Discussie

De Arabische revolutie - Haar problemen en perspectieven


Bron: De Internationale, 1974, nr. 2, juli, jg. 2
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

Laatst bijgewerkt:


Verwant
De crisis van het Midden-Oosten
Zionisme en arbeidersstrijd in Israël
De wortels van Israëls geweld

Onderstaand discussie-artikel werd geschreven door kameraden van de Matzpen-marxistisch, uit Israël, de revolutionair-marxistische groep uit Libanon en de Internationalistische Communistische Liga uit Irak in samenwerking met kameraden van het Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale.
Het artikel is dus geen resolutie of zo, maar een bijdrage tot de analyse en de verdere uitwerking van de strategische taken voor de revolutionaire beweging in het Midden-Oosten.


De Arabische revolutie heeft een belangrijke rol gespeeld in de laatste twee golven van de koloniale revolutie. Tegen het eind van de jaren ’50, stond de Algerijnse revolutie vooraan in de strijd voor nationale onafhankelijkheid en culmineerde enige jaren later in een proces van maatschappelijke radicalisering die een tijd lang het Cubaanse model benaderde; tegen het eind van de jaren ’60 vestigde de Palestijnse verzetsbeweging zich in een hernieuwd opleven van de wereldrevolutie als frontlinie van de anti-imperialistische strijd.

Maar iedere keer verborg de ontwikkeling van de strijd in één regio de afwezigheid van een globale strategie. In het geval van Algerije en Palestina was er een tendens om het geheel waar zij deel van uitmaakten te vergeten. De imperialisten en hun Arabische vazallen hadden er een aanzienlijk belang bij om deze versnippering te bevorderen: de taak van de revolutionairen was deze te bevechten.

De Vierde Internationale heeft zich niet aan deze taak onttrokken. In ieder voorkomend geval heeft zij de strijd van de sectoren in hun werkelijke context geplaatst – de Arabische revolutie in zijn geheel.


In historisch opzicht heeft de Arabische revolutie een belang dat ver uit gaat boven dat van haar regionale componenten. Zij is op zichzelf een integraal onderdeel van de revolutionaire beweging van de Oosterse volkeren. Buiten haar intrinsieke belang – voortkomend uit de meer dan honderd miljoen mensen die erbij betrokken zijn en uit de rol van het Arabische gebied als energiereservoir en bron van financiële hulpmiddelen voor het imperialistische Westen heeft de Arabische revolutie aanzienlijke consequenties in andere gebieden. Voornamelijk om geografische en culturele redenen (zoals de islam) heeft er een uitwisseling plaatsgevonden met grote gedeelten van Azië, Afrika en zelfs Europa (door de gastarbeiders in het bijzonder).

Dit belang van de Arabische revolutie valt samen met de taken waarmee zij geconfronteerd wordt; waarvan de belangrijkste ongetwijfeld de beëindiging van de imperialistische controle van het Arabische gebied is, het winnen van de reële en totale bevrijding van de Arabische natie.

1 De Arabische en de permanente revolutie


1. Al voor de ontdekking van olie, was het Arabische gebied begeerd door de imperialisten om haar buitengewone strategische positie als een brug tussen het Westen, het Oosten en zwart Afrika; alsook om haar eigen rijkdom. In de tweede helft van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste vond een geleidelijke verovering van de Arabische gebieden van het Ottomaanse Rijk plaats door de Europese koloniale machten, met Groot-Brittannië en Frankrijk voorop. Vanuit Algerije breidde Frankrijk zijn rijk uit tot Marokko en Tunesië, terwijl het Britse imperialisme zijn invloed consolideerde in de Nijlvallei en zich vestigde in het zuidelijk deel van het Arabische schiereiland, daarmee haar route op India verzekerend. De akkoorden, die volgden op de Eerste Wereldoorlog verdeelden de Mashriq (Het Nabije Oosten) tussen de twee Europese machten in de vorm van koloniale mandaten. Op deze manier werd de klassieke koloniale territoriale verdeling van het gebied volbracht.

De Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan al deze regelingen. De Arabische koloniën of semikoloniën kregen de één na de ander hun onafhankelijkheid in een proces dat culmineerde in de Algerijnse bevrijdingsoorlog, terwijl een paar gebieden op het Arabisch schiereiland, die sindsdien hun onafhankelijkheid hebben gekregen onder Brits protectoraat bleven. Evenals elders kwam er in de Arabische landen een eind aan één vorm van imperialistische overheersing, maar bleven andere vormen bestaan. Bepaalde imperialistische machten werden er hier en daar uit gegooid. Een andere kwam daarvoor in de plaats, soms onder het mom van antikolonialisme – het Amerikaans imperialisme, de voornaamste overwinnaar van de Tweede Wereldoorlog. Tegenwoordig bestaan er naast de aanwezigheid van imperialistisch kapitaal drie vormen van imperialistische overheersing in het Arabische gebied:
- “indirecte” overheersing door economische afhankelijkheid. Het imperialisme heeft de meeste Arabische economieën beperkt tot de rol van exporteur van één of haast één agrarisch of mijnproduct (olie, katoen, etc.). Deze landen blijken afhankelijk te zijn van de kapitalistische wereldmarkt, die hen totaal de nek kan omdraaien, vooral wanneer de markt beheerst wordt door een kartel, zoals het geval is met olie. Hun enige manoeuvreerruimte komt voort uit concurrentie tussen de imperialisten. Zij kunnen deze tegen elkaar uitspelen, zeker wanneer de nieuwere machtiger is dan de oude.
- Quasi-directe militair-politieke overheersing. Dit is het geval met de emiraten en marionettenmonarchieën, wier militair apparaat vast gecontroleerd wordt door de imperialisten en die zich alleen op basis van imperialistische steun kunnen handhaven (dit geldt voor bijna alle olieproducerende gebieden in de Perzisch/Arabische golf).
- Koloniale overheersing in het geval van de zionistische staat Israël, die een gebied bezet houdt, waarvan de oorspronkelijke Arabische bewoners verdreven werden om een militair bastion te vestigen om de belangen van het imperialisme te verdedigen. De belangrijkste functie van dit bastion was het Suezkanaal en de rest van Mashriq te bewaken, het voortgaan van de anti-imperialistische strijd binnen de perken te houden. Het garnizoen bestaat uit de massa van de Joodse arbeiders die door het bedrieglijk en uiterst reactionaire zionisme internationaal gerekruteerd worden en in Palestina geplaatst.


2. Het Westers imperialisme vormt de oorsprong van de fragmentatie van het Arabisch gebied. Historisch herenigde het Ottomaanse Rijk alle gebieden die gearabiseerd waren door de islamitische verovering onder dezelfde autoriteit (behalve Marokko en het zuidelijk deel van het Arabische schiereiland). Deze hereniging versterkte de objectieve basis voor de ontwikkeling van een Arabische natie. Er bestond een gemeenschappelijke taal en cultuur, evenals een geschiedenis bepaald door dezelfde bezetter en dus het bewustzijn van een gemeenschappelijke toekomst.

Wat ontbrak was een klasse die deze nationale aspiratie kon vertegenwoordigen bij afwezigheid van haar smeltkroes bij uitstek, de nationale markt – de economische basis voor een natie. Er waren in het begin van de negentiende eeuw zekere uitingen van nationalisme. Maar deze waren meer regionaal dan Arabisch, een weerspiegeling van de verwerping van de Ottomaanse overheersing door die elementen die deze als bijzonder repressief ondervonden: vervolgde stammen of semifeodale autoriteiten; intellectuelen en christenen.

Bij de onderlinge verdeling van het gebied trokken de Britse en Franse imperialisten grenzen die de vorming van een Arabisch nationaal bewustzijn geblokkeerd hebben.

Verder hebben zij verschillende soorten regionaal, etnisch of religieus particularisme aangemoedigd overeenkomstig het bekende “verdeel en heers”-devies. Maar door tegelijk de penetratie van het kapitalisme in de Arabische gebieden te bevorderen door de oude voorkapitalistische autarkie van de agrarische gebieden te ondermijnen en door in de steden communicatiemiddelen te ontwikkelen die de groei van stedelijke lagen bevorderden, hebben de imperialisten de materiële basis gelegd voor de Arabische natie, zelfs terwijl zij deze fragmenteerden. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is het Arabisch nationaal bewustzijn werkelijk algemeen geworden. Zij werd bevorderd door drie factoren:
a) de opkomst van de koloniale revolutie;
b) de beperkte Arabische industrialisering in de Tweede Wereldoorlog, dankzij het isolement en de verzwakking van de Britse en Franse koloniale systemen;
c) tenslotte de Palestijnse oorlog van 1948, die door de vestiging van een anti-Arabische staat in het Midden-Oosten, de meest effectieve katalysator verschafte voor de Arabische nationale aspiraties.


3. Vandaag is het bewustzijn tot dezelfde nationaliteit te behoren stevig geworteld in de Arabische massa’s, zelfs in de maatschappelijk meest achtergebleven gebieden (het Arabisch schiereiland) en die gebieden waar de imperialisten de diepste culturele indrukken hebben achtergelaten (de Franse Maghreb-kolonieën). Dit bewustzijn is vaak in een direct politieke vorm doorgedrongen, gepropageerd door de anti-imperialistische stromingen en bevorderd door de opeenvolgende agressiedaden van de zionistische staat. De kunstmatigheid van de huidige verdeling in staten in het Arabisch gebied is absoluut flagrant. Deze staten werden eruit gehakt in overeenstemming met de imperialistische belangen. Dus wat is Irak buiten het somtotaal van de aan de Iraq Petroleum Company verleende concessies? (omdat het een gedeelte van Koerdistan omvat, is het zeker geen nationale eenheid). Wat heeft de Libanese staat gevormd, of de Soedanese, een mengelmoes van gemeenschappen bepaald door het imperialisme? Wat is de Algerijnse staat anders dan een vroeger Frans departement? Wat is “Saoedi” Arabië anders dan een grote concessie aan de Amerikaanse Aramco? Ga zo maar door.

De versnippering van de Arabische natie is meer dan ooit anachronistisch en gaat tegen de loop van de geschiedenis in. Het blokkeert de economische ontwikkeling van het Arabische gebied door het ontstaan van een uniforme nationale markt tegen te houden en staat de aspiraties van de overgrote meerderheid van de Arabieren in de weg. Arabische nationale eenwording is een historische en economische noodzaak. Het is de wezenlijke voorwaarde voor een echte industrialisatie van de Arabische landen.

Het revolutionair potentieel daarvan is groter dan die van de Duitse of Italiaanse eenwording in de negentiende eeuw. Zij wordt echter niet alleen geconfronteerd met locale particularistische belangen, maar vooral met het wereldimperialisme dat de vorming van een Arabische nationale staat, die in staat is op eigen benen te staan, niet kan aanvaarden. Verder kan geen van de Arabische staten alleen op tegen de macht van het wereldimperialisme.


4. Maar als het directe resultaat van de imperialistische versnippering van het Arabisch gebied zijn andere nationale kwesties geënt op de Arabische; de problemen van de nationaliteiten die kunstmatig zijn opgenomen in de Arabische staten, alsmede dat van de Joodse bevolking van de staat Israël.

In het geval van de onderdrukte nationale minderheden in Irak, Koerdistan en het zuidelijke Soedan is het duidelijk dat het program van de Arabische revolutie hun onvervreemdbare recht op zelfbeschikking moet vastleggen, inclusief het recht op een geheel eigen staat. Voor het volk der Koerden is dit recht een deel van hun algemene recht op nationale eenwording in een verenigde staat Koerdistan. Het geval van Israël is totaal anders. In de huidige staat Israël is de meerderheid van de onderdrukkers Joods. In deze zin is het de enige revolutionaire houding om de volledige en onvoorwaardelijke rechten van de Palestijnse Arabieren op zelfbeschikking te erkennen, dat is het recht om al het gebied, waarvan zij verdreven zijn weer op te eisen. De uitoefening van dit recht veronderstelt de vernietiging van de zionistische staat, die berust op een racistische basis die niet verenigbaar is met zo’n perspectief. Pas na het bereiken van deze noodzakelijke historische taak van de Arabische revolutie zal het mogelijk zijn om concreet en correct een antwoord te geven op het probleem van de rechten van de Joodse nationale minderheid in Palestina. De vernietiging van zionistische relaties – van het koloniale type – tussen Joden en Arabieren geeft de Israëlische revolutionairen de aanzienlijke taak om de Joodse massa’s los te scheuren van het zionisme. Alleen het volvoeren van die taak kan de vreedzame integratie van de Joodse minderheid in Arabisch gebied garanderen. De vorm die deze integratie aan zal nemen zal in zijn details afhangen van de snelheid en breedte van het ontwikkelen van klassenbewustzijn – dat is antizionistisch bewustzijn – van de Joodse arbeiders. Anderzijds kan deze oplossing niet worden aangegeven buiten het kader van een revolutionaire omwenteling in het hele Midden-Oosten op zijn minst, hetwelk alleen de krachten kan voortbrengen om Palestina uit de zionistische en imperialistische greep te bevrijden. Dit betekent, dat de vernietiging van de staat Israël hand in hand gaat met de vernietiging van de andere Arabische staten, op het pad naar de totstandkoming van een Verenigde Arabische staat. Zo is het nationale aspect van de revolutie in het Midden-Oosten niet alleen bepaald door de zaak van het Palestijnse volk maar door het algemene probleem van de Arabische nationale eenheid.

In dit kader rijst het vraagstuk van de huidige Joodse bevolking van Israël, die een nationale minderheid zal worden zodra de zionistische staat is vernietigd. Met het oog op dit vraagstuk is het program van de arbeidersdemocratie, evenals voor ieder ander nationaliteiten vraagstuk, fundamenteel tegen alle chauvinisme duidelijk omschreven door Lenin: “geen voorrechten voor enige natie of taal. Zelfs niet de geringste mate van onderdrukking of onrecht ten opzichte van een nationale minderheid... (De arbeidersklasse en het nationale vraagstuk, Verz. Werken deel 13, p. 92, Engelse uitgave).

Dat betekent het garanderen van volledige burgerrechten en culturele rechten voor de Joodse bevolking, alsmede volledige gelijkheid van Jood en Arabier. Analoog eist arbeidersdemocratie erkenning van het recht op zelfbestuur van de Joodse arbeiders in hun regionen, binnen het kader van het voor een arbeidersstaat vereiste politieke en economische centralisme. Dat is het program van de arbeidersklasse voor de oplossing van de kwestie Israël.

Om in de huidige omstandigheden nl. met het voortbestaan van de zionistische staat, het recht op zelfbeschikking voor de Israëlische natie te eisen, zou in laatste instantie alleen maar reactionair zijn. Beschouwd als een vervolg op de destructie van de zionistische staat en het herstel van de Palestijnen in hun rechten, is het voorbarig en loopt het vooruit op vele historische omstandigheden, die te onzeker zijn om te kunnen worden voorspeld. De belangrijkste daarvan is een gedeeltelijke herovering van Palestina door de Palestijnen. Alleen dat zou het mogelijk maken een situatie te schetsen waarin het bestaan van een gescheiden Arabische en Joodse staat verenigbaar zou zijn met zelfbeschikking voor de Palestijnse Arabieren. In ieder geval moeten revolutionaire marxisten in Israël de arbeidersklasse het perspectief van een verenigde staat duidelijk maken; alleen dit komt overeen met haar werkelijke belangen evenals het de plicht is van de Arabische revolutionairen om de chauvinistische tendensen onder de Arabische arbeiders te bestrijden.


5. De agrarische kwestie is in de Arabische landen, zoals in de meeste onderontwikkelde gebieden, van het grootste belang, omdat een aanzienlijk deel van de economisch actieve bevolking van deze landen in de agrarische sector werkzaam is.

De fundamentele aspecten van het agrarische vraagstuk in de Arabische landen, die gemeenschappelijk zijn voor een groot aantal achtergebleven landen, zijn de volgende: een agrarische bevolking waarvan de overgrote meerderheid bestaat uit arme en landloze boeren tegenover een kleine minderheid van landeigenaren en agrarische ondernemers; duidelijke overbevolking op het platteland, weerspiegeld in ernstige werkloosheid zowel op seizoensbasis als permanent; een zeer laag peil van mechanisatie van de landbouw, terwijl primitieve technieken overheersend blijven; een groot gedeelte van het beschikbare areaal blijft ongecultiveerd vaak door het gebrek aan technische faciliteiten (zoals bevloeiing). De oplossing voor deze problemen is nauw verbonden met andere aspecten van de sociale en economische revolutie die het Arabische gebied nodig heeft. Het ligt in een grondige industrialisatie (samen met mechanisatie van de landbouw) in de Arabische landen en het scheppen van een verenigde nationale markt. Het vraagt een nationaal geplande investerings- en financiële politiek. Zonder nationale eenheid en economische soevereiniteit is, zoals Trotski in het soortgelijke geval van China duidelijk gemaakt heeft, een agrarische revolutie in de Arabische landen op geen enkele manier in staat om het probleem van de werkloosheid in de regio op te lossen.

Bovendien hebben de vele agrarische hervormingen die al geprobeerd zijn in bepaalde Arabische landen – evenals elders – al onomstotelijk bewezen, dat, wanneer een herverdeling van het land wordt uitgevoerd in het kader van een markteconomie en met bureaucratische methoden, het op de lange duur uitloopt in een vergroting in plaats van een verkleining van de maatschappelijke differentiatie op het platteland omdat het de vorming van een laag “koelakken” bevordert. Verder bleken pogingen om bureaucratisch een “socialisatie” van de landbouw aan de boeren op te leggen altijd grandioze mislukkingen te zijn (die op hypocriete wijze door pseudoprogressieve Arabische leiders, die probeerden de situatie op het platteland in hun landen te rechtvaardigen, naar voren werden gehaald). In de zeldzame gevallen waarin experimenten met agrarische hervormingen succesvol zijn gebleken in de Arabische landen (Algerije aan het begin van haar onafhankelijkheid en Zuid-Jemen) waren zij gebaseerd op een mobilisatie van de massa der boeren die plaats vond in het kader van een algemeen revolutionair proces dat het burgerlijk kader te buiten ging.


6. Als de theoretische argumenten niet voldoende zijn, dan heeft de historische ervaring al geleerd dat geen van de wezenlijke taken tot dusverre volbracht is. Voor het Arabische gebied blijft evenals voor alle onderontwikkelde landen, maar één alternatief: of een socialistische revolutie of een karikatuur van een revolutie.

Op geen enkele andere manier kunnen de Arabische landen hun onderontwikkeling doorbreken dan met een dictatuur van het proletariaat ondersteund door de arme boeren.

Alleen een dictatuur van het proletariaat kan de massamobilisatie bereiken die nodig is om tegen het wereldimperialisme aan te gaan, haar Arabische vestigingen te onteigenen en de ketenen te breken die de economieën van de Arabische landen bindt aan de kapitalistische wereldmarkt. Alleen een dictatuur van het proletariaat kan de regionale grenzen, die door het imperialisme getrokken zijn, doorbreken, welke grenzen lokale bourgeoisie geschapen hebben met tegengestelde belangen. Alleen een dictatuur van het proletariaat kan de eenheid van de Arabische natie bereiken. Zij alleen kan de natuurlijke rijkdommen van de Arabische natie samenvoegen door zowel de grote agrarische en extractie bedrijven, als de grote industrieën zonder compensatie te nationaliseren. Alleen zij kan de Arabische markt verenigen door alle buitenlandse handel te nationaliseren en de distributie onder het Arabische volk te centraliseren. Alleen zij kan een radicale agrarische hervorming ontwikkelen – volgens coöperatieve principes – door deze te baseren op een mobilisatie van de massa’s van arme boeren (waarvan een groot gedeelte proletarisch is).

Alleen een primitieve socialistische accumulatie onder de dictatuur van het proletariaat kan het Arabische gebied industrialiseren, welk gebied geen gebrek heeft aan natuurlijke hulpbronnen. Alleen een dictatuur van het proletariaat kan, door een internationalistisch program, de nationale minderheden van de Arabische landen, alsmede de Joodse arbeiders van Israël voor zich winnen. Alleen een dictatuur van het proletariaat kan de culturele revolutie uitvoeren, die in de Arabische landen zo dringend nodig is, voorwaarde voor een werkelijke bevrijding van de Arabische vrouw.

De Arabische socialistische revolutie zal noodzakelijk overslaan naar aanliggende Afrikaanse en Aziatische gebieden en zeer nauw solidair zijn met de revolutionaire internationalistische beweging van de arbeiders in het imperialistische Westen. Dit proces illustreert op treffende manier de theorie van de permanente revolutie die ontwikkeld is door Trotski en die het programma van de Komintern in Lenins tijd en van de Vierde International inspireerde.

2 De Arabische nederlaag van juni 1967 en haar gevolgen


Tegen een achtergrond van objectieve maatschappelijke en economische voorwaarden die al lang rijp zijn voor een revolutie, waren er politieke gebeurtenissen die in verschillende gevallen de gevestigde regimes in het Arabische gebied op hun grondvesten hebben doen schudden. De belangrijkste van deze gebeurtenissen waren o.a. de Arabisch-Israëlische oorlogen. Geplant in Palestina om de imperialistische belangen in het Midden-Oosten te verdedigen, heeft de staat Israël objectief en effectiever dan jaren van agitatie bijgedragen tot de ontwikkeling van het anti-imperialistische nationale bewustzijn van de Arabische volkeren; daarmee de dreigingen die deze belangen, die zij juist moest verdedigen, boven het hoofd hangen vergrotend.

Twintig jaar voor de oorlog van juni 1967 zou het conflict van 1948 – dat uitbrak als gevolg van de officiële stichting van de zionistische staat – een verandering teweegbrengen in de Arabische politieke constellatie. De economische en maatschappelijke crisis van de Arabische regimes werd verzwaard door de nederlaag van hun legers tegenover de nieuwe staat, wat ertoe bijdroeg dat de bestaande regeringen in diskrediet kwamen en er omstandigheden ontstonden die bijdroegen tot hun omverwerping. Er ontstond in het Arabische gebied een prerevolutionaire situatie, speciaal in Egypte, de voornaamste verliezer van de oorlog van 1948, waar de maatschappelijke crisis het meest acuut was.

De corrupte Faroek-monarchie was reddeloos verloren. Er was echter geen sociale kracht om deze te vervangen. De Egyptische bourgeoisie, die voor het grootste gedeelte uit compradore-elementen bestond en die in geen enkel opzicht tegen de regering was, had meer te vrezen dan te winnen bij een omverwerping van Faroek. De industriële bourgeoisie aan de andere kant was te zwak om de volksopstand tegen de monarchie te leiden en het feit dat de straatdemonstraties in die tijd de tendens hadden om zich in antibourgeois-richting te ontwikkelen, maakte haar nog incapabeler dit te doen.

Tenslotte had het proletariaat, buiten zijn numerieke zwakte (wat een belangrijke, maar niet beslissende factor was) geen revolutionaire leiding. De stalinisten waren zwak, gedesorganiseerd en in diskrediet geraakt door een ultrasectarische houding ten opzichte van de kwestie-Palestina.

Deze specifieke situatie – een prerevolutionaire crisis zonder het bestaan van een revolutionaire leiding – zou een niet minder specifieke respons geven: een bonapartistische staatsgreep. De waarschijnlijkheid van deze oplossing werd vergroot door de gemeenschappelijke specifieke karakteristieken van het leger in vele onderontwikkelde landen. Nadat die landen hun onafhankelijkheid verkregen, was het leger de sterkste component van een gezwollen staatsapparaat – en vormde de belangrijkste machtsfactor – juist door de gespannen staat van economische structuren en de heersende bourgeoisie. Het bevatte de basiselementen van burgerlijke en kleinburgerlijke nationalistische tendensen, die het als een bijzonder gunstig georganiseerd kader zagen, gezien zijn sociale samenstelling en de ideologie die heerste over de constitutie. Een militaire regering van “progressieve officieren” is een perfect voorbeeld van bonapartisme. Nasseristisch bonapartisme berustte op een machtsevenwicht tussen de proletarische en kleinburgerlijke werkende massa’s aan de ene en bepaalde sectoren van de bourgeoisie aan de andere kant. Als een burgerlijk bonapartisme vertegenwoordigde het de algemene historische belangen van de nationale bourgeoisie, tegenover de vijanden van deze klasse, zoals kolonialisme, imperialisme, de compradorebourgeoisie, het grootgrondbezit, alsmede de arbeidersbeweging en speciaal de communisten. Het probeerde de historische taken van de nationale bourgeoisie te voltooien, in het bijzonder de industrialisatie.

De strijd van het Nasser-regime voor Arabische eenheid komt fundamenteel overeen met de belangen van de nationale bourgeoisie in het vergroten van de markt. De aanbiddingscultus van de kleinburgerlijke massa’s – de stedelijke kleinburger en de kleine boeren – ten opzichte van de leider Nasser, komt zeer goed overeen met het bonapartisme en is daar in feite karakteristiek voor.

De speciale karakteristieken van het nasseristisch bonapartisme waren verbonden met de gevolgen van de imperialistische overheersing van het land waar het heerste, waardoor het zich onderscheidt van het klassieke bonapartisme van een opkomende bourgeoisie. De buitengewone zwakte van de nationale bourgeoisie, in zijn wieg gesmoord door de wereldmarkt, betekende dat zij zelf alleen maar op zeer beperkte basis direct deel kon nemen in de onderneming die haar historische belangen vertegenwoordigde. Het nasseristische bonapartisme moest een andere weg van economische ontwikkeling vinden. Het was gedwongen om, ter bevordering van de industrialisatie van het land, economisch en niet alleen politiek zoals het klassiek bonapartisme, de klasse te vervangen die het vertegenwoordigde.

Om deze redenen was de openbare sector het favoriete politieke instrument van het Nasser-bewind. Maar deze sector werd niettemin beheerst door kapitalistische productieverhoudingen. Het vertegenwoordigde een burgerlijk staatskapitalisme en niet een “niet-kapitalistische weg voor ontwikkeling” zoals de neostalinistische revisionisten pretendeerden. Verder betekende deze economische autonomie van het nasseristisch bonapartisme dat het gevoeliger was voor verhouding van maatschappelijke krachten dan het klassieke burgerlijk bonapartisme. Onder sterke druk van de massa’s kon het bepaalde radicale maatregelen treffen die soms absoluut tegengesteld waren aan de bourgeoisiebelangen, zoals het geval was in 1961 en 1963. Zulke stappen zijn uiteraard van beperkt en vooral tijdelijk karakter geweest.


Het nasseristische experiment in eigenlijke zin ging erg ver in zijn poging om een ontwikkeld burgerlijk Egypte te scheppen en om de Arabische markt te verenigen. Desalniettemin heeft het gefaald, daarmee onomstotelijk de postulaten van de permanente revolutie bevestigend. Het nasseristische verschijnsel heeft zich in een aantal Arabische landen herhaald (Irak, Syrië, Jemen en tot op zekere hoogte Algerije). Voor meer dan 10 jaar heeft het een stempel gedrukt op het Arabisch gebied en de hele koloniale wereld. De oorlog van juni 1967 deed zijn beperkingen aan het licht komen en was een belangrijke dreun voor zijn oorspronkelijke Egyptische uitdrukking.


8. De Israëlische agressie van juni 1967 paste in het wereldwijde offensief dat het Amerikaanse imperialisme voor de jaren ’60 had gelanceerd. Het was erop gericht om de zich ontwikkelende anti-imperialistische dynamiek in het Midden-Oosten te smoren, welke dynamiek door twee hoofdprocessen werd gekenmerkt. Aan de ene kant was er de herleving van de strijd van het Palestijnse volk. Gewapende kernen ontstonden binnen het volk en namen de strijd op tegen de zionistische staat. Aan de andere kant was er een radicalisering van het Syrische regime dat in 1966 gevestigd was door een staatsgreep; met een linkse kleinburgerlijke vleugel van de regering die haar radicale politiek aan het staatsapparaat oplegde, dat nog steeds burgerlijk was.

De oorlog van juni 1967 liep uit in een overweldigende militaire overwinning voor de imperialistisch-zionistische as. In die zin werd het imperialistische tegenoffensief met succes bekroond. Maar deze overwinning werd afgezwakt door de reactie die werd opgewekt door de imperialistische overwinning zelf, iets dat op geen enkele manier door de overwinnaars was voorzien. Geladen door de geleden nederlaag en de nationale belediging die deze vertegenwoordigde gingen de Arabische volksmassa’s de politiek meest intense mobilisatie in hun jongste geschiedenis tegemoet. Deze opkomst van de anti-imperialistische beweging van de Arabische massa’s viel samen met de opkomst van de revolutie over de hele wereld en vormde een machtig tegenwicht tegenover de overwinning van het imperialisme. Het stelde de Syrische en Egyptische regimes die zwaar getroffen waren door hun nederlaag, in staat aan de macht te blijven.

Nasser werd gered door de geweldige demonstraties van 9 en 10 juni 1967, welke het nieuwe evenwicht dat zich gevestigd had tussen het imperialisme en de werkende massa’s duidelijk maakten. Nasser bleef aan de macht, maar het nasserisme – dodelijk getroffen door de Israëlische overwinning – was evenals zijn koninklijke voorganger op zijn beurt ten dode opgeschreven. De grenzen van het nasseristisch anti-imperialisme, die op economisch terrein al duidelijk waren geworden, werden op politiek en militair terrein duidelijk onthuld. Incapabel om technologisch tegen de zionistische staat op te kunnen, die door het imperialisme was bewapend en veel meer hooggeschoolde arbeidskrachten bezat (direct geïmporteerd uit de geïndustrialiseerde landen), was het nasseristisch regime niet in staat om zowel de volksmassa’s te mobiliseren als te bewapenen in die mate die nodig was om Israël te vernietigen, omdat dat de fundamenten van de bonapartistische macht zou hebben aangetast.

In juni 1967 bereikte het nasserisme zijn uiterste grenzen. De politiek die door Nasser na juni gevoerd werd, kenmerkte zich door zijn capitulatie – zijn regime werkte samen met zijn recente vijanden de werktuigen van het imperialisme in het gebied, met als voornaamste vertegenwoordiger Saoedi-Arabië. Zo’n samenwerking was de voorwaarde voor het verkrijgen van financiële steun van de pro-imperialistische regimes. Na juni 1967 werd het nasserisme feitelijk onmogelijk in het Arabische gebied, omdat enige reële anti-imperialistische activiteit noodzakelijk een revolutionaire dialectiek inhield, die onverenigbaar was met een burgerlijk bonapartistische staatsmacht. Ten opzichte van het nasserisme van voor 1967, waren de Soedanese en Libische staatsgrepen niets anders dan rechtse karikaturen die verbonden waren met het imperialisme. De huidige federatie van Arabische republieken heeft niets gemeen met de oude Verenigde Arabische Republiek, behalve zijn reactionaire repressieve functie en het neemt de vorm aan van een Heilige Alliantie. Het heeft niets van de verenigende en anti-imperialistische inhoud van de nasseristische poging tot Arabische eenheid. Met de doodsstrijd van het nasserisme, kwam een tijdperk in de Arabische revolutie tot een einde; een nieuw begon vorm te krijgen.


9. Het belangrijkste kenmerk van de opkomst van de Arabische massabeweging na juni 1967 was de buitengewoon snelle uitbreiding van de gewapende organisaties van het Palestijnse volk, aangeduid onder de naam “Palestijns verzet”. Na twintig jaar lethargie waarin zij zich lieten sussen door de beloften van de Arabische regeringen, werd het Palestijnse volk – of liever gezegd – het meest op de proef gestelde gedeelte daarvan, de Palestijnse vluchtelingen ondergebracht in kampen – ruw gewekt door de Arabische nederlaag en de nieuwe Palestijnse exodus die daarop volgde. De groei van het Palestijns verzet drukte allereerst het verlangen van het Palestijnse volk uit om de strijd voor de bevrijding van Palestina, hun geboorteland, op zich te nemen. Als groep die grotendeels uit onproductieve mensen bestaat en die bovendien weinig eigenaren omvat, zelfs van haar land beroofd is, vormden de Palestijnse vluchtelingen een sociaal milieu dat zeer ontvankelijk is voor iedere maximalistische tendens, in zoverre dat zij absoluut niets te verliezen hebben, maar daarentegen een land te winnen. Dit feit vormt een verklaring voor de immense massa-aanhang van het Palestijns verzet, ondanks zijn duidelijk maximalistische leuzen en haar opvatting van de bevrijding van Palestina. Het Palestijns verzet, althans de overgrote meerderheid daarvan bracht het concept naar voren van een “volksbevrijdingsoorlog”, een totaal onrealistisch doel zonder een precieze sociale inhoud en zonder intermediaire politieke organisaties en militaire doeleinden. Het is een absoluut waanbeeld om te denken dat het Palestijns verzet, zelfs met haar ontegenzeggelijke massa-aanhang tegen het zionistische leger op kan, dat ook nauwe banden heeft met de massa, hoewel op reactionaire basis, en oneindig beter is uitgerust. Om zo’n doelstelling te bereiken is niet alleen de deelname van Joodse revolutionairen nodig – die als enigen in staat zijn de ideologische fundamenten van de samenhang die de bevolking van de zionistische staat karakteriseert en waaraan deze zijn kracht ontleent aan te tasten, maar ook en vooral de deelname van de Arabische volkeren in een algemene revolutionaire oorlog tegen het imperialisme en zijn zionistisch bastion, wat de enige reële weg naar de overwinning is.

Het Palestijns verzet was niet in staat een programma op te stellen dat de gezamenlijke deelname van de Arabische en Joodse massa’s in de strijd kon verzekeren. Haar maximalisme was intrinsiek verbonden met haar op Palestina alleen gerichte regionalisme. Daarin stak een weerslag van de historische ervaring van het Palestijnse volk, waarbinnen particularistische tendensen zijn opgekomen onder invloed van het lot dat het ondergaan heeft en zijn desillusies ten opzichte van de Arabische regimes.

Maar, wat ook hun belang is, deze onderliggende objectieve factoren maakten de maximalistische regionalistische instelling van het Palestijns verzet niet onvermijdelijk; zij brachten alleen een tendens in die richting voort. Een revolutionair marxistische arbeidersvoorhoede zou de illusies die er onder de Palestijnse massa’s bestaan hebben kunnen bestrijden en zou kunnen hebben uitgelegd dat de bevrijding van Palestina noodzakelijk een omverwerping van de gevestigde Arabische regimes inhield, wat onmogelijk was zonder een leiding van de arbeidersklasse voor het hele Arabische gebied, revolutionaire strijd in Israël incluis. Zo’n voorhoede zou door deze voetangels en klemmen te vermijden in staat zijn geweest zijn militaire strijd tegen de zionistische staat op te nemen in een globale revolutionaire strategie. Op deze manier zou een dergelijke militaire activiteit, zonder dat zij fout gepresenteerd zou worden als een “volksbevrijdingsoorlog”, een uiterst belangrijke bijdrage hebben geleverd voor de opbouw van een revolutionaire partij voor het hele gebied. Maar een voorhoede van dit type was historisch niet aanwezig.

De leidingen van het Palestijnse verzet zouden niet uit een arbeidersbeweging hebben kunnen voortkomen die vertegenwoordigd wordt door de stalinisten, die in het voetspoor van de USSR het bestaansrecht van de zionistische staat erkend hebben.

Deze leidingen komen allen voort uit kleinburgerlijk nationalistische groeperingen die in het Arabisch gebied dominant zijn. Zij zijn allen met de uitzondering van uitlopen van de heersende Arabische partijen, min of meer geradicaliseerde kleinburgerlijke groeperingen, waarvan de meest ontwikkelde elementen dicht bij een revolutionair marxistisch program zijn gekomen zonder de praktisch politieke, militaire en organisatorische conclusies te trekken. De meest invloedrijke daarvan, de leiding van El Fatah is ook de meest rechtse. Door haar uitgesproken rechts regionalisme rechtvaardigde zij haar afhankelijkheid van de Arabische regimes, zelfs de reactionairste, de openlijke handlangers van de belangrijkste ondersteuner van Israël, het Amerikaanse imperialisme. In naam van de “hoofdtegenstelling met Israël” rechtvaardigde de leiding van El Fatah zijn samenwerking met Palestijnse en Jordaanse reactionairen, medeplichtigen aan het ontstaan van de staat Israël. In naam van de speciale identiteit van het Palestijnse volk isoleerde zij dit van de andere Arabische volkeren, waar zij mee in contact stonden, door het te verbieden deel te nemen aan de sociale strijd van deze volkeren. Overgoten met financiële steun ontwikkelde de leiding van El Fatah een bureaucratisch apparaat dat bijna zo groot was als dat van een gewone burgerlijke staat. Haar militaire organisatie werd betaald, wat in flagrante tegenstelling is met de principes van de vorming van een revolutionair leger. Maar ondanks dit alles leidde El Fatah – de grootste sectie van het Palestijns verzet – een strijd waarvan het objectief anti-imperialistische karakter onmiskenbaar is. Zij personifieerde de gerechtvaardigde aspiraties van het Palestijnse volk en verschafte een paraplu voor de revolutionaire tendensen die in het Midden-Oosten opkwamen na juni 1967. Deze paradox kan verklaard worden uit de ambivalente positie van de leiding van El Fatah. Hoewel deze afhankelijk was van het evenwicht tussen zijn relaties met de Arabische regimes en de massabeweging die hij leidde, stelde de radicaliserende druk van de massabeweging hen in staat tot een zekere marge van autonomie.


10. De vernietiging van het Palestijns verzet, waarvan het belangrijkste stadium de uitroeiingcampagne was die door het Jordaanse Hasjemietische regime op touw werd gezet in september 1970, kwam direct voort uit de politiek die door de leiding van het verzet en bovenal door die van El Fatah gevolgd was. In feite droeg de leiding van El Fatah meer dan ieder ander bij om de Palestijnse massa’s te misleiden over de ware intenties van het Hasjemietisch regime. Het bracht de bedrieglijke leus naar voren van “het sluiten van de rijen tegenover de nationale vijand” in plaats van het wantrouwen van de massa jegens Hoessein te organiseren. Iedere poging verwerpend om in zijn eigen voordeel de situatie van dubbele macht op te lossen die voor bijna twee jaar bestond in Jordanië, en constant in het defensief. Hij laat het initiatief aan het reactionaire regime en na iedere uitroeiingcampagne die door dit regime op touw werd gezet, gaf hij vrij spel aan de illusies van een definitieve verzoening. Verder deed hij concessie na concessie aan het Jordaanse regime – die zover ging de massa’s te ontwapenen – voor akkoorden die door het regime nooit werden nageleefd. Maar buiten deze demagogische houding schakelde de leiding van El Fatah de steun van Jordaanse massa’s en de militairen van Hoesseins leger uit – de enige krachten die het Hasjemietische regime werkelijk hadden kunnen tegenhouden. In naam van de “Palestijnse identiteit” en “niet-inmenging in de interne aangelegenheden van de Arabische landen”, bracht hij geen program naar voren dat zo’n steun kon krijgen, en ging soms zelfs zo ver zich tegen arbeidersstrijd te richten.

Hoewel zij niet gepaaid werd door de illusie van “patriottische eenheid” met het Hasjemietische regime, onderscheidde de Palestijnse linkse beweging zich in de praktijk niet van El Fatah. Ook zij bleek niet in staat een basis te vormen onder de werkende massa’s van Jordanië of zich voor te bereiden op de onvermijdelijke poging tot uitroeiing. Zij was niet in staat om een overgangsprogramma te formuleren dat de Jordaanse massa’s kon mobiliseren, terwijl zij nationalistische leuzen voerde zonder klasse-inhoud (zoals: “Alle macht aan het Palestijns verzet”) en soms ultralinkse parolen die op niets concreets wezen (“Alle macht aan de raden van het volk”). Zij organiseerde niet een effectieve oppositie tegen de capitulatie van de leiding van El Fatah en tenslotte faalde zij erin zich te onderscheiden van El Fatah onder het voorwendsel van eenheid. De Palestijnse linkse beweging werd gekenmerkt door een maximalistisch-regionalistische instelling die overeenkomstig was aan de rest van het Palestijns verzet. Zij begreep bovenal de noodzakelijkheid niet van een revolutionaire klassepartij om de militaire organisatie te leiden en die alleen kon wortelen in de productieve klassen op een niet op Palestina alleen gerichte basis. Verder verbond zij zichzelf met de pseudoprogressieve Arabische regimes, voorzag deze van een links imago en verried daardoor de belangen van de revolutionaire strijd tegen deze regimes.

Dezelfde politiek van de leiders van het Palestijns verzet verklaart het relatief gemakkelijke succes van de verenigde pogingen van het Israëlische leger en het Libanese regime om het verzet te isoleren van de Libanese bevolking en de militaire activiteiten te bevriezen die hun basis hadden in Libanees gebied.

In Syrië bevestigde het verzet zich nooit als een onafhankelijke macht en betaalde de steun die zij van het regime kreeg met totale gehoorzaamheid. Vandaag betekent deze gehoorzaamheid de totale immobilisatie van Palestijnse troepen, die voor alle praktische doeleinden onder het bevel van het Syrische leger zijn geplaatst.

De plotselinge neergang van het Palestijns verzet komt overeen met de opkomst daarvan. Aangezien zij het object van vele illusies was, betekende haar nederlaag een verschrikkelijke schok, een nog bitterder dan juni 1967. Maar de lessen van deze nederlaag zullen niet verloren gaan. De intrinsieke band tussen nationale en sociale strijd is vandaag duidelijker dan ooit. Het is zeer duidelijk geworden dat de bevrijding van Palestina niet geïsoleerd maar alleen als een onderdeel van de Arabische socialistische revolutie onder de stringente leiding van een proletarische revolutionaire partij voor het hele gebied, bereikt kan worden. De nieuwe Palestijnse en Arabische voorhoede zal deze waarheid moeten zien en uitvoeren.


11. De vernietiging van het Palestijnse verzet in september 1970, drie jaar na juni 1967 bekroonde de imperialistische overwinning door de gewapende beweging van het Palestijnse volk in haar belangrijkste basisgebied te liquideren. Het Hasjemietisch regime – een lakei van het imperialisme – vernietigde het evenwicht dat zich na 1967 gevestigd had tussen de Israëlische overwinning en de opkomst van de Arabische massabeweging, waarvan het Palestijns verzet de belangrijkste vertegenwoordiger was. De weg werd vrijgemaakt om het Arabische gebied te reorganiseren volgens imperialistische en burgerlijke belangen, wat vooral betekende de anti-imperialistische Arabische regimes om zeep helpen. Deze taak werd ook nog vergemakkelijkt door de dood van Nasser tezelfdertijd, daar zijn bonapartistisch prestige hem een zekere mogelijkheid bood om de imperialistische druk te weerstaan. Een maand na de bloedbaden in Jordanië werd het kleinburgerlijk radicale team dat in Syrië aan de macht was, omvergeworpen door een militaire staatsgreep die was georganiseerd door de rechtervleugel van het regime die het burgerlijk staatsapparaat vertegenwoordigde. Het nieuwe regime reikte thuis de hand aan de Syrische bourgeoisie en in het buitenland aan de Arabische regeringen die met het imperialisme verbonden waren.


In 1971 liquideerde Sadat in Egypte de nasseristische bureaucratie, het politieke en militaire apparaat dat geërfd was uit het nasseristisch verleden. Evenzo begon hij de nationalisatiemaatregelen die de belangen van de Egyptische bourgeoisie betroffen te ontmantelen en ook de barrières weg te nemen voor de ontwikkeling van zowel nationaal als imperialistisch kapitaal, wat neerkomt op het liquideren van de speciale economische aspecten van het nasseristisch regime. In feite kon het nasseristisch experiment, evenals ieder ander bonapartistisch regime, slechts van voorbijgaande aard zijn. Het bracht twee mogelijke doodgravers voort. Aan de ene kant kwam een nieuwe bourgeoisie op, op de overblijfselen van de oude (wiens eigendom door de staat betaald was of onaangetast was gebleven) en een sectie van de heersende bureaucratie die de winst die zij uit het staatsapparaat had geslagen omzette in kapitaal. Aan de andere kant ontstond onder het nasserisme een talrijk en geconcentreerd proletariaat, dat echter gekenmerkt werd door een gebrek aan onafhankelijke ervaring in de strijd en zonder enige representatieve vakbonds of politieke leiding was.

Toen het bonapartistische evenwicht eenmaal verstoord was en na de dood van de bonaparte, was de best georganiseerde van deze machten de nieuwe bourgeoisie, in staat om de nasseristische bureaucratie aan de kant te schuiven, omdat dit een parasitair lichaam was, dat haar ontwikkeling belemmerde. Het regime van Sadat was het instrument van de burgerlijke restauratie.


Ook in 1971 liet de Soedanese dictatuur het gordijn zakken voor zijn korte parodie op het nasserisme en was in staat om de Soedanese communistische partij te liquideren, de belangrijkste organisator van de arbeidersbeweging in Soedan, en ging over tot openlijke samenwerking met het Westerse imperialisme. Tenslotte stelde het imperialisme alles in het werk om de vooruitgang van de revolutionaire ervaring in Zuid-Jemen om zeep te helpen. Door middel van militaire druk via Saoedi-Arabië en Noord-Jemen, slaagde het erin de regering van Zuid-Jemen te dwingen een verdrag met het noorden te aanvaarden dat de anti-imperialistische en antikapitalistische inhoud van het regime dreigde te liquideren. Het regime dat zich in het zuiden had gevestigd na het uitstoten van de rechtervleugel van het Nationaal Bevrijdingsfront in 1969. Zo plukte het Amerikaans imperialisme na een aantal jaren de vruchten van zijn overwinning in 1967.

Zijn huidige doelstelling is deze overwinning voor eens en altijd te stabiliseren door haar “vreedzame oplossing” van het Arabisch-Israëlische conflict op te dringen en de revolutionaire explosiviteit van het Palestijnse vraagstuk te liquideren. Het is duidelijk dat in de huidige omstandigheden één of andere “diplomatieke oplossing” van de problemen van het Midden-Oosten alleen de zionistische imperialistische overwinning kan bevestigen en de capitulatie van de Arabische staten kan bezegelen.

De Arabische en mondiale revolutionaire beweging moeten de voorwaarden van dit imperialistische dictaat aan de kaak stellen, evenals de capitulatie van de Arabische regimes en organisaties die het zullen aanvaarden en het bureaucratisch verraad van de arbeidersstaten die het ondersteunen.


12. Ondanks de vernietiging van het Palestijns verzet in Jordanië, de overwinning van de burgerlijke reactie in bepaalde Arabische staten en toegenomen imperialistische druk op het gehele Arabische gebied, is de nationale en sociale strijd van de Arabische massa niet opgehouden zich te ontwikkelen, maar heeft integendeel een belangrijke kwalitatieve stap voorwaarts genomen met het opduiken in Egypte – voor het eerst sinds jaren – van een blijvende beweging van actieve oppositie.

De sleutel tot deze schijnbare paradox ligt in het feit dat het succes van het imperialistische offensief op geen enkele manier de onderliggende oorzaken van de politieke agitatie in het Arabische gebied heeft veranderd. Niet alleen is de fundamentele sociale en economische crisis van de Arabische landen allerminst opgelost, maar is deze verergerd door de gevolgen van juni 1967 in de oorlogvoerende landen (de druk van het militaire budget, het sluiten van het Suezkanaal, etc.). Deze crisis is vergroot door de extreme politieke spanningen die uit de nederlaag van de Arabische staten voortkwamen, die iedere dag erger worden, omdat steeds grotere massa’s in de Arabische landen gedesillusioneerd worden en overtuigd raken van het nationaal verraad van hun regeringen.

De reactionaire slachtpartij die in 1970 in het Arabische gebied is losgebarsten was alleen in staat bepaalde leidingen te verslaan. Zij gooide de twee voornaamste regimes omver die met de Arabisch nationalistische stroming verbonden waren (een burgerlijk en een kleinburgerlijk regime), vernietigde het Palestijns verzet, waarvan de leiding voortkwam uit deze stroming en liquideerde de stalinistische leiding van de arbeidersbeweging in Soedan, de sterkste van de Arabische stalinistische leidingen. Maar zoals het duidelijk is dat het nasserisme nooit meer opnieuw zal ontstaan, dat de kleinburgerlijke leiding van het Palestijnse verzet onherstelbaar gecompromitteerd is, en dat de Arabische stalinistische beweging meer dan overvloedig haar bankroet heeft gedemonstreerd, is het even duidelijk dat een radicalisering van de Arabische massabeweging in een nieuwe fase gekomen is. Het is opnieuw in Egypte, dat de nieuwe radicalisering zich met de grootste kracht gemanifesteerd heeft,zowel bij de duidelijke revolte van de arbeiders in het Hilwan staalcomplex als in de indrukwekkende beweging van Egyptische studenten.

De studentenbeweging is tegenwoordig de speerpunt van de strijd in het hele Arabische gebied, zoals dat elders op de wereld het geval is geweest. Van Marokko tot de Arabisch-Perzische golf, via Egypte, Jordanië en Libanon is de studerende jeugd betrokken in een politiek gistingsproces, geconfronteerd met de repressie van gevestigde regimes. Wat betreft de werkende massa’s, zij zijn ondanks dat zij bepaalde partiële en sectorale acties gevoerd hebben, nog niet opgekomen voor algemene doelstellingen. Het zal niet lang duren voor zij in beweging komen, zoals al duidelijk werd door het weer opkomen van sociale strijd in Libanon en ook in Israël, de landen die het meest worden beïnvloed door de crisis van het wereldkapitalistisch systeem. De Arabische revolutie heeft meer dan ooit een leiding nodig die tegen deze taken is opgewassen. Alleen een proletarische leiding kan aan deze vereisten beantwoorden. Het is de voornaamste taak van de Arabische revolutionairen om zo’n voorhoede op te bouwen.

3 De opbouw van de Arabische revolutionaire leiding


13. De Arabische nationalistische stroming, is er, in zijn burgerlijke en kleinburgerlijke gedaante, niet in geslaagd om een krachtige en historische stabiele leiding op te bouwen voor de Arabische revolutie. Nassers immens persoonlijk prestige was op zichzelf niet genoeg om de massa’s van de Arabische natie te leiden. Bovendien werd dit prestige nadat het in 1958 zijn hoogtepunt had bereikt ernstig bedreigd; rivalen verschenen op basis van hetzelfde nationalisme. De enige organisatie die op pan-Arabische schaal loyaal was tegenover het nasserisme was de Beweging van Arabische Nationalisten, waarvan het lot duidelijk genoeg is. De radicalisering van de beweging in de jaren 1960 onder invloed van de wending naar links van het nasseristische regime in Egypte, culmineerde na juni 1967 (bij deze oorspronkelijk in meerderheid antimarxistische beweging) in het verwerpen van haar onderschrijving van het nasserisme en een ontwikkeling in marxistische richting. Als het nasserisme een profeet had, dan liet hij echter geen Koran (coherente ideologie) na, en zoals duidelijk wordt aan de ontwikkeling in Egypte sinds Nassers dood, kan het geen kalief hebben. Hoewel de Baathbeweging (Arabisch “socialisme”, zoals Irak en Syrië, vert.) voortkwam uit een partij, in tegenstelling tot het nasserisme dat voortkwam uit een regime, vertoond het nog minder coherentie. De anti-imperialistische ideologie van de Baathpartij en haar vage socialisme kon aanhang aantrekken uit verschillende sociale lagen en te meer omdat de Arabische stalinistische beweging zich teruggetrokken had van het terrein van nationale strijd.

Zolang de Baathpartij een oppositiepartij was, kon zij haar eenheid bewaren. Maar toen zij eenmaal geconfronteerd werd met de concrete problemen van de macht, moest de diversiteit van haar sociale samenstelling wel leiden tot scheuringen. De belangrijkste was die welke begon in 1963 tussen de traditionalistische sectie rondom de oprichters en historische leiders van de Baath en een jonge geradicaliseerde tendens die beïnvloed was door de zwaai naar links van het nasseristische regime. Deze eerste tendens zette zich voort langs de lijn van deelname aan de Syrische regering, die door de Baath in haar eerste jaren was uitgestippeld. Als rechtse tendens ten dienste van de bourgeoisie, was zij tegen alle antibourgeoismaatregelen in naam van de prioriteit van het nationalisme tegenover het socialisme. Maar zij gooide het ook op een akkoordje met het imperialisme, zoals duidelijk werd met haar relaties met de Iraq Petroleum Company in 1963. Deze tendens werd vooral gekenmerkt door haar anticommunisme. Zij nam deel aan de onderdrukking van de communisten in Syrië tijdens de Egyptisch-Syrische unie van 1958. In 1963 leidde zij een uitroeiingcampagne tegen de communisten in Irak. In 1969 organiseerde zij de reactionaire coup die er weer eens op gericht was de communisten te liquideren, maar vooral de linkervleugel van de Iraakse communistische partij, die zich aangetrokken voelde tot gewapende strijd, in diskrediet door haar houding van objectieve steun aan Hoessein ten tijde van de slachtingen van 1970 in Jordanië, trachtte het Iraakse Baathregime haar nationalistische façade in 1972 te herstellen door (met compensatie) sommige van de IPC concessies te nationaliseren, een maatregel die de imperialisten geen kwaad kon doen omdat daartegenover een vergrote olieproductie in de concessies die behouden bleven stond (Barash Petroleum Company), wat verder meer rendabel was.


De andere tendens van de Baathpartij, waaronder diverse kleinburgerlijke groepen en zelfs een proletarische factie, kreeg de regering van Syrië in haar macht na de uitstoting van de rechts-nationalistische tendens van de Baath in 1966. Zij nam een aantal radicale maatregelen tegen de Syrische grootbourgeoisie en begon een politiek van anti-imperialistische offensieven. Maar er ontstonden sociale scheidslijnen binnen deze tendens, en hoewel de arbeidersmilities het regime ondersteunden, werden zij ontbonden. Op haar beurt werd de kleinburgerlijke linkse regering omvergeworpen door de rechtervleugel, die, gesteund op het staatsapparaat, begon met het herstellen van burgerlijke belangen. De fouten van de linkse tendens van de Baath tonen duidelijk aan dat alleen een dictatuur van het proletariaat, die de burgerlijke staat vernietigt, de opbouw van een maatschappij kan ondernemen, die onomkeerbaar bevrijd is van de bourgeoisie en het imperialisme. De nederlaag van deze tendens in 1967 had al de beperkingen duidelijk gemaakt van een anti-imperialisme dat niet gebaseerd is op de mobilisatie van de werkende massa’s. Dit is nog een voorbeeld van de lessen van Trotski over de permanente revolutie.


14. De leidende rol die gespeeld wordt door burgerlijke en kleinburgerlijke groeperingen in de anti-imperialistische en nationale strijd van de Arabische massa’s, de radicalisering van hele secties van de nationalistische beweging en hun evolutie naar een verward “marxisme”, terwijl zij binnen een nationalistisch kader blijven, zouden volledig begrijpelijke verschijnselen zijn, als er geen communistische arbeiderspartijen bestonden. Maar het is een feit, dat de communistische partijen onder de oudste politieke organisaties in het Arabisch gebied zijn, voordat de Baath en het nasserisme bestonden. Deze paradox wordt verklaard door het totale falen van deze partijen op het punt van nationale strijd.
Gevormd tijdens het hoogtepunt van het stalinisme, waren de Arabische communistische partijen altijd strikt onderworpen aan de diplomatie van het Kremlin. Zij betaalden de prijs voor deze onderdanigheid, die hen soms massale leden- en aanhangverliezen kost, door perioden van volledige politieke isolatie. Ze had, als nasleep van de koersverandering van de Komintern in 1935 en speciaal gedurende de 2e wereldoorlog de politiek van de Sovjetbureaucratie van een bondgenootschap met de Westerse “democratieën”, als tegenhanger in het Arabische gebied dat de communisten de strijd voor onafhankelijkheid tegen de imperialistische bondgenoten van het Kremlin opgaven. In 1948 Moskou op de voet volgend, herzagen de communistische partijen met veel inspanning hun vroegere antizionistische houding en keurden zij allen de stichting van de staat Israël goed, terwijl zij de Arabische tegenaanval, die dat uitlokte, afkeurden. Deze stellingname vernietigde alle prestige dat de Sovjetoverwinning over het nazisme de Arabische communistische beweging had opgeleverd. Om dit te verdedigen ontwikkelden de Arabische stalinistische theoretici een aantal ultrasektarische stellingen over de nationale kwestie, hetgeen de communistische partijen duidelijk markeerde. Dit sektarisme nam duidelijk reactionaire vormen aan in het geval van de Maghrebsecties van de Franse communistische partijen, die in verschillende gevallen de nationale bevrijdingsbewegingen in hun regio veroordeelden, zoals bv. de Algerijnse communistische partij de gewapende strijd voor onafhankelijkheid die in 1954 begonnen was, veroordeelde. Het sektarisch onvermogen de nationale kwestie te begrijpen ontwapende de Arabische communistische partijen, en vooral de Syrische communistische partij, in hun oppositie tegen de Syrisch-Egyptische Unie van 1958, die gedeeltelijk tegen hen gericht was. In plaats dat zij haar democratische strijd in het kader van de unie voerde was de Syrische CP tegen de unie als zodanig, wat haar totaal isoleerde van de Syrische massa’s en haar repressie vergemakkelijkte. Evenzo verloor de Iraakse CP een aanzienlijk deel van haar invloed aan de nationalisten door zich op te stellen tegen de unie om generaal Kassem te ondersteunen. In al deze posities plaatste de Arabische stalinistische beweging zich tegenover de nationalistische beweging, terwijl zij de nationale aspiraties van de Arabische massa’s minachtte in naam van de zogenaamde klasselijn, daarbij het revolutionair potentieel van de kwestie van de Arabische eenheid totaal over het hoofd ziend. Verder gaven de stalinisten nooit blijk van hun klassestandpunt tegenover de Arabische bourgeoisregimes, zij baseerden hun lijn niet op het klassekarakter van deze regimes maar op de relaties van een elk van dezen met de USSR. In dit opzicht is het voorbeeld van Irak het meest instructief. De Iraakse communistische partij mobiliseerde haar aanhang om het burgerlijk bonapartistisch bewind van Kassem te steunen, dat voortkwam uit de staatsgreep van 1958. In plaats van de massa’s van de arbeiders te richten op het grijpen van de macht tijdens de revolutionaire situatie die Irak in 1959 in beroering bracht, deed de communistische partij alles om de massamobilisatie in de baan te leiden van steun aan de bonaparte. De beloning voor deze onderdanigheid was, behalve de anticommunistische repressie die begon onder Kassem; de reactionaire staatsgreep van 1963, die twee jaar voor de Indonesische tragedie, duizenden slachtoffers maakte onder de communisten. Deze duidelijke les negerend, ontbonden de Egyptische stalinisten in 1964 hun organisatie om op te gaan in de Arabische Socialistische Unie, de mantelorganisatie van de bonapartistische dictatuur van Nasser. In 1969 gaven de Soedanese communisten hun steun aan de staatsgreep van Nimeiry; twee jaar later was hij de moordenaar van hun voornaamste leiders. Zo hebben in de afgelopen vijftien jaar de Arabische communistische partijen verschillende malen de lessen van het revolutionair marxisme over de noodzaak om een klassestandpunt in te nemen, van geen vertrouwen in enig bourgeoisbewind, om de onafhankelijkheid van de arbeidersklasse te bewaren en haar te bewapenen, ondertekend met het bloed van hun martelaren. Deze lessen zullen worden opgenomen door de Arabische proletarische voorhoede; door de stalinistische partijen echter nooit. Zelfs op dit moment nemen zij deel in het burgerlijk restauratieve bewind in Syrië, alsmede in de Baath-dictatuur in Irak.

De balans van de Arabische stalinistische beweging geeft een compleet bankroet aan. Sinds 1967 hebben de vier grootste Arabische communistische partijen splitsingen ondergaan – de CP’s van Irak, Soedan, Jordanië en Syrië. Deze crisis van het Arabisch stalinisme is een integraal onderdeel van de crisis van het wereldstalinisme. De mislukking van de Arabië-politiek van de USSR – wat duidelijk werd met de verslechtering van haar relaties met Egypte – vroeger haar beste bondgenoot – kan deze crisis alleen verergeren.


15. De voortschrijdende radicalisering in het Arabisch gebied in de jaren 1960 versnelde zich door juni 1967 aanmerkelijk. Onder invloed van de nederlaag van de Arabische legers werden grote gedeelten van de jeugd – speciaal onder de kleinburgerlijke groeperingen van de nationalistische beweging – gedesillusioneerd ten aanzien van de zogenaamd progressieve Arabische regimes en ontwikkelden zich tot een revolutionaire marxistische stellingname. Burgerlijk en kleinburgerlijk anti-imperialisme hadden jammerlijk gefaald; aan de andere kant had de Vietnamese revolutie aangetoond dat alleen een proletarische koers het imperialisme effectief kon bestrijden.

Geïnspireerd door deze voorbeelden vormden zich tendensen die zichzelf als marxistisch-leninistisch beschouwden in de Palestijnse, Libanese en noord- en Zuid-Jemenistische secties van de Beweging van Arabische Nationalisten en braken spoedig met de rechtervleugel. Maar het “marxisme” van deze tendensen werd sterk gekenmerkt door zijn spontaan karakter. De stalinistische beweging verwerpend waren zij niet in staat een coherente revolutionaire strategie te ontwikkelen die een alternatief voor het stalinisme kon zijn en baseerden hun algemene leuzen op een oppervlakkig theoretisch eclecticisme. De organisaties van de geradicaliseerde kleinburgerij die gevormd waren op deze basis legden een centristisch type politiek aan de dag, heen en weer geslingerd tussen een reformisme dat dicht bij het stalinisme kwam en ultralinkse posities. Verder weken deze organisaties, onder invloed van het stalinistische model af van het concept van een pan-Arabische partij, zoals bestond in de beweging waaruit zij kwamen, zij stelden zich tevreden met alleen maar solidariteit tussen de regionale groepen onderling.

Zolang het Palestijns verzet in opkomst was, stonden de groepen in het Nabije Oosten over het algemeen op een revolutionaire lijn. Maar met de neergang van het verzet na 1970 degenereerden zij, zij stabiliseerden zich in rechts opportunistische posities. Wat betreft de Zuid-Jemenitische tak van de Beweging van Arabische Nationalisten – het “Nationaal Bevrijdingsfront van Zuid-Jemen” – waarvan de linkervleugel vanaf 1969, toen zij de rechtervleugel eruit gegooid had, aan de macht is geweest.
Zij heeft een aantal radicale anti-imperialistische en antikapitalistische maatregelen genomen, die een proces van permanente revolutie in gang hebben gezet. Maar onder druk van het imperialisme en de bureaucratieën van Moskou en Peking maakte de leiding onlangs een zwaai naar rechts, door een verdrag met Noord-Jemen te sluiten, dat een reactionair semifeodaal bewind heeft, dat beheerst wordt door het imperialisme.

Een aantal jaren lang heeft het Volksbevrijdingsfront voor de Bevrijding van Oman en de Arabische Golf een heroïsche strijd gevoerd tegen het marionetten sultanaat Oman en het Britse imperialisme, maar is er niet in geslaagd de guerrillaoorlog uit te breiden naar andere gebieden van de Golf. Het is echter duidelijk dat iedere strijd die beperkt blijft tot de Arabische Golf niet de hoop mag koesteren op eigen kracht alleen de (zeer kleine) bevolking van dit gebied te bevrijden, het imperialisme uit dat deel van de wereld te verdrijven waaruit zij haar grootste winsten haalt. Dat is een taak die zal moeten worden uitgevoerd door de Arabische revolutie in haar geheel.


Onder de “nieuwe voorhoeden” die in het Arabische gebied zijn ontstaan, moeten we ook vermelden de “centrale leiding” van de Iraakse Gemeenschapspartij en de Israëlische Socialistische Organisatie (Matzpen). Na de splitsing van de Iraakse communistische partij werd de linkervleugel aangetrokken tot foquistische experimenten op het platteland in het zuiden. Maar de brute repressie sinds de Baathcoup van juli 1968 vernietigde dit volkomen. Sinds dien hebben groepen in Irak die zich de “centrale leiding” noemen ultramaoïstische posities ten opzichte van de USSR ingenomen, terwijl zij hun stalinistische strategie van revolutie in stadia behielden.

In de jaren 1960 was de Israëlische Socialistische Organisatie (Matzpen) een semi-eenheidsfront van antizionistische revolutionaire tendensen die de aanpassing van de Israëlische CP aan het zionisme verwierpen, wat in verschillende mate haar beide facties (Maki en Rakah) kenmerkt. Onder druk van enige van haar leden, die verbonden waren met de Vierde Internationale en de erfenis van de trotskistische groep die in de jaren ’30 in Palestina gevormd was en in 1948 ontbonden werd voortzetten, nam Matzpen een aantal vooruit geschreden revolutionaire posities in. Na juni 1961 onderging de organisatie dezelfde ervaring als de Arabische en internationale linkse beweging in zijn geheel, met de welbekende groei in ledental en politiek gewicht. Maar de relatieve eb van de Arabische revolutionaire beweging na 1970 had zijn uitwerking op de leden. Een aantal splitsingen betekende dat de oorspronkelijke groep zich opdeelde in haar verschillende tendensen – verschillende soorten spontaneïsten, lambertisten en trotskisten. De ISO-Matzpen Marxistisch (een sympathiserende organisatie van de Vierde Internationale) is op dit moment de enige die een dialectisch begrip van de relatie tussen de Arabische revolutie en de klassenstrijd in Israël naar voren kan brengen, alsmede de leninistische opvatting daarover – de noodzaak om een revolutionaire proletarische partij voor het hele Arabische gebied op te bouwen, een taak die Arabische en Israëlische trotskisten samen opnemen.


16. In verschillende Arabische landen zijn zich trotskistische kernen aan het ontwikkelen, hoewel zij in sommige gevallen nog in een embryonaal stadium zijn. Dit is een belangrijke vooruitgang voor de Vierde Internationale in een gebied waar zij tot dusver vrijwel geen basis had. De trotskistische militanten van het Arabisch gebied- samen met die van Israël – werken aan de vorming van een Arabische sectie van de Vierde Internationale.

Hun strijd om een revolutionaire communistische partij op te bouwen voor de hele Arabische natie komt voort uit hun analyse van de Arabische nationale kwestie en de interactie van revolutionaire strijd over het hele Arabische gebied.

De interactie van de revolutionaire acties in de grote etnische en geografische blokken in de wereld is een opvallend verschijnsel in onze tijd. De buitengewone ontwikkeling van de communicatiemiddelen en de handel sinds de tweede wereldoorlog gelijk opgaand met de toenemende integratie van de economieën van de hele wereld door het imperialisme, heeft de voorwaarden van strijd vergeleken met die van het begin van de eeuw enorm veranderd. Deze evolutie gaat voort naar sterkere internationale centralisatie van revolutionaire actie, waarmee de leninistische conceptie van de Internationale bevestigd wordt, en ook de grotere coördinatie van de strijd op niveau van de grote regio’s van de aardbol (West-Europa, Latijns Amerika, het Indische subcontinent, Zuidoost Azië, etc.) zoals aangegeven werd door de ervaring van de OLAS en het Indochinese Revolutionaire Front. Verder zijn op dit terrein de imperialisten en de bourgeoisie met belangen over de hele wereld op dit terrein voor, omdat zij al hun organen van regionale militaire, politieke en economische coördinatie [hebben] (NATO, EEG, OAS, SEATO, etc.).

In het Arabische gebied geeft de nationale factor – vooral de taal – aanleiding tot een sterke samenhang van de Arabische landen, die sinds het midden van deze eeuw aangetoond is door de vorming van de Arabische Liga, het houden van topconferenties van Arabische staatshoofden, alsmede het werk van de verschillende organen van inter-Arabische samenwerking op diverse terreinen, om maar niets te zeggen over de pogingen tot Arabische eenwording. Deze samenhang moet zijn gevolgen hebben op de revolutionaire acties die al gericht zijn tegen de gezamenlijke repressie door de Arabische heersende klassen en dit in de toekomst ook in toenemende mate zullen doen.

Buiten de reële nauwe samenhang van de situaties in de Arabische landen betekent het centraal staan van de taak van nationale vereniging binnen het program van de Arabische revolutie, dat het simpelweg coördineren van acties op een niveau van het hele Arabische gebied niet voldoende is, maar aangevuld moet worden met een eenheid van programma die voortkomt uit de gemeenschappelijke aard van de fundamentele problemen, eenheid van politieke posities ten opzichte van sleutelgebeurtenissen, alsmede eenheid van actie op het punt van gemeenschappelijke strijdpunten. De kleinburgerlijke Arabisch-nationalistische organisaties hebben de noodzaak van zo’n eenheid al begrepen. Het is essentieel de Arabische revolutionaire strijd te centraliseren. Alleen een proletarische partij kan een blijvende eenwording op pan-Arabische schaal bereiken, omdat zij de enige sociale klasse vertegenwoordigt die geen lokaal botsende belangen heeft.

Alleen de trotskistische beweging, de erfgenaam van het bolsjewistisch programma en de enige vertegenwoordiger van de historische belangen van de arbeidersklasse van de wereld in zijn geheel kan zo’n proletarische centralisatie van de revolutionaire strijd op pan-Arabische schaal bereiken. De spontaneïsten en centristen zijn daar niet toe in staat, omdat zij geen coherent programma hebben. De stalinisten weigeren dit te doen omdat zij zich niet willen opstellen tegenover de belangen van de bourgeoisie van hun respectievelijke landen, zij hebben een bondgenootschap met hen.

De trotskistische militanten van het Arabisch gebied nemen de taak op om een revolutionaire communistische partij op te bouwen om het Arabische proletariaat te leiden. Alleen zo’n partij kan deze onderdrukte en verdeelde natie leiden naar het bereiken van de fundamentele taken van de Arabische revolutie en zich te verbinden met de wereldrevolutie in het kader van de Vierde Internationale.