken uit het verleden, maar dat veronderstelt wel dat wij het verleden correct in kaart proberen te brengen.

Vooreerst moet men een onderscheid maken tussen verschillende Sovjetmodellen. Het Sovjetmodel is in de loop van zijn ontwikkeling krachtig geëvolueerd. Het model van de jaren ’30 verschilt grondig van dat van bijvoorbeeld de jaren ’60. Men moet dus verduidelijken als men het over hét Sovjetmodel heeft. Ten tweede maakt Tablada een karikatuur van de situatie, schetst hij de zaken te zwart-wit. Hij heeft het aangaande de Sovjet-Unie over een “totalitair marxisme” (p. 21), en over de Cubaanse revolutie over “het eerste integraal communistisch menselijk project dat erin slaagde de economie in functie van de mensen te plaatsen” (p. 56). Het problematische van de terminologie “totalitair marxisme” heb ik elders uitgewerkt.[2] Ook Hobsbawm stelt dat het concept “totalitair” niet van toepassing is op het Sovjetsysteem.[3] Wat het tweede citaat betreft, kan men opmerken dat de verwezenlijkingen van de Sovjet-Unie hier behoorlijk worden gebanaliseerd. Zelfs in de gedegenereerde Sovjet-Unie was de toestand van de Sovjetburgers van perifere regio’s, bijvoorbeeld Turkmenistan of Kazachstan, in vergelijking met hun volksgenoten net over de grens, onvergelijkbaar beter.[4] Men kan moeilijk volhouden dat de economie, zelfs in de zogenaamd ontaarde vorm en ondanks alle moeilijkheden en tekorten, daar niet in functie van de mens stond. De situatie na de val van de Berlijnse Muur bevestigt dit alleen maar.

Ook op het vlak van de theorievorming is de schets van Tablada ongenuanceerd en op het randje af aanmatigend. De Russische revolutie heeft blijkbaar niet veel meer voortgebracht dan gedegenereerde theorievorming, terwijl de Cubaanse revolutie kennelijk een “hoger peil” heeft bereikt (p. 26), ze “dichter bij de Marx” staat (p. 69) en in haar rangen “de belangrijkste schepper van de marxistische interpretatie” herbergt (p. 32). Deze visie is heel problematisch. Elke revolutie is noodzakelijkerwijze eenzijdig en kan veel leren van andere revoluties. Zelfgenoegzaamheid is geen revolutionaire deugd. De Russische revolutie heeft een grote schat aan inzichten en ervaringen voortgebracht. Een grondige(r) studie van die geschiedenis is voor de huidige periode meer dan ooit nodig. Er vallen daaruit heel wat lessen te trekken, ook voor Cuba. Eén van de toekomstige uitdagingen in Cuba is de waarschijnlijke heropleving en verharding van de klassenstrijd, als gevolg van het invoeren van kapitalistische maatregelen. Op het vlak van de klassenstrijd en scherpe ideologische analyses, lijkt mij de Cubaanse revolutie tot nog toe weinig te hebben voortgebracht. De ervaringen van de jaren ’20-’30 in de Sovjet-Unie zouden hier wel eens een uitstekende inspiratiebron kunnen zijn. Juist nu de materiële input van de Sovjet-Unie grotendeels is weggevallen, zou de ideologische inbreng vanuit de Sovjetgeschiedenis wel eens heel belangrijk kunnen zijn.

Socialisme met een menselijk gelaat


Schietschijf in Tablada’s boek is het Sovjetsysteem dat hij kenmerkt als bureaucratisch, paternalistisch en totalitair. Dat is zowat de antithese van het Cubaans model, of eigenlijk de ‘Che-versie’ van dat model. Het onmenselijke staat tegenover het menselijke, het sciëntisme tegenover het humanisme. Bovendien geeft Tablada het waarom van de ontaarding: een slechte interpretatie van het marxisme, te weten “dogmatisch, mechanisch, vervreemdend en sciëntistisch”, de enge partijopvatting en het invoeren van kapitalistische elementen (pp. 32 e.v., 49 e.v., 74). De vergelijking lijkt mij ahistorisch, de verklaring van de zogenaamde ontaarding idealistisch. Dit is des te vreemder, omdat Tablada zelf aangeeft dat de geopolitieke en strategische context zeer belangrijk is om historische gebeurtenissen te duiden (p. 55). “Deze objectieve factoren bepalen dus de grenzen en mogelijkheden vanwaar de revolutionaire activiteit kan vertrekken” (p. 93). Maar opnieuw denkt hij dit niet consequent door.

Als wij het citaat van Tablada ernstig nemen dan moeten wij in de eerste plaats focussen op de “objectieve factoren” om een zinvolle en eerlijke vergelijking te kunnen maken van twee revoluties. Laten we deze denkoefening maken. Om alle misverstanden te vermijden, Cuba gaat gebukt onder een crimineel embargo en onder ongelofelijke agressie vanwege de V.S., de Westerse media, enz. Het behoort samen met de bombardementen op Irak en de imperialistische betrokkenheid in de genociden in Afrika tot de grote schandalen van de naoorlogse periode. Het discrediteert zonder twijfel de Westerse beschaving. Maar dit gezegd zijnde, moeten wij durven vaststellen dat de Cubaanse revolutionaire situatie in vergelijking met de Russische zeer comfortabel is. Cuba is een klein, homogeen land. De belangrijkste contrarevolutionaire krachten hebben na de revolutie het eiland snel verlaten. Het land heeft nooit een burgeroorlog gekend. De militaire interventies en destabilisatiepogingen zijn niet te vergelijken met de slachtingen die plaats vonden op het Sovjetgebied. Maar vooral, de Cubanen hadden een beschermheer. Tablada ziet dit ook: “Een enorm belangrijk element van onze objectieve realiteit was dan ook dat Cuba, in tegenstelling tot bolsjewistisch Rusland, niet alleen stond” (p. 94).

Welnu, deze tussen aanhalingstekens vrij gunstige voorwaarden waren niet aanwezig in de Sovjet-Unie. Het land was onmetelijk groot, zeer heterogeen samengesteld en stond er inderdaad alleen voor. De Sovjet-Unie beleefde een praktisch voortdurende staat van beleg, sleepte zich van de ene oorlog naar de andere. Het land kende daardoor een verschrikkelijk harde klassenstrijd, mede versterkt door een opgedrongen moderniseringsdictatuur. In vergelijking daarmee was ten eerste de klassenstrijd in Cuba uitermate zacht. Ten tweede was er geen moderniseringsdictatuur nodig – dit vuile werk was reeds opgeknapt door de Sovjet-Unie op wiens industriële en technologische steun men nu kon reken. Ten derde kon repressie vermeden worden. Daarom was en is het ook zo’n sympathieke revolutie. Cuba kon de teugels losser laten terwijl de Sovjet-Unie een strak regime en dus ook een strakke marxistische interpretatie werd opgedrongen. Om het eenvoudig te zeggen, Cuba kon zich een ‘Che’ permitteren en de Sovjet-Unie niet. Binnen de ruimte die in Cuba voorhanden was, kon het “humanistisch marxisme” van Che of het ‘socialisme met een menselijk gelaat’ gedijen. Of omgekeerd en eigenlijk beter uitgedrukt: ‘Che’ was de expressie van die ‘comfortabele situatie’.

Kortom, het was voor Cuba niet zinvol om het Sovjetmodel klakkeloos na te volgen. Maar ook het omgekeerde is waar: het Cubaans model of het ‘Che-model’ moet men niet projecteren op de Sovjet-Unie. Zo keert het verwijt van Tablada aan het adres van de Cuba-autoriteiten als een boemerang terug naar hemzelf. Dat alles wil weer niet zeggen dat Che geen belangrijke bijdrage zou hebben geleverd aan de revolutionaire theorievorming, integendeel. Wat in de Sovjet-Unie kennelijk niet kon, kon in Cuba wel. De unieke bijdrage van Che bestaat er o.a. in om, daar waar de voorwaarden voorhanden zijn, het ‘menselijk gelaat’ te geven aan de revolutie. Dat is van onschatbare en onvervangbare waarde. Maar het is belangrijk die voorwaarden niet uit het oog te verliezen.

Wij moeten echter nog een stap verder gaan en kijken naar de actuele en toekomstige situatie in Cuba. De beschermheer is weggevallen. Kapitalistische mechanismen en krachten ontwikkelen zich nu, waardoor de klassenstrijd onvermijdelijk zal ontluiken, toenemen en verharden. Nu de ‘comfortabele’ positie is weggevallen, is het zeer de vraag of de revolutie zo ‘sympathiek’ zal kunnen blijven, of en in welke mate de ideeën van Che in zo’n penibele toestand nog van toepassing zullen zijn. Mij lijkt het erop dat bij een toenemende klassenstrijd de ideeën van Lenin over de partij wel eens van doorslaggevend belang zouden kunnen zijn, eerder dan de ideeën van José Martí en Che Guevara. Op het einde kom ik daarop terug. Solidariteitsbewegingen moeten voor de toekomst in elk geval rekening houden met een eventuele verstrakking en dus een mogelijk minder ‘sympathiek’ karakter van de Cubaanse revolutie. Klassenstrijd is geen lachertje, en nog minder sympathiek of romantisch.

De rol van het bewustzijn


In het kader van een ‘humanistisch marxisme’ wordt “de ontwikkeling van het bewustzijn als drijvende kracht voor de mensheid naar het communisme” (p. 18), de “rol van het individu” (p. 28) en de “de ontplooiing van de subjectieve elementen” (p. 38) sterk benadrukt. Opnieuw zijn dat voor Tablada belangrijke zo niet beslissende elementen, die het succes van Cuba én de mislukking van de Sovjet-Unie verklaren. Uiteraard zal niemand ontkennen dat deze factoren heel belangrijk zijn. Maar ook hier schetst Tablada de zaken te zwart-wit. Ik beperk mij tot ‘het bewustzijn’.

Ten eerste was de factor van het bewustzijn in de Sovjet-Unie sterk aanwezig, zeker in de beginperiode. Deze factor vervaagde als gevolg van de harde economische omstandigheden en de economische hoogdringendheid, en naarmate de historische leiders kwamen te overlijden. Ten tweede werd er wel degelijk veel belang gehecht aan het bewustzijn, voornamelijk via onderwijs en propaganda. Het probleem was echter dat het na verloop van tijd niet meer aansloeg. En dat brengt ons bij het derde punt. Mijns inziens is de probleemstelling van Tablada/Guevara verkeerd. Niet het bewustzijn maar wel de legitimatie en de politieke hegemonie zijn sleutelkwesties in het ontsporen van de bolsjewistische revolutie. Omwille van de zeer moeilijke omstandigheden, de bikkelharde klassenstrijd, enz. heeft het eenpartijsysteem in de Sovjet-Unie, net zoals trouwens in vele derdewereldlanden als gevolg van de mislukking van de ‘ontwikkeling’, zijn legitimiteit gaandeweg verloren en heeft het zijn hegemonie nooit echt kunnen ontplooien.[5] Laten wij andermaal naar Cuba kijken. Veronderstel dat de levensstandaard op het eiland, als gevolg van de ernstige economische crisis, nog verder daalt. Het bewustzijn mag nog zo hoog zijn, er mogen bij wijze van spreken nog honderd ‘Che’s’ rondlopen; in het geval van een nog verder dalende levensstandaard, is de revolutionaire leiding zijn legitimiteit en hegemonie kwijt. Zelfs een superbewustzijn kan tegen hongerende magen niet op. Dat is trouwens de reden waarom de Cubaanse regering uiterst pijnlijke maatregelen moet treffen: het gelijkheidsbeginsel wordt (tijdelijk?) opgeofferd en kapitalistische mechanismen worden ingevoerd om het absolute minimum te verzekeren.

Het volk, de voorhoede en de partij


Che Guevara drukt zich graag uit in termen van ‘het volk’ en ‘de mens’. In een klassenloze maatschappij lijkt dat adequaat. Dat stadium is in Cuba echter geenszins bereikt en de recente evolutie gaat in de tegenovergestelde richting. Met de ‘dollarisering’ en het toelaten van het ‘vrij initiatief’ zal Cuba niet alleen met een dualisering worden geconfronteerd, maar, belangrijker nog, met de opkomst van klassen of subklassen. Dan zullen de categorieën ‘het volk’ en ‘de mens’ niet langer volstaan om de maatschappelijke dynamiek op het spoor te komen. Op dat moment zal men een scherpe klassenanalyse dienen te maken. Onze bedenking over de partijopvatting gaat in dezelfde richting. Enerzijds is voor Tablada de voorhoede zeer belangrijk (p. 54 e.v.). Maar anderzijds neigt hij ertoe de leninistische opvatting te verwerpen of althans af te zwakken (p. 24 e.v.). Wat hij daar concreet onder verstaat is niet echt duidelijk. Wel kiest de auteur duidelijk voor de “participatieve democratie” (p. 22). Welnu, elders beschrijft hij hoe in een economisch relatief gunstige periode, in het hart van de staat en de partij interne samenzweringen en contrarevolutionaire complotten opdoken (p. 38). Als dat al het geval was in een rustige periode, dan zie ik niet goed in hoe in het licht van toenemende klassenstrijd, verhoogde Amerikaanse agressie en -infiltratie, toekomstige destabilisatiepogingen zullen kunnen worden verijdeld zonder een stevige partijleiding en zonder een vorm van democratisch centralisme.

Slotvraag


Voor Che Guevara is het invoeren van kapitalistische instrumenten – te beginnen met de NEP – de uiteindelijke oorzaak van het mislukken van de bolsjewistische revolutie (p. 72 e.v.). Een historisch alternatief wordt echter niet geboden. Wat er ook van zij, als dat zo is, dan ziet de toekomst van Cuba er zeer slecht uit. De huidige economische crisis én de corresponderende hervormingsmaatregelen lijken eerder structureel dan wel conjunctureel te zijn. De waardewet wordt partieel ingevoerd, marktelementen doen hun intrede, de totaalplanning wordt losgelaten.


Moet Cuba daaraan verzaken, volledig of gedeeltelijk? Zijn de ideeën van Che daarvoor bruikbaar? Het is merkwaardig dat Tablada over deze kwesties met geen woord rept in zijn lange inleiding.

Als conclusie kan men stellen dat het boek heel relevante vragen oproept en aanleiding geeft tot interessante debatten. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de grootheid van de figuur van Che Guevara. Het boek van Tablada is dan ook meer dan verdienstelijk.

_______________
[1] ‘Persoonlijke navolging’ of het ‘persoonlijk voorbeeld’ is in het Westen ofwel sterk gecommercialiseerd: in de decadente idolatrie van megasterren, ofwel verspiritualiseerd: in de cultus van vrome innerlijkheid en onberispelijkheid.
[2] Vandepitte M., Lyotard en Marx, in Vlaams Marxistisch Tijdschrift 1995 nr. 4, p. 55-56.
[3] Hobsbowm E., Een eeuw van uitersten. De twintigste eeuw 1914-1991, Utrecht: Het Spectrum, 1994, p. 454.
[4] Zie bijvoorbeeld de studies van prof. Navarro, samengevat in Van Duppen D., Socialisme, révisionisme et capitalisme, in Etudes Marxistes, 1993 nr. 17, p. 35-40.
[5] Cfr. Amin S., Trente ans de critique du système soviétique (1960-1990), in Africa Development 1991, nr. 2, 73-94, p. 76.