Leo Michielsen
Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging
Hoofdstuk 10 van deel 2 - II
Men kan over de latere ontwikkeling van de Sovjet-Unie geen valabel oordeel vormen zonder de imperialistische interventies uit de aanvangsjaren in acht te nemen.
Mede door deze interventie zijn aanzienlijke gebieden niet alleen voor de Sovjet-Unie maar ook voor de revolutie verloren gegaan, vooral aan de westgrenzen van het vroegere tsaristische rijk.[124]
Hier vermelde titels raadplegen? Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief of de: Zoekpagina |
Direct na de revolutie in Petrograd kwam in FINLAND een burgerlijke regering tot stand, die op 5 december 1917 de onafhankelijkheid van het land uitriep. Reeds enkele dagen later werd deze onafhankelijkheid door de sovjetregering erkend. Maar de innerlijke strijd tussen de “witten” en de “roden” ging verder in Finland. Generaal MANNERHEIM, die steeds een officier in trouwe dienst van de tsaar was geweest, wierp zich op als verdediger van de (door de Sovjets reeds erkende en niet bedreigde) onafhankelijkheid, noemde de strijd tegen de Finse “roden” een “strijd tegen de Russen”, slaagde erin, met behulp van Duitse troepen, de “roden” in Finland uit te schakelen. Koning van Finland werd de zwager van de Duitse keizer...
In aansluiting met het decreet over de vrede stuurde de sovjetregering op 24 november een nota naar de Westelijke Geallieerden, waarin werd gesteld dat de nieuwe regering zich niet gebonden achtte door de verdragen van het tsarisme en dat ze de bedoeling had een aparte wapenstilstand met Duitsland af te sluiten, als de Geallieerden niet bereid waren algemene onderhandelingen in te zetten. Hierop verwaardigden de Westerse mogendheden zich niet te antwoorden. Kort daarop begonnen de onderhandelingen met Duitsland te BREST-LITOVSK. Op 15 december werd een wapenstilstand getekend en op 20 december namen de vredesbesprekingen een aanvang. Het werd onmiddellijk duidelijk dat Duitsland enorme territoriale eisen stelde. Het standpunt van Lenin was dat ruime toegevingen moesten worden gedaan. Dat was onvermijdelijk, vermits in het Russische leger de ontbinding steeds verder schreed; de weigering van de soldaten om te vechten was onoverkomelijk. Het pas gevormde sovjetregime beschikte nu eenmaal niet over de middelen om de oorlog voort te zetten. Derhalve, zo oordeelde Lenin, moesten de Duitse eisen worden aanvaard. Daarover was er hoegenaamd geen eensgezindheid in het Centraal Comité. Trotski, die de leiding van de sovjetdelegatie in Brest-Litovsk waarnam, had de tactiek zo bepaald: geen toegevingen doen, maar ook geen oorlog voeren, trachtten tijd te winnen door onderhandelingen. Hij rekende er op dat het revolutionaire proces zich in Duitsland ondertussen dermate zou ontwikkelen, dat de Duitse militaristen geen hernieuwde aanval zouden wagen.[125] Dat was een misrekening. De onderhandelingen werden onderbroken, werden hervat, werden weer opgeschort ... tot – op 18 februari 1918 – de Duitsers hun opmars hervatten, praktisch op geen weerstand stuitten, snel oprukten, enorme gebieden inpalmden. Ten slotte overwon het standpunt van Lenin en op 3 maart 1918 werd de vrede gesloten: Polen, de drie Baltische landen, een deel van Biëlo-Rusland [= Wit-Rusland of ook Belarus – MIA], de Oekraïne en de Krim gingen verloren. Dat was wel een bijzonder zware nederlaag voor Sovjet-Rusland.[126] Lenin had aanvaard, omdat voortzetting van de oorlog naar totale ineenstorting had geleid. Nu moest wel heel veel terrein worden prijsgegeven, maar het regime zelf hield stand. De hoofdstedelijke diensten werden van Petrograd (te dicht bij de grens) naar Moskou overgebracht.
Duitsland haastte zich om de veroverde gebieden leeg te plunderen. Tevens herstelden de Duitsers de grootgrondbezitters op hun domeinen. Tegen de bezetting laaide een heftige partisanenstrijd op, die met brutale repressie werd beantwoord. Bovendien hielden in 1918 Duitse en Turkse troepen geheel TRANSKAUKASIE bezet. Ten slotte werd ook nog het offensief van generaal KRASNOV midden 1918 in het gebied van de Wolga in ruime mate door de Duitsers van uit Oekraïne bewapend en bevoorraad. Krasnov werd twee maal door het Rode Leger bij Tsaritsyn (Stalingrad) verslagen en trok zich naar het Zuiden terug, naar de Koeban, waar hij zich aansloot hij het leger van de witgardistische generaal DENIKIN.
Kwam dan de wapenstilstand van 11 november 1918. De sovjetregering maakte gebruik van de Duitse nederlaag om direct het vredesverdrag van Brest-Litovsk nietig te verklaren. Anderdeels waren de Duitse troepen in Rusland zo gedemoraliseerd geraakt, was hun verlangen om terug naar huis te keren zo groot, dat ze onbruikbaar werden. Onder druk van de partisanen en het Rode Leger ontruimden de Duitsers OEKRAINE en BIELO-RUSLAND in november-december 1918. Beide gewesten werden opnieuw sovjetrepublieken.
Maar andere gebieden gingen definitief verloren. Dat was het geval voor de POOLSE PROVINCIEN (zie verder). Dat was ook het geval voor ESTLAND, LETLAND en LITOUEN. Deze drie Baltische staten waren, na de ontruiming door de Duitse troepen, gedurende korte tijd sovjetrepublieken. Maar de plaatselijke contrarevolutie, geholpen door de imperialistische interventie (Engelse en opnieuw Duitse!) slaagde erin de Baltische staten los te maken van Sovjet-Rusland en er een ultrarechts regime in te stellen. Gebruik makend van de ontreddering van Sovjet-Rusland, ging Roemenië in 1918 over tot de aanhechting van BESSARABIE.
* * *
Onmiddellijk na de Duitse nederlaag besloten de Geallieerden: – tot diplomatieke, economische en militaire blokkade tegen Sovjet-Rusland, – tot hulp aan de contrarevolutionaire krachten, – tot rechtstreekse militaire interventie.
FRANSE troepen, ongeveer 10.000 man, landden einde 1918 in ODESSA, NIKOLAIEVA en SEBASTOPOL en steunden het antisovjetregime van PETLJOERA in Oekraïne. Maar het regime van Petljoera hield het niet lang meer uit (tot februari 1919). Anderdeels geraakten de Franse troepen zo sterk aangetast door de communistische gedachte dat zich een revolte – onder leiding van A. MARTY – op de vloot voordeed, zodat de Franse regering zich verplicht zag haar strijdkrachten terug te trekken.
Einde 1918 gingen ENGELSE en FRANSE troepen in MOERMANSK en ARCHANGELSK aan wal. Hun bedoeling was een verbinding tot stand te brengen met het “Oostfront” van KOLTSJAK. Deze operatie mislukte in het voorjaar 1919. Het bleek overigens dat de Engelse en Franse soldaten aangetast geraakten door de bolsjewistische propaganda en weinig strijdlust betoonden. Ze werden teruggetrokken.
ENGELSE troepen opereerden ook in het zuiden. In aflossing van de Duitse en Turkse troepen werd TRANSKAUKASIE bezet. Van daaruit werd steun geboden aan het witgardistische leger van DENIKIN. Ook ten oosten van de Kaspische Zee drongen Engelsen het land binnen. Zij vernietigden aldaar het bestuur van de sovjetrepubliek TURKMENIE; een contrarevolutionaire regering werd in de plaats gesteld.
In het VERRE OOSTEN gingen de eerste JAPANSE strijdkrachten in april 1918 te Vladivostok aan wal. Het jaar daarop waren er 80.000 Japanse soldaten in Oost-Siberië. Hierbij sloten zich nog contingenten ENGELSE, FRANSE en AMERIKAANSE troepen aan. Zo werd Oost-Siberië in handen van de vreemde imperialisten de bevoorradingsbasis voor het optreden van de troepen van KOLTSJAK.
* * *
In de loop van 1918 kwam het contrarevolutionaire front tot stand. Het omvatte de grootgrondbezitters, de bourgeoisie en een deel van de kleine burgerij van steden en dorpen (koelakken); het werd politiek gesteund door de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen; het kon militair optreden doordat een groot deel van de vroegere tsaristische officieren witgardistische legers op de been brachten. Deze witgardistische legers werden door de imperialistische interventen met wapens en munitie, met kleding, voeding en geld gesteund.
Het Rode Leger, dat begin 1918 als een omvorming van de Rode Gardes tot stand kwam, rekruteerde aanvankelijk alleen op basis van het voluntariaat. Maar de uitbreiding van de burgeroorlog noopte tot invoering van de dienstplicht (decreet van mei 1918).
Het jaar 1919 betekende voor de sovjetmacht de meest kritieke periode van de burgeroorlog: er werd toen strijd geleverd op 19 fronten; op een gegeven moment bleef nog slechts 1/10e van Ruslands grondgebied in handen van de sovjetmacht. KOLTSJAK (vanuit het oosten), DENIKIN (vanuit het zuiden), JOEDENITSJ (vanuit het westen) gingen gelijktijdig tot offensieven over. Koltsjak was vanuit Siberië tot ver over de Oeral opgerukt; hij werd in de tweede helft van 1919 over onmetelijke afstanden naar het oosten teruggeslagen. Op 15 januari 1920 marcheerde het Rode Leger Irkoetsk binnen. Koltsjak werd gevat en geëxecuteerd. Het offensief van JOEDENITSJ was vanuit Estland tot dicht bij Petrograd opgerukt, maar werd teruggeslagen. Denikin was vanuit de Koeban doorgedrongen tot op minder dan 200 kilometer van Moskou. Hij werd teruggedreven tot zijn uitgangsstellingen; einde maart 1920 werd zijn legermacht verpletterd.[127]
Zo was, begin 1920, de triomf van de sovjets ongeveer totaal. Maar direct dook een nieuw gevaar op. Tot elf maal toe had de sovjetregering vredesbesprekingen aangeboden aan de vreemde mogendheden. Niet één antwoord werd daarop ontvangen. Speciaal aan POLEN heeft de Sovjet-Unie de vrede voorgesteld. Maar PILSUDSKI ging er niet op in.[128] Hij kon rekenen op geld en materiële steun uit het Westen. Hij wist hoe totaal Sovjet-Rusland was uitgeput, hoezeer in dat land de grens van het menselijke uithoudingsvermogen werd overschreden. Pilsudski droomde er van een “Groot-Polen” tot stand te brengen dat zich van de Baltische Zee tot de Zwarte Zee zou uitstrekken en dat Polen, de Oekraïne, Biëlo-Rusland [= Wit-Rusland of ook Belarus – MIA] en Litouen zou omvatten. De Poolse aanval begon in april 1920 zonder oorlogsverklaring. Aanvankelijk rukten de Polen zeer ver op: Kiev en Minsk werden ingenomen. Maar het tegenoffensief van het Rode Leger was zo verpletterend dat WARSCHAU werd bereikt. Strategisch was dat een fout van het Rode Leger: als men al te ver oprukt, als de verbinding met de vertrekbasis al te lang wordt uitgerokken, resulteert daaruit een militaire verzwakking. De bolsjewieken hadden gerekend op een revolutionaire houding van de Poolse arbeidersklasse. Maar dat was een valse verwachting. Polen, deelgenoot in de overwinning, trad uit de wereldoorlog als herboren natie, als heropgerichte staat. Nationalisme en speciaal anti-Russische gevoelens waren overheersend in Polen, ook bij de arbeiders. Bovendien stuurde de Franse regering massa’s wapens en een groep officieren onder leiding van generaal Weygand.[129] De Polen dreven het Rode Leger heel ver terug. De vrede van Riga (maart 1921) kende Polen een Oostgrens toe die de CURZONLIJN [130] met 200 tot 300 kilometer overschreed, zodat Oost-Polen in hoofdzaak door Biëlo-Russen en Oekraïners werd bewoond.
Een laatste grootscheepse poging om het sovjetregime te vernietigen werd ondernomen door generaal WRANGEL. Met de hulp van de Geallieerden was Wrangel erin geslaagd uit de resten van het Denikinleger een aanzienlijke strijdmacht op de Krim te organiseren. Hiermee zette hij de aanval in op 7 juli 1920. Bedoeling was het Rode Leger, dat toen tegen Polen opereerde, in de rug aan te vallen. Het leger van Wrangel werd na zeer taaie strijd achteruitgedreven en vernietigd. We dateren: november 1920.
In 1920-21 vestigde het Rode Leger het sovjetregime in een reeks periferische gebieden, die in handen van contrarevolutionaire regeringen waren gekomen. Zo kwamen in Transkaukasië de sovjetrepublieken AZERBEIDZJAN (april 1920), ARMENIE (november 1920) en GEORGIE (februari 1921) tot stand. Zo werden in Centraal-Azië ook TURKMENISTAN en TURKESTAN aan de contrarevolutie ontrukt. Het gaat niet op dit ingrijpen van het Rode Leger als een uiting van kolonialisme of imperialisme voor te stellen. In ieder van deze gebieden woedde een heftige strijd vanwege de plaatselijke revolutionaire krachten. In al deze gebieden waren antisovjetregimes met behulp van kapitalistische interventen tot stand gekomen.
Het langst heeft de strijd in Oost-Siberië tegen JAPAN geduurd. Eerst in oktober 1922 werden de Japanse troepen verplicht hun laatste steunpunten te ontruimen.
* * *
De vraag dringt zich op hoe het mogelijk was dat de revolutie het op de contrarevolutie kon winnen. Inderdaad, ALLE militaire specialisten waren het er over eens dat de sovjetmacht al heel snel ging verpletterd worden: zij stelden dat de middelen, waarover de Sovjets beschikten, belachelijk onbeduidend waren.
Er kan gewezen worden op de rol van een reeks bekwame politieke en militaire leiders: Lenin, Trotski, Stalin, Sverdlov, Ordjonikidzé, Boedjonny, Froenze, Vorosjilov, Koejbysjev, Kirov en tientallen anderen. Er moet gewezen worden op de rol van de communistische partij (313.000 leden in 1919, 611.000 in 1920). Zonder haar leiding, zonder de bezieling die van vele tienduizenden communisten uitging, ware de overwinning ondenkbaar geweest. Ongeveer de helft van het gehele ledental van de partij en van de communistische jeugdbond ging naar het front. Het Rode Leger was een leger van gemotiveerde manschappen. De rode soldaten hadden tekort aan wapens, munitie, kleding, voedsel en medicamenten, maar zij vochten met een ongelooflijke hardnekkigheid. Door de uitgebreide vreemde inmenging vielen het vaderlandse motief en de sociale strijd samen. Maar de hoofdzaak was toch dat in alle gewesten van dit reusachtige land zeer brede lagen van de bevolking partij kozen voor de revolutie. Op de vraag of de arbeidersklasse in Rusland en de fundamentele massa van de boeren gehecht waren aan de revolutie, moet zonder voorbehoud positief geantwoord worden. De voorstelling alsof hier aan de massa een regime “opgedrongen” werd, is historisch vals. Dat wordt bewezen door de partisanenstrijd van de bevolking in gebieden door witgardistische of vreemde troepen bezet.
Ten slotte heeft tot de overwinning van de Sovjets bijgedragen de houding van de arbeidersklasse uit de kapitalistische landen. Zij was de oorlog moe en vertoonde niet de minste geestdrift om ergens in het onmetelijke Rusland te gaan sneuvelen. Bovendien werd in menig land menig teken van sympathie ten aanzien van de Oktoberrevolutie betuigd. Meermaals kwam het tot actief verzet tegen de interventiepolitiek. Ware er niet de houding van de arbeidersklasse geweest, dan had de imperialistische interventie een nog veel grootscheepser omvang aangenomen.
Zonder de steun van de kapitalistische machten aan Koltsjak, Denikin, Joedenitsj, Wrangel en consoorten, ware de burgeroorlog veel korter, misschien zelfs onbestaande geweest. Ook zonder de rechtstreekse interventie van Duitse, Tsjechische, Poolse, Finse, Franse, Engelse, Amerikaanse, Japanse troepen had de sovjetrepubliek zich in oneindig veel gunstiger omstandigheden kunnen vestigen.
De interventie heeft een dubbele nasleep gehad. Ten eerste: men is ze in Rusland nooit vergeten; ze rechtvaardigt een diep wantrouwen tegenover de kapitalistische buitenwereld. Ten tweede is het zo dat die jarenlange militaire inspanningen, en al de afgrijselijke miserie eraan verbonden, een zeer diepe stempel gedrukt hebben op de verdere evolutie van het regime in de Sovjet-Unie. STALINISME, met al wat dat impliceert, heeft in deze historische conjunctuur zijn eerste bron en voedingsbodem gevonden. Bij de aanvang van de sovjetontwikkeling weegt de misdaad van het wereldkapitalisme zwaar door.
Burgeroorlog en interventie stelden als eerste en meest dringende eis: het scheppen van een machtig Rode Leger. Eerst ging het van vrijwilligheid naar verplichte dienstplicht. Midden 1918 verklaarde Lenin: “We hadden besloten tegen de lente een leger van één miljoen man te hebben. Thans hebben wij een leger van 3 miljoen man nodig. We kunnen het hebben en we zullen het hebben.” In 1920 telde het Rode Leger reeds 5 miljoen soldaten. In dat leger werd al ras de formule van de verkozen leiding opgegeven om terug te keren tot een hiërarchisch gestructureerde strijdmacht volgens het traditionele schema en tot de klassieke militaire discipline. Overigens werden uiteindelijk 15.000 officieren van het vroegere tsaristische leger in het kader opgenomen. Vermits hun betrouwbaarheid in principe aan twijfel onderhevig was, besloot men POLITIEKE COMMISSARISSEN aan te stellen, gelast met het toezicht op de officieren. Ook de politieke opvoeding van de troepen behoorde tot de taak van deze commissarissen.
Een tweede vereiste was dat alles ondergeschikt werd gemaakt aan de belangen van het front. “Alles voor het front” was de leuze van die dagen. Het kwam er op aan het leger te bevoorraden. Dat was wel een bijzonder zware opgave. Want de chaos door revolutie, burgeroorlog en interventie veroorzaakt, had de economie totaal ontredderd. De landbouw stagneerde. Het transport functioneerde haast niet meer. De bedrijven lagen helemaal of gedeeltelijk stil bij gebrek aan grondstoffen en energie. De honger was ontzettend. Zware epidemieën braken uit.
In deze omstandigheden voerde de sovjetregering het zogenaamde OORLOGSCOMMUNISME in. Het land werd als een belegerd militair kamp georganiseerd. Volstrekte discipline en strakke organisatie was de boodschap. De administratie, de economische en syndicale organisaties werden als het ware gemilitariseerd. De algemene arbeidsplicht werd ingesteld. Verkiezing en collegialiteit inzake bedrijfsbeheer hadden afgedaan. In de plaats kwam de éne benoemde directeur, die alle macht en alle verantwoordelijkheid in zich verenigde. Er moest snel en onbetwist kunnen beslist worden. De handel in voedingsmiddelen werd staatsmonopolie. Particuliere graanhandel werd verboden. Bij decreet van 24 januari 1919 werd besloten tot opvordering en inzameling van levensmiddelen bij de boeren. Zij werden verplicht hun overschotten (d.i. hun productie boven het eigen, overigens beperkte, gebruik) te verkopen tegen vaste (lage) prijzen. Een strenge rantsoenering werd ingesteld; de zwarte markt werd in de mate van het mogelijke (d.i. slechts gedeeltelijk) beteugeld. Vanzelfsprekend kreeg de TSJEKA in deze uiterst gespannen situatie een ruime rol toebedeeld bij de uitroeiing van spionage, sabotage en contrarevolutionaire complotten. Er was witte terreur (en geen beetje) en er was rode terreur (en niet weinig).
Ten slotte lag het voor de hand dat met dat alles ook een politieke machtsconcentratie plaatsgreep, en wel bij de communistische partij, waarbij het aparte en zelfstandige gezag van de sovjets onvermijdelijk wegkwijnde. Het congres van de communistische partij van maart 1919 besteedde heel wat aandacht aan dit probleem. De “leidende rol” van de partij werd daar ten zeerste beklemtoond. Lenin beschreef achteraf de rol, die de partij in deze jaren vervulde, in volgende termen: “Alleen dankzij het feit dat de partij op haar hoede was, dat de partij op de strengste wijze was gedisciplineerd en omdat de autoriteit van de partij alle lichamen en instellingen verenigde, omdat volgens de leuze die door het Centraal Comité werd uitgegeven, tientallen, honderden, duizenden en in laatste instantie miljoenen als één man optraden, en alleen omdat er ongehoorde offers werden gebracht – alleen daardoor kon het wonder, dat geschied is, geschieden. Alleen daarom toonden wij ons, ondanks de tweemaal, driemaal, viermaal herhaalde veldtocht van de imperialisten der Entente en van de imperialisten van de hele wereld, in staat om te overwinnen.” Met de formule “leidende rol van de partij” werd geenszins bevelvoering bedoeld, maar wel overtuigingswerk. Men beklemtoonde de afstand tussen een opgedrongen macht en een aanvaard gezag. Maar onvermijdelijk zou het op een verminking van de democratie uitmonden. Deze toestand resulteerde niet uit een vooropgezette bedoeling, wel uit een reeks onontkoombare dwangsituaties.
_______________
[124] De buitenlandse en militaire politiek van de Sovjet-Unie tijdens de Tweede Wereldoorlog gaat voor een deel terug op de hier vermelde gebeurtenissen. Het optreden van de Sovjet-Unie in 1939-40 tegenover Polen, ten aanzien van de Baltische Staten, van Finland en Roemenië slaat terug op de verwikkelingen uit de aanvangsjaren van het sovjetregime.
[125] In zoverre was Trotski reeds toen “trotskist”. Het is inderdaad opvallend dat de trotskisten het altijd weer opnieuw zien gebeuren. Hoe dikwijls reeds waren zij in de loop van de decennia niet van oordeel dat de situatie revolutionair was. Hoeveel kansen werden volgens hen niet verkeken.
[126] Rusland verloor aldus: 1/4 van zijn Europees grondgebied, 1/4 van zijn spoorwegnet, 1/3 van zijn textielindustrie, 3/4 van zijn zware industrie.
[127] De anarchisten beschouwen het als een geschiedvervalsing in deze aangelegenheid de naam van MACHNO onvermeld te laten. Nestor Machno (1889-1935) was een Oekraïens anarchist, die nu eens in bondgenootschap met de bolsjewieken optrad, dan weer in conflict met hen kwam. In 1918 richtte hij boerenmilities op, waarmee hij beslist een bijdrage in de strijd tegen Denikin leverde. Maar de voorstelling alsof de guerillatroepen van Machno de BESLISSENDE slagen toebrachten aan de contrarevolutie, terwijl het Rode Leger niet meer dan een suppletieve rol zou gespeeld hebben, gaat helemaal niet op.
Evenmin aanvaardbaar is de voorstelling alsof het “libertaire” socialisme een algemene stroming was in Rusland, min of meer van dezelfde omvang als die van het bolsjewisme. Het “machnovisme” was slechts een lokaal verschijnsel, beperkt tot een deel van de Oekraïne. De machnovisten hadden hun (overigens erg betwiste) gezag gevestigd ten noorden van de Zee van Azov over een gebied dat in grote trekken samenviel met de tsaristische omschrijving “gouvernement Ekaterinoslav.” Het conflict met de centrale sovjetregering werd onvermijdelijk omdat de machnovisten hun gebied als een onafhankelijk anarchistisch eiland wilden handhaven. Militair betekende dat weigering tot inschakeling in het Rode Leger, dat iedere toegang tot het gebied werd ontzegd. Economisch betekende dat de weigering om graan te leveren. Het is waar dat de totaal ineengestorte industrie geen tegenwaarde in nijverheidsgoederen kon aanbieden. Maar de Zuid-Oekraïnse graanoogst was nu eenmaal onontbeerlijk om de onverbiddelijke hongersnood van de Russische bevolking enigszins te milderen. De weigerige houding van de machnovisten beantwoordde perfect aan de mentaliteit van de boeren, voor wie het land kan verrekken van de honger, als zij maar genoeg te eten hadden. Het machnovisme werd tenslotte militair opgeruimd en de resten van het Machnoleger vonden een onderkomen in Roemenië.
[128] PILSUDSKI (1867-1935). Aanvankelijk een Pools socialistisch leider, die het tsarisme bestreed. Na de mislukking van de revolutie van 1905 nog uitsluitend Pools nationalist. Richtte paramilitaire organisaties op, die tijdens de Eerste Wereldoorlog aan de zijde van de Centralen opereerden. Toen de Duitse nederlaag in het vooruitzicht kwam, zorgde Pilsudski ervoor dat hij in conflict kwam met Berlijn, zodat hij in november 1918 als voorstander van de Geallieerden de macht kon grijpen in Polen. Werd maarschalk. Bestreed de Sovjet-Unie. Voerde in 1926 een staatsgreep door en vestigde een dictatoriaal regime ten gunste van de grootgrondbezitters en de bourgeoisie.
[129] Onder deze officieren bevond zich de toekomstige generaal De Gaulle.
[130] CURZONLIJN: op voorstel van lord Curzon, toenmalig Brits minister van buitenlandse zaken, hadden de Geallieerden zich in december 1919 akkoord gesteld om de Oostgrens van Polen met de etnische grens te doen samenvallen. Dat was de “Curzonlijn”.