Karl Marx
Het Kapitaal, boek 3
Hoofdstuk 3
Zoals op het einde van het vorige hoofdstuk werd aangehaald, veronderstellen we hier, zoals overal in deze eerste afdeling, dat de som van de winst, die hoort bij een gegeven kapitaal, gelijk is aan de totale som van de meerwaarde die door middel van dit kapitaal in een gegeven circulatiegedeelte geproduceerd wordt. We laten dus voorlopig buiten beschouwing dat deze meerwaarde zich enerzijds splitst in verschillende subvormen: kapitaalrente, grondrente, belastingen etc., en dat het anderzijds in het merendeel van de gevallen niet overeenkomt met de winst, zoals die wordt toegeëigend volgens de algemene gemiddelde winstvoet, waarvan in de tweede afdeling sprake zal zijn.
Voor zover de winst kwantitatief wordt gelijkgesteld aan de meerwaarde, is diens grootte, en de grootte van de winstvoet, bepaald door de verhoudingen van een eenvoudige, in ieder afzonderlijk geval gegeven of bepaalbare getalsgrootte. Het onderzoek situeert zich dus in de eerste plaats op het puur wiskundig niveau.
We behouden de notaties uit het eerste en tweede boek. Het totale kapitaal K wordt verdeeld in het constant kapitaal c en het variabel kapitaal v, en produceert een meerwaarde m. De verhouding van de meerwaarde tot het voorgeschoten variabel kapitaal, dus m/v , noemen we de meerwaardevoet en duiden deze aan met m’. Het is dus m/v = m’, en bijgevolg m = m’v. Wordt deze meerwaarde vergeleken met het totaal kapitaal in plaats het variabel kapitaal, dan wordt het winst (w) genoemd en heet de verhouding van de meerwaarde m tot het totale kapitaal K, dus m/K, de winstvoet w’. We hebben bijgevolg:
w’ = m/K = m/c+v,
vervangen we m door de hierboven gevonden waarde m’v, dan hebben we
w’ = m’v/K = m’v/c+v’
wat eveneens kan worden uitgedrukt door de verhouding:
w’ : m’ = v : K;
de winstvoet verhoudt zich tot de meerwaardevoet zoals het variabel kapitaal zich verhoudt tot het totale kapitaal.
Uit deze verhouding volgt dat w, de winstvoet, steeds kleiner is dan m’, de meerwaardevoet, omdat v, het variabel kapitaal, steeds kleiner is dan K, de som van v + c, van variabel en constant kapitaal; behalve in het enige, quasi onmogelijke geval, waar v = K, waar dus helemaal geen constant kapitaal, geen productiemiddelen, maar enkel arbeidsloon door kapitalisten zou worden voorgeschoten.
Er komen bij ons onderzoek niettemin nog een reeks andere factoren aan bod, die een ingrijpende invloed hebben op de grootte van c, v en m, en dus kort vermeld moeten worden.
Ten eerste de waarde van het geld. Deze kunnen we overal als constant aannemen.
Ten tweede het omzetten. Deze factor laten we voorlopig helemaal buiten beschouwing, aangezien zijn invloed op de winstvoet in een later hoofdstuk in het bijzonder wordt behandeld. {Hier anticiperen we slechts op het ene punt dat de formule w’ = m’ v/K strikt genomen enkel juist is voor één omzetperiode van het variabel kapitaal, maar dat we haar vóór de jaaromslag corrigeren, doordat we in de plaats van m’, de eenvoudige meerwaardevoet, m’n, de jaarlijkse meerwaardevoet zetten; waarbij n het aantal omzetten van het variabel kapitaal binnen een jaar is (zie boek 2, hoofdstuk 16, 1). – F.E.}.
Ten derde bekijken we de productiviteit van de arbeid, waarvan de invloed op de meerwaardevoet in boek 1, afdeling IV, uitvoerig uiteengezet werd. Ze kan echter ook nog een directe invloed uitoefenen op de winstvoet, tenminste toch op een afzonderlijk kapitaal, indien dit afzonderlijk kapitaal, zoals werd uitgewerkt in boek 1, hoofdstuk 10, pp. 230-231, met grotere dan de maatschappelijk gemiddelde productiviteit werkt, zijn producten voor een lagere waarde produceert, dan de maatschappelijk gemiddelde waarde van deze waren, en zo een surpluswinst realiseert. Dit geval blijft hier echter nog buiten beschouwing, aangezien we ook in deze afdeling nog uitgaan van de veronderstelling, dat de waren onder maatschappelijk normale voorwaarden worden geproduceerd en tegen hun waarde worden verkocht. We gaan dus in elk afzonderlijk geval uit van de veronderstelling dat de productiviteit van de arbeid constant blijft. In feite drukt de waardesamenstelling van het in een industrietak geïnvesteerd kapitaal, dus een bepaalde verhouding van het variabele tot het constant kapitaal, telkens een bepaalde graad van de productiviteit van de arbeid uit. Van zodra dus deze verhouding wordt gewijzigd door een andere reden dan door enkel waardeverandering van de materiële bestanddelen van het constant kapitaal, of door verandering van het arbeidsloon, moet ook de productiviteit van de arbeid gewijzigd zijn, en we zullen dus vaak genoeg merken, dat de wijzigingen die de factoren c, v en m ondergaan ook wijzigingen veroorzaken in de productiviteit van de arbeid.
Datzelfde geldt voor de overige drie factoren: lengte van de werkdag, intensiteit van de arbeid en arbeidsloon. Hun invloed op de hoeveelheid meerwaarde en de meerwaardevoet werd in het eerste boek uitvoerig uitgewerkt. Zelfs indien we als bijkomende vereenvoudiging steeds uitgaan van de veronderstelling dat deze drie factoren constant blijven, is het dus begrijpelijk dat de veranderingen die gepaard gaan met v en m, eveneens verandering kunnen veroorzaken in de grootte van hun bepalingen. En hier moet even herinnerd worden dat het effect van het arbeidsloon op de grootte van de meerwaarde en het niveau van de meerwaardevoet omgekeerd is aan het effect van de lengte van de werkdag en de intensiteit van de arbeid; dat stijging van het arbeidsloon de meerwaarde kleiner maakt, terwijl verlenging van de werkdag en verhoging van de arbeidsintensiteit de meerwaarde verhogen.
Stel bv. dat een kapitaal van 100 met 20 arbeiders, bij een tien uur durende arbeidsdag en een totaal weekloon van 20 een meerwaarde van 20 produceert, dan hebben we:
80c + 20v + 20m; m’ = 100 %, w’ = 20 %.
Wordt de werkdag verlengd, zonder loonsverhoging, tot 15 uur, dan stijgt het totale waardeproduct van de 20 arbeiders daardoor van 40 naar 60 (10 : 15 = 40 : 60); aangezien v, het betaalde arbeidsloon, hetzelfde blijft, stijgt de meerwaarde van 20 naar 40, en hebben we:
80c + 20v + 40m; m’ = 200 %, w’ = 40 %.
Wanneer anderzijds, bij een tien uur durende arbeidsdag, het loon daalt van 20 naar 12, dan hebben we een totaal waardeproduct van 40 zoals in het begin, maar het wordt anders verdeeld; v daalt naar 12 en laat dus de rest van 28 voor m. We hebben dus:
80c + 12v + 28m; m’ = 2331/3 %, w’ = 28/92 = 3010/23 %.
We zien dus, dat zowel het verlengen van de werkdag (of op dezelfde wijze gestegen arbeidsintensiteit) als het dalen van het loon de hoeveelheid meerwaarde en dus ook de meerwaardevoet doet stijgen; omgekeerd zou een loonsverhoging bij verder gelijk blijvende omstandigheden de meerwaardevoet doen dalen. Stijgt v dus door loonverhoging, dan drukt het niet een gestegen, maar enkel een duurder betaald arbeidsdeel uit; m’ en w’ stijgen niet, maar dalen.
Dit duidt er al op dat veranderingen in de werkdag, arbeidsintensiteit en arbeidsloon niet kunnen plaatsvinden zonder gelijktijdige verandering in v en m en in hun verhouding, dus ook in w’, de verhouding van m tot c + v, het totale kapitaal; en evenzo is het duidelijk, dat veranderingen van de verhoudingen van m tot v eveneens verandering in tenminste één van de drie genoemde arbeidsvoorwaarden tot gevolg hebben.
Hierdoor wordt net de bijzondere organische betrekking van het variabel kapitaal tot de beweging van het totale kapitaal en zijn gebruik aangetoond, evenals zijn verschil met het constant kapitaal. Voor zover de waardevorming betreft is het constant kapitaal enkel belangrijk omwille van de waarde die het heeft; terwijl het voor de waardevorming helemaal niets uitmaakt of een constant kapitaal van £1.500 nu 1.500 ton ijzer aan, laat ons zeggen £1 per ton voorstelt, of 500 ton ijzer aan £3 per ton. De hoeveelheid werkelijke materialen, die in de waarde weergegeven is, maakt helemaal niets uit voor de waardevorming en voor de winstvoet, die in tegengestelde richting varieert als die waarde, om het even welke verhouding de toename of afname van de waarde van het constant kapitaal heeft ten opzichte van de hoeveelheid materiële gebruikswaarde die het voorstelt.
Het gaat er heel anders aan toe met het variabel kapitaal. Het komt niet zozeer aan op de waarde, die het heeft, de arbeid, die er in gematerialiseerd is, maar eerder op die waarde als loutere index van de totale arbeid, die het in beweging zet, en die er niet in uitgedrukt is; het verschil tussen de totale arbeid en de arbeid die daarin wordt uitgedrukt, m.a.w. de betaalde arbeid, het deel dat meerwaarde vormt wordt net des te groter is, naarmate de daarin vervatte arbeid kleiner wordt. Stel dat een werkdag van 10 uur gelijk is aan tien sh. Is de arbeid die noodzakelijk is om het arbeidsloon, dus het variabel kapitaal, te vervangen gelijk aan 5 uur = 5 sh., dan is de meerarbeid gelijk aan 5 uur en de meerwaarde = 5 sh.; is de noodzakelijke arbeid gelijk aan 4 uur = 4 sh., dan is de meerarbeid gelijk aan 6 uur en de meerwaarde = 6 sh.
Van zodra de waardegrootte van het variabel kapitaal niet langer de index van de door hem in beweging gezette arbeidsmassa is, maar eerder de maat van deze index zichzelf verandert, wordt de meerwaardevoet in tegengestelde richting en in omgekeerde verhouding mee veranderd.
We gaan er nu toe over, de bovenstaande vergelijking van de winstvoet w’ = m’ v/K toe te passen op allerlei mogelijke gevallen. We zullen achtereenvolgens de waarden van de afzonderlijke factoren van m’ v/K laten veranderen en het effect van deze veranderingen op de winstvoet vaststellen. Zo krijgen we verschillende reeksen gevallen, die we ofwel als opeenvolgende gewijzigde werkingsomstandigheden van één en hetzelfde kapitaal kunnen beschouwen ofwel als verschillende, gelijktijdig naast elkaar bestaande kapitalen die met elkaar worden vergeleken, bijvoorbeeld in verschillende industrietakken of verschillende landen. Wanneer dus bepaalde situaties in veel van onze voorbeelden praktisch onmogelijk lijkt als opeenvolgende toestanden van één en dezelfde kapitaal, dan verdwijnt deze tegenwerping, zodra ze wordt geïnterpreteerd als een vergelijking van onafhankelijke kapitalen.
We ontbinden het product m’ v/K dus in zijn beide factoren m’ en v/K; we houden eerst m’ constant en onderzoeken het effect van de mogelijke variaties van v/K; dan houden we de breuk constant en laten m’ de mogelijke variaties doormaken; tenslotte maken we alle factoren variabel, en handelen daarmee alle gevallen af, waaruit de wetten over de winstvoet worden afgeleid.
Voor dit geval, dat meerdere subgevallen omvat, kan een algemene formule worden opgesteld. Hebben we twee kapitalen K en K1 met de resp. variabele bestanddelen v en v1, de meerwaardevoet m’ die beiden gemeen hebben en de winstvoeten w’ en w’1 – dan is:
w’ = m’ v/K; w’1 = m’ v1/K1.
Zetten we nu K en K1, alsook v en v1 in een verhouding tot elkaar, stellen we bv. de waarde van de breuk K1/K gelijk aan E en die van de breuk v1/v gelijk aan e, dan is K1 = EK, en v1 = ev. Indien we nu in de bovenstaande vergelijking voor w’1, de variabelen K1 en v1 vervangen door de zonet gevonden waarde, dan hebben we:
w’1 = m’ev/EK.
We kunnen echter nog een tweede formule afleiden uit beide bovenstaande vergelijkingen, indien we ze vervangen in onderstaande verhouding:
w’ : w’1 = m’v/K : m’v1/K1 = v/K : v1/K1.
Aangezien de waarde van een breuk gelijk blijft, wanneer teller en noemer met hetzelfde getal worden vermenigvuldigd of gedeeld, kunnen we v/K en v1/K1 tot percentages reduceren, d.w.z. K en K1 beide gelijk stellen aan 100. Dan hebben we v/K = v/100 en v1/K1 = v1/100, kunnen we in bovenstaande verhouding de noemer weglaten en krijgen we:
w’ : w’1 = v : v1; of:
Bij twee willekeurige kapitalen, die met een gelijke meerwaardevoet fungeren, verhouden de winstvoeten zich zoals de variabele kapitaaldelen, berekend in procenten op hun respectievelijk totale kapitaal.
Deze beide vormen omvatten alle gevallen van de variatie van v/K.
Nog één opmerking vóór we deze gevallen afzonderlijk onderzoeken. Aangezien K de som van c en v is, het constante en het variabel kapitaal, en aangezien de meerwaardevoet zoals de winstvoet gewoonlijk in procenten wordt uitgedrukt, is het algemeen genomen gemakkelijker om de som c + v eveneens gelijk te stellen aan honderd, d.w.z. c en v in procenten uit te drukken. Voor de bepaling van de winstvoet – niet de hoeveelheid winst – maakt het niet uit of we zeggen: een kapitaal van 15.000, waarvan 12.000 constant en 3.000 variabel kapitaal, produceert een meerwaarde van 3.000; of dat we dit kapitaal tot procenten reduceren:
15.000 K | = | 12.000c | + | 3000v | (+ | 3000m) |
100 K | = | 80c | + | 20v | (+ | 20m) |
In beide gevallen is de meerwaardevoet m’ = 100 % en de winstvoet = 20 %.
Ook wanneer we twee kapitalen met elkaar vergelijken, bv. het bovenstaande met een ander kapitaal:
12.000 K | = | 10.800c | + | 1200v | (+ | 1200m) |
100 K | = | 80c | + | 10v | (+ | 10m) |
waar beide malen m’ = 100 %, w’ = 10 % is, is de vergelijking met het voorgaande kapitaal in de procentvorm veel overzichtelijker. Gaat het daarentegen om veranderingen, die plaatsvinden bij één en hetzelfde kapitaal, dan is de procentvorm slechts zelden bruikbaar, omdat ze deze veranderingen vrijwel altijd vervaagt. Gaat een kapitaal van de procentvorm:
80c + 20v + 20m
over in de procentuele vorm:
90c + 10v + 10m,
dan is niet duidelijk of de veranderde procentuele samenstelling 90c + 10v ontstaan is door absolute afname van v of absolute toename van c, of door beide. Daarvoor hebben we de absolute getalsgrootten nodig. Voor het onderzoek naar de achtereenvolgende individuele gevallen van variatie hangt alles er echter vanaf, hoe deze verandering tot stand gekomen is: ofwel zijn de 80c + 20v veranderd in 90c + 10v doordat die 12.000c + 3000v door toename van het constant kapitaal en een gelijk blijvend variabel kapitaal veranderd zijn in 27.000c + 3000v (in procenten 90c + 10v); ofwel hebben ze deze vorm aangenomen, doordat het constant kapitaal gelijk bleef en variabele verminderde, dus resulterend in 12.000c + 1.3331/3v (in procenten eveneens 90c + 10v); tenslotte kunnen beide veranderingen gecombineerd worden tot bv. 13.500c + 1500v (in procenten weer 90c + 10v). Maar het zijn net al die gevallen die we na elkaar moeten onderzoeken, en waarbij we moeten afzien van de procentuele vorm, of die enkel gebruiken als alternatief.
Wanneer de grootte van v verandert, kan K enkel constant blijven, doordat de grootte van het andere bestanddeel van K, namelijk dat van het constant kapitaal c, evenveel verandert als v, maar dan in tegengestelde richting. Is K oorspronkelijk = 80c + 20v = 100 en wordt v verminderd naar 10, dan kan K enkel gelijk blijven aan 100, indien c stijgt naar 90; 90c + 10v = 100. Algemeen gesproken: wordt v veranderd in v ± d, v vermeerderd of verminderd met d, dan moet c veranderd worden in c ± d, dan moet c voor dezelfde som, maar in tegengestelde richting, variëren, opdat aan de voorwaarden van dit specifieke geval zou worden voldaan.
Eveneens moet, bij een gelijk blijvende meerwaardevoet m’, maar een gewijzigd variabel kapitaal v, de hoeveelheid meerwaarde m veranderen, aangezien m = m’v en in m’v de ene factor, v, een andere waarde krijgt.
Behalve de oorspronkelijke vergelijking
w’ = m’v/K
Leveren de veronderstellingen van ons geval door variatie van v ook een tweede vergelijking:
w’1 = m’v1/K
waarin v werd veranderd in v1, en waarin de daaruit volgende veranderde winstvoet w’1 te vinden is.
Ze wordt gevonden door de overeenkomstige verhouding:
w’ : w’1 = m’v/K : m’v1/K = v : v1
Of: bij een gelijk blijvende meerwaardevoet en een gelijk blijvend totaal kapitaal verhoudt de oorspronkelijke winstvoet zich tot de nieuwe winstvoet - ontstaan door de verandering van het variabel kapitaal - zoals het oorspronkelijk variabel kapitaal zich verhoudt tot het veranderde kapitaal.
Was het kapitaal oorspronkelijk zoals hierboven:
I. 15.000 K = 12.000c + 3.000v (+ 3.000m); en is het nu:
II. 15.000 K = 13.000c + 2.000v (+ 2.000m); dan is K = 15.000 en m’ = 100 % in beide gevallen, en verhoudt de winstvoet van I, 20 %, zich tot die van II, 131/3 %, zoals het variabel kapitaal van I, 3.000, zich verhoudt tot dat van II, 2.000, dus 20 % : 131/3 % = 3.000 : 2.000.
Het variabel kapitaal kan nu ofwel stijgen of dalen. Laat ons eerst een voorbeeld nemen waarin het stijgt. Een kapitaal is oorspronkelijk als volgt samengesteld en werkzaam:
I. 100c + 20v + 10m; K = 120, m’ = 50 %, w’ = 81/3 %.
Stijgt het variabel kapitaal nu tot 30, dan moet volgens de veronderstelling het constant kapitaal dalen van 100 naar 90, opdat het totale kapitaal onveranderd = 120 zou blijven. De geproduceerde meerwaarde moet, bij een gelijke meerwaardevoet van 50 %, stijgen tot 15. We hebben dus:
II. 90c + 30v + 15m; K = 120, m’ = 50 %, w’ = 121/2 %.
Laten we eerst uitgaan van de veronderstelling dat het arbeidsloon onveranderd is. Dan moeten de andere factoren van de meerwaardevoet, werkdag en arbeidsintensiteit, eveneens gelijk gebleven zijn. De stijging van v (van 20 naar 30) kan dus alleen de bedoeling hebben, dat er de helft meer arbeiders worden aangewend. Dan stijgt ook het hele waardeproduct met de helft, van 30 naar 45, en wordt het net als voorheen verdeeld in 2/3 arbeidsloon en 1/3 meerwaarde. Maar behalve een groter aantal arbeiders is ook het constant kapitaal, de waarde van de productiemiddelen, verminderd van 100 naar 90. We hebben hier dus een geval van dalende arbeidsproductiviteit, gekoppeld aan een gelijktijdige vermindering van het constant kapitaal; is dit geval economisch mogelijk?
In de landbouw en de ontginningsindustrie, waar daling van de arbeidsproductiviteit en dus toename van het aantal actieve arbeiders gemakkelijk te begrijpen is, is dit proces - binnen de grenzen van de kapitalistische productie en op basis daarvan - niet gekoppeld aan een afname, maar aan een toename van het constant kapitaal. Zelfs wanneer de bovenstaande daling van c door loutere prijsdaling was veroorzaakt, zou een afzonderlijk kapitaal de overgang van I naar II alleen onder geheel uitzonderlijke omstandigheden kunnen voltrekken. Maar bij twee onafhankelijke kapitalen, die in verschillende landen, of in verschillende takken van de landbouw of de ontginningsindustrie werden geïnvesteerd, zou het niets bijzonders zijn, indien in het ene geval een groter aantal arbeiders (dus een groter variabel kapitaal) werd aangewend en daarbij minder of goedkopere productiemiddelen werden verbruikt dan in het andere geval.
Maar indien we afstappen van de veronderstelling dat het arbeidsloon gelijk blijft, en de stijging van het variabel kapitaal van 20 naar 30 verklaren door de verhoging van het arbeidsloon met de helft, dan hebben we een heel ander geval. Hetzelfde aantal arbeiders - laat ons zeggen 20 arbeiders - werken verder met dezelfde of een amper verminderde hoeveelheid productiemiddelen. Blijft de werkdag onveranderd - bv. tien uur - dan is het hele waardeproduct eveneens onveranderd; het is als tevoren = 30. Deze 30 worden echter allemaal gebruikt, om het voorgeschoten variabel kapitaal van 30 te vervangen; de meerwaarde is blijkbaar verdwenen. Maar er werd verondersteld dat de meerwaardevoet constant was, dus zoals in I gelijk bleef aan 50 %. Dit is enkel mogelijk, indien de werkdag met de helft wordt verlengd tot 15 uur. De 20 arbeiders produceren dan in 15 uur een totale waarde van 45, en alle voorwaarden zijn vervuld:
II. 90c + 30v + 15m; K = 120, m’ = 50 %, w’ = 121/2 %.
In dit geval hebben de 20 arbeiders niet meer arbeidsmiddelen, werktuigen, machines etc. nodig dan in geval I; alleen moeten de grondstoffen of de hulpstoffen met de helft vermeerderd worden. Bij een prijsdaling van deze stoffen zou de overgang van I naar II onder onze veronderstellingen economisch al veel plausibeler zijn voor een afzonderlijk kapitaal. En de kapitalist zou door een grotere winst toch op zijn minst enigszins schadeloos gesteld zijn voor het verlies, geleden door de waardevermindering van zijn constant kapitaal.
Nemen we nu aan, dat het variabel kapitaal daalt i.p.v. stijgt. Dan moeten we enkel ons bovenstaande voorbeeld omkeren, nr. II als oorspronkelijke kapitaal nemen en overgaan van II naar I.
II. 90c + 30v + 15m, wordt dan veranderd in
I. 100c + 20v + 10m en het is duidelijk dat door deze omzetting helemaal niets gewijzigd wordt aan de wederzijdse winstvoeten of aan de verhoudingen die hun wederzijdse verhouding bepaalt.
Daalt v van 30 naar 20, omdat 1/3 minder arbeiders tewerkgesteld worden bij een toenemend constant kapitaal, dan hebben we hier het normale geval van de moderne industrie voor ons: stijgende arbeidsproductiviteit, hantering van grotere hoeveelheden productiemiddelen door minder arbeiders. Dat deze beweging noodzakelijk verbonden is met de gelijktijdig intredende daling in de winstvoet, zal in de derde afdeling van dit boek duidelijk worden.
Daalt v echter van 30 naar 20, omdat hetzelfde aantal arbeiders wordt gebruikt, maar tegen een lager loon, dan bleef, bij een ongewijzigde lengte van arbeidsdag, het hele waardeproduct als tevoren = 30v + 15m = 45; aangezien v gedaald is naar 20, zou de meerwaarde stijgen naar 25 en zou de meerwaardevoet stijgen van 50 % naar 125 %, wat zou indruisen tegen de veronderstelling. Om binnen de voorwaarden van ons geval te blijven, moet de meerwaarde, bij een meerwaardevoet van 50 %, veeleer dalen naar 10, dus moet het totale waardeproduct dalen van 45 naar 30, en dit is enkel mogelijk door verkorting van de arbeidsdag met 1/3. Dan hebben we zoals eerder:
100c + 20v + 10m; m’ = 50 %, w’ = 81/3 %.
Het behoeft wel geen uitleg, dat deze verlaging van de arbeidstijd bij dalend loon in de praktijk niet zal voorkomen. Maar dit is niet van belang. De winstvoet is een formule met meerdere variabelen en wanneer we willen weten hoe deze variabelen inwerken op de winstvoet, moeten we het individuele effect van elke variabele één voor één onderzoeken, om het even of een dergelijk geïsoleerd effect bij één en hetzelfde kapitaal economisch mogelijk is of niet.
Dit geval is slechts in graad te onderscheiden van het vorige. In plaats dat c evenveel af- of toeneemt, als v toe- of afneemt, blijft c hier constant. Maar onder de huidige voorwaarden van de grootindustrie en landbouw is het variabel kapitaal slechts een relatief kleiner deel van het totale kapitaal, waardoor ook de afname of toename van het totale kapitaal relatief klein is, voor zover ze wordt bepaald door de verandering van het variabel kapitaal. Laten we weer uitgaan van een kapitaal:
I. 100c + 20v + 10m, K = 120, m’ = 50 %, w’ = 81/3 %,
dat bv. veranderd wordt in:
II. 100c + 30v + 15m, K = 130, m’ = 50 %, w’ = 117/13 %.
Het tegenovergestelde geval van de afname van het variabel kapitaal wordt dan weer gesymboliseerd door de omgekeerde overgang van II naar I.
De economische voorwaarden zijn in wezen dezelfde als in het vorige geval en hoeven dus geen nieuwe uitleg. De overgang van I naar II omvat het verminderen van de arbeidsproductiviteit met de helft; het omgaan met 100c vereist de helft meer arbeid in II dan in I. Dit geval kan voorkomen in de landbouw.[9]
Terwijl in het vorige geval het totale kapitaal constant bleef, doordat constant kapitaal werd veranderd in variabel kapitaal of omgekeerd, wordt hier bij toename van het variabel deel extra kapitaal gebonden en wordt bij vermindering van het variabel deel het vooraf aangewende kapitaal vrijgemaakt.
In dit geval wordt de vergelijking:
w’ = m’v/K veranderd in w’1 = m’v/K1
en na het wegschrappen van de factoren die aan beide zijden voorkomen leidt dit tot de verhouding:
w’1 : w’ = K : K1
Bij gelijke meerwaardevoeten en gelijke variabele kapitaaldelen verhouden de winstvoeten zich omgekeerd als de totale kapitalen.
Hebben we bv. drie kapitalen of drie verschillende toestanden van deze kapitalen:
I. 80c + 20v + 20m, K = 100, m’ = 100 %, w’ = 20 %;
II. 100c + 20v + 20m, K = 120, m’ = 100 %, w’ = 162/3 %;
III. 60c + 20v + 20m, K = 80, m’ = 100 %, w’ = 25 %;
dan zijn de verhoudingen als volgt:
20 % : 162/3 % = 120 : 100 en 20 % : 25 % = 80 : 100.
De eerder gegeven algemene formule voor variaties van v/K bij constante m’ was:
w’1 = m’ev/EK; ze wordt nu: w’1 = m’v/EK,
aangezien v geen verandering ondergaat en de factor e = v1/v hier dus 1 wordt.
Aangezien m’v = m, waarbij m’ en v beide constant blijven, wordt ook m, de hoeveelheid meerwaarde niet beïnvloed door de variatie van K; de hoeveelheid meerwaarde blijft hetzelfde als vóór de verandering.
Indien c daalde naar 0, dan zou de winstvoet gelijk zijn aan de meerwaardevoet, w’ = m’.
De verandering van c kan ofwel ontstaan uit een loutere waardeverandering van de materiële elementen van het constant kapitaal of uit een veranderde technische samenstelling van de totale kapitalen, dus uit een verandering in de arbeidsproductiviteit in de betreffende bedrijfstak [1e oplage: productieve tak]. In het laatste geval zou de toenemende productiviteit van de maatschappelijke arbeid, die gepaard gaat met de ontwikkeling van de grootindustrie en landbouw, vooropstellen dat de overgang plaatsvindt in de volgorde (in het bovenstaande voorbeeld) van III naar I en van I naar II. Een hoeveelheid arbeid, dat betaald wordt met 20 en dat een waarde produceert van 40, zou eerst een hoeveelheid arbeidsmiddelen verwerken ter waarde van 60; bij stijgende productiviteit en gelijkblijvende waarde zouden de verwerkte arbeidsmiddelen eerst toenemen tot 80 en dan tot 100. De omgekeerde reeks zou afname van de productiviteit betekenen; dezelfde hoeveelheid arbeid zou minder productiemiddelen in beweging kunnen zetten, het bedrijf zou gekrompen zijn, zoals dit kan voorkomen in de landbouw, mijnbouw etc.
Besparing aan constant kapitaal verhoogt enerzijds de winstvoet en maakt anderzijds kapitaal vrij en is dus van belang voor de kapitalisten. Dit punt, alsmede het effect van prijsverandering van de elementen van het constant kapitaal, met name de grondstoffen, zullen we later nog verder onderzoeken.
Ook hier wordt weer aangetoond dat de variatie van het constant kapitaal gelijkmatig inwerkt op de winstvoet, om het even of deze variatie ontstaan is door toe- of afname van de materiële bestanddelen van c of door loutere waardeverandering ervan.
In dit geval blijft de bovenstaande algemene formule voor de veranderde winstvoet:
w’1 = m’ev/EK;
beslissend. Daaruit blijkt dat bij gelijkblijvende meerwaardevoet:
a) de winstvoet daalt, indien E groter is dan e, d.w.z. indien het constant kapitaal zodanig verhoogd wordt dat het totale kapitaal in verhouding meer toeneemt dan het variabel kapitaal. Gaat een kapitaal van 80c + 20v + 20m over naar de samenstelling 170c + 30v + 30m, dan blijft m’ = 100 %, maar v/K neemt af van 20/100 naar 30/100 ondanks dat zowel v als K verhoogd zijn en de winstvoet overeenkomstig daalt van 20 % naar 15 %.
b) de winstvoet enkel onveranderd blijft wanneer e = E, d.w.z. wanneer de breuk v/K bij schijnbare verandering dezelfde waarde behoudt, d.w.z. wanneer teller en noemer met hetzelfde getal worden vermenigvuldigd of gedeeld, 80c + 20v + 20m en 160c + 40v + 40m hebben blijkbaar dezelfde winstvoet van 20 % omdat m’ = 100 % blijft en v/K = 20/100 = 40/200 in beide voorbeelden dezelfde waarde voorstelt.
c) de winstvoet stijgt, indien e groter is dan E, d.w.z. indien het variabel kapitaal in verhouding meer toeneemt dan het totale kapitaal. Neemt 80c + 20v + 20m toe naar 120c + 40v + 40m, dan stijgt de winstvoet van 20 % naar 25 %, omdat v/K bij onveranderde m’ gestegen is van 20/100 naar 40/160 of van 1/5 naar 1/4.
Bij verandering van v en K in gelijke richting kunnen we deze grootte verandering zo opvatten, dat beiden tot op een bepaald niveau in dezelfde verhouding variëren, zodat v/K tot daar onveranderd blijft. Eens dat niveau bereikt is, varieert slechts nog één van beiden, en hebben we dit ingewikkelde geval gereduceerd tot één van de voorgaande eenvoudige gevallen.
Gaat bv. 80c + 20v + 20m over in 100c + 30v + 30m, dan blijft de verhouding van v tot c dus ook de verhouding van v tot K onveranderd bij deze variatie tot aan: 100c + 25v + 25m. Tot daar blijft dus ook de winstvoet onaangetast. We kunnen nu dus 100c + 25v + 25m als uitgangspunt nemen; we vinden, dat v met 5 verhoogd is tot 30v, waardoor K verhoogd is van 125 naar 130, en hebben daarmee het tweede geval, dat van de eenvoudige variatie van v en de daardoor veroorzaakte variatie van K voor ons. De winstvoet, die oorspronkelijk 20 % was, stijgt door deze toevoeging van 5v bij gelijke meerwaardevoet tot 231/13 %.
Dezelfde reductie naar een eenvoudiger geval kan ook worden toegepast indien de groottes van v en K in tegengestelde richting veranderen. Indien we bv. weer uitgaan van 80c + 20v + 20m en de overgang maken naar de vorm: 110c + 10v + 10m, dan zou de winstvoet bij een verandering van 40c + 10v + 10m gelijk blijven aan de oorspronkelijke, namelijk 20 %. Door toevoeging van 70c aan deze tussenvorm daalt ze echter tot 81/3 %. We hebben het geval dus weer herleid tot een geval van de variatie van een enkele variabele, namelijk die van c.
Gelijktijdige variatie van v, c en K levert dus geen nieuwe invalshoeken en leidt in laatste instantie steeds terug tot een geval, waar slechts één factor variabel is.
Zelfs het enige nog overgebleven geval is in feite al uitvoerig behandeld, namelijk het geval, waar v en K numeriek even groot blijven, maar hun materiële elementen een waardeverandering ondergaan, waar v dus symbool staat voor een veranderde hoeveelheid in beweging gezette arbeid en c voor een veranderde hoeveelheid in beweging gezette productiemiddelen.
In 80c + 20v + 20m stond 20v oorspronkelijk voor het loon van 20 arbeiders, die dagelijks 10 uren werkten. Indien het loon per arbeider nu stijgt van 1 naar 11/4, dan worden met 20v nog slechts 16 i.p.v. 20 arbeiders betaald. Maar indien de 20 arbeiders in 200 arbeidsuren een waarde van 40 produceerden, dan zouden de 16, in 10 uur per dag, dus 160 arbeidsuren in totaal, slechts een waarde van 32 produceren. Na aftrek van 20v voor de lonen rest dan nog slechts 12 van de 32 over voor meerwaarde; de meerwaardevoet zou dus gedaald zijn van 100 % tot 60 %. Maar aangezien de meerwaardevoet volgens onze veronderstelling constant moet blijven, moet de werkdag worden verlengd met 1/4, van 10 uur tot 121/2; indien 20 arbeiders in 10 uur per dag = 200 arbeidsuren een waarde van 40 produceren, dan produceren 16 arbeiders in 121/2 uur per dag = 200 uur dezelfde waarde en schept het kapitaal van 80c + 20v net als tevoren een meerwaarde van 20.
Omgekeerd: indien het loon zodanig daalt dat met 20v de lonen van 30 arbeiders kunnen worden betaald, dan kan m’ enkel constant blijven, indien de werkdag wordt verkort van 10 naar 62/3 uur. 20 X 10 = 30 X 62/3 = 200 arbeidsuren.
Hierboven werd in essentie al besproken hoe c als waardeuitdrukking in geld onveranderd kan blijven, maar toch kan duiden op een gewijzigde samenstelling van de productiemiddelen, veroorzaakt door gewijzigde omstandigheden. Dit geval kan slechts heel uitzonderlijk in zijn zuivere vorm voorkomen.
De waardeverandering van de elementen van c, die hun omvang vergroot of verkleint, maar de totale waarde van c onveranderd laat, heeft geen invloed op de winstvoet of de meerwaardevoet, zolang de grootte van v ongewijzigd blijft.
We hebben hiermee alle mogelijke gevallen van de variatie van v, c en K in onze vergelijking uitvoerig behandeld. We hebben gezien dat de winstvoet, bij gelijk blijvende meerwaardevoet, kan dalen, gelijk blijven of stijgen, doordat de minste verandering in de verhouding van v tot c, respectievelijk K, reeds volstaat om ook de winstvoet te veranderen.
Er werd ook aangetoond dat de variatie van v steeds gelimiteerd is tot een punt waar het constant blijven van m’ economisch onmogelijk wordt. Aangezien elke eenzijdige variatie van c eveneens op een limit moet stuiten, waar v niet langer constant kan blijven, wordt aangetoond dat alle mogelijke variaties van v/K gelimiteerd zijn, tot een punt waarna m’ eveneens variabel moet worden. Bij de variaties van m’, die we nu gaan onderzoeken, zal deze wisselwerking van de verschillende variabelen van onze vergelijking nog duidelijker naar voren treden.
Een algemene formule voor de winstvoeten bij verschillende meerwaardevoeten, om het even of v/K constant blijft of eveneens varieert, volgt uit de transformatie van de vergelijking:
w’ = m’v/K
naar:
w’1 = m’1v1/K1
waar w’1, m’1, v1 en K1 duiden op de gewijzigde waarde van w’, m’, v en K.
We hebben dan:
w’ : w’1 = m’v/K : m’1v1/K1
waaruit volgt:
w’1 = m’1/m’ x v1/v x K/K1 x w’.
In dit geval hebben we de vergelijkingen:
w’ = m’v/K; w’1 = m’1v/K,
waarbij v/K gelijk blijft. Daardoor geldt:
w’ : w’1 = m’ : m’1
De winstvoeten van twee kapitalen van gelijke samenstelling verhouden zich als hun respectievelijke meerwaardevoeten. Aangezien het in de breuk v/K niet aankomt op de absolute groottes van v en K, maar enkel op de verhouding tussen beide, geldt dit voor alle kapitalen van gelijke samenstelling, om het even wat hun absolute grootte is.
80c + 20v + 20m; K = 100, m’ = 100 %, w’ = 20 %
160c + 40v + 20m; K = 200, m’ = 50 %, w’ = 10 %
100 % : 50 % = 20 % : 10 %.
Zijn de absolute groottes van v en K in beide gevallen dezelfde, dan verhouden de winstvoeten zich bovendien zoals de hoeveelheid meerwaarde:
w’ : w’1 = m’v : m’1v = m : m1.
Bijvoorbeeld:
80c + 20v + 20m; m’ = 100 %, w’ = 20 %
80c + 20v + 10m; m’ = 50 %, w’ = 10 %
20 % : 10 % = 100 x 20 : 50 x 20 = 20m : 10m.
Het is nu duidelijk dat bij kapitalen van gelijke absolute of procentuele samenstelling de meerwaardevoet alleen verschillend kan zijn, indien ofwel het arbeidsloon of de lengte van de werkdag ofwel de intensiteit van de arbeid verschillend is. In de volgende drie gevallen:
I. 80c + 20v + 10m; m’ = 50 %, w’ = 10 %,
II. 80c + 20v + 20m; m’ = 100 %, w’ = 20 %,
III. 80c + 20v + 40m; m’ = 200 %, w’ = 40 %,
wordt in I een totaal waardeproduct voortgebracht van 30 (20v + 10m), in II 40 en in III 60. Dit kan op drie manieren gebeuren.
Ten eerste, indien de arbeidslonen verschillend zijn, m.a.w. de 20 staat in elk afzonderlijk geval voor een verschillend aantal arbeiders. Stel nu dat in I 15 arbeiders 10 uur worden tewerkgesteld voor een loon van £11/3 en dat een waarde van £30 geproduceerd wordt, waarvan £20 de lonen vergoeden en £10 overblijven voor meerwaarde. Daalt het loon tot £1, dan kunnen 20 arbeiders 10 uur worden tewerkgesteld en kan een waarde van £40 geproduceerd worden, waarvan £20 voor loon en £20 meerwaarde. Daalt het loon nog verder tot £2/3, dan worden 30 arbeiders 10 uur tewerkgesteld en wordt een waarde van £60 geproduceerd, waarvan na aftrek van £20 voor loon nog £40 voor meerwaarde overblijven.
Dit geval: constante procentuele samenstelling van het kapitaal, constante werkdag, constante arbeidsintensiteit, wijziging van de meerwaardevoet veroorzaakt door wijziging van het arbeidsloon, is het enige geval, waar de veronderstelling van Ricardo opgaat:
“Profits would be high or low, exactly in proportion as wages would be low or high.” [De winsten zouden hoog of laag zijn, in exact dezelfde proportie waarin de lonen laag of hoog waren.”] (Principles, chapter I, section III, p. 18 van de Works of D. Ricardo, ed. MacCulloch, 1852.)
Of ten tweede, indien de intensiteit van de arbeid verschillend is. Dan maken bv. 20 arbeiders die dagelijks 10 uur werken met dezelfde arbeidsmiddelen, in I 30, in II 40 en in III 60 stuks van een bepaalde waar, waarvan elk stuk, behalve de waarde van de daarin verbruikte productiemiddelen, een nieuwe waarde van £1 voorstelt. Aangezien telkens 20 stuks = £20 het arbeidsloon vervangen, blijven voor meerwaarde in I 10 stuks = £10, in II 20 stuks = £20 en in III 40 stuks = £40 over.
Of ten derde, de werkdag is van verschillende duur. Werken nu bij dezelfde intensiteit 20 arbeiders in I negen, II twaalf, in III achttien uur per dag, dan verhoudt hun totale product 30 : 40 : 60 zich als 9 : 12 : 18, en aangezien het loon telkens 20 bedroeg, resten er resp. 10, 20 en 40 aan meerwaarde.
Terwijl stijging of daling van het arbeidsloon dus in omgekeerde richting inwerkt op de hoogte van de meerwaardevoet en daarmee, bij constante v/K, op de winstvoet, werkt stijging of daling van de arbeidsintensiteit en verlenging of verkorting van de werkdag er in dezelfde richting op in.
In dit geval geldt de verhouding:
w’ : w’1 = m’v/K : m’1v1/K = m’v : m’1v1 = m : m1.
De winstvoeten verhouden zich volgens hun respectievelijke hoeveelheid meerwaarde.
Variëren van de meerwaardevoet bij gelijk blijvend variabel kapitaal duidt op een wijziging in de grootte en de verdeling van de waardeproducten. Gelijktijdige variatie van v en m impliceert eveneens een andere verdeling, maar impliceert niet altijd een grootteverandering van de waardeproducten. Er zijn drie gevallen mogelijk:
a) De variatie van v en m’ gebeurt in tegengestelde richting, maar met dezelfde grootte; bv.:
80c + 20v + 10m; m’ = 50 %, w’ = 10 %
90c + 10v + 20m; m’ = 200 %, w’ = 20 %
Het waardeproduct is in beide gevallen gelijk, dus ook de hoeveelheid geleverde arbeid; 20v + 10m = 10v + 20m = 30. Het verschil is enkel dat in het eerste geval 20 worden betaald aan loon en 10 overblijven als meerwaarde, terwijl in het tweede geval het loon slechts 10 bedraagt en de meerwaarde dus 20 is. Dit is het enige geval, waar bij gelijktijdige variatie van v en m’ het aantal arbeiders, de intensiteit van de arbeid en de lengte van de werkdag onaangetast blijven.
b) De variatie van m’ en v vindt evenwel plaats in tegengestelde richting, maar niet met dezelfde grootte. Dan overweegt ofwel de variatie van v ofwel die van m’.
I. 80c + 20v + 20m; m’ = 100 %, w’ = 20 %
II. 72c + 28v + 20m; m’ = 713/7 %, w’ = 20 %
III. 84c + 16v + 20m; m’ = 125 %, w’ = 20 %.
In I wordt een waardeproduct van 40 betaald met 20v, in II één van 48 met 28v en in III één van 36 met 16v. Zowel het waardeproduct als het loon werd gewijzigd; wijziging van het waardeproduct betekent echter wijziging van de hoeveelheid geleverde arbeid, dus ofwel het aantal arbeiders, de arbeidsduur of de intensiteit van de arbeid of een combinatie van die drie.
c) De variatie van m’ en v vindt plaats in dezelfde richting; dan versterkt de ene het effect van de andere.
90c + 10v + 10m; m’ = 100 %, w’ = 10 %
80c + 20v + 30m; m’ = 150 %, w’ = 30 %
92c + 8v + 6m; m’ = 75 %, w’ = 6 %.
Ook hier zijn de drie waardeproducten verschillend, namelijk 20, 50 en 14; en deze verschillen in de grootte van de respectievelijke hoeveelheid arbeid wordt weer herleidt tot verschillen in het aantal arbeiders, de arbeidsduur, de arbeidsintensiteit of een combinatie van al die factoren.
Dit geval levert geen nieuwe invalshoeken en wordt opgelost door de algemene formule die werd gegeven onder II., m’ variabel.
Het effect van een grootteverandering van de meerwaardevoet op de winstvoet levert dus de volgende gevallen:
1. w’ neemt toe of af in dezelfde verhouding als m’, indien v/K constant blijft.
80c + 20v + 20m; m’ = 100 %, w’ = 20 %
80c + 20v + 10m; m’ = 50 %, w’ = 10 %
100 % : 50 % = 20 % : 10 %.
2. w’ stijgt of daalt in een sterkere verhouding dan m’, indien v/K in dezelfde richting beweegt als m’, d.w.z. toeneemt of afneemt, wanneer m’ toeneemt of afneemt.
80c + 20v + 10m; m’ = 50 %, w’ = 10 %
70c + 30v + 20m; m’ = 662/3 %, w’ = 20 %
50 % : 662/3 % < 10 % : 20 %.
3. w’ stijgt of daalt in een kleinere verhouding dan m’, indien v/K in tegengestelde richting verandert als m’, maar in een kleinere verhouding.
80c + 20v + 10m; m’ = 50 %, w’ = 10 %
90c + 10v + 15m; m’ = 150 %, w’ = 15 %
50 % : 150 % > 10 % : 15 %.
4. w’ stijgt, terwijl m’ daalt, of w’ daalt, terwijl m’ stijgt, indien v/K in tegengestelde richting en in grotere verhouding verandert dan m’.
80c + 20v + 20m; m’ = 100 %, w’ = 20 %
90c + 10v + 15m; m’ = 150 %, w’ = 15 %
m’ steeg van 100 % naar 150 %, w’ daalde van 20 % naar 15 %.
5. Tenslotte: w’ blijft constant, hoewel m’ stijgt of daalt, indien v/K in tegengestelde richting verandert, maar echter met zijn grootte in precies dezelfde verhouding als m’ blijft.
Het is alleen dit laatste geval dat nog enige uitleg behoeft. Zoals we hierboven bij de variaties van v/K zagen, dat één en dezelfde meerwaardevoet kan resulteren in de meest verschillende winstvoeten, zo zien we hier dat aan één en dezelfde winstvoet zeer verschillende meerwaardevoeten ten grondslag kunnen liggen. Terwijl echter bij constante m’ elke willekeurige verandering in de verhouding van v tot K volstaat, om een verscheidenheid aan de winstvoeten teweeg te brengen, moet bij een grootteverandering van m’ een exact overeenkomende, omgekeerde grootteverandering van v/K plaatsvinden, opdat de winstvoet gelijk zou blijven. Dit is bij één en hetzelfde kapitaal of bij twee kapitalen in hetzelfde land slechts heel uitzonderlijk mogelijk. Nemen we bv. een kapitaal
80c + 20v + 20m; K = 100, m’ = 100 %, w’ = 20 %,
en nemen we aan dat het arbeidsloon zodanig daalt, dat hetzelfde aantal arbeiders nu worden betaald met 16v i.p.v. met 20v. Dan hebben we, bij verder onveranderde verhoudingen, door het vrijmaken van 4v,
80c + 16v + 24m; K = 96, m’ = 150 %, w’ = 25 %.
Opdat w’ nu net als voorheen 20 % zou zijn moet het totale kapitaal toenemen tot 120 en het constante bijgevolg tot 104:
104c + 16v + 24m; K = 120, m’ = 150 %, w’ = 20 %.
Dit is enkel mogelijk, indien gelijktijdig met de loondaling een wijziging in de arbeidsproductiviteit plaatsvond, die deze veranderde samenstelling van het kapitaal vereiste; ofwel, indien de geldwaarde van het constant kapitaal steeg van 80 naar 104; kortom, een toevallige samenloop van omstandigheden, die slechts in uitzonderlijke gevallen voorkomt. In feite is een verandering van m’, die geen gelijktijdige verandering van v, en bijgevolg ook van v/K vereist, enkel denkbaar in heel specifieke omstandigheden, namelijk bij industrietakken, waarin enkel vast kapitaal en arbeid worden aangewend en de arbeidsobjecten door de natuur gegeven zijn.
Maar bij het vergelijken van de winstvoeten van twee landen ligt dit anders. Dezelfde winstvoet drukt hier in feite zeer verschillende meerwaardevoeten uit.
Uit alle vijf gevallen blijkt dus dat een stijgende winstvoet kan gepaard gaan met een dalende of stijgende meerwaardevoet, een dalende winstvoet met een stijgende of dalende, een gelijkblijvende winstvoet met een stijgende of dalende meerwaardevoet. Dat een stijgende, dalende of gelijk blijvende winstvoet eveneens kan gepaard gaan met een gelijkblijvende meerwaardevoet, hebben we onder I gezien.
De winstvoet wordt dus bepaald door twee hoofdfactoren: de meerwaardevoet en de waardesamenstelling van het kapitaal. De effecten van deze beide factoren kunnen in het kort als volgt worden samengevat, waarbij we de samenstelling in procenten kunnen uitdrukken, aangezien het hier niet uitmaakt welk van beide kapitaaldelen de verandering heeft veroorzaakt:
De winstvoeten van twee kapitalen of één en hetzelfde kapitaal in twee successieve, verschillende situaties
zijn gelijk:
1. bij gelijke procentuele samenstelling van de kapitalen en gelijke meerwaardevoet.
2. bij ongelijke procentuele samenstelling en ongelijke meerwaardevoet, indien het product van de meerwaardevoeten en de procentuele variabele kapitaaldelen (de m’ en v), d.w.z. de procentueel op het totale kapitaal berekende meerwaardehoeveelheden (m = m’v) gelijk zijn, m.a.w. indien de factoren m’ en v van beide kapitalen in omgekeerde verhouding tot elkaar staan.
Ze zijn ongelijk:
1. bij gelijke procentuele samenstelling, indien de meerwaardevoeten ongelijk zijn. Daar verhouden ze zich zoals de meerwaardevoeten.
2. bij gelijke meerwaardevoet en ongelijke procentuele samenstelling, waar ze zich verhouden als de variabele kapitaaldelen.
3. bij ongelijke meerwaardevoet en ongelijke procentuele samenstelling, waar ze zich verhouden als de producten m’v, d.w.z. als de procentuele op het totale kapitaal berekende meerwaardehoeveelheid.[10]
_______________
[9] Hier staat in het manuscript: “Later te onderzoeken hoe dit samenhangt met de grondrente.”
[10] In het manuscript staan nog zeer uitvoerige berekeningen over het verschil tussen meerwaardevoet en winstvoet (m’ – w’), die allerlei interessante eigenaardigheden bezitten en waarvan de bewegingen gevallen aantonen waar de beide voeten divergeren of convergeren. Deze bewegingen kunnen ook in curven worden voorgesteld. Ik zie af van de weergave van dit materiaal, aangezien het voor het onmiddellijke doel van dit boek niet zo belangrijk is en aangezien het hier volstaat om de lezers, die dit punt verder willen onderzoeken, er gewoon op te wijzen. F.E.