Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1983, nr. 1, februari, jg. 17
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Conflicten zijn bevrijdend • Fascisme en massapsychologie • Prenten tegen fascisme, stalinisme, kapitalisme |
De vraag of tolerantie een voedingsbodem is voor fascisme[1], kan men zowel met een ja als met een neen beantwoorden. Dit ten gevolge van het feit dat er mijns inziens twee soorten verdraagzaamheid of tolerantie bestaan. Om dit uit te leggen, moet ik eerst bepalen wat fascisme is en wat volgens mij de twee soorten tolerantie zijn.
Daar fascisme een extreemrechtse levenshouding is, moet men, om het beter te bepalen, vooreerst een onderscheid maken tussen rechts en links. Rechts is een levenshouding waarin men op voorhand elke mogelijkheid tot conflict wil uitschakelen. Al het toevallige, het vreemde, het willekeurige, het onbekende, het nieuwe, het onzeker makende, kortom al het verontrustende moet beheerst of vernietigd worden. Een rechts iemand wil een geuniformiseerde maatschappij waar alles rustig en vredevol verloopt, waar er geen enkele reden tot onrust is. Het is waar dat de mens soms behoefte heeft aan rust en bescherming, een rechtse levenshouding bestaat er echter in dat men steeds zijn eigen rust en veiligheid verkiest.
Links daarentegen is iemand die de eigen behoeften, belangen en doelstellingen van zichzelf en van een andere mens respecteert, en de conflicten die daaruit ontstaan, aangaat en aanvaardt; hij wil deze conflicten na hun ontstaan op een menselijke manier oplossen. Om bestaande wantoestanden te verbeteren is een links iemand bereid de traditionele, rustgevende regelingen waarin de mens tot hiertoe zijn verhouding tot zichzelf, de anderen en de natuur heeft gevestigd, te doorbreken en te veranderen.[2]
In deze bepalingen van rechts en links staat het conflictmatige in de verhoudingen van de mens tot de natuur, de anderen en zichzelf centraal. Een positieve of negatieve waardering van het conflictmatige maakt het voornaamste onderscheid tussen rechts en links uit. Het is dus belangrijk dat ik dit conflictmatige in de menselijke verhoudingen verder uitwerk.[3]
Conflicten behoren tot het menselijk bestaan: ze zijn er noodzakelijk mee verbonden. Zonder conflicten is leven op een menselijk niveau onmogelijk. Rechts – dat al het conflictmatige op voorhand wil uitschakelen – vertoont dus de tendens om al het leven op menselijk niveau te vernietigen. De mens mag nog wel blijven leven, maar dan op het niveau van een onbewust, willoos, onvrij wezen: als een plant
Dat het conflictmatige tot het menselijk leven behoort, moet uit het volgende blijken. Voor zijn bestaan hangt de mens af van de natuur en van de andere mensen. Zonder natuurlijke levensmiddelen kan de mens niet leven, en de mens heeft andere mensen nodig om hem bij voorbeeld te helpen bij zijn voedselvoorziening. Tussen de mensen onderling en tussen de mens en de natuur zijn er afhankelijkheidsverhoudingen, Deze afhankelijkheidsverhoudingen zijn machtsverhoudingen. Niet alleen onttrekt de mens aan de natuur levensmiddelen die noodzakelijk zijn voor zijn bestaan – hij oefent dus in deze zin macht over de natuur uit –, maar door de noodzakelijke afhankelijkheid van de mens ten opzichte van de natuur hangt hij ook af van de ‘grillen’ van de natuur. Een natuurramp kan het bestaan van mensen vernietigen. De natuur heeft dus ook macht over de mens. Ook tussen de mensen onderling heersen deze wederkerige machtsverhoudingen: de ene mens maakt door zijn afhankelijkheid juist van de andere mensen gebruik, maar daardoor hebben deze anderen macht over hem.
Deze wederkerige afhankelijkheidsverhoudingen zijn conflictgeladen: ‘mijn bestaan of bestaanswijze kunnen in het gedrang gebracht worden door een onbekwaamheid of een weigering van de anderen om nog langer voor mijn bestaan op te komen.’ (p. 72) De menselijke verhoudingen tot de natuur zijn conflictueel: dat blijkt bij voorbeeld uit het feit dat de mens moet rekening houden met zijn natuurlijke voorraadbronnen, dat hij leeft van de voortplantingsmiddelen van de andere levende wezens, dat de dingen zich niet voordoen zoals hij zou willen: een instrument dat bij het werk kapotgaat of niet goed functioneert, een auto die stilvalt omdat de benzine op is.
Maar niet alleen tussen de mensen onderling en tussen de mens en de natuur bestaan er conflicten; ook binnen de mens heersen er conflicten, namelijk tussen de levens- en de doodsdrift. ‘Op het existentiële vlak treedt de levensdrift, de Eros, bij de mens op als de tendens om zich in de wereld buiten hemzelf met min of meer bewustzijn te engageren; en de doodsdrift, de Thanatos, als de tendens om zich tegen de buitenwereld (“tegen het leven”) af te schermen, zich ervan onafhankelijk te maken en zich in de mate van het mogelijke binnen zichzelf terug te trekken (een doel dat uiteindelijk slechts door de eigen dood kan bereikt worden)’ (p. 78). Binnen de mens heerst er een conflict tussen zijn engagements en zijn rustdrift. De mens moet zich engageren, wil hij als mens blijven voortbestaan, maar precies het engagement maakt hem afhankelijker, meer kwetsbaar en raakbaar. De ellende, de armoede, de nood, de ziekte en de dood van de anderen treffen hem ook. Zijn rust wordt door de anderen in het gedrang gebracht. Dit onderscheid tussen deze fundamentele driften – of zijn het kenmerken van driften – zal straks belangrijk worden voor het onderscheid tussen de twee soorten tolerantie.
Nu is het meestal zo dat het conflictmatige geassocieerd wordt met het gewelddadige. Geweld is echter niet gelijk aan conflict. Het geweld is juist een poging om het conflictuele van de intermenselijke verhoudingen op te heffen. Geweld is conflictmijding. Geweld treedt steeds op met het doel ‘de wederkerigheid van de machtsverhoudingen op te heffen en te vervangen door een éénzijdige machtsverhouding.’ (p. 73) Daardoor wordt aan elk conflict radicaal een einde gesteld. Geweld wordt aangewend door hen die niet in staat of niet bereid zijn een conflictueel bestaan te aanvaarden, een conflict te doorleven en het gemeenschappelijk met de tegenstander uit te praten. Een conflict kan in plaats van met geweld te worden uitgevochten ook nog op een redelijke wijze met woorden in een discussie of woordenstrijd beslecht worden. Daarvoor is echter noodzakelijk dat men het conflictmatige onderkent.
Rechts – dat rust boven het conflict verkiest – vertoont dus een sterke neiging om geweld te gebruiken. Dit kan structureel geweld zijn of daadwerkelijk geweld. Met structureel geweld probeert men één manier van regeling van de afhankelijkheidsverhoudingen door middel van wetten, instituties en andere zogenaamd vreedzame middelen door te drukken. Fascisme is in feite daadwerkelijk gewelddadig rechts. Een fascist wil een conflictloze maatschappij: hij heeft als ideaal een maatschappij waarin alles vredevol verloopt. Daarvoor moet al het vreemde en het conflictbrengende onderdrukt of uitgeschakeld worden. Zo is ook te begrijpen dat de Duitsers vlak voor de Tweede Wereldoorlog konden stemmen in een referendum met de vraag: ‘Zijt ge met de Führer voor de vrede?’ De utopie van het duizendjarige rijk, waarin alles vredevol zou verlopen, was volgens de nazi’s maar realiseerbaar wanneer men die oorlogsstokers van joden en bolsjewieken uitschakelde.
Zoals gezegd zou ik op de vraag of tolerantie een voedingsbodem is voor het fascisme, zowel met een ja als met een neen kunnen antwoorden, en dit ten gevolge van de twee soorten tolerantie die men zou moeten onderscheiden. Er is mijns inziens enerzijds tolerantie als een rustfenomeen en anderzijds tolerantie als een engagementsfenomeen.
Tolerantie als rustfenomeen bestaat, wanneer men zich omwille van zijn rust verdraagzaam opstelt tegenover alles wat gebeurt. Men aanvaardt alles; men heeft geen eigen positie of gezichtspunt van waaruit men iets al of niet zou aanvaarden of verdedigen. Men past zich aan alles aan. Men is zo open-minded als maar mogelijk is. De enige voorwaarde is wel dat men met rust gelaten wordt, d.w.z. dat er niet wordt geëist dat men zijn eigen standpunt zou bepalen.
Daartegenover bestaat er ook een tolerantie als engagementsfenomeen. Hierin heeft iemand wel een eigenpositie en komt hij er ook voor op of uit. Hij heeft zijn eigen visie op bepaalde feiten en hij wil ook dat bepaalde zaken verbeteren of gebeuren. Dit betekent echter dat hij in conflict komt met mensen die een tegengestelde visie op de zaken hebben. Tolerantie bestaat hier wanneer men bereid is om deze conflicten aan te gaan en te aanvaarden, en men ze op een menselijke manier probeert te beslechten. Men probeert in een discussie argumenten aan te geven voor zijn eigen standpunt en zo de tegenstanders te overtuigen; men tracht ook de argumenten van de tegenstander op hun waarde te schatten. Wanneer bij zo’n debat de standpunten onverzoenbaar zijn, dan is de democratische stemming de oplossing, maar dan wel een democratie die gebaseerd is op zakelijke argumenten en niet op min of meer vriendelijke gezichten.
De tolerantie als engagementsfenomeen bestaat erin dat men aanvaardt dat iemand afwijkende meningen heeft dan de eigene, en dat hij deze op een democratische manier tracht te verdedigen. Wanneer men op deze manier tolerant is, lijkt het fascisme me geen enkele kans te hebben om zich door te zetten.
De tolerantie als rustfenomeen lijkt me anderzijds wel een voedingsbodem voor het fascisme te zijn. Het lijkt evident dat iemand die met rust gelaten wil worden en daarom alles aanvaardt, een gemakkelijke prooi is voor iemand die zijn eigen wil onvoorwaardelijk wil opleggen en zo een eenzijdige machtsverhouding wil vestigen. Een volgzame massa is voorwaarde voor het fascisme. Zo is tolerantie als rustfenomeen de grond waarop het fascisme kan ontstaan.
Maar is het niet eerder zo dat wanneer iemand ten allen prijze zijn eigen rust nastreeft, hij niet wil verontrust worden door iemand die dat niet doet. Men verlangt dat iedereen tolerant is op deze manier. Men wil niet verontrust worden door mensen die er een persoonlijke mening op na houden, die afwijkt van de heersende mening. Zo’n mensen verplichten onze rustnastrever er bijna toe er ook een eigen mening op na te horen. Men ziet zij die er afwijkende meningen op nahouden als conflictstokers, als onrustzaaiers, als ‘beroepsagitators’. De naar rust strevende tolerante wenst dat iedereen zich aanpast aan onpersoonlijke, ‘objectieve’ regels. Wie dat niet doet, volgt dan duidelijk zijn persoonlijke willekeur en prefereert zijn eigen belang, en dit ten nadele van het zogenaamd ‘algemeen belang’. Het is voor de rustnastrever dan ook maar terecht dat deze ‘egoïsten’ terug tot de orde geroepen worden. Het zou dan ook maar best zijn dat er een sterke staatsmacht komt die daarvoor zorgt. Zo is tolerantie als rustfenomeen het zaad waaruit fascisme ontstaat
Het fascisme is mijns inziens dus niet zozeer een probleem van schijntolerantie – zoals dikwijls wordt gedacht. Men zou in beide soorten tolerantie een zogenaamd ‘schijntolerant’ moment kunnen aanduiden – meer bepaald wanneer men de ene soort bekijkt vanuit de andere. Bij de ene komt iemand op voor zichzelf en is niet zomaar toegeeflijk; bij de andere is iemand wel toegeeflijk maar wordt er dikwijls geëist dat de anderen zich ook zo gedragen. Het fascisme heeft mijns inziens veel meer te maken met de onmogelijkheid van de mensen om voor zichzelf op te komen. Een antifascist schuwt het conflictuele niet.
_______________
[1] Deze vraag was het onderwerp van een debat dat doorging in Gent op 28 januari 1983. Door een gebrekkige organisatie bleek er die avond maar één spreker te zijn.
[2] Deze problematiek heb ik uitgebreider behandeld in twee artikels voor het tijdschrift Restant, Antwerpen (nrs. X,4 en X1,1), met als titel ‘Konflikt en kultuur’ en ‘Links en objectiviteit’.
[3] Hierbij maak ik dankbaar gebruik van het artikel van Rudolf Boehm: ‘Conflict, geweld en foltering’ in Kultuurleven, Leuven, 1977/1, pp. 69/79. De citeringen verwijzen naar dit artikel.