Leo Michielsen
Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging
Hoofdstuk 7 van deel 2 - I
Dat de Belgische Werkliedenpartij – basis en leiding – vanaf het eerste oorlogsuur meegesleept werd in de patriottische roes, lag voor de hand. De BWP was grondig reformistisch en de Duitse schending van de Belgische neutraliteit was een geval van gekarakteriseerde agressie.
Op zichzelf genomen bevond België zich in staat van zelfverdediging.[45] Er is in de BWP dan ook niet de minste aarzeling geweest. De eensgezindheid om de oorlogskredieten goed te keuren en om zich achter de nationale verdediging te scharen, was totaal. De instemming was zonder voorbehoud. Deze houding impliceerde dat de BWP de GODSVREDE aanvaardde, d.i. de klassenstrijd opschortte, de samenwerking van de arbeidersklasse met de Belgische bourgeoisie voorstond.
Hier vermelde titels raadplegen? Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief of de: Zoekpagina |
België – dat kon ook niet anders – vormde front met de Geallieerden. Het maakte derhalve deel uit van een imperialistisch blok. Door zich op te stellen achter het vaandel van de Belgische bourgeoisie, schaarde de BWP zich tevens achter de vaandels van de Engelse, de Franse en de tsaristische regeringen.
Tijdens de parlementaire zitting van 4 augustus werd EM. VANDERVELDE, voorzitter van de BWP en voorzitter van de Internationale, tot MINISTER VAN STATE uitgeroepen. Hoe diep het “sociaalchauvinisme” greep, daarvan getuigde het feit dat L. de Brouckère en H. de Man, woordvoerders van de “marxistische kritiek” op de BWP, zich als oorlogsvrijwilligers meldden.[46] Zo was het in de eerste uren, zo is het gedurende geheel de oorlog gebleven. Er ontwikkelde zich in de BWP op geen enkel moment een aanzienlijke “minderheid”, zoals dat bijvoorbeeld in Duitsland en Frankrijk wel het geval was.
De Belgische situatie werd, ingevolge de oorlog, eerder ingewikkeld. De koning en de regering bevonden zich achter het front van de IJzer. Koning Albert verbleef in De Panne. De regering DE BROQUEVILLE vestigde zich nabij Le Havre en regeerde zonder parlement bij middel van decreten. Inderdaad, van de 186 volksvertegenwoordigers waren er 140 in de bezette gebieden gebleven. De regering van Le Havre kon derhalve geen geldig aantal mandatarissen in vergadering samenbrengen.
Ingevolge de afschuwelijke Duitse moordpartijen van de eerste oorlogsdagen (o.a. te Aarschot, Andenne, Tamines, Dinant, Leuven,...) waren vele honderdduizenden inwoners op de vlucht geslagen. Velen keerden weer, maar ongeveer een 500.000 Belgen verbleven tijdens de oorlog in het buitenland.
Het bezette België was verdeeld in twee gewesten: 1) het ETAPPENGEBIED dat bij het front aansloot en waartoe behoorden: Oost- en West-Vlaanderen, plus ongeveer de helft van Henegouwen en het zuiden van Luxemburg; 2) het GENERAAL-GOUVERNEMENT, dat de rest van het land omvatte. Bezet België werd bestuurd door militairen van de Junkerskaste.[47] De bestaande administratieve instellingen, zelfs de meeste ministeriële departementen bleven functioneren, maar onder Duitse controle. In het “etappengebied”, dat niet zonder speciale pas mocht betreden of verlaten worden, heerste een heel strikte staat van beleg.
Begrijpelijk dat de BWP-organisatie door deze omstandigheden snel en zwaar getroffen werd. Vandervelde volgde de regering in Le Havre. De Brouckère en De Man brachten een deel van de oorlog aan het front door. C. Huysmans zou zich later (einde 1915) te Den Haag vestigen. Terwagne en Pièrard verbleven in Nederland. Eeckeleers week uit naar Engeland. Destrée verbleef in Engeland, Italië, Frankrijk,... In het bezette België bleef de Algemene Raad de leiding van de BWP waarnemen. Maar de verbindingen in het land waren moeilijk. Anseele bijvoorbeeld, die in Gent (dus in het etappengebied) woonde, nam meestal geen deel aan de zittingen van de Algemene Raad. Ook uit andere gewesten kwamen meerdere leden doorgaans niet opdagen. In feite vormde een groep vooraanstaanden uit het Brusselse de kern van het partijbestuur.
De Algemene Raad had Vandervelde opdracht gegeven de BWP naar buiten uit te vertegenwoordigen. Maar de verbindingen waren zeer sporadisch.
* * *
België geraakte door de oorlogsgebeurtenissen economisch geblokkeerd. Alle toevoer van voedsel en grondstoffen werd afgesneden. Inzake voedsel werd achteraf enige mildering vanwege de Geallieerden bekomen, maar de voorziening van grondstoffen bleef uitgesloten. Bovendien werden enorme stocks door de bezetter opgeëist.
Vanaf midden 1917 begon hij ook de economische uitrusting zelf weg te slepen: honderden fabrieken werden ontmanteld, duizenden machines werden overgebracht naar Duitsland.
De werkloosheid was massaal, sinds 1915 ruim 600.000 man of de helft van de industriearbeiders.
Sinds midden 1915 ondernam de Duitse regering pogingen om de hand te leggen op de Belgische arbeidskrachten. Eerst door middel van propaganda voor vrijwillige arbeid in Duitsland. Maar dat leverde niet veel op en vanaf oktober 1916 begon de deportatie voor gedwongen arbeid. Het protest hiertegen was zo heftig dat de Duitse regering vanaf maart 1917 haar opeisingen begon te milderen, behalve in de etappengebieden, waar ongeveer 60.000 arbeiders ingezet bleven, niet voor economische bedrijvigheid in Duitsland, maar voor direct militaire werken aan het front.
Vanzelfsprekend werd de bezetter algemeen gehaat. Vanzelfsprekend was er censuur en onvrijheid. Toch kon het toenmalige optreden van de Duitsers niet vergeleken worden met de nazibezetting van de Tweede Wereldoorlog. Er was niet die “totalitaire” politieke onderdrukking van de tweede bezetting.
Er was nog een – zij het zeer relatieve – vrijheid. De BWP kon officieel blijven voortbestaan. De vergaderingen van de Algemene Raad waren niet clandestien. Een algemeen partijcongres was echter niet toegelaten.
Openlijk protest en verzet was mogelijk en werd gemanifesteerd: door Kardinaal Mercier en de bisschoppen, door volksvertegenwoordigers en senatoren, door magistraten, door burgemeesters, schepenen en gemeenteraden, door professoren.
Dit protest was niet altijd zonder gevaar: burgemeester Max van Brussel, de professoren Pirenne en Fredericq van Gent, tientallen anderen werden aangehouden en geïnterneerd. Zij werden echter niet doodgemarteld zoals onder de nazibezetting.
Klaarblijkelijk hielden de gevestigde Belgische machten niet van een massaal ondergronds en georganiseerd VOLKSVERZET.[48] Maar onvermijdelijk ontwikkelde zich toch clandestiene oppositie. Jonge lieden trotseerden de uiterst gevaarlijke overgang langs de Nederlandse grens[49] om zich op het IJzerfront in te zetten. Vlugschriften tegen deportatie en een tamelijk uitgebreide sluikpers verschenen (belangrijkste: ‘La Libre Belgique’, minder regelmatig: ‘La Patrie’, ‘L’Ame Belge’, ‘De Patriot’, ‘De Vlaamsche Leeuw’, e.a.). Het verdient aandacht dat het anti-Duitse verzet uitsluitend patriottisch was, zich ideologisch uitdrukkelijk binnen de gevestigde maatschappelijke en politieke verhoudingen bewoog; de oorlog was slechts een tragische parenthesis, de terugkeer van de vroegere verhoudingen stond buiten betwisting. Het verzet was conservatief.
Ook de oude Belgische verfransingspolitiek van het Vlaamse land hoopte men, na de oorlog, onverminderd en ongehinderd te kunnen hervatten. “La Belgique de l’avenir sera latine ou ne sera pas.” Deze woorden van Kardinaal Mercier drukten de mening uit van al wat in België tot de traditionele machten behoorde.
Een reactie daarop was het VLAAMSE ACTIVISME: de vernederlandsing van de Gentse Hogeschool (oktober 1916), de oprichting door eigen partijgangers – op een “landdag” te Brussel – van de RAAD VAN VLAANDEREN (4 februari 1917), de instelling van de bestuurlijke scheiding (21 maart 1917), de proclamatie van Vlaanderens onafhankelijkheid (18 januari 1918)...
Vanzelfsprekend beoogde het Duitse imperialisme met het activisme een instrument van collaboratie. Het activisme WAS collaboratie, maar dan heel sterk door eigen – Vlaamse – doeleinden gemotiveerd. Meer dan een kleine minderheid van het Vlaamse volk vertegenwoordigde het activisme niet. Maar de voorstelling alsof het hier slechts een handvol meelopers betrof, is onjuist. Het activisme WAS EEN BEWEGING, zij het in hoofdzaak een beweging van leraren, onderwijzers, ambtenaren, literatoren, journalisten, advocaten, dokters, ... kortom, wat toendertijd tot de intellectuele middenstand kon gerekend worden. Er waren veel schakeringen in het activisme.[50] Maar de meeste aanhangers waren nationalistische dwepers, erg conservatief op sociaal plan.
* * *
Hoe vaderlandslievend de BWP ook was, zij behoorde zozeer tot het geestelijk klimaat van de gevestigde machten, dat de idee van een zelfstandig volksverzet tegen de vreemde overheerser eenvoudig niet opkwam. In de geest van de socialisten was de strijd tegen de overweldiger alleen denkbaar aan het front, binnen het kader van de Belgische autoriteit van Le Havre. In het bezette gebied bleef de BWP binnen de grenzen van de door de Duitsers opgelegde wettelijkheid. Die grenzen waren het NATIONAAL HULP- EN VOEDINGSCOMITE. Het NHVC was tot stand gekomen op initiatief van ERNEST SOLVAY en EM. FRANCQUI, twee exponenten van het Belgisch grootkapitaal.
Bedoeling was: het lenigen van de nood, bevoorrading van het land, import, voedselbedeling. De bezettende macht had haar instemming betuigd en oefende geen controle of inmenging uit op de werkzaamheden. Aanvankelijk verleenden de SOCIETE GENERALE en de NATIONALE BANK VAN BELGIE hun steun; achteraf werd het werk gefinancierd door de Belgische regering en ook bevoorraad door het HOOVER FONDS.[51] Alhoewel het NHVC een privéinstelling was, werd het in feite een soort overheidsdienst, een regering inzake bevoorrading, ja, een staat in de staat. De leiding was in den beginne hoofdzakelijk in handen van notabelen uit de zakenwereld. Maar al heel vroeg vonden ook de politici in het NHVC een interessant actieterrein om zich als weldoeners van het volk te betuigen.
Eveneens de socialisten begrepen direct dat “het comité” hét middel was om aan populariteit te winnen en om een massabasis voor na de oorlog te verwerven. De BWP zette er dan ook alles op om in de administratie en de comités van het NHVC aanwezig te zijn en zijn deel te krijgen. Daartoe moesten niet weinige katholieke en liberale weerstanden overwonnen worden. Maar in dat soort ellebogengevecht is de BWP ten allen tijde hardnekkig geweest. Het ging hier niet om principiële of politieke problemen; het ging om verovering van posities en posten voor de partijgenoten.
Voor het overige verliep de samenwerking harmonisch. Dankzij deze activiteit konden vakbonden, mutualiteiten en coöperatieven van de ondergang gered worden: zij werden ingeschakeld in het uitgebreide raderwerk van het NHVC. De collaboratie in het “nationaal comité” werd een factor tot verdere integratie van de BWP in het establishment.
* * *
Hetzelfde integratieproces deed zich voor achter het front, te Le Havre. Vandervelde behield nadrukkelijk zijn titel van voorzitter van de Socialistische Internationale en wendde het daarmee verbonden prestige aan om niet alleen de Belgische, maar ook de Geallieerde zaak te verdedigen. Op aandringen van regeringsleider de Broqueville richtte Vandervelde een boodschap aan de Russische socialisten om ze aan te sporen deel te nemen aan de oorlog; hij wist hun te vertellen dat zij de strijd tegen het tsarisme moesten stopzetten, dat zij de tsaristische oorlogsinspanningen moesten ondersteunen en dat zij aldus deelnamen aan de strijd voor de democratie in Europa.
Vandervelde maakte ook deel uit – in opdracht van de Belgische regering – van een propagandamissie naar de USA.
Tevens beijverde hij zich om de socialistische partijen van de neutrale landen aan de zijde van de Geallieerden te brengen. Hij deed o.m. pogingen om de neutralistische Italiaanse partij te beïnvloeden. Voor Vandervelde werd de oorlog van de Geallieerden gelijk gesteld aan de strijd “tegen het Pruisisch militarisme”, wat op zijn beurt gelijk gesteld werd aan de strijd “voor de democratie”, in laatste instantie dus: strijd “voor het socialisme.”
Op de conferentie te Londen (14 februari 1915) van de socialistische partijen uit het Geallieerde kamp, was Vanderveldes bekommernis de positie van de INDEPENDENT LABOUR PARTY te discrediteren en de stelling te bekampen alsof het imperialisme over heel de lijn schuld aan de oorlog zou hebben. Niet beide kampen, alleen de Duitse regering en de SPD hadden schuld.
Vandervelde wendde ook zijn prestige aan om, in overleg met Koning Albert, redevoeringen te gaan houden voor de frontsoldaten; die campagne was geen onverdeeld succes en werd snel beëindigd.
Het was ongerijmd een man als Vandervelde buiten de regering te houden. Bovendien was het voortbestaan van een homogeen katholieke regering strijdig met de geest van de godsvrede, die vereist was om de soldaten in de loopgraven te houden.
In januari 1916 werd de “nationale eenheid” bezegeld met de opneming in de regering van twee liberale en één socialistisch minister. Maar de nieuwe regeringsleden kregen geen portefeuille toegewezen. Eerst veel later, in juli 1917, werd Vandervelde aan het hoofd gesteld van het departement van bevoorrading.
Op 1 januari 1918 werd nog een tweede socialist, E. BRUNET, in de regering toegelaten, zij het als minister zonder portefeuille. Toen op 1 juni 1918 het MINISTERIE COOREMAN aantrad, werd alleen Vandervelde in de nieuwe combinatie behouden: hij bleef het secundaire departement van bevoorrading beheren.
De socialisten verwierven dus minder dan de schijn van een stukje macht. Niettemin werd daarmee, te Le Havre tijdens de oorlog, een regeringsformule gevestigd die de weg voorbereidde voor de naoorlogse drieledige kabinetten van “nationale eenheid.” Het integratieproces voltrok zich langs vele kleine wegeltjes.
Als man van de centrumpositie in de BWP hoedde Vandervelde er zich voor zijn stellingname al te sterk chauvinistisch te kleuren. De oratorische trillingen in zijn stem klonken minder intens bij het “vaderlandse” thema en verhevigden als het over “democratie en socialisme” ging.
De meeste andere voormannen waren meer uitgesproken Belgisch-nationalistisch, “patriottard”. Dat gold voor JULES DESTREE, die zich speciaal inzette om de zaak van de Geallieerden in Italië te bepleiten. Hij spande zich in om de Italiaanse socialistische partij voor de oorlog te winnen en steunde Mussolini’s campagne.[52]
Dat gold voor dokter M. TERWAGNE, socialistisch volksvertegenwoordiger van Antwerpen, die in Den Haag het “Office Belge” leidde en daarmee ultrachauvinistische propaganda voerde.
Ongeveer even patriottard van toon waren de artikels die L. PIERARD in Nederland publiceerde. Ook AUG. DE WINNE, secretaris van Vandervelde, ontpopte zich als een puur Belgisch nationalist, die overigens ruim annexionistische plannen voor het naoorlogse vaderland ontwierp (Luxemburg, Elzas-Lorreinen, ...).
* * *
Hét voorbehoud op de overheersende patriottische lijn in de BWP kwam tot uitdrukking rond de pogingen om een internationale conferentie van socialistische partijen te STOCKHOLM samen te roepen. De bedoeling van dit opzet was het herstel van de Tweede Internationale door een ontmoeting, waarop de socialistische partijen VAN DE BEIDE KAMPEN zouden aanwezig zijn, en waarop naar een akkoord over vredesvoorwaarden zou gezocht worden. De formules “vrede door onderhandelingen” en “vrede zonder annexaties en oorlogsschattingen” werden daarbij vooropgesteld.
De grote promotor van deze onderneming was C. HUYSMANS. Sinds begin 1917 spande hij zich onverdroten in om tot een Stockholm-conferentie te komen. Maar hij stuitte op enorm veel tegenstand, niet in het minst bij zijn Belgische partijgenoten. Vandervelde was er radicaal tegen. Hij verwierp iedere samenkomst met de Duitse socialisten. Hij verwierp trouwens vredesonderhandelingen en sprak zich uit voor de voortzetting van de oorlog tot de complete overwinning (jusqu’au bout!) op de Centrale Mogendheden. Zijn standpunt werd volkomen gedeeld door de Algemene Raad in het bezette België. De representativiteit van die Algemene Raad kon wel betwist worden, maar alles wees er op dat de overgrote meerderheid van de socialisten volledig instemde met de houding van Vandervelde.
De Russische Maartrevolutie werd door de BWP-leiding met geestdrift begroet. Daarmee verscheen de tsaristische autocratie niet langer als verdediger van de democratie ... een weinig geloofwaardige formule. De boodschap die op 8 maart 1917 met de handtekeningen van Vandervelde, De Brouckère en Coulon naar het socialistisch comité van Petrograd verstuurd werd, betoogde dat met de revolutie in Rusland de “strijd tegen het imperialisme” (lees: tegen Duitsland) een nieuwe dimensie had aangenomen en deed een oproep tot de Russische arbeiders om de oorlog aan de zijde van de Geallieerden voort te zetten. Maar geruchten drongen door dat de mensjewieken voorstanders van de Stockholm-conferentie waren en dat de Russische soldaten er niets voor voelden om verder te vechten.
Daarom werd in april 1917, feitelijk in opdracht van de Belgische regering, een socialistische missie naar Rusland gestuurd, Vandervelde, De Brouckère en De Man omvattend. Bedoeling – om niet te zeggen opdracht – was Rusland in de oorlog te houden.[53] De reis ging over Stockholm, waar Vandervelde ieder contact vermeed met de aldaar aanwezige vertegenwoordigers van de Duitse sociaaldemocratie. Tijdens het verblijf in Rusland (7 mei – 25 juni) hadden discussies plaats met de mensjewistische leiding en werd een tocht langs het front ondernomen “en prédicateurs de cette Guerre Sainte.”[54] Die Heilige Oorlog werd door Vandervelde geargumenteerd met het lijden van de Belgische arbeiders onder de bezetting. Help die arbeiders bij hun bevrijding!
De Man betoogde dat zijn houding “puur marxistisch” was, dat hij als revolutionair het uniform aangetrokken had om het nationalisme en het militarisme – weet wel: twee UITSLUITEND DUITSE verschijnselen! – te bestrijden. Hij aarzelde zelfs niet het prestige van Liebknecht in te schakelen. “Wij hebben dezelfde antimilitaristische ideeën. Wij zijn beiden trouw gebleven aan onze overtuiging. Maar dat heeft ons tot verschillende plaatsen geleid: het Duitse antimilitarisme – in de gevangenis, het Belgisch antimilitarisme – in de loopgraven.” (In de constructie van drogredenen was De Man ten allen tijde schaamteloos.) Toen het zevende Siberische korps aan het muiten sloeg en naar Ternopil begon op te rukken, vroegen De Brouckère en De Man of men dan over geen mitrailleurs beschikte... Zelfs de Russische officieren zetten grote ogen op bij deze suggestie!
Jules Destrée werd ambassadeur bij de Voorlopige Regering van Rusland. Naar eigen woorden was het zijn taak “de conserver des intérêts économiques importants”; bedoeld werden de zeer aanzienlijke beleggingen van de Belgische kapitalisten in Rusland.
De voorstelling alsof de Belgische socialistische voormannen slechts vijandig werden ten opzichte van de bolsjewieken, nadat deze laatsten allerlei verschrikkelijke dingen misdaan hadden, gaat niet op. Reeds in het memorie van de Algemene Raad van 31 juli 1917 wordt iedere discussie met de bolsjewieken afgewezen “pour des raisons de moralité évidentes.” De Oktoberrevolutie werd DIRECT veroordeeld. Vandervelde sprak over een “politieke monstruositeit.” De Brouckère noemde het bolsjewisme “une déformation asiatique et barbare d’une conception européenne et civilisée du socialisme.” Destrée getuigde omtrent Lenin: “un homme du peuple quelconque où il y aurait eu du Mongol et du Boche.” Destrées haat voor de bolsjewieken breidde zich uit tot grenzeloze verachting voor het Russische volk: “le fils d’un alcoolique, le petit-fils d’un esclave et le descendant d’un barbare d’Asie.”
Anderdeels nochtans trachtten de BWP-reformisten uit de Oktoberrevolutie enig voordeel voor eigen winkel te halen. De BWP-leiders hadden de bourgeoisie steeds voorgehouden dat enige concessies en enkele hervormingen het beste middel waren om de revolutie te vermijden. Maar precies omdat de BWP zich bestendig inspande om alle revolutionair gevaar te doen wijken, verloren haar bedreigingen iedere geloofwaardigheid. Ditmaal kon de BWP de bourgeoisie het “communistisch spook” levensecht voor ogen houden. Pas op, volg onze raad, of het Belgische proletariaat zou wel eens het “Russisch voorbeeld” kunnen volgen!
* * *
Overigens gaf de Oktoberrevolutie de reeds bestaande, maar nog erg zwakke minderheidsstroming ten gunste van de Stockholm-conferentie, enige impuls.
Tot de pro-Stockholm minderheid kon ANSEELE in zekere mate gerekend worden. Min of meer afgezonderd in het etappengebied, was Anseele de enige die, geheel de oorlog door, een socialistisch dagblad (“Vooruit”) liet verschijnen. Natuurlijk ging dat niet zonder ruime toegevingen aan de Duitse censuur.
Anseele slaagde er bovendien in de socialistische organisaties in het Gentse levendig te houden, zelfs te ontwikkelen. Dat alles wel niet in collaboratie, maar toch in compromis met de bezetter, van wie trouwens wel concessies bekomen werden. Deze situatie verklaart wellicht waarom Anseele zich eerder gunstig uitliet over het Stockholm-opzet. Van geestdriftige ondersteuning was nochtans geen sprake. Anseele wenste de partijeenheid niet te verbreken.
Pro-Stockholm was eveneens de socialistische organisatie van Belgische uitwijkelingen, die in Engeland was tot stand gekomen. Het betrof hier een in de eerste plaats syndicale organisatie, waarvan de kern gevormd werd door metaalbewerkers, meestal uit het Antwerpse afkomstig. Leidende figuur was de Antwerpenaar W. EECKELEERS. Tegen het einde van de oorlog omvatte de organisatie bij de 10.000 leden.
De Belgische vakbond in Engeland sloot zich aan bij de algemene politiek van de BWP inzake landsverdediging en godsvrede, maar stond niettemin heel positief tegenover Huysmans’ bemoeiingen om Stockholm.
Tot 1916 werden te talrijke Belgische vluchtelingen in Nederland uitsluitend door het chauvinistisch proza van Terwagne en Pièrard bewerkt. In 1916 werd een socialistische vereniging opgericht, die in 1917 een 3000 leden telde en een blad uitgaf, “De Belgische Socialist”, dat een oplage van 7000 beweerde te bereiken.
Zowel de socialistische vereniging als het blad stonden sterk onder invloed van Huysmans. De BWP-politiek werd in beginsel bijgetreden, maar inzake Stockholm – dat lag voor de hand – werd de visie van Huysmans vertolkt.
In het bezette België namen de Antwerpse socialisten een aparte positie in. Het BWP-bestuur en de vakbonden – daarin voorgegaan door L. VAN BERCKELAER, secretaris van de diamantbewerkersbond en hoofdredacteur van het algemeen Antwerpse “Syndicaal Mededelingsblad” – spraken zich na de Oktoberrevolutie uit voor deelneming aan de Stockholm-conferentie.[55] Het Antwerpse partijbestuur wenste het echter niet tot een breuk met de officiële BWP te laten komen.
Vanzelfsprekend leidden de meningsverschillen omtrent Stockholm tot min of meer harde conflicten in de BWP. Er werd soms heel vinnig journalistiek gepolemiseerd. Er vielen soms zware beschuldigingen of verdachtmakingen. Maar de Stockholm-conferentie vond uiteindelijk geen doorgang en zowel Huysmans eensdeels, als Vandervelde en De Brouckère anderdeels, zorgden ervoor tijdig tot verzoening te komen, zodat de BWP eensgezind uit de oorlog kon treden.
In april 1918 werd te Londen een manifest gepubliceerd, waaruit bleek dat beide tendensen een ruime basis van akkoord bereikt hadden. De tegenstellingen, die enige tijd de verdeeldheid onderhielden, waren eerder tactisch dan principieel geweest.
De BWP was reformistisch in de oorlog getreden, en kwam er nog meer reformistisch uit te voorschijn.
FRANCQUI, gouverneur van de “Société Générale” en voorzitter van het NHVC, had tijdens de oorlog herhaaldelijk contact met de koning en de Belgische regering en voerde ook besprekingen met BERTRAND en andere socialistische voormannen. Francqui vreesde dat de geleden oorlogsmiseries op het moment van de vrede tot gevaarlijke uitbarstingen zouden kunnen leiden en stelde dat de BWP (mits algemeen stemrecht en zekere sociale concessies) diende te worden ingeschakeld om de golven van opstandigheid op te vangen en te laten uitdeinen.
De Oktoberrevolutie verhevigde nog de angst van het kapitaal en, als in de laatste uren voor de wapenstilstand, de Duitse soldaten (te Antwerpen, te Mechelen en in Brussel) aan het muiten sloegen, geraakte de bourgeoisie in paniek. De inschakeling van de socialisten moest dus zonder dralen geschieden. Koning Albert begon reeds op 2 november met consultaties op zijn hoofdkwartier, het kasteel van Loppem bij Brugge. Onder de eersten, die door de koning ontvangen werden: de radicaal-liberaal P.E. JANSON en de socialist E. ANSEELE. De onderhandelingen leidden op 21 november tot een resultaat: een “nationale” regering van 6 katholieken, 3 liberalen en 3 socialisten onder leiding van de katholiek DELACROIX, een man van de Société Générale.
* * *
Was er dan helemaal geen fundamenteel meer verzet tegen deze evolutie in de arbeidersbeweging te bespeuren? Dat verzet was er, maar sporadisch en zwak.[56]
De voornaamste kern vormde zich in Brussel rond de persoonlijkheid van J. JACQUEMOTTE.[57] Reeds voor de oorlog voerde hij een hardnekkige oppositie tegen het BWP-reformisme. Die oppositie stond in het teken van het “revolutionair syndicalisme”, verwant aan het anarchosyndicalisme en dus gekenmerkt door een zekere mate van apolitisme. Overigens een zeer begrijpelijke reactie: tegenover het parlementaire “crétinisme” en het electoralisme van de rechtse BWP-leiding, werd de “directe actie” vooropgesteld; in verzet tegen “de organisatie” als alomvattend heilmiddel van de reformisten, werd de revolutionaire spontanïteit van de arbeidersklasse geïdealiseerd. Eenmaal de bezetting van het land een feit, gaf Jacquemotte er zich goed rekenschap van dat de haat tegen “les boches”, “de moffen”, zo allesoverheersend was, dat het internationalisme niet veel kans meer maakte. Strijd tegen de bezetter impliceert trouwens geen klassenverzoening.
Jacquemotte nam deel aan het verzet[58] en leidde in 1918 een staking van vijf maanden tegen de directie van Grand Bazar te Brussel. Jacquemotte, die maar weinig afwist van marxisme, kwam tijdens de oorlog in contact met MASSART.[59] Jacquemotte, Massart en BRUNFAUT[60] vormden weldra de kern van een oppositie tegen de Algemene Raad. Welke oppositie zich kristalliseerde rond de strijd voor de Stockholm-conferentie.[61] Stockholm was op zichzelf een allesbehalve revolutionaire onderneming. Maar in het toenmalige geestelijk klimaat van opgezweept chauvinisme, ten overstaan van de ontzettend brutale aanvallen in de BWP tegen Huysmans, was Stockholm de meest linkse positie die kon ingenomen worden, tenzij men er een breuk met de georganiseerde arbeidersbeweging wilde bijnemen. Dat vermijden was een bekommernis die Jacquemotte meermaals weerhield.
Compromissen ... men kan er niet altijd buiten. Twee voorbeelden. De Oktoberrevolutie maakte een diepe indruk op Jacquemotte, maar het was uitermate moeilijk er enige ernstige informatie over te weten te komen. Daarom was Jacquemotte bereid in augustus 1918 de uitgave op zich te nemen van een lijvige brochure (80 bladzijden), samengesteld door de OOSTENRIJKER WEBER, en handelend over de Russische Revolutie. De verspreiding geschiedde clandestien. JOSEPH WAUTERS schreef de inleiding, die veel voorbehoud formuleerde, “une débâcle prochaine” voorzag en de vrede van Brest-Litovsk “une paix honteuse avec l’impérialisme allemand” noemde. Toch oordeelde Jacquemotte het nodig deze brochure te verspreiden: zij bevatte ernstige documentatie over de Oktoberrevolutie en dat was belangrijk voor de linkse militanten.
Een tweede voorbeeld treft ons in de laatste uren van de oorlog. De revolutie greep om zich heen in het Duitse leger; officiersepauletten werden afgerukt, rode vaandels werden gehesen; “Soldatenraden” werden gevormd. Die van Brussel vroegen de medewerking van de BWP-vakbonden. Maar de syndicale vertegenwoordiging, voorgezeten door J. Wauters, weigerde iedere samenwerking en Jacquemotte stemde daarmee in. De bekommernis primeerde om zich niet te isoleren van de omgeving, die hij beïnvloedde. Daarom nam hij de algemeen gangbare anti-Duitse stemming van het moment in acht.
Er waren verschillende revolutionaire “groupuscules” in het land:
- een JGS-groep te Brussel waartoe FELIX COENEN en TAILLARD behoorden;
- een groep die in oktober 1918 te Huy tot stand kwam rond JOSEPH THONET en ANTONY VIENNE, e.a.
Maar bijzondere vermelding verdient het zeer radicale en zeer vroegtijdige optreden te GENT van de VREDESGROEP DER SOCIALISTISCHE PARTIJ, die een klein blad uitgaf, “De Rode Jeugd” waaraan OSCAR VAN DE SOMPEL meewerkte. Het was de eerste en gedurende lange tijd de enige groep die verder ging dan Stockholm, die langs Nederlandse en Duitse militanten om wist wat Zimmerwald betekende en er zich bij aansloot. Maar het kwam tot een conflict met Anseele. In 1916 werden 21 aanhangers uitgesloten uit de Gentse BWP. Maar de “Vredesgroep” ijverde voort en in juli 1918 gaf zij de brochure uit “Ons Standpunt”,[62] waarin volle solidariteit met de Oktoberrevolutie betuigd werd.
In de inleiding leest men: “De 2e Internationale kon deze oorlog nog niet verhinderen; haar historische rol bestond slechts in de samenbundeling van de arbeidersorganisaties der verscheidene landen; de rol van de 3e Internationale zal zijn: een organisatie te vormen die de wereld omvat. Deze brochure wenst een bescheiden bijdrage te zijn tot de oprichting van deze Internationale.” In november 1918 vormde de Gentse “Vredesgroep” de eerste communistische organisatie van België.
* * *
Enkele Vlaamse socialisten geraakten hier en daar in het activisme verzeild. Het betrof beslist een heel zwakke minderheid.[63] Twee Antwerpse groepen verdienen nochtans enige aandacht.
De eerste ontstond rond JEF VAN EXTERGEM, secretaris van de Socialistische Jonge Wachten van Antwerpen. Militanten van deze SJW vormden begin januari 1917 een “Vlaamse Sociaaldemocratische Arbeidersgemeenschap”, die zich uitsprak voor een “actief flamingantisme” op grond van socialistische principes.
Vanaf 10 februari verscheen ‘De Socialistische Vlaming’ (waarschijnlijk op 2500 exemplaren) als orgaan van genoemde “gemeenschap”. In dit blad werd radicaal stelling genomen tegen het Belgische nationalisme van de BWP, en dat zowel in naam van een uitgesproken internationalisme, als in functie van Vlaanderens recht op zelfbestuur. De groep schaarde zich achter de “Raad van Vlaanderen”, zij het op grond van eigen socialistische motieven (Vlaamse strijd als klassenstrijd). De “arbeidsgemeenschap” en haar blad bleven voortbestaan tot in september 1917, als aansluiting gebeurde BIJ EEN TWEEDE GROEP. Die was ontstaan uit de twisten in de Antwerpse BWP-federatie over de deelneming aan de Stockholm-conferentie. Aanvankelijk (later zou dat veranderen, zoals supra medegedeeld) stond het partijbestuur afwijzend en weigerde het daarover een algemene ledenvergadering te beleggen. De voorstanders van het Stockholm-opzet vormden daarom een “MINDERBEIDSGROEP” van de Antwerpse BWP. Zij belegde een vergadering waarop E. JORIS[64] werd afgevaardigd naar Stockholm.
Joris is inderdaad in Stockholm geweest en verdedigde aldaar, benevens herstel van de vrede, zelfbeschikkingsrecht voor het Vlaamse volk. De Antwerpse “minderheidsgroep” liet vanaf eind juni 1917 het blad ‘DE NIEUWE TIJD’ verschijnen. Hoofdredacteur was WALTER SCHEVENELS.[65] In de eerste maanden werd de aandacht vooral aan de vrede (Stockholm) besteed, enigermate geschraagd door een marxistische visie. Anderdeels sprak de groep zich van bij haar stichting uit voor federalisme in België, maar ten overstaan van het activisme en de Raad voor Vlaanderen was er aanvankelijk veel voorbehoud. Weldra nochtans kwamen de Vlaamse problemen meer aan bod en de aansluiting in september 1917 van de Van Extergemgroep droeg er wellicht toe bij dat de Vlaamse strijd meer centraal gesteld werd. Geleidelijk evolueerde de verruimde Antwerpse “minderheidsgroep” naar meer aansluiting bij het activisme.
Het dient te worden herhaald dat het “socialistisch activisme” toch slechts een marginaal aspect in het geheel van de ontwikkeling betekende.
_______________
[45] Toch gaat het niet op de Belgische situatie enkel als een overrompelde zuivere onschuld te beschouwen. Als bezitter van een aanzienlijke kolonie had België zich reeds voordien ingeschakeld in het imperialistisch systeem.
[46] Wel dient in acht genomen dat de felle oppositie van De Brouckère en De Man reeds vóór 1914 tot het verleden behoorde. De Brouckère vergenoegde er zich mee op de congressen “une critique théorique d’honneur” te houden om zich uiteindelijk bij de behendige compromisresoluties van Vandervelde aan te sluiten (Cfr. M. Steinberg in Cahiers marxistes, april 1974, p. 93). Omtrent De Man schrijft Mieke Claeys-Van Hagendoren (H. de Man, een biografie, p. 93) zeer terecht dat hij centrumlinks stond en, als secretaris van de Centrale voor Arbeidersopvoeding, bij het uitbreken van de oorlog “geen ruitentikker, maar een goed geïntegreerd functionaris” van de BWP was geworden.
[47] Gouverneur-generaal waren achtereenvolgens de generaals Freiherr von der Golz (tot december 1914), Freiherr von Bissing (tot aan zijn dood in april 1917) en Ludwig von Falkenhausen. De militaire gouverneur van Brussel was Freiherr von Luttwitz, de commandant van Gent Oberstleutnant von Wick, enz.
[48] Kardinaal Mercier vroeg aan de bevolking de toestand loyaal te aanvaarden “et ne pas faire consister le courage dans la bravade, ni la bravoure dans l’agitation.” De Brusselse burgemeester Ad. Max drong bij de bevolking aan niet actief op te treden; integendeel, “acceptons provisoirement le sacrifice qui nous est imposé, retirons nos drapeaux pour éviter des conflits, attendons patiemment l’heure de la réparation” (16 september 1914).
[49] De Belgisch-Nederlandse grens was met draden onder hoogspanning afgezet; in de zone daarvoor werd iedereen, die men betrapte, neergeschoten. Hoevelen onder de kogels vielen en hoevelen geëlektrocuteerd geraakten, is niet geweten. Een 30.000 vrijwilligers bereikten de loopgraven achter de IJzer.
[50] De meesten waren katholiek. Een minderheid was liberaal. In een latere fase sloten ook enkele socialisten zich aan. ‘Jong Vlaanderen’, de eerste activistische groep die te Gent ontstond en geleid werd door de protestantse dominee, de dweper JAN DEREK DOMELA NIEUWENHUIS (een neef van de socialistische en anarchistische voorman uit Nederland), sprak zich uit voor de vernietiging van België en de vorming van een “koninkrijk Vlaanderen”, aansluitend bij een “Groot-Duitsland”. Andere activisten waren voorstander van federalisme, sommigen wensten slechts bestuurlijke scheiding.
[51] In de USA verzamelde de “Commission for Relief in Belgium”, onder voorzitterschap van HERBERT HOOVER, grote hoeveelheden levensmiddelen voor de Belgische bevolking.
[52] Destrée zong de lof van het Britse “Empire”: de Engelse koloniën, zo beweerde hij, “se sentent élevées et non asservies.” In Italië veroordeelde hij “le caractère émollient et pernicieux pour le prolétariat des théories neutralistes.” Het schijnt dat Destrée geld aan Mussolini overmaakte.
[53] Vandervelde hoopte op succes dankzij de aanwezigheid aan zijn zijde van “deux représentants plus radicaux de l’idéologie socialiste, MM. de Brouckère et de Man, combattant tous les deux l’arme d la main dans les rangs des défenseurs de la patrie.”
[54] Welke filisterziel Vandervelde had, wordt door deze anekdote bewezen. Op een bepaald moment stelden officieren op het Russische front de “prediker van de Heilige Oorlog” voor eens een kanonschot op de vijand te lossen. Vandervelde kon zich daaraan niet onttrekken. Maar zodra het schot afging, riep hij uit: “pourvu que je n’atteigne personne...”
[55] Begin november 1917 – direct na de Russische Revolutie – oordeelde het federaal comité van de Antwerpse BWP: “Er zijn geen redenen meer om voort te gaan met een weigerige houding ten overstaan van de Stockholmse conferentie.” Tevens vroeg men in acht te nemen “de voorstellen van de Russische sovjets betreffende de vredesvoorwaarden.”
[56] Vele gegevens werden ontleend aan: MIEKE CLAEYS-VAN HAGENDOREN, 25 jaar Belgisch socialisme; CLAUDE RENARD, Octobre 1917 et le mouvement ouvrier belge; MAXIME STEINBERG, Un certain combat: Joseph Jacquemotte (in Cahiers marxistes, april 1974, pp. 27-34).
[57] JOSEPH JACQUEMOTTE (1883-1936). In 1902 als lid van de Brusselse Jeunes Gardes Socialistes reeds betrokken in de straatrellen van de algemene staking. In 1907 omwille van zijn syndicale activiteit als bediende bij Bernheim en Meyer (Innovation) ontslagen. Lid van de “ligue ouvrière” van Molenbeek. In 1910 secretaris van het “Syndicat des Employés socialisten de Bruxelles.” Medewerker van het eerste uur aan het oppositionele blad “L’Exploité” (organe des syndicats révolutionnaires belges), dat in 1911 door Em. Chapelier opgericht werd. Lid van het Bureau van de Syndicale Commissie van in 1913.
[58] Op voorstel van Jacquemotte maakte het Nationaal Comité van de Syndicale Commissie in een brief aan von Bissing een openbaar protest bekend tegen de deportatie van Belgische arbeiders en tegen de industriële plundering. Toen de Duitse bezetter zijn “creaturen van de Raad van Vlaanderen” in de Brusselse administratie wilde vestigen, dreigde – op voorstel van Jacquemotte – de afdeling socialistische gemeentebedienden met staking, wat de Duitsers deed inbinden.
[59] CHARLES MASSART, destijds medewerker van de Man aan de Centrale voor Arbeidersopvoeding, was – in tegenstelling tot De Man marxist gebleven. Hij hernam in 1915 de cursussen van de Centrale. Jacquemotte volgde deze lessen met vlijt.
[60] FERNAND BRUNFAUT was toen secretaris van de “ligue ouvrière” van Laken. Zijn organisatie stemde op 3 januari 1918 een motie, waarin de Algemene Raad gevraagd werd zich voor Stockholm uit te spreken. Verder leest men daarin: “Il importe que la révolution russe ne se délimite pas aux frontières territoriales de l’ancienne Russie ... le prolétariat qui a sonné sans conteste le réveil de toutes les masses prolétariennes...”
[61] Waarschijnlijk was het Jacquemotte die op de Algemene Raad van 22 augustus 1917 een motie voor Stockholm indiende, die met overgrote meerderheid verworpen werd. Het Nationaal Comité van de Syndicale Commissie hervatte het debat op 30 januari 1918. Jacquemotte nam het op tegen Corneel Mertens, Lekeu en Wauters. De anti-Stockholmresolutie behaalde 26 stemmen tegen 16 en 2 onthoudingen.
[62] Een van de drie ondertekenaars van de inleiding was de Vlaamse dichter RICHARD MINNE.
[63] De meeste hier volgende gegevens ontleend aan MIEKE SERTIJN, Het socialistisch activisme tijdens de Eerste Wereldoorlog (in BTNG, VII, 1976, 1-2, pp. 169-196).
[64] EDW. JORIS (1876-1953). Bij het begin van de eeuw anarchistisch beïnvloed. In 1905 betrokken bij een mislukte aanslag op de Sultan van Turkije. Werd ter dood veroordeeld. Grote agitatie rond zijn geval in Antwerpen. Na een paar jaar vrijgelaten en in zijn vaderland als een held onthaald. Maakte nadien deel uit van het Antwerpse BWP-bestuur.
[65] WALTER SCHEVENELS, voordien verbonden aan de redactie van “De Socialistische Vlaming.” Zou later algemeen secretaris worden van het Internationaal Verbond van Vakverenigingen (IVV).