Karl Marx
Het Kapitaal, boek 3
Hoofdstuk 11


Loonschommelingen en het effect op de productieprijzen

De gemiddelde samenstelling van het maatschappelijk kapitaal is 80c + 20v en de winst 20 %. De meerwaardevoet is dan 100 %. Een algemene loonsverhoging, bij gelijk blijvende omstandigheden, is een daling van de meerwaardevoet. Voor het gemiddeld kapitaal vallen winst en meerwaarde samen. Stijgt het arbeidsloon met 25 %. Dan kost dezelfde hoeveelheid arbeid, die 20 kostte, nu 25. We hebben dan een omzetwaarde van 80c + 25v + 15w in plaats van 80c + 20v + 20w. De door het variabel kapitaal aan het werk gezette arbeid produceert als tevoren een waarde van 40. Stijgt v van 20 naar 25, dan is het surplus m respectievelijk w nog slechts = 15. De winst van 15 op 105 is = 142/7 % en is de nieuwe gemiddelde winstvoet. Daar de productieprijs van de waren, geproduceerd door het gemiddelde kapitaal, samenvalt met hun waarde, is de productieprijs van deze waren niet veranderd; een loonsverhoging geeft daarom een winstdaling, maar geen waarde- en prijsverandering van de waren.

Toen de gemiddelde winst = 20 % was, was de productieprijs van de waren geproduceerd in een omzetperiode, gelijk aan hun kostprijs plus een winst van 20 % op deze kostprijs, dus = k + kw’ = k + 20k/100; waar k een variabele grootte is, verschillend naar de waarde van de productiemiddelen die opgaan in de waren en naargelang de slijtage, dat het in de productie gebruikte vast kapitaal aan het product afgeeft. De productieprijs zou nu k + 14 2/7/100 bedragen.

Nemen we nu eerst een kapitaal, met een lagere samenstelling dan het oorspronkelijk maatschappelijk gemiddelde kapitaal van 80c + 20v (dat zich wijzigde in 764/21c + 2317/21v); bv. 50c + 50v. Hier bedroeg de productieprijs van het jaarproduct, voor de eenvoud gemakshalve aannemende dat het gehele vaste kapitaal in het jaarlijks product als slijtage opgaat en dat de omzettijd dezelfde is als in geval I, voor de verhoging van het arbeidsloon 50c + 50v + 20w = 120. Een verhoging van het arbeidsloon met 25 % geeft voor eenzelfde hoeveelheid in beweging gezette arbeid een verhoging van het variabel kapitaal van 50 tot 621/2. Zou het jaarlijkse product tegen de vroegere productieprijs van 120 verkocht zijn, dan gaf dit 50c + 621/2v + 71/2w, of een winstvoet van 62/3 %. De nieuwe gemiddelde winstvoet is echter 142/7 %, en aannemende dat alle andere omstandigheden gelijk blijven zal dit kapitaal van 50c + 621/2v deze winst ook moeten maken. Een kapitaal van 1121/2 maakt met een winstvoet van 142/7 een winst van 161/14w [1e oplage: rond 161/12 (veranderd ter ondersteuning van Marx’ manuscript)]. De productieprijs van de geproduceerde waren, door dit kapitaal, is nu 50c + 621/2v + 161/14w [1e oplage: 161/12w (veranderd ter ondersteuning van Marx’ manuscript)] = 1288/14 [1e oplage: 1287/12 (veranderd ter ondersteuning van Marx’ manuscript)]. Als gevolg van de loonsverhoging met 25 % is de productieprijs van dezelfde hoeveelheid en dezelfde waar gestegen van 120 tot 1288/14 [1e oplage: 1287/12 (veranderd ter ondersteuning van Marx’ manuscript)] of meer dan 7 %.

Nemen we omgekeerd een productiesector met een hogere samenstelling dan het gemiddelde kapitaal, bv. 92c + 8v. De oorspronkelijke gemiddelde winst is ook hier = 20, en als we weer aannemen dat het hele vaste kapitaal in het jaarlijkse product overgaat en de omzettijd dezelfde is als in geval I en II, is dus de productieprijs van de waar ook hier = 120.

Door de verhoging van het arbeidsloon met 25 % verhoogt het variabel kapitaal voor een gelijk blijvend arbeidskwantum van 8 tot 10, de warenkostprijs dus van 100 tot 102, aan de andere kant daalt de gemiddelde winstvoet van 20 % tot 142/7 %. Het verhoudt zich als 100 : 142/7 = 102 : 144/7 [1e oplage: (ongeveer)]. De winst, die nu daalt tot 102, is dus 144/7. En dus verkoopt het totale product voor k + kw’ = 102 + 144/7 = 1164/7. De productieprijs is dus gedaald van 120 tot 1164/7 of 33/7 [1e oplage: boven 3 procent (veranderd ter ondersteuning van Marx’ manuscript)].

Als gevolg van de loonsverhoging met 25 %:

1. de productieprijs van de waren van een kapitaal met een maatschappelijk gemiddelde samenstelling is onveranderd;

2. de productieprijs van de waren van een kapitaal met een lagere samenstelling stijgen, maar niet in dezelfde verhouding als de gedaalde winst;

3. de productieprijs van de waren van een kapitaal met een hogere samenstelling is gedaald, maar niet in dezelfde verhouding als de winst.

Aangezien de warenproductieprijs van het gemiddelde kapitaal hetzelfde gebleven is, gelijk aan de productwaarde, is ook de som van de productieprijzen der producten van alle kapitalen hetzelfde gebleven, gelijk aan de som van de door het totale kapitaal geproduceerde waren; de verhoging aan de ene kant en daling aan de andere, balanceren zich voor het totale kapitaal naar het niveau van het maatschappelijk gemiddelde kapitaal.

Als de productieprijs van de waren in voorbeeld II stijgt en in III daalt, dan toont dit tegengestelde effect, veroorzaakt door de daling van de meerwaardevoet of de algemene loonsverhoging, dat het hier niet gaat om een prijscompensatie voor de verhoging van het arbeidsloon, omdat in III het dalen van de productieprijzen de kapitalisten onmogelijk kan compenseren voor de winstdaling en in II de prijsstijging de winstdaling niet verhindert. Veeleer is telkens, waar de prijs stijgt of daalt, de winst hetzelfde als het gemiddelde kapitaal, waar de prijs onveranderd is/bleef. Het is dezelfde gemiddelde winst die gedaald is tot 55/7 of iets boven de 25 %, voor II alsook III. Hieruit volgt dat, als de prijs in II niet steeg en in III niet daalde, II onder en III boven de nieuwe gedaalde gemiddelde winst zou verkopen. Op zich is het duidelijk, dat naargelang 50, 25 of 10 per 100 kapitaal dat aan arbeid wordt uitgegeven, een loonsverhoging een zeer verschillend effect moet hebben op wat, het 1/10, 1/4 of 1/2, het kapitaal aan arbeidsloon uitgeeft. Hogere productieprijzen enerzijds, dalende anderzijds, naargelang het kapitaal onder of boven de maatschappelijk gemiddelde samenstelling staat, geschiedt alleen door het nivelleren naar de nieuwe gedaalde gemiddelde winst.

Hoe zal nu een algemene daling van de lonen en een corresponderend algemeen stijgen van de winstvoet en dus de gemiddelde winst, effect hebben op de productieprijzen der waren, die het product zijn van de kapitalen, die in tegengestelde richtingen afwijken van de maatschappelijk gemiddelde samenstelling? We moeten slechts de voorgaande uiteenzetting omkeren, om resultaat te hebben (wat Ricardo niet onderzocht).

I. Gemiddeld kapitaal = 80c + 20v = 100; meerwaardevoet = 100 %; productieprijs = warenwaarde = 80c + 20v + 20w = 120; winstvoet = 20 %. Stel dat het loon met een vierde daalt, dan wordt datzelfde constant kapitaal in beweging gezet met 15v, in plaats van 20v. We hebben dus een warenwaarde = 80c + 15v + 25w = 120. Het door v geproduceerde kwantum arbeid blijft onveranderd, alleen wordt de nieuw gecreëerde waarde anders verdeeld tussen kapitalist en arbeider. De meerwaarde is gestegen van 20 tot 25 en de meerwaardevoet van 20/20 tot 25/15, dus van 100 % tot 1662/3 %. De winst op 95 is nu = 25, dus de winstvoet op 100 = 266/19. De nieuwe samenstelling van het kapitaal in procent is nu 844/19c + 1515/19v = 100.

II. Lagere samenstelling. Oorspronkelijk 50c + 50v zoals hierboven. Door de loondaling met 1/4 wordt v tot 371/2 gereduceerd en daarmee het voorgeschoten totale kapitaal tot 50c + 371/2v = 871/2. Passen we hierop de nieuwe winstvoet toe van 266/19 %, dan: 100 : 266/19 = 871/2 : 231/38. Dezelfde warenmassa die voorheen 120 kostte, kost nu 871/2 + 231/38 = 11010/19; een prijsdaling van bijna 10.

III. Hogere samenstelling. Oorspronkelijk 92c + 8v = 100. De loondaling met 1/4 daalt 8v tot 6v en het totale kapitaal tot 98. Vervolgens 100 : 266/19 = 98 : 2515/19. De productieprijs van de waren, voorheen 100 + 20 = 120, is nu, na de loondaling, 98 + 2515/19 = 12315/19; dus bijna gestegen met 4.

Men ziet dus dat men slechts dezelfde ontwikkeling in omgekeerde richting heeft te volgen met de nodige wijzigingen; dat een algemene loondaling het resultaat heeft van een algemene verhoging van de meerwaarde, de meerwaardevoet, en bij verder gelijk blijvende omstandigheden, van de winstvoet, zij het in een andere verhouding; een daling van de productieprijzen voor warenproducten van kapitalen met lagere, en stijgende productieprijzen voor warenproducten van kapitalen met hogere samenstelling. Het resultaat is juist het omgekeerde van wat bleek bij een algemeen stijgen van het arbeidsloon.[34] In beide gevallen is er – het stijgen of dalen van het loon – veronderstelt dat de arbeidsdag gelijk blijft, en ook de prijzen van alle noodzakelijke levensmiddelen. De loondaling is hier dus alleen mogelijk indien het loon hoger is, dan de normale prijs voor de arbeid, of eronder wordt gehouden. Hoe de zaak zich wijzigt, wanneer het stijgen of dalen van de lonen het gevolg is van een waardeverandering en daarom de productieprijs van de waren, die gewoonlijk geconsumeerd worden door de arbeiders, zal verder onderzocht worden in het deel over de grondrente. Intussen is voor eens en voor altijd op te merken:

Ontstaat het stijgen of dalen van de lonen uit de waardeverandering van de noodzakelijke levensmiddelen, dan kan alleen een wijziging van het hierboven vermelde plaats hebben, voor zover de waren, wiens prijsveranderingen het variabel kapitaal verhoogt of verlaagt, ook als constituerend element in het constant kapitaal binnentreden en daarom niet alleen op het loon effect heeft. Maar als ze alleen het laatste doen, bevat de hier ontwikkelde analyse alles wat ervan te zeggen is.

In dit hele hoofdstuk is de realisatie van de algemene winstvoet, de gemiddelde winst, dus ook de verandering van waarden in productieprijzen, als gegeven feit verondersteld. De vraagt stelt zich nu, welk effect een algemene verhoging of daling van het loon op de gegeven veronderstelde productieprijzen van de waren heeft. Dit is een zeer secundaire vraag, vergeleken met de andere belangrijke punten, behandeld in dit deel. Maar het is de enige relevante vraag, die Ricardo, en, zoals we zullen zien, zelfs eenzijdig en ontoereikend, behandelt.

_______________
[34] Het is kenmerkend dat Ricardo (die natuurlijk op een andere manier te werk gaat dan wij, daar hij de nivellering van de waarden naar productieprijzen niet begreep) niet eenmaal op het idee kwam, slechts enkel in het eerste geval, de loonstijging en haar invloed op de warenproductieprijzen te beschouwen. En de servum pecus imitatorum [slaafse kudde na-apers] deden niet eens een poging om dit zeer vanzelfsprekende, eigenlijk tautologische, praktisch toe te passen.