Karl Marx
Het Kapitaal
Hoofdstuk 19


Het stukloon

Het stukloon is niets anders dan een andere vorm van het tijdloon, zoals het tijdloon de gewijzigde vorm is van de waarde of de prijs der arbeidskracht.

Bij het stukloon lijkt het op het eerste gezicht alsof de door de arbeider verkochte gebruikswaarde niet de functie van zijn arbeidskracht, van de levende arbeid is, maar de reeds in het product belichaamde arbeid; het lijkt alsof de prijs van deze arbeid niet, zoals bij het tijdloon, wordt bepaald door de breuk

dagwaarde van de arbeidskracht
––––––––––––––––––––––––––––––
arbeidsdag van een gegeven aantal uren

maar door het prestatievermogen van de producent.[45]

Het vaste vertrouwen, dat er toe leidt dat men in deze schijn gelooft, zou al sterk aan het wankelen moeten zijn gebracht door het feit dat beide vormen van het arbeidsloon tegelijkertijd in dezelfde industrietak naast elkaar voorkomen. Om een voorbeeld te geven: ‘De zetters van Londen werken gewoonlijk volgens stukloon, terwijl het tijdloon bij hen de uitzondering vormt. In de provincie ligt dit precies omgekeerd: daar is voor de zetters het tijdloon de regel en het stukloon de uitzondering. De scheepstimmerlieden in de haven van Londen worden tegen stukloon betaald, in alle andere Engelse havens tegen tijdloon.’[46] In dezelfde Londense zadelmakerijen wordt vaak voor dezelfde arbeid aan de Fransen stukloon en aan de Engelsen tijdloon betaald. In de eigenlijke fabrieken, waar algemeen stukloon wordt betaald, bestaan enkele arbeidsfuncties, die om technische redenen niet in aanmerking komen voor deze wijze van berekening en die daarom op basis van tijdloon worden betaald.[47] Op zichzelf beschouwd, is het echter duidelijk dat het verschil in de vorm van betaling van het arbeidsloon niets verandert aan het wezen van het loon, ofschoon de ene vorm voor de ontwikkeling van de kapitalistische productie gunstiger kan zijn dan de andere.

Laten we aannemen dat de gebruikelijke arbeidsdag 12 uur duurt, waarvan 6 uur betaald en 6 uur onbetaald. Stel verder dat het waardeproduct 6s. bedraagt, dus per arbeidsuur 6d. We nemen verder aan dat ervaring heeft geleerd dat een arbeider, die met de gemiddelde graad van intensiteit en bekwaamheid werkt — in feite dus slechts de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd voor de vervaardiging van een artikel gebruikt — in 12 uur 24 stuks (hetzij afzonderlijke artikelen, hetzij meetbare onderdelen van een samengesteld product) produceert. De waarde van deze 24 stuks bedraagt, na aftrek van het daarin opgesloten deel constant kapitaal, 6s. en de waarde van het enkele stuk bedraagt 3d. De arbeider krijgt per stuk 11/2d. en verdient dus in 12 uur 3s. Zoals het bij het tijdloon er niet toe doet of men aanneemt dat de arbeider 6 uur voor zichzelf en 6 uur voor de kapitalist werkt óf dat hij van ieder uur de ene helft voor zichzelf en de andere helft voor de kapitalist werkt, zo doet het er hier ook niet toe of men zegt dat ieder stuk voor de helft betaald en voor de andere helft onbetaald is óf dat de prijs van 12 stuks alleen de waarde van de arbeidskracht vervangt, terwijl in de andere 12 stuks de meerwaarde wordt belichaamd.

De vorm van het stukloon is niet minder irrationeel dan de vorm van het tijdloon. Terwijl bijvoorbeeld twee stuks van een waar, na aftrek van de waarde van de bij hun vervaardiging verbruikte productiemiddelen, als het product van een arbeidsuur 6d. waard zijn, krijgt de arbeider er een prijs van 3d. voor. Het stukloon drukt inderdaad rechtstreeks geen waardeverhouding uit. Het gaat er niet om de waarde van het stuk te meten door de daarin belichaamde arbeidstijd, maar omgekeerd om de door de arbeider bestede arbeid te meten naar het aantal door hem vervaardigde stuks. Bij het tijdloon wordt de arbeid gemeten naar zijn directe tijdsduur, bij het stukloon naar de hoeveelheid product, waarin de arbeid gedurende een bepaalde tijdsduur wordt belichaamd.[48] De prijs van de arbeidstijd zelf wordt ten slotte bepaald door de vergelijking: waarde van de dagarbeid = dagwaarde van de arbeidskracht. Het stukloon is dus slechts een gewijzigde vorm van het tijdloon.

Laten we nu de typerende eigenaardigheden van het stukloon wat nader bekijken.

De kwaliteit van de arbeid wordt hier door het werk zelf gecontroleerd, dat de gemiddelde kwaliteit moet bezitten wil het stukloon ten volle worden betaald. Het stukloon wordt daardoor een vreselijke bron van loonaftrek en kapitalistisch bedrog.

Het stukloon doet de kapitalist een zeer nauwkeurige maat voor de intensiteit van de arbeid aan de hand. Slechts de arbeidstijd, die belichaamd wordt in een vooraf bepaalde en op de ervaring gebaseerde hoeveelheid waren, wordt beschouwd als maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd en wordt als zodanig betaald. In de grotere Londense kleermakerijen wordt daarom een bepaald stuk arbeid, bijvoorbeeld een vest, enzovoort, een uur, een half uur, enzovoort, genoemd, waarbij het uur op 6d. wordt gesteld. Uit ervaring weet men hoe groot het gemiddelde product van een uur is. Bij nieuwe modes, reparaties enzovoort ontstaat tussen patroon en arbeider strijd of een bepaald stuk werk een uur enzovoort is, tot ook hier de ervaring beslist. Hetzelfde vinden we in de Londense meubelmakerijen, enzovoort. Bezit de arbeider niet het gemiddelde prestatievermogen, kan hij dus niet een bepaald minimum aan werk per dag leveren, dan wordt hij ontslagen.[49]

Aangezien hier kwaliteit en intensiteit van de arbeid door de vorm van het arbeidsloon worden gecontroleerd, wordt een groot deel van het toezicht op de arbeid overbodig. Het stukloon vormt daarom de basis zowel van het hierboven geschetste systeem van de moderne huisindustrie als van een hiërarchisch geleed systeem van uitbuiting en onderdrukking. Het laatste systeem bezit twee grondvormen. Enerzijds vergemakkelijkt het stukloon het plaatsen van parasieten tussen kapitalist en loonarbeider, dus de onderverpachting van de arbeid (subletting of labour). De winst van de tussenpersonen vloeit uitsluitend voort uit het verschil tussen de prijs van de arbeid, die de kapitalist betaalt, en het deel van deze prijs, dat deze tussenpersonen in werkelijkheid de arbeider betalen.[50] De Engelsen hebben aan dit stelsel de typerende benaming sweating system (zweetsysteem) gegeven. Anderzijds stelt het stukloon de kapitalisten in staat met de voorman — in de manufactuur met de leider van een groep, in de mijnen met de kolenbreker enzovoort, in de fabriek met de eigenlijke machinearbeider — een contract te sluiten voor zoveel per stuk voor een prijs, waartegen de voorman de werving en betaling van zijn hulparbeiders op zich neemt. De uitbuiting van arbeiders door het kapitaal wordt hier verwezenlijkt door middel van de uitbuiting van arbeider door arbeider.[51]

Gegeven het stukloon, is het natuurlijk in het persoonlijk belang van de arbeider om zijn arbeidskracht zo intensief mogelijk te gebruiken, waardoor het de kapitalist gemakkelijk wordt gemaakt de normale graad van intensiteit te verhogen.[51a] Het is eveneens in het persoonlijke belang van de arbeider om de arbeidsdag te verlengen, omdat daardoor zijn dag- of weekloon groter wordt.[52] Daardoor treedt de bij het tijdloon reeds beschreven reactie op, afgezien van het feit dat de verlenging van de arbeidsdag, zelfs bij een constant stukloon, op zichzelf een daling van de prijs van de arbeid inhoudt.

Bij het tijdloon geldt, met weinig uitzonderingen, de regel van gelijk arbeidsloon voor dezelfde functies, terwijl bij het stukloon de prijs van de arbeidstijd weliswaar gemeten wordt door een bepaalde hoeveelheid product, maar het dag- of weekloon echter varieert met de individuele verschillen van de arbeiders, waarvan in een gegeven tijdsverloop de ene het minimum aan producten, de andere het gemiddelde en een derde meer dan het gemiddelde levert. Wat betreft de werkelijke ontvangsten treden hier dus grote verschillen op, al naar gelang de verscheidenheid in bekwaamheid, kracht, energie, uithoudingsvermogen, enzovoort der individuele arbeiders.[53] Dit verandert natuurlijk niets aan de algemene verhouding tussen kapitaal en loonarbeid. In de eerste plaats heffen de individuele verschillen elkaar voor de werkplaats als geheel op, zodat in een bepaalde arbeidstijd het gemiddelde product wordt geleverd en het betaalde, totale loon zal overeenkomen met het gemiddelde loon van de industrietak. In de tweede plaats blijft de verhouding tussen arbeidsloon en meerwaarde ongewijzigd, aangezien het individuele loon van de afzonderlijke arbeider overeenkomt met de persoonlijk door hem geleverde hoeveelheid meerwaarde. Maar de grotere speelruimte, die het stukloon de individualiteit laat, leidt er enerzijds toe dat deze individualiteit — en daarmee het vrijheidsgevoel, de zelfstandigheid en de zelfbeheersing — wordt ontwikkeld, maar bevordert anderzijds de onderlinge concurrentie tussen de arbeiders. Bij het stukloon zien we daarom de tendentie dat mét de stijging van het individuele arbeidsloon boven het gemiddelde niveau, dit niveau zelf daalt. Waar echter een bepaald stukloon lange tijd traditioneel bleef gehandhaafd, waardoor het zeer moeilijk bleek het tarief te verlagen, namen de patroons bij wijze van uitzondering hun toevlucht ook wel tot een gewelddadige omzetting in tijdloon. Dit was bijvoorbeeld de oorzaak van de grote staking, die in 1860 onder de lintwevers van Coventry uitbrak.[54] Ten slotte is het stukloon de belangrijkste basis van het hierboven door ons geschetste urenstelsel.[55]

Uit de tot dusver gegeven uiteenzetting blijkt dat het stukloon de vorm van arbeidsloon is, die het meest harmonieert met de kapitalistische productiewijze. Ofschoon het stukloon niet nieuw was — het komt onder andere in de Franse en Engelse arbeidsstatuten uit de veertiende eeuw officieel naast het tijdloon voor — krijgt het toch pas gedurende de eigenlijke manufactuurperiode een grotere speelruimte. Tijdens de periode van onstuimige groei van de grootindustrie, in het bijzonder van 1797 tot 1815, doet het stukloon dienst als hefboom ter verlenging van de arbeidstijd en ter verlaging van het arbeidsloon. Zeer belangrijk materiaal voor de fluctuatie van het arbeidsloon gedurende deze periode vindt men in de blauwboeken Report and Evidente from the Select Committee on Petitions respecting the Corn Laws (Parliamentary Session of 1813-1814) en Reports from the Lords’ Committee on the State of Growth, Commerce, and Consumption of Grain, and all Laws relating thereto (Parliamentary Session of 1814-1815). In deze geschriften vindt men het op documenten gebaseerde bewijs voor de voortdurende daling van de prijs van de arbeid sinds het begin van de anti-jakobijnse oorlog. In de weverij bijvoorbeeld was het stukloon zozeer gedaald, dat ondanks de sterk verlengde arbeidsdag het dagloon lager was dan voordien. ‘Het reële inkomen van de wever is veel lager dan vroeger. Zijn superioriteit ten opzichte van de gewone arbeider, die aanvankelijk zeer groot was, is bijna geheel verdwenen. Inderdaad, het verschil in lonen tussen geschoolde en ongeschoolde arbeid is thans veel minder groot dan gedurende enige voorafgaande periode.’[56] Hoe weinig het landelijk proletariaat baat had bij de mét het stukloon gestegen intensiteit en verlenging van de arbeid, blijkt uit de volgende passage uit een pleidooi voor grondbezitters en pachters: ‘Verreweg het grootste deel van de landarbeid wordt verricht door lieden, die per dag of tegen stukloon zijn gehuurd. Hun weekloon bedraagt ongeveer 12s. en ofschoon men kan aannemen dat een arbeider bij stukloon door een grotere aansporing tot arbeid 1 of misschien 2s. meer verdient dan bij weekloon, kan men toch vaststellen dat, uitgaande van het totale inkomen, zijn verlies aan werkgelegenheid in de loop van het jaar tegen dit surplus opweegt... Verder zal men in het algemeen waarnemen dat het loon van deze arbeiders in een zodanige verhouding staat tot de prijs der noodzakelijke bestaansmiddelen, dat een man met twee kinderen in staat is zijn gezin te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het armbestuur.’[57] Naar aanleiding van de door het parlement openbaar gemaakte feiten merkte Malthus indertijd op: ‘Ik moet zeggen dat ik met angstige voorgevoelens de grote verbreiding van de toepassing van het stukloon zie. Werkelijk zware arbeid gedurende twaalf of veertien uur per dag is voor kortere of langere perioden te veel voor een menselijk wezen.’[58]

In de werkplaatsen, die aan de Fabriekswet zijn onderworpen, wordt het stukloon algemene regel, omdat het kapitaal daar de arbeidsdag alleen nog intensief kan vergroten.[59]

Bij een wijziging in de arbeidsproductiviteit vertegenwoordigt dezelfde hoeveelheid product een andere hoeveelheid arbeidstijd. Dan verandert dus ook het stukloon, aangezien dit de prijsuitdrukking is van een bepaalde arbeidstijd. In het voorbeeld hierboven werden in 12 uur 24 stuks geproduceerd, terwijl het waardeproduct van de 12 uur 6s. bedroeg, de dagwaarde van de arbeidskracht 3s., de prijs per arbeidsuur 3d. en het loon per stuk 11/2d. was. In één stuk was een 1/2 arbeidsuur geabsorbeerd. Levert dezelfde arbeidsdag, bijvoorbeeld ten gevolge van een verdubbeling van de arbeidsproductiviteit, 48 in plaats van 24 stuks en blijven alle andere omstandigheden ongewijzigd, dan daalt het stukloon van 1 1/2d. tot 3/4d., aangezien ieder stuk nu nog maar 1/4 in plaats van 1/2 arbeidsuur vertegenwoordigt; 24 x 11/2d. = 3s. en ook 48 x 3/4d. = 3s. Met andere woorden: het stukloon wordt in dezelfde verhouding verlaagd als waarin het aantal, gedurende hetzelfde tijdsverloop geproduceerde stuks toeneemt,[60] dus in dezelfde verhouding als waarin de arbeidstijd, die in hetzelfde stuk is belichaamd, afneemt. Voor zover deze verandering van het stukloon zuiver nominaal is, veroorzaakt zij een voortdurende strijd tussen kapitalist en arbeider. Hetzij omdat de kapitalist het als voorwendsel gebruikt om werkelijk de prijs van de arbeid te verlagen, hetzij omdat de gestegen arbeidsproductiviteit gepaard gaat met een vergrote intensiteit. Of omdat de arbeider gelooft in de schijn van het stukloon — alsof hij wordt betaald voor zijn product en niet voor zijn arbeidskracht — en zich daarom verzet tegen een loonsverlaging, die niet gepaard gaat met een daling van de verkoopprijs der waren. ‘De arbeiders letten zorgvuldig op de prijs van de grondstoffen en op de prijs van de vervaardigde goederen en zijn zo in staat een nauwkeurige schatting te maken van de winsten van hun patroons.’[61] Een dergelijke uitspraak doet het kapitaal terecht af als een grove dwaling omtrent het wezen van de loonarbeid.[62] Het kapitaal schreeuwt moord en brand over deze aanmatiging om belasting te heffen op de industriële vooruitgang en het verklaart ronduit dat de productiviteit van de arbeider de arbeider helemaal niets aangaat.[63]


_______________
[45] ‘Het stelsel van stukloon is kenmerkend voor een tijdvak in de geschiedenis van de arbeider; het is de overgang van de positie van de zuivere dagloner, die afhankelijk is van de wil van de kapitalist, naar die van de werkman van de coöperatie, die in een niet al te verre toekomst in zijn persoon arbeider en kapitalist zal verenigen. Stukwerkers zijn in feite hun eigen meester, zelfs wanneer ze met het kapitaal van de ondernemer werken.’ John Watts, Trade Societies and Strikes, Machinery and Cooperative Societies, Manchester, 1865, pp. 52-53. Ik citeer dit werkje, omdat het een ware poel van reeds lang vergane, apologetische gemeenplaatsen is. Dezelfde heer Watts deed vroeger in Owenisme en publiceerde in 1842 een ander werkje, Facts and Fictions of Political Economists, waarin hij beweerde dat property (eigendom) robbery (diefstal) was. Maar dat is heel lang geleden.
[46] T. J. Dunning, Trades Unions and Strikes, London, 1860, p. 22.
[47] Het gelijktijdig voorkomen van deze twee vormen van arbeidsloon geeft de fabrikanten gelegenheid tot afzetterij: ‘Een fabriek heeft 400 mensen in dienst. Hiervan werkt de helft tegen stukloon en deze mensen hebben een direct belang bij langere werktijden. De andere 200 worden per dag betaald, werken even lang als de rest en krijgen niet méér geld voor overwerk... De arbeid van deze 200 mensen gedurende een half uur per dag is gelijk aan de arbeid van één persoon gedurende 50 uur of aan 5/6 van de wekelijkse arbeid van één persoon en dit is een directe winst voor de werkgever.’ Reports of Inspectors of Factories, October 31, 1860, p. 9. ‘Het overwerk komt nog steeds in belangrijke mate voor en in de meeste gevallen met die waarborg tegen ontdekking en bestraffing, waarin de wet zelf voorziet. In vele voorafgaande rapporten heb ik aangetoond... dat de arbeiders, die niet tegen stukloon werken maar weekloon ontvangen, hiervan schade ondervinden.’ Leonard Horner in: Reports of Inspectors of Factories, April 30, 1859, pp. 8-9.
[48] ‘Het loon kan op twee manieren worden bepaald: door de duur van de arbeid of door het product van de arbeid.’ Abrégé élémentaire des principes de l’économie politique, Paris, 1796, p. 32. De schrijver van dit anonieme geschrift is G. Garnier.
[49] ‘Men geeft hem (de spinner) een bepaalde hoeveelheid katoen en na verloop van zekere tijd moet hij daarvoor een bepaalde hoeveelheid kamgaren of garen van een bepaalde fijnheid teruggeven en hij krijgt zoveel per pond betaald voor alles, wat hij inlevert. Wanneer de kwaliteit van zijn werk niet deugt, wordt hij gestraft; levert hij minder in dan het voor een gegeven tijdsverloop vastgestelde minimum, dan wordt hij ontslagen en vervangen door een bekwamere kracht.’ Ure, t.a.p., pp. 316, 317.
[50] ‘Wanneer het product door vele handen gaat, waarvan elk paar een deel van de winst krijgt terwijl alleen het laatste paar het werk doet, staat het loon, dat de arbeidster ontvangt, miserabel buiten iedere verhouding.’ Children’s Employment Commission, Second Report, p. LXX, nr. 424.
[51] Zelfs de apologetische Watts merkt op: ‘Het zou een grote verbetering van het stelsel van stukloon zijn wanneer alle arbeiders, die aan hetzelfde werk bezig zijn, partij zouden zijn bij een contract, waarbij ieder naar zijn bekwaamheid werkt in plaats dat één man er belang bij heeft zijn kameraden ten eigen voordele af te beulen.’ T.a.p., p. 53. Zie voor de gruwelen van dit systeem: Children’s Employment Commission, Third Report, p. 66 nr. 22, p. 11 nr. 124, p. XI nrs. 13, 53 en 59, enzovoort.
[51a] Dit natuurlijke resultaat wordt vaak nog op kunstmatige wijze gestimuleerd. In de machinebouw van Londen bijvoorbeeld is het een gebruikelijke list ‘dat de kapitalist een man met een buitengewone fysieke kracht en vaardigheid als voorman van een groep arbeiders aanstelt. Hij geeft hem eens in de drie maanden of in andere termijnen een loontoeslag, waarbij wordt overeengekomen dat deze man al het mogelijke zal doen om de anderen, die slechts het gewone loon ontvangen, tot de grootst mogelijke navolging te prikkelen... Dit verklaart zonder meer de klachten van de kapitalisten over de “afremming van activiteit, grotere bekwaamheid en arbeidskracht (‘stinting the action, superior skill, and working power’) door de vakverenigingen”.’ Dunning, t.a.p., pp. 22-23. Aangezien de schrijver zelf arbeider is en secretaris van een vakvereniging, zou men dit overdreven kunnen vinden. Maar zie dan bijvoorbeeld het artikel ‘Labourer’ in de highly respectable (zeer fatsoenlijke) Cyclopaedia of Agriculture van J. Ch. Morton, waarin deze methode de pachters als pro-baat middel wordt aanbevolen.
[52] ‘Alle arbeiders, die tegen stukloon werken... hebben voordeel bij overschrijding van de wettelijke grenzen van de arbeidstijd. Deze opmerking over de bereidheid overwerk te verrichten geldt in het bijzonder voor vrouwen, die als weefsters of garenwindsters te werk zijn gesteld.’ Reports of Inspectors of Factories, April 30, 1858, p. 9. ‘Dit systeem van stukloon, dat voor de kapitalisten zo voordelig is... is er direct op gericht de jonge pottenbakkers gedurende de vier of vijf jaar, waarin zij tegen een te lage prijs per stuk werken, aan te sporen tot overmatige arbeid. Dit is een van de belangrijkste oorzaken, waaraan de fysieke degeneratie van de pottenbakkers moet worden toegeschreven.’ Children’s Employment Commission, First Report, p. XIII.
[53] ‘Waar in enig bedrijf de arbeid tegen stukloon wordt betaald... kunnen de loonbedragen aanzienlijk uiteenlopen... ‘Maar voor dagarbeid bestaat gewoonlijk een uniform tarief... dat zowel door werkgever als werknemer wordt erkend als de loonstandaard voor de normale arbeider in het bedrijf.’ Dunning, t.a.p., p. 17.
[54] ‘De arbeid van de handwerkslieden wordt per dag of per stuk (“à la journée ou à la pièce”) betaald... De patroons weten voor ieder vak hoeveel werk de arbeider dagelijks ongeveer kan verrichten en zij betalen hen daarom vaak in verhouding tot het werk, dat zij verrichten; op deze wijze werkende gezellen in hun eigen belang zonder verder toezicht, zo hard zij kunnen.’ Cantillon, Essai sur la nature du commerce en général, Amsterdam, 1756, p. 185 en 202. De eerste druk verscheen in 1755. Cantillon - uit wiens werk Quesnay, Sir James Steuart en A. Smith rijkelijk hebben geput - stelt hier dus al het stukloon voor als een louter gewijzigde vorm van het tijdloon. De Franse uitgave van het werk van Cantillon wordt op het titelblad aangekondigd als vertaling van de Engelse uitgave. De Engelse uitgave, The Analysis of Trade, Commerce etc. by Philip Cantillon, late of the City of London, Merchant, is echter niet alleen van latere datum (1759), maar toont ook qua inhoud een latere bewerking te zijn. Zo wordt bijvoorbeeld in de Franse uitgave Hume nog niet vermeld, terwijl omgekeerd in de Engelse uitgave Petty nauwelijks meer voorkomt. De Engelse uitgave is theoretisch van minder betekenis, maar bevat allerlei zaken die specifiek betrekking hebben op de Engelse handel, de goudhandel, enzovoort, hetgeen in de Franse tekst ontbreekt. De vermelding op de titelpagina van de Engelse uitgave dat dit werk was ‘taken chiefly from the manuscript of a very ingenious gentleman, deceased, and adapted etc.’ (voornamelijk overgenomen uit een manuscript van een overleden, zeer vernuftig man en bewerkt, enzovoort) is slechts een fictie, die in die tijd zeer gebruikelijk was.
[55] ‘Hoe vaak hebben we niet reeds gezien dat in bepaalde werkplaatsen veel meer arbeiders worden aangenomen dan voor de te verrichten arbeid noodzakelijk is? Vaak worden arbeiders aangenomen voor werk dat nog onzeker, soms zelfs denkbeeldig is; aangezien per stuk wordt betaald, loopt men geen enkel risico, want alle tijdverlies komt voor rekening van hen, die niets te doen hebben.’ H. Grégoir, Les typographes devant le tribunal correctionnel de Bruxelles, Bruxelles, 1865, p. 9.
[56] Remarks on the Commercial Policy of Great Britain, London, 1815, p. 48.
[57] A Defence of the Landowners and Farmers of Great Britain, London, 1814, pp. 4-5.
[58] Malthus, Inquiry into the Nature and Progress of Rent, London, 1815, [p. 49 noot].
[59] ‘De arbeiders, die tegen stukloon werken, vormen waarschijnlijk 4/5 van alle fabrieksarbeiders.’ Reports of Inspectors of Factories, April 30, 1858, p. 9.
[60] ‘De productiviteit van zijn spinmachine wordt nauwkeurig gemeten en de loonvoet voor de daarmee verrichte arbeid daalt met de toeneming van de productiviteit, zij het niet in dezelfde verhouding.’ Ure, t.a.p., p. 317. Deze laatste apologetische draai wordt door Ure zelf weer weggenomen. Hij geeft toe dat een verlenging van de mule een zekere vergroting van de hoeveelheid arbeid meebrengt. De hoeveelheid arbeid neemt dus niet in die mate af als waarin de productiviteit toeneemt. Verder schrijft hij: ‘Door deze vergroting neemt de productiviteit van de machine met 1/5 toe. Wanneer dit gebeurt, zal de spinner niet meer hetzelfde loontarief krijgen als voordien, maar aangezien dit tarief niet in de verhouding 1/5 zal dalen, zal de verbetering van de machine voor ieder aantal arbeidsuren zijn in geld uitgedrukte inkomsten vergroten’, maar - want er is een maar bij - ‘deze uiteenzetting behoeft nog enige aanvulling... de spinner moet van zijn extra verdiende 6d. iets meer betalen voor jeugdige hulp, hetgeen weer gepaard gaat met vervanging van ouderen’ (t.a.p., pp. 320, 321), wat bepaald niet een tendentie tot verhoging van het arbeidsloon inhoudt.
[61] H. Fawcett, The Economic Position of the British Labourer, Cambridge and London, 1865, p. 178.
[62] In de Londense Standard van 26 oktober 1861 staat een bericht over een proces van de firma John Bright & Co. voor de vrederechter van Rochdale ‘om een vervolging in te stellen tegen de vertegenwoordigers van de Carpet Weavers Trades Union wegens intimidatie. De vennoten Bright hadden nieuwe machines ingevoerd, die 240 yard tapijt produceerden in dezelfde tijd en met dezelfde arbeid (! -M.) als vroeger nodig was om 160 yard te produceren. De arbeiders bezaten geen enkele aanspraak op aandeel in de winsten, die voortvloeien uit de door hun werkgevers verrichte investeringen in mechanische verbeteringen. Daarom kwam de firma Bright met het voorstel het loontarief te verlagen van 11/2d. per yard tot 1d., waardoor de ontvangsten van de arbeiders voor dezelfde hoeveelheid arbeid precies gelijk zouden blijven. Maar er had een nominale loonsverlaging plaatsgehad, waarvan, zo beweerden de arbeiders, zij niet op de juiste wijze op de hoogte waren gebracht.’
[63] ‘In hun streven het arbeidsloon op peil te houden trachten de vakverenigingen een aandeel te krijgen in de winst, die voortvloeit uit de verbetering van de machines! (Quelle horreur! -M.) ... zij vragen hogere lonen omdat de arbeid verkort is... anders gezegd: zij streven er naar een belasting te heffen op de industriële vooruitgang.’ On Combinaflon of Trades, London, 1834 (nieuwe uitgave), p. 42.