Karl Marx
Het Kapitaal, boek 3
Hoofdstuk 21
Bij de eerste bespreking van de algemene of gemiddelde winstvoet (afdeling II van dit boek) hadden we deze voet nog niet in een afgeronde vorm voor ons, omdat het nivelleren slechts als het nivelleren van de in verschillende sectoren geïnvesteerde industriële kapitalen verscheen. Dit werd aangevuld in de vorige afdeling, dat handelde over de participatie van het handelskapitaal in het nivelleren en de bespreking van de mercantiele winst. De algemene winstvoet en de gemiddelde winst plaatsen zich nu binnen smallere grenzen als voorheen. En in de ontwikkeling van de analyse is in het oog te houden dat wanneer we voortaan spreken van de algemene winstvoet of gemiddelde winst, dit in deze opvatting geschiedt, dus enkel betreffende de uiteindelijke vorm van de gemiddelde voet. Daar deze hetzelfde is voor het industrieel en mercantiel kapitaal, is het niet langer nodig, voor zover het alleen de gemiddelde winst betreft, onderscheid te maken tussen de industriële winst en de handelswinst. Of het kapitaal nu industrieel geïnvesteerd is in de productiesector of mercantiel in de circulatiesector, het geeft pro rata de grootte dezelfde jaarlijkse gemiddelde winst.
Geld – hier opgevat als een zelfstandige uitdrukking van een waardesom, feitelijk bestaande als geld of waren – kan op basis van de kapitalistische productie in kapitaal worden veranderd en wordt door deze verandering de gegeven waarde een zichzelf realiserende, toenemende waarde. Het produceert winst, dat is, het stelt de kapitalisten in staat een bepaalde hoeveelheid onbetaalde arbeid, meerproduct en meerwaarde, uit de arbeiders te halen en dit toe te eigenen. Daarmee heeft het, naast de gebruikswaarde dat het heeft als geld, een bijkomende gebruikswaarde, namelijk het functioneren als kapitaal. De gebruikswaarde bestaat hier gewoonweg in de winst, die het in kapitaal verandert, produceert. In deze hoedanigheid als mogelijk kapitaal, als middel voor de productie van winst, wordt het een waar, maar een waar sui generis. Of wat op hetzelfde neerkomt, kapitaal als kapitaal wordt een waar.[54]
Stel dat de jaarlijkse gemiddelde winstvoet 20 % is. Een machine ter waarde van £100 zou dan, onder doorsnee voorwaarden, met gemiddeld verstand en efficiënte activiteit als kapitaal ingezet, een winst van £20 genereren. Dus iemand in het bezit van £100, heeft de macht om van £100, 120 te maken of een winst van £20. Hij heeft een potentieel kapitaal van £100. Indien deze man voor een jaar de £100 aan een ander geeft, die het effectief als kapitaal gebruikt, geeft hij hem de macht £20 winst te maken, een meerwaarde die hem niets kost, waarvoor hij geen equivalent betaalt. Als deze man, de eigenaar van de £100 met het jaareinde ongeveer £5 betaalt, d.w.z. een deel van de gemaakte winst, dan betaalt hij de gebruikswaarde van £100, de gebruikswaarde van de kapitaalfunctie, de functie om £20 winst te maken. Het deel van de winst, betaald aan de eigenaar, heet rente, wat niets anders is dan een aparte naam, een speciale rubriek voor een deel van de winst, dat het fungerende kapitaal aan de kapitaalbezitter moet betalen, in plaats van het in de eigen zak te steken.
Het is duidelijk dat het bezit van £100 de eigenaar de macht geeft de rente, een zeker gedeelte van het door het kapitaal geproduceerde winst, op te strijken. Had hij niet aan de andere de £100 gegeven, kon deze geen winst maken, en zeker niet als kapitalist fungeren met betrekking tot die £100.[55]
Om hier met Gilbart (zie de voetnoot) van natuurlijke gerechtigheid te spreken, is onzin. De rechtvaardigheid van de transacties tussen de productieagenten, berusten op het feit dat deze transacties natuurlijke gevolgen zijn van de productieverhoudingen. De juridische vormen waarin deze economische transacties verschijnen als wilsdaden van de deelnemers, als uiting van hun gemeenschappelijke wil en als één partij tegenover wettelijk afdwingbare contracten, kunnen als louter vormen die inhoud niet bepalen. Zij zijn er de expressie van. Deze inhoud is rechtvaardig, zodra het overeenstemt met de productiewijze, adequaat is. Het is onrechtvaardig als het dat niet doet. Slavernij op basis van de kapitalistische productiewijze, is onrecht; ook zo met bedrog inzake de kwaliteit van de waar.
De £100 produceert de winst van £20, omdat het als kapitaal fungeert, zij het industrieel of mercantiel. Maar het sine qua non van deze functie als kapitaal is, dat het als kapitaal uitgegeven wordt, dat geld besteed wordt in de aankoop van productiemiddelen (industrieel kapitaal) of waren (mercantiel kapitaal). Maar om uitgegeven te worden, moet het er zijn. Als A, de eigenaar van de £100, het uitgeeft voor privéconsumptie, ofwel als schat bij zich houdt, kan het niet door B, de fungerende kapitalisten, als kapitaal worden gebruikt. Hij gebruikt niet zijn kapitaal, maar dat van A; maar hij kan het kapitaal van A niet gebruiken zonder de toestemming van A. Feitelijk is het dus A die oorspronkelijk de £100 als kapitaal gebruikt, al is dit beperkt tot het gebruik van de £100 als kapitaal, als functionerende kapitalist. Wat deze £100 betreft, fungeert B slechts als kapitalist, omdat A hem de £100 geeft en het als kapitaal spendeert.
Laten we nu eerst kijken naar de eigen circulatie van het rentegevend kapitaal. In tweede instantie moeten we dan de eigen aard onderzoeken, hoe het als waar wordt verkocht, namelijk het uitlenen in plaats van voor eens en voor altijd af te staan.
Uitgangspunt is het geld dat A aan B voorschiet. Dit kan met of zonder onderpand; de eerste vorm is de ouderwetse, met uitzondering van de voorschotten op waren of op schuldbewijzen zoals wissels, aandelen etc. Deze speciale vormen gaan ons hier niets aan. We hebben hier te maken met het rentegevend kapitaal in zijn gewone vorm.
Met B wordt het kapitaal daadwerkelijk in kapitaal veranderd, het maakt de beweging G – W – G’ en keert als G’ naar A terug, als G + ΔG, waar ΔG de rente voorstelt. Voor de eenvoud zien we hier voorlopig af van het geval dat het kapitaal voor langere tijd bij B blijft en de rente in termijnen wordt betaald.
De beweging is dus:
G – G – W – G’ – G’
Wat hier dubbel verschijnt, is 1. uitgave van geld als kapitaal, 2. de terugvloeiing als gerealiseerd kapitaal, als G’ of G + ΔG.
In de beweging van het handelskapitaal G – W – G’ verandert dezelfde waar tweemaal, als een handelaar aan een handelaar verkoopt, meermaals van eigenaar; maar elke plaatsverandering van dezelfde waar geeft een metamorfose weer, koop of verkoop van de waar, net zo vaak als dit proces zich herhaalt tot de definitieve consumptie.
Aan de andere kant in W – G – W is er tweemaal een plaatsverandering van hetzelfde geld, maar geeft de volledige metamorfose van de waren weer, die eerst in geld en dan uit geld weer wordt omgezet in een andere waar.
Maar bij het rentegevend kapitaal is de eerste plaatsverandering van G beslist geen moment van warenmetamorfose, noch van kapitaalsreproductie. Dit wordt het pas bij de tweede besteding in de hand van de fungerende kapitalist, die er handel mee drijft of het omzet in productief kapitaal. De eerste plaatsverandering van G drukt hier niets anders uit dan een transfer van A naar B; een transfer die gebeurt onder bepaalde voorwaarden en rechtsvormen.
Deze dubbele besteding van geld als kapitaal, waarvan de eerste louter een transfer van A naar B is, stemt overeen met de dubbele terugvloeiing. Als G’ of G + ΔG vloeit het terug uit het proces naar de fungerende kapitalist B. Deze transfereert het dan weer naar A, maar tegelijk met een deel van de winst, als gerealiseerd kapitaal, als G + ΔG, waar ΔG niet de gehele winst is, maar slechts een deel van de winst, de rente. Naar B vloeit alleen terug wat hij uitgegeven heeft als fungerend kapitaal, maar als het eigendom van A. Opdat de terugvloeiing volledig is, moet B het weer aan A overdragen. Behalve de kapitaalsom heeft B een deel van de winst, gemaakt met deze kapitaalsom, onder de naam van rente aan A te geven, omdat deze het geld heeft gegeven als kapitaal, d.w.z. als waarde, dat zich niet alleen in stand houdt in het proces, maar de eigenaar ook een meerwaarde geeft. Het blijft alleen bij B, zolang het fungeert als kapitaal. En met de terugkeer – na de afgesproken termijn – stopt het als kapitaal te functioneren. Maar als het niet langer fungeert als kapitaal moet het worden teruggegeven aan A, die altijd de juridische eigenaar is gebleven.
De vorm van het lenen, eigen aan deze waar, aan het kapitaal als waar, die overigens ook bij andere transacties voorkomt, in plaats van de verkoopvorm, blijkt al uit de vaststelling dat het kapitaal zich hier als waar gedraagt of dat geld als kapitaal een waar wordt.
Men moet hier een onderscheid maken.
We hebben gezien (boek 2, hoofdstuk 1) en brengen het hier kort terug in het geheugen, dat het kapitaal in het circulatieproces als warenkapitaal en geldkapitaal fungeert. Maar in geen van beide vormen wordt het kapitaal, als kapitaal, een waar.
Zodra het productieve kapitaal veranderd is in warenkapitaal, moet het naar de markt, om als een waar verkocht te worden. Het fungeert daar gewoon als waar. De kapitalist verschijnt hier alleen als verkoper van een waar, zoals de koper een koper is van een waar. Als waar moet het product zijn waarde realiseren in het circulatieproces, door zijn verkoop, zijn veranderde gedaante als geld aannemen. Daarom is het totaal onbelangrijk of deze waar door een consument is gekocht als levensmiddel, of door een kapitalist als productiemiddel. In het circulatieproces fungeert het warenkapitaal slechts als waar, niet als kapitaal. Het is warenkapitaal, verschillend van de gewone waar, 1. want het is al zwanger met meerwaarde, dus de realisering van zijn waarde met tegelijk realisering van meerwaarde; maar dit verandert niets aan het eenvoudige bestaan als een waar, als een product met een bepaalde prijs; 2. omdat deze functie als waar een fase is van het reproductieproces als kapitaal en daarom zijn beweging als waar een deelbeweging van het proces is en tegelijk een beweging is als kapitaal; maar niet door de verkoop zelf, maar door de hele beweging van deze bepaalde waardesom als kapitaal.
Zoals het geldkapitaal, werkt het in feite eenvoudig als geld, d.w.z. als middel om waren te kopen (productie-elementen). Dat dit geld tegelijk geldkapitaal is, een vorm van het kapitaal is, ontstaat niet uit de koophandeling, uit de echte functie die het als geld verricht; maar uit de samenhang van deze handeling met de totale kapitaalbeweging, terwijl deze handeling, die het als geld verricht, het kapitalistisch productieproces op gang brengt.
Maar voor zover ze werkelijk fungeren, werkelijk hun rol in het proces spelen, handelt het warenkapitaal hier alleen als waar, geldkapitaal alleen als geld. Op geen enkel moment van de metamorfose, op zich beschouwt, verkoopt de kapitalist de waren als kapitaal aan de koper, hoewel het voor hem kapitaal is, of doet hij het van de hand als kapitaal aan de verkoper. In beide gevallen doet hij de waar eenvoudig van de hand als waar en het geld eenvoudig als geld, als koopmiddel van de waar.
Het is alleen in de context van het hele proces, op het moment waar het uitgangspunt tegelijk op het punt van terugkeer verschijnt, in G – G’ of W – W’, dat het kapitaal in het circulatieproces zich als kapitaal gedraagt (terwijl het in het productieproces als kapitaal optreed, door het onderwerpen van de arbeiders aan de kapitalisten en de meerwaardeproductie). Maar op het moment van terugkeer is de bemiddeling verdwenen. Wat we dan hebben is G’ of G + ΔG (ongeacht of de met ΔG toegenomen waardesom bestaat in de geldvorm, als waren, of als productie-elementen), een geldsom gelijk aan de oorspronkelijk voorgeschoten geldsom plus een surplus, de gerealiseerde meerwaarde. En juist op het keerpunt, waar het kapitaal als gerealiseerd kapitaal, als vergrote waarde bestaat, in deze vorm – in zoverre het als rustpunt is gefixeerd, fictief of reëel – komt het kapitaal nooit in de circulatie, maar lijkt veeleer uit de circulatie teruggetrokken, als resultaat van het gehele proces. Zodra het weer wordt besteed, wordt het nooit als kapitaal aan een derde overgedragen, maar verkocht als gewone waar of als gewoon geld voor waren uitgegeven. Het verschijnt nooit als kapitaal in het circulatieproces, maar alleen als waar of geld, en dit is hier zijn enige bestaan voor anderen. Waar en geld zijn hier kapitaal, niet omdat de waar in geld verandert en het geld in waar, niet in hun echte relaties met de koper of verkoper, maar enkel in hun ideële relaties met de kapitalisten (subjectief bekeken), of als fasen in het reproductieproces (objectief bekeken). Als kapitaal bestaat het kapitaal in de werkelijke beweging, niet in het circulatieproces, maar alleen in het productieproces, in het uitbuiten van de arbeidskracht.
Het is anders met het rentegevend kapitaal, en precies dit geeft het zijn specifiek karakter. De geldbezitter die zijn geld als rentegevend kapitaal wil benutten, draagt het over aan een derde, brengt het in circulatie, maakt het tot waar als kapitaal; niet alleen als kapitaal voor zichzelf, maar ook voor anderen; het is niet slechts kapitaal voor degene die het overdraagt, maar het wordt aan de derde van in het begin als kapitaal overhandigd, als waarde die de gebruikswaarde bezit om meerwaarde, winst, te maken; als een waarde die zich behoudt in het proces en terugkeert naar de oorspronkelijke geldbezitter, nadat het heeft gefungeerd; dus zich maar tijdelijk van hem verwijdert, tijdelijk niet in het bezit van de eigenaar en in het bezit van de fungerende kapitalist, dus niet gegeven noch verkocht, maar slechts uitgeleend; slechts afgestaan, onder de voorwaarde dat na een bepaalde periode ten eerste terug te keren, ten tweede als gerealiseerd kapitaal terug te keren, zodat het zijn gebruikswaarde, meerwaarde te produceren, gerealiseerd heeft.
Waren uitgeleend als kapitaal worden naar hun hoedanigheid als vast of circulerend kapitaal uitgeleend. Het geld kan in beide vormen worden uitgeleend, als vast kapitaal bv., wanneer het in de vorm van een jaargeld wordt terugbetaald, zodat met de rente ook altijd een deel van het kapitaal terugvloeit. Bepaalde waren, zoals huizen, schepen, machines, enz., kunnen alleen worden uitgeleend als vast kapitaal door de aard van hun gebruikswaarde. Maar al het uitgeleende kapitaal, wat ook de vorm en aard van gebruikswaarde mag zijn en zo de terugbetaling bepaalt, is steeds maar een bijzondere vorm van geldkapitaal. Want wat hier uitgeleend wordt, is altijd een bepaalde hoeveelheid geld, en op dit bedrag wordt de rente berekend. Is dat wat wordt uitgeleend, geld noch circulerend kapitaal, zal het ook worden terugbetaald op de wijze waarop het vast kapitaal terugvloeit. De kredietgever ontvangt periodiek rente en een deel van de verbruikte waarde van het vast kapitaal, een equivalent voor de periodieke slijtage. En aan het einde van de termijn keert het niet verbruikte deel van het uitgeleende vast kapitaal in natura terug. Is het geleende kapitaal, circulerend kapitaal, dan keert het eveneens terug naar de kredietgever, eigen aan de aard van het circulerende kapitaal.
De wijze van terugkeer is dus telkens bepaald door de werkelijke cyclus van het zich reproducerende kapitaal en zijn specificiteiten. Maar voor het geleende kapitaal neemt de terugkeer de vorm aan van terugbetaling, omdat het voorschot, de overdracht ervan, de vorm heeft van een lening.
In dit hoofdstuk behandelen we alleen het eigenlijke geldkapitaal, waarvan de andere vormen van geleende kapitalen zijn afgeleid.
Het uitgeleende kapitaal vloeit tweemaal terug; in het reproductieproces naar de fungerende kapitalisten, en vervolgens keert het nog eens terug als transfer naar de kredietgever, de financiële kapitalist, als terugbetaling aan de werkelijke eigenaar, het juridische vertrekpunt.
In het werkelijke circulatieproces is het kapitaal steeds een waar of geld, en de kapitaalbeweging is een reeks van kopen en verkopen. Kortom, het circulatieproces lost zich op in de metamorfose van de waar. Het is anders als we naar het gehele reproductieproces kijken. Gaan we uit van geld (en het is eender indien we van de waar uitgaan, omdat we dan van hun waarde uitgaan, ze dus zelf sub specie [onder de gedaante] van geld beschouwen), dan is er een geldsom uitgegeven en keert die na een bepaalde periode met een increment terug. De vergoeding voor de voorgeschoten geldsom keert terug met een meerwaarde. Het bleef intact en vermeerdert in het doorlopen van een bepaalde kringloop. Maar het geld, uitgeleend als kapitaal, is precies uitgeleend als een zich in stand houdende en vermeerderende geldsom, die na een bepaalde periode vergroot terugkeert en steeds klaar om opnieuw hetzelfde proces te doorlopen. Het wordt niet als geld noch als waar uitgegeven, dus niet geruild tegen een waar, indien voorgeschoten als geld, noch verkocht tegen geld, indien voorgeschoten als waar; maar het wordt uitgegeven als kapitaal. De relatie tot zichzelf, waarin het kapitaal zich etaleert wanneer men het kapitalistisch productieproces als een geheel en als een eenheid bekijkt, en waarin het kapitaal geld baart, wordt hier eenvoudig toegeschreven, zonder een bemiddelende tussenbeweging, aan zijn karakter. En in deze bestemming wordt het overgedragen, als het als geldkapitaal wordt uitgeleend.
Een eigenaardige opvatting van de rol van het geldkapitaal is deze van Proudhon (Gratuité du Crédit. Discussion entre M.F. Bastiat et M. Proudhon, Paris 1850). Lenen lijkt voor Proudhon het kwade, omdat het niet verkopen is. Lenen voor een rente
“est la faculté de vendre toujours de nouveau le même objet, et d’en recevoir toujours de nouveau le prix sans jamais céder la propriété de ce qu’on vend”.[is de mogelijkheid om steeds hetzelfde object opnieuw te verkopen en altijd opnieuw de prijs te ontvangen, zonder ooit de eigendom van het te verkopen object af te staan.”](p. 9.)
Het voorwerp, geld, huis enz., verandert niet van eigenaar, zoals bij een koop en verkoop. Maar Proudhon ziet niet dat er geen equivalent ontvangen is, voor het uitbesteden van het geld, in de vorm van rentegevend kapitaal. In elke handeling van koop en verkoop, voor zover er natuurlijk ruilprocessen zijn, wordt weliswaar het object weggegeven. Het eigendom van het verkochte voorwerp staat men altijd af. Maar men geeft niet de waarde weg. Bij een verkoop wordt de waar afgegeven, maar niet de waarde, dat wordt teruggegeven in de vorm van geld of, wat daar een andere vorm voor is, een schuldbekentenis of betalingsakte. Bij de koop wordt het geld afgegeven, maar niet de waarde, die in de vorm van de waar wordt vervangen. Gedurende het hele reproductieproces houdt de industriële kapitalist dezelfde waarde in zijn hand (afgezien van de meerwaarde), maar in verschillende vormen.
Voor zover ruil, d.w.z. ruil van voorwerpen plaatsvindt, is er geen verandering van waarde. Dezelfde kapitalist behoudt steeds dezelfde waarde. Maar voor de meerwaarde, geproduceerd door de kapitalisten, is er geen ruil; zodra er een ruil is, zit de meerwaarde al in de waren. Zodra we niet de afzonderlijke ruilhandeling bekijken, maar de totale kringloop van het kapitaal, G – W – G’, zien we dat er voortdurend een bepaalde waardesom wordt voorgeschoten en dat deze waardesom plus de meerwaarde of winst uit de circulatie wordt teruggetrokken. De tussenkomsten in dit proces zijn niet zichtbaar in de ruilhandelingen. En het is precies dit proces van G als kapitaal, waarop de rente van de lenende financiële kapitalisten berust, waaruit het ontstaat.
“Inderdaad”, zegt Proudhon, “de hoedenmaker, die hoeden verkoopt ... ontvangt daarvoor de waarde, niet meer en niet minder. Maar de lenende kapitalist ... ontvangt niet alleen zijn kapitaal onverminderd terug; hij ontvangt meer kapitaal, meer dan hij in de ruil bracht; hij ontvangt bovenop het kapitaal een rente.” (p. 69.)
De hoedenmaker vertegenwoordigt hier de productieve kapitalist in tegenstelling tot de kredietgever. Proudhon is kennelijk niet achter het geheim gekomen hoe de productieve kapitalist de waar tegen haar waarde kan verkopen (de nivellering van de productieprijzen is onbelangrijk voor zijn begrip) en juist daarom winst maakt op het kapitaal dat hij in de ruil brengt. Stel, de productieprijs van 100 hoeden is = £115, en deze productieprijs is toevallig gelijk aan de waarde van de hoeden, d.w.z. dat het kapitaal, dat de hoeden produceert, van een maatschappelijk gemiddelde samenstelling is. Is de winst = 15 %, dan realiseert de hoedenmaker een winst van £15 omdat hij de waren tegen hun waarde van 115 verkoopt. Zij kosten hem maar £100. Had hij ze met eigen kapitaal geproduceerd, stak hij het surplus van £15 geheel op zak; maar met geleend kapitaal had hij misschien £5 af te geven als rente. Maar dit verandert niets aan de waarde van de hoeden, maar wel aan de verdeling van de meerwaarde tussen de verschillende personen. Daar de waarde van de hoeden niet wordt beïnvloed door de rentebetaling, is het onzin wat Proudhon zegt:
“Omdat in de handel de rente van het kapitaal bij het arbeidsloon komt, in de prijsvorming van de waren, is het onmogelijk dat de arbeider het product van zijn eigen arbeid kan terugkopen. Vivre en travaillant [van je eigen werk kunnen leven] is een principe dat een tegenstelling bevat onder de renteheerschappij.”(p. 105.)[56]
Hoe weinig Proudhon de aard van het kapitaal heeft begrepen, laat de volgende zin zien, waarin hij de algemene kapitaalsbeweging beschrijft als eigen aan de beweging van het rentegevend kapitaal:
“Comme, par l’accumulation des intérêts, le capital-argent, d’échange en échange, revient toujours à sa source, il s’ensuit que la relocation toujours faite par la même main, profite toujours au même personnage.” [“Uit het feit dat het geldkapitaal terugkeert naar zijn bron, uit de ruil, door de accumulatie van de renten, volgt dat de nieuwe lening, door eenzelfde individu gemaakt, steeds dezelfde persoon winst geeft.”] [p. 154.]
Wat is het nu, dat voor hem een raadsel is, eigen aan de beweging van het rentegevend kapitaal? Het zijn de categorieën: kopen, prijs, voorwerpen overdragen, en de onmiddellijke vorm waarin de meerwaarde verschijnt; kortom het fenomeen dat het kapitaal als zodanig een waar geworden is, dat verkopen lenen is geworden en de prijs zich veranderd heeft in een winstdeelname.
De terugkeer van het kapitaal naar het uitgangspunt is algemeen de karakteristieke beweging van het kapitaal in zijn totale kringloop. Dit kenmerkt in geen geval alleen het rentegevend kapitaal. Wat het onderscheidt is de vorm van terugkeer, uiterlijk losgemaakt van de kringloop. De financiële kapitalist draagt zijn kapitaal over aan de industriële kapitalisten zonder een equivalent te ontvangen. Zijn transfert is niet echt een procedure in het werkelijke kringloopproces van de kapitalen, maar is de voorbereiding tot de kringloop uit te voeren door de industriële kapitalisten. Deze eerste plaatsverandering van het geld drukt geen handeling van de metamorfose uit, van koop noch verkoop. Het eigendom wordt niet afgestaan, omdat er geen ruil gaande is, geen equivalent wordt ontvangen. De terugkeer van het geld uit de hand van de industriële kapitalisten naar de financiële kapitalisten geeft slechts de eerste handeling van de transfert van het kapitaal. In geldvorm voorgeschoten, keert het kapitaal terug naar de industriële kapitalist in geldvorm, door het kringloopproces. Maar daar het kapitaal hem niet toebehoorde bij de investering, kan het hem niet toebehoren bij de terugkeer. De doortocht langs het reproductieproces kan dit kapitaal onmogelijk in zijn eigendom veranderen. Hij moet het dus teruggeven aan de kredietgever. De eerste uitgifte van het kapitaal door de kredietgever aan de lener, is een juridische transactie dat niets te maken heeft met het werkelijke reproductieproces van het kapitaal; het [1e oplage: ze] is slechts de start. De terugbetaling, van het teruggekeerde kapitaal van de lener aan de kredietgever, is een tweede juridische transactie die de eerste complementeert; de ene begint met het werkelijke proces, het andere is het vervolg. Uitgangspunt en terugkeerpunt, overdracht en terugbetaling van het uitgeleende kapitaal verschijnen dus als willekeurige bewegingen, geholpen door juridische transacties, die voor en na de werkelijke kapitaalsbeweging plaatsvinden en er niets mee te maken hebben. Het zou allemaal eender zijn, wat de werkelijke beweging betreft, indien het kapitaal van meet af aan behoorde tot de industriële kapitalist en daarom als zijn eigendom terugkeerde.
In de eerste inleidende handeling geeft de kredietgever zijn kapitaal aan de lener. In de erop volgende tweede en afsluitende handeling geeft de lener het kapitaal aan de kredietgever terug. Voor zover het alleen de transactie tussen de twee betreft – en voorlopig afgezien van de rente – voor zover het dus gaat om de beweging van het geleende kapitaal tussen kredietgever en lener, omvatten deze twee handelingen (gescheiden door een langere of kortere tijd, waarin de feitelijke reproductiebeweging van het kapitaal zich voordoet) de gehele beweging. En deze beweging: overdracht onder voorwaarde van terugbetaling is natuurlijk de beweging van uitlenen en lenen, deze specifieke vorm van voorwaardelijke overdracht van geld of waren.
De karakteristieke beweging van het kapitaal, de terugkeer van het geld naar de kapitalisten, de terugkeer van het kapitaal naar het uitgangspunt, zorgt in het geval van rentegevend kapitaal voor een geheel uiterlijke gedaante, gescheiden van de reële beweging, waarvan het de vorm is. A verstrekt zijn geld, niet als geld, maar als kapitaal. Er is geen verandering van het kapitaal. Het verandert alleen van persoon. De reële transformatie in kapitaal voltrekt zich pas bij B. Maar voor A is het kapitaal geworden door het te verstrekken aan B. De reële terugvloeiing van kapitaal uit het productie- en circulatieproces vindt alleen plaats voor B. Maar voor A is het een terugvloeien in eenzelfde vorm als de overdracht. Het gaat van B weer naar A. Het verstrekken, uitlenen van geld voor een bepaalde tijd en de ontvangst met rente (meerwaarde) is de gehele vorm van de beweging, eigen aan het rentegevend kapitaal. De werkelijke beweging van het uitgeleende geld als kapitaal is een operatie die buiten de transactie ligt, tussen kredietgever en lener. De tussenliggende handelingen zijn uitgewist, niet zichtbaar, niet direct te begrijpen. Als waar met een eigen aard, heeft het kapitaal ook een eigen wijze van overdracht. De terugkeer drukt zich daarom ook niet uit als gevolg en resultaat van een bepaalde reeks economische gebeurtenissen, maar als gevolg van een speciale juridische overeenkomst tussen koper en verkoper. De terugkeertijd hangt af van het verloop van het reproductieproces; bij rentegevend kapitaal lijkt de terugkeer als kapitaal enkel af te hangen van de overeenkomst tussen kredietgever en lener. Zodat de terugvloeiing van het kapitaal met betrekking tot deze transactie niet langer verschijnt als een door het productieproces bepaald resultaat, maar alsof het geleende kapitaal de geldvorm nooit is verloren. In werkelijkheid zijn nochtans deze transacties door de reële terugvloeiingen bepaald. Maar dit is niet te vinden in de transactie. Ook in de praktijk is dit niet steeds het geval. Is de werkelijke terugkeer niet op tijd, dan moet de lener uitkijken naar andere hulpbronnen om zijn verplichtingen tegenover de kredietgever te voldoen. De naakte vorm van het kapitaal – geld dat wordt uitgegeven als som A en als som A + 1/xA terugkeert, binnen een bepaalde tijd, zonder een of andere tussenkomst, behalve deze interval – is maar een betekenisloze vorm van de reële kapitaalbeweging.
In de werkelijke kapitaalbeweging is de terugkeer een fase in het circulatieproces. Eerst wordt het geld in productiemiddelen veranderd; het productieproces verandert het in waren; door de verkoop van de waren wordt het terug omgezet in geld en keert in deze vorm terug naar de kapitalisten die het kapitaal aanvankelijk voorschoten in de geldvorm. Maar bij het rentegevend kapitaal is de terugkeer, zoals de overdracht, het resultaat van een juridische transactie tussen de eigenaar van het kapitaal en een tweede persoon. We zien alleen overdracht en terugbetaling. Alles wat daartussen gebeurt, is uitgewist.
Maar omdat het geld, als kapitaal voorgeschoten, de eigenschap heeft naar de kredietgever, deze die het als kapitaal uitgeeft, terug te keren, omdat G – W – G’ de immanente vorm is van de kapitaalbeweging, kan de geldbezitter het hierom als kapitaal uitlenen, als iets dat de eigenschap heeft tot het uitgangspunt terug te keren en in de loop van de beweging, de waarde te behouden en te vermeerderen. Hij geeft het weg als kapitaal omdat het terugkeert naar het uitgangspunt, na het gebruik als kapitaal, dus van de lener na een bepaalde tijd terug kan ontvangen worden, precies omdat het naar hem terugkeert.
Uitlenen van geld als kapitaal – het afgeven onder voorwaarde van teruggave na een bepaalde tijd – veronderstelt dus dat het geld werkelijk als kapitaal wordt gebruikt en werkelijk terugkeert naar het uitgangspunt. De reële kringloop van het geld als kapitaal is dus de premisse voor de juridische transactie, volgens welke de lener het geld aan de kredietgever moet teruggeven. Besteed de lener het geld niet als kapitaal, dan is dat zijn zaak. De kredietgever leent het als kapitaal en als zodanig heeft het de kapitaalfuncties uit te voeren, impliciet aan de kringloop van het geldkapitaal, tot aan de terugkeer, in geldvorm, bij het vertrekpunt.
De circulatiehandeling G – W en W – G’, waarin de waardesom als geld of als waar fungeert, zijn slechts bemiddelende processen, individuele momenten van de totale beweging. Als kapitaal maakt ze de totale beweging G – G’. Het is voorgeschoten als geld of waardesom in een of andere vorm en keert als waardesom terug. De kredietgever besteedt het niet aan de aankoop van waren, of indien de waardesom in waren bestaat, verkoopt hij het niet tegen geld maar schiet het voor als kapitaal, als G – G’, als waarde dat binnen een bepaalde tijd terugkeert naar het uitgangspunt. In plaats van kopen of verkopen, leent hij uit. Dit uitlenen is dus de gepaste vorm om het als kapitaal over te dragen, in plaats van geld of waar. Waaruit zeker niet volgt dat uitlenen, een transactievorm kan zijn die niets met het kapitalistische reproductieproces te maken heeft.
Tot nu toe hebben we alleen rekening gehouden met de beweging van het uitgeleende kapitaal tussen de eigenaar en de industriële kapitalist. Nu wordt de rente onderzocht.
De kredietgever geeft zijn geld als kapitaal; de waardesom die hij aan een ander overdraagt, is kapitaal en keert dus naar hem terug. De loutere terugkeer is echter niet het terugvloeien van de uitgeleende waardesom als kapitaal, maar enkel terugbetaling van een geleende waardesom. Om als kapitaal terug te keren, moet de voorgeschoten waardesom niet alleen worden behouden in de beweging, maar tot waarde gemaakt, een toename van de waardegrootte, dus terugkeren met een meerwaarde, als G + ΔG, en dit ΔG is de rente of het deel van de gemiddelde winst die niet in de handen van de fungerende kapitalisten blijft, maar ten deel valt aan de financiële kapitalisten.
Dat het door hem als kapitaal afgestaan wordt, betekend dat het hem moet worden teruggegeven als G + ΔG. Later is nog afzonderlijk de vorm te analyseren waarin tussentijds de rente in termijnen terugvloeit, maar zonder het kapitaal, waarvan terugbetaling plaats vindt aan het einde van een langere periode.
Wat geeft de financiële kapitalist aan de lener, de industriële kapitalist? Wat draagt hij feitelijk aan hem over? Alleen de handeling van de overdracht maakt het uitlenen van het geld tot een overdragen van het geld als kapitaal, d.w.z. tot een overdragen van het kapitaal als een waar.
Het is alleen door de handeling van deze overdracht dat het kapitaal van de kredietgever als waar, of de waar waarover hij beschikt, aan een derde wordt gegeven als kapitaal.
Wat wordt bij een gewone verkoop verkocht? Niet de waarde van de verkochte waar, omdat dit alleen de vorm verandert. De waarde bestaat idealiter in de waar als de prijs, voordat hij reëel in geldvorm overgaat in de handen van de verkopers. Dezelfde waarde en dezelfde waardegrootte veranderen hier alleen van vorm. De ene keer bestaan ze in de warenvorm, de andere keer in de geldvorm. Wat werkelijk door de verkoper wordt verkocht en daarom overgaat in de individuele of productieve consumptie van de kopers, is de gebruikswaarde van de waar, de waar als gebruikswaarde.
Wat is nu de gebruikswaarde die de financiële kapitalist afstaat, tijdens de uitleentijd, aan de productieve kapitalisten, de leners? Het is de gebruikswaarde dat het geld verkrijgt, doordat het in kapitaal kan veranderd worden, als kapitaal fungeren kan en daarom een bepaalde meerwaarde, de gemiddelde winst (wat daar boven of daar onder zit, is toevallig), in zijn beweging produceert en bovendien de oorspronkelijke waardegrootte bewaart. Bij de andere waren wordt in laatste instantie de gebruikswaarde geconsumeerd, dus verdwijnt de substantie van de waar en daarmee de waarde. De waar kapitaal echter heeft het kenmerk dat door de consumptie van haar gebruikswaarde, haar waarde en gebruikswaarde niet alleen intact blijft, maar toeneemt.
Het is deze gebruikswaarde van het geld als kapitaal – de capaciteit om een gemiddelde winst te maken – dat de financiële kapitalist aan de industriële kapitalisten overdraagt voor de periode dat hij het geleende kapitaal afstaat.
Het aldus geleende geld heeft in zoverre een zekere analogie met de arbeidskracht ten opzichte van de industriële kapitalisten. Met het verschil dat de laatste voor de waarde van de arbeidskracht betaalt, terwijl hij de waarde van het geleende kapitaal gewoon terug betaalt. De gebruikswaarde van de arbeidskracht voor de industriële kapitalisten is: hogere waarde (de winst) uit het gebruik te halen dan het bezit en dat het kost. Dit waardesurplus is de gebruikswaarde voor de industriële kapitalisten. En op dezelfde wijze is er de gebruikswaarde van het geleende geldkapitaal, als waarde en de capaciteit om die waarde te vermeerderen.
De financiële kapitalist verkoopt in feite een gebruikswaarde, waardoor dat wat hij van de hand doet, een waar is. En zo is de analogie met de waar compleet. Ten eerste is het een waarde die van de ene hand naar de andere gaat. Bij een gewone waar, de waar als zodanig, blijft dezelfde waarde in de handen van de kopers en verkopers, alleen in een verschillende vorm; beide hebben dezelfde waarde die ze hadden vóór de transactie, de ene verkoopt in warenvorm, de andere in geldvorm. Het verschil is, dat met het uitlenen de financiële kapitalist de enige is die met deze transactie waarde afstaat; maar ze in stand houdt door de toekomstige terugbetaling. Bij het uitlenen ontvangt slechts één partij de waarde, omdat één partij waarde afstaat. – Ten tweede, de ene verkoopt een echte gebruikswaarde en de andere ontvangt en verbruikt. Maar in tegenstelling tot de gewone waar is deze gebruikswaarde zelf een waarde, namelijk het surplus op de oorspronkelijke waardegrootte, door het gebruik van het geldkapitaal. De winst is deze gebruikswaarde.
De gebruikswaarde van het uitgeleende geld is: fungeren als kapitaal en als zodanig de productie van een gemiddelde winst onder gemiddelde omstandigheden.[57]
Wat betaalt de industriële kapitalist, en wat is daarom de prijs van het uitgeleende kapitaal?
“That which men pay as interest for the use of what they borrow”, is volgens Massie “a part of the profit it is capable of producing.” [“Dat wat men betaald als rente voor het gebruik van wat zij lenen”, is volgens Massie “een deel van de winst, in staat om te produceren.”][58]
Wat de koper van een gewone waar koopt, is de gebruikswaarde; wat hij betaalt is de waarde. Wat de kredietnemer koopt, is eveneens de gebruikswaarde als kapitaal; maar wat betaalt hij? Zeker niet, net als bij de andere waren, hun prijs of waarde. Tussen kredietgever en kredietnemer is er geen, zoals tussen koper en verkoper, vormverandering van de waarde, zodat de waarde de ene keer in geldvorm, de andere keer in warenvorm bestaat. De eenvormigheid van afstaan en terug ontvangen van waarde toont zich hier op een totaal andere wijze. De waardesom, het geld, wordt gegeven zonder equivalent en wordt na een bepaalde tijd teruggegeven. De kredietgever blijft altijd eigenaar van dezelfde waarde, ook nadat deze uit zijn handen naar die van de kredietnemer is overgegaan. Bij de eenvoudige warenruil komt het geld altijd van de koper; maar bij een lening komt het geld van de verkoper. Hij is het die het geld voor een bepaalde tijd afstaat en de koper van het kapitaal ontvangt het als waar. Maar dit is alleen mogelijk indien het geld als kapitaal functioneert en daarom wordt voorgeschoten. De lener leent het geld als kapitaal, als waardevormende waarde. Maar op het moment dat het is voorgeschoten, is het nog potentieel kapitaal, zoals elk ander kapitaal op het moment van zijn voorschot. Alleen door het gebruik wordt het waardevormend, realiseert het zich als kapitaal. Maar als gerealiseerd kapitaal moet de kredietnemer het terugbetalen, dus als waarde plus meerwaarde (rente); en het laatste kan slechts een deel zijn van de gerealiseerde winst. Alleen een deel, niet alles. Want de gebruikswaarde voor de kredietnemer is, dat het hem winst produceert. Anders had er geen overdracht van gebruikswaarde plaatsgevonden van kredietgevers kant. Aan de andere kant kan niet de gehele winst aan de kredietnemer ten deel vallen. Anders betaalde hij niets voor de overgedragen gebruikswaarde, en gaf hij het voorgeschoten geld als gewoon geld terug aan de kredietgever, niet als kapitaal, als gerealiseerd kapitaal, want gerealiseerd kapitaal is G + ΔG.
Kredietgever en lener geven beide dezelfde geldsom als kapitaal uit. Maar alleen in handen van de laatste fungeert het als kapitaal. De winst verdubbelt niet door het dubbele bestaan van dezelfde geldsom als kapitaal voor twee personen. Voor beide kan het alleen fungeren als kapitaal door het delen van de winst. Het deel dat de kredietgever toekomt, heet rente.
De gehele transactie gebeurt, zoals verondersteld, tussen twee soorten kapitalisten, financiële kapitalisten en de industriële of mercantiele kapitalisten.
We mogen nooit vergeten dat het kapitaal hier als kapitaal een waar is of dat de waar, hier besproken, kapitaal is. De totale verhoudingen, die hier opdagen, zouden daarom irrationeel zijn vanuit het standpunt van de eenvoudige waar, of vanuit het kapitaal, voor zover het fungeert als warenkapitaal in het reproductieproces. Uitlenen en lenen, in plaats van verkopen en kopen, verschilt hier door de specifieke natuur van de waar – het kapitaal. Ook zo voor wat betaald wordt, de rente, in plaats van de prijs van de waar. Wil men de rente de prijs van het geldkapitaal noemen, dan is dat een irrationele vorm van de prijs en beslist in tegenspraak met de notie van de warenprijzen.[59] De prijs is hier gereduceerd tot een zuiver abstracte en inhoudsloze vorm, een bepaalde geldsom waarmee de gebruikswaarde van iets wordt betaald; terwijl het prijsbegrip gelijk is aan de in geld uitgedrukte waarde van deze gebruikswaarde.
Rente als prijs van het kapitaal is van meet af aan een irrationele uitdrukking. Hier heeft de waar een dubbele waarde, een waarde, vervolgens van deze waarde een afwijkende prijs, terwijl prijs de gelduitdrukking van de waarde is. Het geldkapitaal is aanvankelijk niets anders dan een geldsom of de waarde van een bepaalde warenmassa als geldsom gefixeerd. Wordt de waar als kapitaal uitgeleend, dan is ze een verhulde vorm van een geldsom. Want wat als kapitaal wordt uitgeleend, is niet die en die hoeveelheid katoen, maar het geld dat bestaat in de vorm van katoen als de waarde ervan. Daarom verwijst de prijs van het kapitaal naar een geldsom, zo niet een currency, zoals de heer Torrens denkt (zie voetnoot 59). Hoe kan nu een waardesom een prijs hebben, anders dan de eigen prijs, behalve de prijs uitgedrukt in de eigen geldvorm? Een prijs tenslotte, is de waarde van de waar (en dit is ook het geval met de marktprijs, wiens verschil met de waarde, niet kwalitatief is, maar kwantitatief t.o.v. de waardegrootte) in tegenstelling tot de gebruikswaarde. Een prijs die kwalitatief verschilt van de waarde, is een absurde tegenstelling.[60]
Het kapitaal manifesteert zich als kapitaal door zijn waardevorming; de graad van waardevorming drukt de kwantitatieve graad uit, waarin het zich als kapitaal realiseert. De geproduceerde meerwaarde of winst – zijn voet of hoogte – is alleen meetbaar door een vergelijking met de waarde van het voorgeschoten kapitaal. De grotere of geringere waardevorming van het rentegevend kapitaal is daarom maar te meten door een vergelijking met de rente, van het hem toekomende deel uit de totale winst, met de waarde van het voorgeschoten kapitaal. Daarom, als de prijs de waarde van de waar is, dan is de rente de uitdrukking van de waardevorming van het geldkapitaal en verschijnt het daarom als de prijs die de kredietgever wordt betaald. Dit toont aan hoe absurd het is van in het begin, de eenvoudige ruilverhoudingen met geld bemiddeld, van koop en verkoop, direct te willen toepassen, zoals Proudhon doet. De basisvoorwaarde is net, dat het geld als kapitaal fungeert en daarom als kapitaal op zich, als potentieel kapitaal, aan een derde persoon kan worden overgemaakt.
Als waar echter verschijnt het kapitaal hier, voor zover het op de markt wordt aangeboden en de gebruikswaarde van het geld als kapitaal wordt verkocht. Maar de gebruikswaarde is: winst maken. De waarde van geld of waren als kapitaal wordt niet bepaald door hun waarde als geld of waren, maar door de hoeveelheid meerwaarde die zij voor hun bezitters produceren. Het product van het kapitaal is winst. Op basis van de kapitalistische productie is het alleen het verschillend gebruik van het geld, zij het uitgegeven als geld, zij het als kapitaal voorgeschoten. Geld, respectievelijk waar, zijn op zich potentieel kapitaal, net zoals de arbeidskracht potentieel kapitaal is. Want 1. Geld kan in productie-elementen worden omgezet en is, zoals het is, maar de abstracte uitdrukking van hetzelfde, het bestaan als waarde; 2. de materiële elementen van rijkdom hebben de eigenschap potentieel kapitaal te zijn, omdat de complementaire tegenstelling, dat wat het tot kapitaal maakt – de loonarbeid – op basis van de kapitalistische productie beschikbaar is.
De tegengestelde maatschappelijke bepaaldheid van de materiële rijkdom – zijn tegenstelling tot arbeid als loonarbeid – is, gescheiden van het productieproces, al in de kapitaaleigendom uitgedrukt. Dit ene moment nu, gescheiden van het kapitalistisch productieproces, waarvan het het permanente resultaat is en als permanent resultaat zijn permanente veronderstelling is, uit zich in het feit dat geld, en waren, op zich latent, potentieel, kapitaal zijn en dat ze als kapitaal verkocht kunnen worden en in deze vorm commando over andermans arbeid voeren, met aanspraak op toe-eigening van de vreemde arbeid, en daarom waardevormend zijn. Ook is hier duidelijk, dat deze verhouding het recht en het middel is voor de toe-eigening van andermans arbeid en niet één of andere arbeid als de tegenwaarde van kapitalistische zijde.
Bovendien verschijnt het kapitaal als een waar, voor zover de verdeling van de winst in rente en echte winst door vraag en aanbod, door concurrentie dus, gereguleerd is, net zoals de marktprijzen van de waren. Het verschil is hier echter net zo treffend als de analogie. Vallen vraag en aanbod samen, dan komt de marktprijs van de waar overeen met de productieprijs, d.w.z. haar prijs is dan geregeld door de interne wetten van de kapitalistische productie, onafhankelijk van de concurrentie, omdat de schommelingen van vraag en aanbod niets anders verklaren dan de afwijkingen van de marktprijzen aan de productieprijzen – afwijkingen die zich onderling compenseren zodat in bepaalde langere perioden de gemiddelde marktprijzen gelijk zijn aan de productieprijzen. Zodra ze samenvallen, stoppen deze krachten met werken, heffen elkaar op, en de algemene wet van prijsbepaling treedt dan op als wet van de individuele zaak, de marktprijs komt dan al overeen met, in het directe bestaan, niet alleen als gemiddelde van de marktprijsbewegingen, de productieprijs, die zelf geregeld is door de immanente wetten van de productiewijze. Hetzelfde bij het arbeidsloon. Vallen vraag en aanbod samen, heffen zij hun effect op en het arbeidsloon is gelijk aan de waarde van de arbeidskracht. Maar het is verschillend met de rente van het geldkapitaal. De concurrentie bepaalt hier niet de afwijkingen van de wet, er bestaat geen verdelingswet, behalve gedicteerd door de concurrentie, omdat, zoals we nog zullen zien, er geen “natuurlijke” rentevoet bestaat. Onder de natuurlijke rentevoet verstaat men eerder de door de vrije concurrentie vastgestelde voet. Er zijn geen “natuurlijke” grenzen aan de rentevoet. Waar de concurrentie niet alleen de afwijkingen en fluctuaties bepaalt, waar dus de conflicterende krachten alle bepalingen opheffen, is de te bepalen zaak, op zichzelf beschouwd, wetteloos en willekeurig. Meer hierover in het volgende hoofdstuk.
Bij rentegevend kapitaal verschijnt alles bijkomstig: het kapitaalvoorschot is maar een transfer van kredietgever naar de kredietnemer; de terugkeer van het gerealiseerde kapitaal is maar terugbetaling, terugbetaling met rente, van de kredietnemer aan de kredietgever. Hetzelfde geldt voor het feit, immanent aan de kapitalistische productiewijze, dat de winstvoet niet alleen bepaald is door de verhouding tussen de gemaakte winst in één enkele omzet tot de voorgeschoten kapitaalwaarde, maar ook door de duur van deze omzettijd zelf, dus als winst dat het industrieel kapitaal opbrengt in een bepaalde periode. Ook dit is geheel bijkomstig bij het rentegevend kapitaal, omdat voor bepaalde termijnen aan de kredietgever een vastgestelde rente wordt betaald.
Met zijn gebruikelijke inzicht in de innerlijke samenhang der dingen zegt de romantische Adam Müller (Elemente der Staatskunst, Berlin 1809, [Th. III,] p. 138):
“Bij de prijsbepaling der dingen wordt niet naar de tijd gevraagd; bij de rentebepaling wordt hoofdzakelijk rekening gehouden met de tijd.”
Hij ziet niet hoe de productietijd en de omzettijd elementen zijn van de prijsbepaling en hoe net dit de winstvoet van het kapitaal bepaald, voor een gegeven omzettijd, waar de rente bepaald is door de winst in een gegeven tijd. Zijn diepzinnigheid bestaat, zoals altijd, enkel daarin, de stofwolken aan de oppervlakte te zien en deze aanmatigend als geheimzinnig en betekenisvol te verklaren.
_______________
[54] Hier zijn enige passages te citeren, waar de economen de zaak beschouwen. “Ze” (Bank of England) “zijn belangrijke handelaren in de waar kapitaal?” is de vraag aan een directeur van deze bank, in het getuigenverhoor voor het Report on Bank Acts, H. of C. 1857 [p. 104].
[55] “Dat een man die geld leent met de bedoeling winst te maken, een deel van de winst aan de kredietgever moet geven, is een vanzelfsprekend principe van natuurlijke rechtvaardigheid.” (Gilbart, The History and Principles of Banking, London 1834, p. 163.)
[56] “Een huis”, “geld” etc. zal daarom niet, volgens Proudhons wil, niet als “kapitaal” worden uitgeleend, maar verkocht worden als “waar ... tegen kostprijs” (p. 43, 44). Luther stond iets hoger dan Proudhon. Hij wist dat het maken van winst onafhankelijk is van de wijze van lenen of kopen: “Maakt men van het kopen ook een woeker. Maar dat is nu te veel voor één hap. We moeten ons eerst beperken tot één ding, woeker in de kredietverlening, en nadat we dit hebben gestopt (na de oordeelsdag), zullen we ook preken tegen de koopwoeker.” (M. Luther, An die Pfarrherrn wider den Wucher zu predigen, Wittenberg 1540.
[57] “De gerechtvaardigheid om rente te nemen, hangt er niet van af, of iemand wel of geen winst maakt, maar van de” (het geleende) “capaciteit winst te geven als het goed wordt aangewend.” (An Essay on the Governing Causes of the Natural Rate of Interest, wherein the sentiments of Sir W. Petty and Mr. Locke, on that head, are considered London 1750, p. 49. Auteur van dit anonieme schrift: J. Massie.)
[58] “De rijken, in plaats van hun geld zelf te benutten ... lenen het uit aan andere mensen om winst te maken en een deel van de gemaakte winsten te reserveren voor de eigenaars.” (l.c.p. 23, 24.)
[59] “De uitdrukking waarde (value) toegepast op currency [circulatiemiddel] heeft drie betekenissen ... 2. currency actually in hand [onmiddellijk beschikbaar circulatiemiddel] vergeleken met hetzelfde bedrag currency, te ontvangen in de toekomst. Dan is de waarde gemeten volgens de rentevoet, en de rentevoet bepaald by the ratio between the amount of loanable capital and the demand for it [door de verhouding van de hoeveelheid beschikbaar kapitaal en de vraag].” (Kolonel R. Torrens, On the Operations of the Bank Charter Act of 1844 etc., 2nd ed., 1847 [p. 5, 6.].)
[60] “De dubbelzinnigheid van de uitdrukking ‘waarde van het geld’ of het circulatiemiddel, zonder onderscheid toegepast om zowel de ruilwaarde van de waren en de gebruikswaarde van het kapitaal aan te duiden, is een constante bron van verwarring.” (Tooke, Inquiry into the Currency Principle, p. 77.) – De grootste verwarring is (die in de zaak zelf ligt), dat waarde als zodanig (de rente) de gebruikswaarde van het kapitaal wordt, dat ziet Tooke niet.