Karl Marx
Het Kapitaal, boek 3
Hoofdstuk 2


De winstvoet

De algemene formule van het kapitaal is G – W – G’; d.w.z. een waardesom wordt in de circulatie geworpen, om er een grotere waardesom uit te trekken. Het proces, dat deze grotere waardesom voortbrengt, is de kapitalistische productie; het proces, dat ze realiseert, is de circulatie van het kapitaal. De kapitalist produceert de waar niet omwille van de waar zelf, niet omwille van de gebruikswaarde of zijn persoonlijke consumptie. Het product, waar het voor de kapitalisten in feite om draait, is niet het tastbare product zelf, maar het waardeoverschot van het product boven de waarde van het daarin verbruikte kapitaal. De kapitalist schiet het hele kapitaal voor zonder acht te slaan op van de verschillende rollen, die zijn bestanddelen in de productie van de meerwaarde spelen. Hij schiet al deze bestanddelen gelijkmatig voor, niet alleen om het voorgeschoten kapitaal te reproduceren, maar om er een waardeoverschot mee te produceren. Hij kan de waarde van het variabel kapitaal, dat hij voorschiet, enkel in een hogere waarde veranderen door de ruil met levende arbeid, door uitbuiting van levende arbeid. Maar hij kan de arbeid alleen uitbuiten, doordat hij gelijktijdig de voorwaarden voor de realisering van deze arbeid, de arbeidsmiddelen en de arbeidsobjecten, machinerie en grondstoffen voorschiet, d.w.z. doordat hij een in zijn bezit zijnde waardesom verandert naar de vorm van productievoorwaarden; omdat hij überhaupt een kapitalist is, überhaupt alleen de arbeid kan exploiteren, omdat hij eigenaar is van arbeidsvoorwaarden en tegenover de arbeider staat als de bezitter van zijn arbeidskracht.

In het eerste boek werd reeds aangetoond dat net het bezit van deze productiemiddelen door de niet-arbeiders, de arbeiders verandert in loonarbeiders en de niet-arbeiders in kapitalisten.

Het maakt voor de kapitalist niet uit of de zaak zó wordt bekeken, dat hij het constant kapitaal voorschiet, om hieruit variabel gewin te slaan, of dat hij het variabel kapitaal voorschiet, om het constant kapitaal tot waarde te maken; dat hij geld in arbeidsloon investeert om machines en grondstoffen een hogere waarde te geven, of dat hij geld voorschiet in machinerie en grondstoffen om de arbeid te kunnen uitbuiten. Hoewel enkel het variabel deel van het kapitaal meerwaarde schept, verschaft het dit onder de voorwaarde, dat ook de andere delen worden voorgeschoten, de productievoorwaarden van de arbeid. Aangezien de kapitalist de arbeid alleen kan uitbuiten door het constant kapitaal voor te schieten, aangezien hij het constant kapitaal enkel tot waarde kan maken door het variabel kapitaal voor te schieten, vallen zij in zijn verbeelding allemaal samen, en dit des te meer naarmate de werkelijke graad van zijn gewin niet bepaald wordt door de verhouding tot het variabel kapitaal, maar door het totale kapitaal, niet door de meerwaardevoet, maar door de winstvoet, die, zoals we zien zullen, gelijk blijven en toch verschillende meerwaardevoeten kunnen uitdrukken.

Tot de kosten van het product horen alle waardebestanddelen, die de kapitalist betaalt, of waarvoor hij een equivalent in de productie heeft geworpen. Die kosten moeten worden vervangen, zodat het kapitaal simpelweg in stand gehouden wordt of in zijn oorspronkelijke grootte gereproduceerd wordt.

De in de waar vervatte waarde is gelijk aan de arbeidstijd, die haar productie kost, en de som van die arbeid bestaat uit betaalde en onbetaalde arbeid. Maar voor de kapitalist bestaan de kosten van de waar enkel uit het deel van de in hen gerepresenteerde arbeid, die hij betaald heeft. De in de waar vervatte meerarbeid kost de kapitalist niets, hoewel ze voor de arbeider evenzeer arbeid kost als de betaalde arbeid, en hoewel ze, evenzeer waarde schept en als waardevormend element in de waar vervat is. De winst van de kapitalist ontstaat doordat hij iets te verkopen heeft, dat hij niet betaald heeft. De meerwaarde, respectievelijk winst bestaat net uit het overschot van de warenwaarde over hun kostprijs, d.w.z. het overschot van de totale hoeveelheid arbeid die in de waar is vervat boven de betaalde hoeveelheid arbeid die in haar vervat is. De meerwaarde, waar ze ook uit voortkomt, is dus een overschot over het voorgeschoten totale kapitaal. Dit overschot staat dus in een verhouding tot het totale kapitaal, die wordt uitgedrukt in de breuk m/K , waarbij K het totale kapitaal aanduidt. Dan krijgen we naast de winstvoet m/K = m/c+v ook de meerwaardevoet m/v.

De meerwaardevoet gemeten aan het variabel kapitaal heet meerwaardevoet; de meerwaardevoet gemeten aan het gehele kapitaal heet winstvoet. Het zijn twee verschillende metingen van dezelfde grootheid, die tengevolge van de verschillende maatstaven tegelijk verschillende verhoudingen of relaties van deze grootheid uitdrukken.

Uit de verandering van de meerwaardevoet naar winstvoet is de verandering van de meerwaarde naar winst af te leiden, niet omgekeerd. En in feite is de winstvoet datgene, waarvan historisch wordt uitgegaan. Meerwaarde en meerwaardevoet zijn, relatief gezien, de onzichtbare en onbekende essentie die onderzocht moeten worden, terwijl de winstvoet en bijgevolg de vorm van de meerwaarde als winst zich aan het oppervlak van de verschijnselen toont.

Wat de individuele kapitalist betreft, is het duidelijk dat hij enkel geïnteresseerd is in de verhouding van de meerwaarde of het waardeoverschot, waarvoor hij zijn waren verkoopt; het geldkapitaal dat werd voorgeschoten voor de productie van de waar; terwijl een bepaalde verhouding van deze overschotten tot de bijzondere bestanddelen van het kapitaal en hun interne samenhang hem niet alleen niet interesseert, maar het in zijn belang is zichzelf in een nevel te hullen, wat betreft die verhouding en inwendige samenhang.

Hoewel het overschot van de waarde van de waar over diens kostprijs ontstaat in het onmiddellijke productieproces, wordt het pas gerealiseerd in het circulatieproces, en het krijgt des te gemakkelijker de indruk uit het circulatieproces te ontstaan, wanneer het in de werkelijkheid, binnen de concurrentie, op de werkelijke markt, afhangt van marktverhoudingen, of dit overschot al dan niet, en in welke graad, wordt gerealiseerd. Het hoeft hier geen verdere uitleg dat, wanneer een waar boven of onder haar waarde verkocht wordt, enkel een andere verdeling van de meerwaarde plaatsvindt, en dat die verschillende verdeling, de veranderde verhouding waarin verschillende personen in de meerwaarde delen, helemaal niets verandert aan de grootte noch aan de aard van de meerwaarde. In het daadwerkelijke circulatieproces vinden niet alleen de metamorfoses plaats, die we in boek 2 hebben bekeken, maar ze vallen samen met de werkelijke concurrentie, met koop en verkoop van de waren boven of onder hun waarde, zodat voor de individuele kapitalist de door hem zelf gerealiseerde meerwaarde evenzeer afhangt van de wederzijdse oplichterij als van de directe uitbuiting van de arbeid.

In het circulatieproces treedt naast de arbeidstijd ook de circulatietijd in werking, die hiermee de hoeveelheid meerwaarde beperkt die in een bepaalde periode kan worden gerealiseerd. Er zijn nog andere aan de circulatie ontspringende momenten die in het directe productieproces ingrijpen. Zowel het onmiddellijke productieproces als het circulatieproces lopen voortdurend in elkaar over, verstrengelen met elkaar en vertekenen daardoor voortdurend hun specifiek typerende kenmerken. De productie van meerwaarde en van waarde in het algemeen krijgt in het circulatieproces, zoals eerder aangetoond, een nieuwe bestemming; het kapitaal doorloopt de kring van zijn metamorfoses; tenslotte treedt het om zo te zeggen buiten zijn interne organische leven in externe levensomstandigheden, in verhoudingen, waar niet kapitaal en arbeid, maar enerzijds kapitaal en kapitaal, anderzijds de individuen ook weer eenvoudig als koper en verkoper tegenover elkaar staan; circulatietijd en arbeidstijd doorkruisen elkaar op hun weg en lijken zo beiden in gelijke mate de meerwaarde te bepalen; de oorspronkelijke vorm waarin kapitaal en loonarbeid tegenover elkaar staan, wordt vermomd door het inmengen van verhoudingen die daar schijnbaar los van staan; de meerwaarde zelf verschijnt niet als product van de toe-eigening van arbeidstijd, maar als overschot van de verkoopprijs van de waren over haar kostprijs, die gemakshalve wordt voorgesteld als haar eigenlijke waarde (valeur intrinsèque), zodat de winst verschijnt als overschot van de verkoopprijs van de waren over haar immanente waarde.

Tijdens het directe productieproces treedt de aard van de meerwaarde echter voortdurend in het bewustzijn van de kapitalist, net zoals zijn hebzucht naar vreemde arbeidstijd etc. ons reeds aantoonde bij het onderzoek van de meerwaarde. Maar: 1. Het is voor het directe productieproces zelf slechts een voorbijgaand moment, dat voortdurend overgaat naar het circulatieproces zoals naar gelijk welk ander proces, zodat het min of meer schemerende vermoeden van de oorsprong van de winst, d.w.z. van de aard van de meerwaarde, die in het productieproces wordt geschapen, hoogstens verschijnt als een gelijkwaardig moment naast de voorstelling dat het gerealiseerde overschot voortkomt uit een beweging die onafhankelijk is van het productieproces, dat het ontspringt uit de circulatie zelf en dat het dus hoort bij het kapitaal dat niets te maken heeft met arbeid. Toch worden die circulatiefenomenen zelfs door moderne economen als Ramsay, Malthus, Senior, Torrens enz., opgevoerd als bewijs dat het kapitaal in zijn louter concrete bestaan, los staat van de maatschappelijke verhouding tot de arbeid, waardoor het net kapitaal wordt, een zelfstandige bron van meerwaarde naast de arbeid is en onafhankelijk is van de arbeid. – 2. Onder de rubriek kosten, waartoe zowel het arbeidsloon, de prijs van grondstoffen als de slijtage van de machinerie etc. hoort, verschijnt uitpersing van onbetaalde arbeid slechts als besparing op de betaling van één van de zaken, die in de kosten is vervat, slechts als geringe betaling voor een bepaalde hoeveelheid arbeid; net zoals ook bespaard wordt, wanneer de grondstof goedkoper wordt aangekocht, of de slijtage van de machinerie wordt verminderd. Zo verliest de afpersing van meerarbeid haar specifieke karakter; haar specifieke verhouding tot meerwaarde wordt verduisterd; en dit wordt zeer bevorderd en gemakkelijker, zoals boek 1, afdeling VII heeft aangetoond, door het voorstellen van de waarde van de arbeidskracht in de vorm van arbeidsloon.

De kapitaalsverhouding wordt gemystificeerd doordat alle delen van het kapitaal gelijkmatig verschijnen als bron van de overtollige waarde (winst).

Maar de manier waarop de meerwaarde, d.m.v. het overschakelen naar de winstvoet, wordt veranderd in winst, is slechts de verdere ontwikkeling van het omkeren van subject en object, dat reeds tijdens het productieproces plaatsvond. Reeds hier zagen we alle subjectieve productiekrachten van de arbeid verschijnen als productiekrachten van het kapitaal. Enerzijds wordt de waarde, de dode arbeid, die de levende beheerst, belichaamd in de kapitalist; anderzijds daarentegen verschijnt de arbeider als louter concrete arbeidskracht, als waar. Uit deze verkeerde verhoudingen ontstaat noodzakelijkerwijs reeds in de eenvoudige productieverhouding zelf de overeenkomstig verkeerde voorstelling, een getransponeerd bewustzijn, dat verder wordt ontwikkeld door de gedaanteverwisselingen en modificaties van het eigenlijke circulatieproces.

Het is, zoals men bij de school van Ricardo kan bestuderen, een volstrekt verkeerde poging, om de wet van de winstvoet onmiddellijk als wet van de meerwaardevoet of omgekeerd te willen voorstellen. In het hoofd van de kapitalist verschilt zij natuurlijk niet. In de uitdrukking m/K wordt de meerwaarde gemeten door de waarde van het totale kapitaal, dat voor zijn productie werd voorgeschoten en in die productie deels volledig wordt geconsumeerd, deels slechts wordt aangewend. In feite drukt de verhouding m/K de graad van gebruik van het totale voorgeschoten kapitaal uit, d.w.z. de begripsmatige, innerlijke samenhang en uitgedrukt volgens de aard van de meerwaarde, toont het aan, hoe de grootte van de variatie van het variabel kapitaal zich verhoudt t.o.v. de grootte van het voorgeschoten totale kapitaal.

Op zichzelf beschouwd staat de waardegrootte van het totale kapitaal niet in een inwendige verhouding tot de grootte van de meerwaarde, tenminste niet direct. Volgens zijn materiële elementen bestaat het totale kapitaal minus het variabel kapitaal, het constant kapitaal dus, uit de materiële voorwaarden voor de realisering van de arbeid, de arbeidsmiddelen en het arbeidsmateriaal. Opdat een bepaalde hoeveelheid arbeid zich in waren verwerkelijkt, en dus ook waarde vormt, is een bepaalde hoeveelheid arbeidsmateriaal en arbeidsmiddelen vereist. Naargelang het bijzondere karakter van de toegevoegde arbeid bestaat er een bepaalde technische verhouding tussen de hoeveelheid arbeid en de hoeveelheid productiemiddelen, die aan die levende arbeid moet worden toegevoegd. In zoverre bestaat er dus ook een bepaalde verhouding tussen de hoeveelheid meerwaarde of de hoeveelheid meerarbeid en de hoeveelheid productiemiddelen. Wanneer bv. de noodzakelijke arbeid voor de productie van het arbeidsloon 6 uur per dag bedraagt, dan moet de arbeider 12 uur werken om 6 uur meerarbeid te leveren en een meerwaarde van 100 % voort te brengen. Hij verbruikt in die 12 uur tweemaal zoveel productiemiddelen dan in 6 uur. Maar om die reden staat de meerwaarde, die hij in 6 uur toevoegt, volstrekt niet in onmiddellijke verhouding tot de waarde van de productiemiddelen die in 6 of zelfs 12 uur worden aangewend. Deze waarde maakt hier helemaal niets uit; hier telt enkel de technisch benodigde hoeveelheid. Of de grondstoffen of de arbeidsmiddelen goedkoper of duurder zijn, maakt helemaal niets uit; indien het enkel de vereiste gebruikswaarde bezit en voorhanden is in de technisch voorgeschreven verhouding tot de te absorberen levende arbeid. Weet ik echter, dat in een uur x pond katoen worden gesponnen die a shilling kosten, dan weet ik natuurlijk ook, dat in 12 uur 12 x pond katoen = 12 a shilling worden gesponnen, en ik kan de verhouding van de meerwaarde dan net zo goed berekenen voor de waarde van de 12 als voor de waarde van 6. Maar de verhouding van de levende arbeid ter waarde van de productiemiddelen komt hier alleen in rekening, voor zover a shilling als naam dient voor x pond katoen; omdat een bepaalde hoeveelheid katoen een bepaalde prijs heeft en dus ook omgekeerd een bepaalde prijs als index voor een bepaalde hoeveelheid katoen kan dienen, zolang de katoenprijs niet verandert. Indien ik weet dat ik, om 6 uur meerarbeid toe te eigenen, 12 uur moet laten werken, dus katoen voor 12 uur moet klaar hebben en de prijs ken van de hoeveelheid katoen die voor die 12 uur vereist is, dan bestaat via een omweg een verhouding tussen de prijs van de katoen (als index van de noodzakelijke hoeveelheid) en de meerwaarde. Omgekeerd kan ik echter nooit uit de prijs van de grondstof conclusies trekken over de hoeveelheid grondstof, die bv. in één uur en niet in 6 uur kan worden gesponnen. Er bestaat dus geen interne, noodzakelijke verhouding tussen de waarde van het constant kapitaal, dus ook niet tussen de waarde van het totale kapitaal (= c + v) en de meerwaarde.

Indien de meerwaardevoet bekend is en zijn grootte gegeven is, drukt de winstvoet niets anders uit dan datgene, wat ze in feite is, een andere meting van de meerwaarde, zijn meting aan waarde van het totale kapitaal, in plaats van aan de waarde van het kapitaaldeel, waaruit hij ontstaat door zijn directe verandering uit arbeid. Maar in de werkelijkheid (d.w.z. in de wereld waarin het verschijnt) is de zaak net omgekeerd. De meerwaarde is gegeven, maar gegeven als overschot van de verkoopprijs van de waar over hun kostprijs; waarbij het mysterieus blijft, waar dit overschot vandaan komt, uit de uitbuiting van de arbeid in het productieproces, uit de bedriegerij van de koper in het circulatieproces, of uit beiden. Wat verder gegeven is, is de verhouding van dit overschot tot de waarde van het totale kapitaal, of de winstvoet. De berekening van dit overschot van de verkoopprijs boven de kostprijs op de waarde van het voorgeschoten totale kapitaal is heel belangrijk en natuurlijk, aangezien hierdoor in feite het verhoudingsgetal wordt gevonden, waarin het totale kapitaal tot waarde wordt gemaakt, of zijn meerwaardegraad. Wordt van deze winstvoet uitgegaan, dan kan men daaruit geen enkele specifieke verhouding afleiden tussen het overschot en het kapitaaldeel dat in arbeidsloon wordt geïnvesteerd. We zullen in een later hoofdstuk [boek 4, deel 3] zien, welke gekke bokkensprongen Malthus maakt, wanneer hij op die manier tracht door te dringen tot het geheim van de meerwaarde en haar specifieke verhoudingen tot het variabele kapitaaldeel. Wat de winstvoet als zodanig aantoont, is veeleer een gelijkmatige verhouding van de overschotten tot even grote delen van het kapitaal, dat vanuit dit gezichtspunt überhaupt geen interne verschillen aantoont, behalve die tussen het vast en circulerend kapitaal. En dit onderscheid is er slechts, omdat het overschot op twee manieren wordt berekend. Namelijk ten eerste als eenvoudige grootte; overschot boven de kostprijs. In die eerste vorm treedt het gehele circulerend kapitaal binnen in de kostprijs, terwijl van het vast kapitaal enkel de slijtage binnentreedt. Verder ten tweede: de verhouding van dit waardesurplus tot de totale waarde van het voorgeschoten kapitaal. Hier treedt zowel de waarde van het gehele vaste kapitaal als de waarde van het circulerend kapitaal binnen in de berekening. Het circulerend kapitaal treedt dus tweemaal op dezelfde manier binnen in de berekening, terwijl het vast kapitaal de ene keer op een verschillende manier en de andere keer op dezelfde manier als het circulerend kapitaal binnentreedt. Zo dringt het onderscheid tussen het circulerend en vast kapitaal zich hier op als het enige onderscheid.

Wanneer dit overschot dus, hegeliaans gesproken, zich uit de winstvoet in zichzelf terug reflecteert, of anders, het overschot, nader gepreciseerd wordt door de winstvoet dan verschijnt het als een overschot, die het kapitaal boven zijn eigen waarde heen jaarlijks, of in een bepaalde circulatieperiode, voortbrengt.

Hoewel de winstvoet dus numeriek verschilt van de meerwaardevoet, terwijl meerwaarde en winst in feite hetzelfde en ook numeriek gelijk zijn, is de winst echter een veranderde vorm van de meerwaarde, een vorm, waarin zijn oorsprong en het geheim van zijn bestaan is versluierd en weggeveegd. In feite is de winst de verschijningsvorm van de meerwaarde, waarbij die laatste pas door analyse uit de eerste moet worden gehaald. In de meerwaarde is de verhouding tussen kapitaal en arbeid blootgelegd; in de verhouding van kapitaal tot winst, d.w.z. van kapitaal tot meerwaarde, zoals het enerzijds verschijnt als overschot boven de kostprijs van de waar dat gerealiseerd wordt in het circulatieproces, anderzijds als een overschot dat nader bepaald wordt door zijn verhouding tot het totale kapitaal, verschijnt het kapitaal als verhouding tot zichzelf, een verhouding, waarin het zich onderscheidt als oorspronkelijke waardesom van een nieuwe waarde die door hem zelf gecreëerd werd. Dat het deze nieuwe waarde voortbrengt tijdens zijn beweging door het productie- en het circulatieproces, dat is in het bewustzijn. Maar hoe dit gebeurt, dat is nu gemystificeerd en schijnt voort te vloeien uit een verborgen kwaliteit die eigen is aan zichzelf.

Hoe verder we het meerwaardeproces van het kapitaal volgen, des te meer zal de kapitaalsverhouding gemystificeerd worden, en des te minder zal het geheim van zijn innerlijke organisme worden blootgelegd.

In deze afdeling is de winstvoet numeriek verschillend van de meerwaardevoet; daarentegen werden winst en meerwaarde behandeld als dezelfde numerieke grootte, enkel in verschillende vorm. In de volgende afdeling zullen we zien hoe de vervreemding verder gaat en de winst zich ook numeriek presenteert als een grootte die verschilt van de meerwaarde.