Geschreven: 1965 en 1967
Bron: Uitgave van Xeno 1977, i.s.w. met de Henk Sneevliet Stichting (IKB) en L. Lesoil Stichting (RAL)
Vertaling: Theo Wiering
Deze versie: Kleine aanpassingen van spelling en punctuatie
Transcriptie: Adrien Verlee
HTML: Adrien Verlee en Maarten Vanheuverswyn, voor het Marxists Internet Archive, mei 2005
1 Basisopvattingen over de bureaucratie
Ontstaan van het verschijnsel bureaucratie
De dialectiek der gedeeltelijke verworvenheden
Wat betekent de dialectiek der gedeeltelijke verworvenheden?
De bureaucratische voorrechten
De verbureaucratisering van de arbeidersstaten
Enkele voorbeelden van foute oplossingen
Ontstaan van het verschijnsel bureaucratie
De revolutionair-marxistische oplossingen
2 Historische ervaringen met het probleem van de bureaucratie in de arbeidersbeweging
Analyse van de Parijse Commune door Marx
De parallel van Kautsky
De polemiek van Trotski tegen Lenin over diens opvattingen van partijorganisatie
De strijd van Rosa Luxemburg tegen de Duitse vakbondsbureaucratie
De verklaring van Lenin voor het verraad van de sociaaldemocratie
De trotskistische theorie van de ontaarding van de sovjetarbeidersstaat
De Cubaanse revolutie
De revolutionair-marxistische oplossingen
3 De bureaucratie in de arbeidersstaten
De algemene problematiek van de overgangsmaatschappijen
Oorsprong van de bureaucratische ontaarding in de arbeidersstaten
a Het fractieverbod in de bolsjewistische partij
b Invoering van het principe van de eenpartijheerschappij
c Het rentabiliteitsprincipe in de ondernemingen
De aard van de bureaucratie in de arbeidersstaten
De noodzaak van de politieke revolutie in de arbeidersstaten
De bureaucratie: maatschappelijke laag of klasse
Het marxisme levert in wezen een verklaring van de geschiedenis en ontwikkeling der maatschappijen op grond van de betrekkingen en conflicten tussen de maatschappelijke groepen. Het marxisme van de 19e eeuw heeft zich volledig geconcentreerd op de studie van de fundamentele groep, d.w.z. op de maatschappelijke klasse die haar wortels in het productieproces heeft. Het marxisme van de twintigste eeuw was echter gedwongen de betekenis te begrijpen van die groepen die geen klassen zijn, die geen wortels in het productieproces hebben, maar die toch een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van onze maatschappij en in de overgangsmaatschappij tussen kapitalisme en socialisme.
Onder deze, laten we zeggen secundaire, groepen neemt die van de bureaucratie zonder twijfel de belangrijkste plaats in. Het marxisme van de 20ste eeuw moest het probleem der bureaucratie onderzoeken, omdat dit probleem, dat rond 1898-1899 in de arbeidersbeweging opdook, zich steeds scherper voordeed en op ideologisch gebied een steeds grotere betekenis kreeg. De theoretici konden dit probleem aan de orde stellen en analyseren, doordat dit bijverschijnsel zich reeds in het bestaan en in de praxis van de arbeidersorganisaties voorgedaan heeft.
Deze inleidende uiteenzetting zal de beide fundamentele kanten van het probleem scheiden: het theoretische en het historische aspect. We zullen proberen de volgende vragen te beantwoorden:
- Wat is de arbeidersbureaucratie? Hoe ontstaat zij en hoe ontwikkelt zij zich? Hoe kan zij afsterven?
- Hoe heeft dit verschijnsel zich concreet in de geschiedenis van de arbeidersbeweging voorgedaan?
- Hoe hebben de verschillende richtingen van de arbeidersbeweging tegenover dit nieuwe probleem gestaan en wat was hun antwoord hierop?
Het probleem van de bureaucratie in de arbeidersbeweging manifesteert zich rechtstreeks als het probleem van het apparaat der arbeidersorganisaties: als het probleem van de vrijgestelden van de kleinburgerlijke intellectuelen die in de arbeidersorganisaties als midden- en hoger kader leidinggevende functies verkrijgen.
Zolang de arbeidersorganisaties tot zeer kleine groepen, politieke sekten of getalsmatig zeer zwakke zelfbeschermingsverenigingen beperkt zijn, is er geen apparaat, zijn er geen vrijgestelden en kan het probleem dus niet optreden. In dit stadium kan men zich hoogstens afvragen wat de betrekkingen zijn tot de kleinburgerlijke intel1ectuelen die hun hulp aanbieden bij de ontwikke1ing van deze embryonale arbeidersbeweging.
Maar men kan zich de opkomst van de arbeidersbeweging, het ontstaan van massale politieke of vakbondsorganisaties niet voorstellen zonder het ontstaan van een apparaat van vrijgestelden. Wie echter de begrippen apparaat en functionarissen gebruikt, spreekt al van het potentiële verschijnsel van verbureaucratisering. Zo zien we dat reeds in het begin een van de belangrijkste oorzaken van de verbureaucratisering aanwezig is.
De arbeidsdeling in de kapitalistische maatschappij schuift het proletariaat de lichamelijke arbeid toe en de andere maatschapppelijke klassen het verwerven en de productie van de cultuur. Door een vermoeiende, zowel lichamelijk als geestelijk uitputtende arbeid kan het proletariaat als geheel niet van de laatste resultaten van de wetenschap kennisnemen en deze verwerken. Evenmin kan het een voortdurende politieke en maatschappelijke activiteit ontplooien. [1] De plaats van het proletariaat in het kapitalistische stelsel heeft een culturele en wetenschappelijke onderontwikkeling ten gevolge.
Het volledige verdwijnen van het apparaat in de arbeidersbeweging zou haar veroordelen tot een middelmatig en primitief optreden. Haar overwinning zou zich vergeleken bij de verworvenheden van de kapitalistische wereld als een culturele en maatschappelijke teruggang manifesteren. Het socialisme, de bevrijding van het proletariaat, is echter slechts denkbaar als de werkelijke verworvenheden van de natuur- en maatschappijwetenschappen uit de voorsocialistische wetenschap volledig worden verwerkt.
De ontwikkeling van de arbeidersbeweging maakt een apparaat [2] en functionarissen zonder meer nodig. De functionarissen trachten door een bepaalde specialisatie in de leemte te voorzien, die binnen de arbeidersklasse door het proletarische bestaan ontstaan zijn.
Men kan zeker grofweg zeggen dat met deze nieuwe specialisatie de bureaucratie ontstaat: zodra enige mensen zich beroepsmatig en voortdurend met politiek en vakbonden bezighouden brengt dit de mogelijkheid van de ontwikkeling van bureaucratie en verbureaucratisering met zich mee.
Deze specialisatie roept op een lager niveau verschijnselen van de fetisjering en verdinglijking op. In een op arbeidsdeling, op overmatige differentiatie van de taken gebaseerde maatschappij, waarin het werk tot levenslang dezelfde bewegingen veroordeelt, vindt men in het gedrag van de arbeiders de ideologische weerspiegeling daarvan: ze neigen ertoe hun activiteit als een doel op zichzelf te beschouwen. Zo worden ook de structuren van de organisaties, die aanvankelijk gedacht waren als middel, spoedig als doel op zich beschouwd. Dat geldt bovenal voor hen die rechtstreeks en nauw met deze organisaties verbonden zijn, die zich ermee vereenzelvigen, die zich er voortdurend in bewegen, voor hen die het apparaat vormen: de vrijgestelden, de toekomstige bureaucraten.
We begrijpen nu wat aan het totstandkomen van de arbeidersbureaucratie ideologisch en psychologisch ten grondslag ligt: het verschijnsel van de dialectiek der gedeeltelijke verworvenheden.
Wij moeten als materialisten de directe materiële belangen in onze beschouwingen betrekken. Achter het probleem van de bureaucratie steekt dat van de materiële voorrechten en van de verdediging van deze voorrechten.
Wil men echter de oorsprong en de ontwikkeling van het probleem begrijpen, dan zou het al te gemakke1ijk zijn zich te beperken tot het gezichtspunt van de verdediging van materiële voorrechten. Het beste tegenvoorbeeld is de ontwikkeling van de bureaucratie in de communistische partijen die niet aan de macht zijn (Frankrijk, Italië of in halfkoloniale landen als Brazilië), ofschoon deze verschijnselen zich in een bepaalde periode (de ergste periode van het stalinisme) zelfs hier in grote mate voordeden. Tegenwoordig zijn de inkomens van de vrijgestelden in de communistische massapartijen niet hoger dan die van de arbeiders en zij vormen geen materiële voorrechten die verdedigd moeten worden. Daarentegen komt het verschijnsel van de dialectlek der gedeeltelijke verworvenheden volledig naar voren: de ge1ijkstelling van de doelstellingen en de middelen van de bureaucraat met de organisatie, van het historische doel met de organisatie. Deze gelijkstelling wordt daarbij tot diepere oorzaak van een conservatief gedrag, dat in scherpe tegenstelling kan geraken met de belangen van de arbeidersbeweging.
De dialectiek van de gedeeltelijke verworvenheden komt tot uiting in het gedrag van hen die de overwinning in de strijd van de arbeiders om de macht in de kapitalistische landen minder belangrijk vinden dan de verdediging van de bestaande arbeidersorganisaties. Op het internationale vlak achten zij de uitbreiding van de wereldrevolutie en de ontwikkeling van de koloniale revolutie van minder belang dan de statische verdediging van de Sovjet-Unie en de arbeidersstaten. Deze mensen gedragen zich alsof de elementen van arbeidersdemocratie binnen de kapitalistische wereld en het bestaan van arbeidersstaten doel op zichzelf zouden zijn, als zouden deze verworvenheden reeds de voleindiging van het socialisme zijn. Zij gedragen zich alsof iedere nieuwe verworvenheid van de arbeidersbeweging absoluut en dwingend ondergeschikt gemaakt moet worden aan de reeds bestaande. Dit leidt tot een fundamenteel conservatieve mentaliteit.
De beroemde zin in het Communistisch Manifest: De proletariërs hebben niets te verliezen dan hun ketenen heeft een zeer diepe grond. Men moet deze zin beschouwen als een marxistische grondstelling. Hij betekent: het proletariaat heeft als functie de communistische bevrijding van de maatschappij, omdat de proletariërs niets bezitten wat zij moeten verdedigen. Zodra dit niet meer voor honderd procent geldt, zodra een deel van het proletariaat (hetzij de arbeidersbureaucratie, hetzij de in het proletariaat van de ontwikkelde landen ontstane arbeidersaristocratie) een organisatie of een levenspeil bezit die het oorspronkelijke nulpunt, het niets, overschreden hebben, bestaat het gevaar dat zich een nieuwe mentaliteit ontwikkelt. Het is niet meer waar dat het proletariaat niets meer te verdedigen heeft. Bij iedere nieuwe actie moet men het voor en tegen afwegen. Brengt de voorgenomen actie niet het gevaar mee dat er geen resultaten worden bereikt, maar verworvenheden verloren gaan?
Daar lag, al voor de Eerste Wereldoorlog, de eigenlijke wortel van het bureaucratische conservatisme in de sociaaldemocratische beweging. En daarin lag ook de oorzaak van de verbureaucratisering van de arbeidersstaten, zelfs nog voor de extreme vorm waarin de bureaucratie ontaardde in het stalinistische tijdperk.
Deze dialectiek van de gedeeltelijke verworvenheden moet opgevat worden als echt dialectisch, d.w.z. geen schijnbare, door een formule op te lossen tegenstelling. Het gaat hier om een echte, op werkelijke problemen berustende, dialectische tegenstelling. Het bureaucratische conservatisme, dat de revolutionaire strijd in de kapitalistische landen afwijst en wel onder het voorwendsel dat deze de bestaande verworvenheden in gevaar brengt, weigert de revolutie internationaal verder te voeren. Al is dit conservatisme ook zeker schadelijk voor de belangen van het proletariaat en van het socialisme, toch is het uitgangspunt van deze houding, de noodzaak om het verworvene te verdedigen, een werkelijk probleem.
Wie niet in staat is de bestaande verworvenheden te verdedigen zal nooit nieuwe tot stand brengen (Trotski). Maar het is verkeerd om van tevoren aan te nemen, en hierin schuilt het conservatisme, dat iedere belangrijke sprong voorwaarts van de revolutie, nationaal of internationaal, automatisch de vroegere verworvenheden zou bedreigen. Deze houding kenmerkt het eigenlijke en permanente conservatisme van zowel de reformistische als de stalinistische bureaucratieën.
Deze dialectiek van de gedeeltelijke verworvenheden vormt samen met het verschijnsel van de fetisjering in een op overdreven arbeidsdeling gebaseerde maatschappij een van de diepste oorzaken van neiging tot verbureaucratisering. Deze neiging is onverbrekelijk verbonden met de ontwikkeling van de massale arbeidersbeweging in dit historische tijdperk van het verval van het kapitalisme en van de overgang naar de socialistische maatschappij. De conclusie luidt: het werkelijke probleem bestaat niet uit de afschaffing van de bureaucratie door decreten of magische formules. Het bestaat uit haar stapsgewijze laten afsterven door het scheppen van de beste objectieve en subjectieve voorwaarden die het langzame verdwijnen bewerken van de kiemen van deze, in de tegenwoordige historische fase overal in de maatschappij en in de arbeidersbeweging aanwezige, verbureaucratisering.
Men mag natuurlijk ook niet vervallen in de tegenovergestelde fout van het vulgaire materialisme en het probleem uitsluitend terugbrengen tot meer verwijderde sociologische oorzaken, waarbij men het volledig van zijn materiële onderbouw losmaakt. De neiging tot conservatisme van de leiding en de vrijgestelden van arbeidersorganisaties hangt ook samen met de materiële voordelen en voorrechten die deze functies met zich meebrengen. Deze maatschappelijke voorrechten zijn gelijktijdig autoriteits- en machts voorrechten waaraan de mensen grote betekenis toekennen.
a Als men het probleem in zijn oorspronkelijke vorm bekijkt, als men dus uitgaat van de apparaten der eerste arbeidersorganisaties, de vakbonden en de sociaaldemocratische partijen voor de Eerste Wereldoorlog, dan kwamen de bureaucratische voorrechten op tweeërlei wijze tot uiting:
- Voor arbeiders en arbeiderszonen betekende toen het verlaten van het productieproces om vrijgesteld te worden, in het bijzonder in de toenmalige omstandigheden (werkdag van 12 uur met alle gevolgen, volkomen sociale onzekerheid enz.), naast een ontegenzeggelijke maatschappelijke vooruitgang, zeker ook een individuele emancipatie. Niettemin kwam men niet in een ideale situatie. Men kon noch van verburgerlijking, noch van verandering in een bevoorrechte maatschappelijke laag spreken. De eerste secretarissen van de arbeidersorganisaties brachten een groot deel van hun leven in de gevangenis door en leefden in meer dan bescheiden materiële omstandigheden. Maar toch hadden zij het in economisch en maatschappelijk opzicht beter dan de arbeiders in die tijd.
- Psychologisch en ideologisch is het voor een overtuigde socialist of communist duidelijk veel aangenamer de hele dag voor zijn ideeën en doel te strijden dan urenlang mechanische bewegingen in een bedrijf uit te voeren en te weten dat men daarmee in laatste instantie bijdraagt in de verrijking van de klassentegenstander. Het valt niet tegen te spreken dat het verschijnsel van de maatschappelijke vooruitgang de drijvende kracht van een kiem van verbureaucratisering in zich heeft: wie een post bezet wil deze behouden. Dat leidt ertoe dat vrijgestelden hun post verdedigen tegen allen die hen door het rouleersysteem zouden willen vervangen.
b De maatschappelijke voorrechten, die aanvankelijk materieel slechts van beperkte betekenis zijn, nemen toe wanneer deze massaorganisaties machtsposities binnen de kapitalistische maatschappij bezetten. Men moet dan parlementariërs, gemeenteraadsleden of vakbondssecretarissen benoemen die op hoger niveau kunnen onderhandelen met de werkgeversverenigingen en daardoor tot op zekere hoogte met hen kunnen omgaan. Dit geldt ook als men redacteuren moet aanstellen voor de eigen pers. Evenals voor al degenen die in vele soortgelijke activiteiten de arbeidersorganisaties vertegenwoordigen binnen een beweging die op alle terreinen werkt. De beweging probeert op alle maatschappelijke gebieden in te grijpen en in zekere mate al deze activiteiten tot zich te trekken.
Er is ook hier een echte dialectiek die zich niet terug laat voeren op een banale tegenstelling. Als bijvoorbeeld de arbeidersbeweging een aantal kranten bezit en dienovereenkomstig veel redacteuren nodig heeft, bevindt zij zich in een echt dilemma. Neemt zij zich de door Marx opgestelde regel tegen de bureaucratie ter harte en beperkt zij de lonen van de vrijgestelden op het peil van een gekwalificeerde arbeider, dan loopt zij het gevaar een negatieve keus te maken met betrekking tot de beroepskwalificatie van de redacteuren. De politiek meest bewuste mensen zullen de regel van Marx accepteren, maar de meest begaafden, die elders veel meer kunnen verdienen, komen voortdurend in de verleiding zich hierdoor te laten meeslepen. Hoe minder zij politiek overtuigd zijn, des te meer dreigen zij tot het kleinburgerdom te vervallen waardoor zij voor de arbeidersbeweging verloren zijn.
Dit uitvalproces geldt in gelijke mate voor een aantal andere beroepen. In gemeenten die door de arbeidersbeweging bestuurd worden, komt hetzelfde probleem voor bij architecten, ingenieurs en artsen. De strikte toepassing van de regel van Marx brengt in de meeste gevallen het gevaar mee allen uit te schakelen wier politieke bewustzijn onvoldoende ontwikkeld is.
Binnen de kapitalistische maatschappij, die haar eigen morele waarden en eigen invloedssferen heeft, is het onmogelijk een ideale communistische maatschappij tot stand te brengen, zelfs niet binnen de arbeidersbeweging. Men kan haar verwezenlijken binnen een uitzonderlijk bewust kader van revolutionairen. Maar in een getalsmatig sterke arbeidersbeweging is binnen de burgerlijke democratie de wederzijdse doordringing met de kapitalistische maatschappij onvermijdelijk. De verleidingen van de kapitalistische maatschappij zijn sterk en het toepassen van communistische regels wordt steeds moeilijker. Dan duikt de neiging tot verbureaucratisering op. De maatregelen die de negatieve gevolgen van bevoorrechte posities moesten voorkomen verdwijnen. De weg tot verbureaucratisering komt steeds meer open te liggen.
c In de laatste historische fase kan de dialectiek binnen bepaalde grote arbeidersorganisaties zelfs tot de laatste consequentie voeren. Het kan hierbij komen tot een volledige verandering in de politieke oriëntatie, tot een bewuste integratie in de burgerlijke maatschappij en tot klassensamenwerking.
De wortels van de bureaucratie vertakken zich snel. Een deel van de leiders werkt bewust samen met de bourgeoisie en past zich in de kapitalistische maatschappij in. De door het socialistische bewustzijn tegen de verbureaucratisering opgeworpen hindernissen verdwijnen; de voorrechten van de vrijgestelden vermeerderen zich; de sociaaldemocratische parlementariërs dragen niet langer een deel van hun inkomen af aan hun organisatie en nemen geen genoegen met het inkomen van een vrijgestelde. Zij vormen in de arbeidersklasse een kiezersklantenkring. Vanaf dit tijdstip kan de bureaucratische ontaarding alleen nog maar sterker worden.
In de overgangsperiode stelt men bij de verbureaucratisering van de arbeidersstaten een proces in drie fasen vast. Dit proces verloopt parallel aan dat in arbeidersbewegingen.
a Eerst bestaat er alleen het voorrecht van de autoriteit en de politieke voordelen, die uit het machtsmonopolie binnen het staatsapparaat voortkomen;
b dan ontstaan, vooral in een achtergebleven land, zowel materiële als culturele bureaucratische voorrechten;
c tenslotte doet zich de volledige bureaucratische ontaarding voor als de leiding niet meer tegen deze verschijnselen strijdt, maar ze bewust accepteert, zich er naar voegt, zelf de motor wordt van dit verschijnsel en de voorrechten probeert te vergroten.
Men loopt het gevaar bij de afschuwelijkste vormen der sovjetbureaucratie in de stalinistische periode te belanden:
- Als voorbeeld de vaste bankrekeningen. Een aantal bevoorrechten kon uitgeven zoveel zij wilden en van hun rekening betalen. De rekening werd steeds weer tot hetzelfde bedrag aangevuld. De enige grens van de uitgaven lag bij het relatieve warentekort. Voor deze bevoorrechten werd op deze manier het communisme werkelijkheid binnen een economisch achtergebleven maatschappij. In de na-stalinistische literatuur van de Sovjet-Unie werden in kranten en tijdschriften concrete gevallen genoemd van kunstenaars en natuurlijk ook van politieke leiders die dit voorrecht genoten hadden.
- Een tweede aspect van deze monsterlijke voorrechten is niet minder frappant, namelijk de speciale winkels. Dit in het stalinistische tijdperk ontstane instituut van speciale winkels bestond in de meeste arbeidersstaten tot 1956-57. De partijfunctionarissen hadden de beschikking over bijzondere, voor de bevolking zorgvuldig verborgen, winkels. Zij bevonden zich in naar buiten toe als huis gecamoufleerde gebouwen die zij slechts mochten betreden. Niemand wist dus van de aanwezigheid van deze winkels, waarin men alle goederen vinden kon die toentertijd voor de bevolking nog onbereikbaar waren en die meestal uit imperialistische landen werden ingevoerd. Er was een nauwkeurige hiërarchie onder de verschillende staats- en partijfunctionarissen die toegang hadden tot deze winkels. Sommigen moesten de volle prijs betalen. Anderen, die hoger stonden in de bureaucratische rangorde, betaalden slechts de helft. De hoogst geplaatsten van de bureaucratie, de bezitters van de beroemde vaste bankrekeningen, konden gratis uitkiezen wat ze wilden hebben.
In de periode 1947-48, een tijd van gebrek en ellende in de arbeidersstaten, ontvingen bureaucraten in landen als Oost-Duitsland pakketten uit de Sovjet-Unie. Het is werkelijk komisch te zien met welk een pijnlijke nauwkeurigheid de hiërarchie bij de samenstelling van de pakketten gehandhaafd werd: al naar hun rang kregen de bureaucraten meer of minder grote pakketten, met zijden of wollen kousen, met boter of reuzel enz.
Het is belachelijk, of liever tragikomisch als tijdens een hongersnood de hiërarchie van de materiële voorrechten door de bureaucratische mentaliteit tot een dwingend principe verheven wordt. Maar het is slechts logisch dat zich zelfs in zulke gevallen de werkelijk karakteristieke ontaardingsverschijnselen voordoen.
Uit dit summiere onderzoek van het probleem van de verbureaucratisering moet men voor alles de volgende conclusie trekken: men moet twee soorten verschijnselen scherp onderscheiden en zich ervoor hoeden dat men ze op misleidende wijze aan elkaar gelijkstelt.
- De potentiële neigingen van een beginnende bureaucratisering, kiemvormen die beslist onlosmakelijk verbonden zijn met de ontwikkeling van een arbeidersbeweging als zij een bepaalde getalsmatige omvang en een bepaalde macht bereikt. Zulke neigingen zijn in een geïsoleerde arbeidersstaat vrijwel onvermijdelijk.
- De volledig ontwikkelde bureaucratische neigingen die tot een volledige ontaarding leiden, zoals men ze in de verschillende reformistische en stalinistische partijen en de sovjetstaat aantreft.
Onderscheidt men de wezenlijke trekken van deze beide verschijningsvormen niet of, wat nog erger is, bestrijdt men alle organisatievormen die deze kiemen bevatten, onder het voorwendsel dat zij zonder meer uitlopen op een extreme ontaarding, dan leidt men de arbeidersbeweging op dood spoor in plaats van haar de dialectische tegenstelling, waarin zij zich bevindt, duidelijk te maken. Men kan dan nog slechts de conclusie trekken: de zelfemancipatie van het proletariaat is onmogelijk. Dat leidt er echter tenslotte slechts toe dat men arbeidersbeweging in een nog slechtere positie brengt en haar in de strijd voor zelfbevrijding hindert.
a Deze uiterste verwarring kenmerkt verschillende ultralinkse groepen (die overigens eerder rechts zijn, dan ultralinks!): voor enige van deze groepen ligt de oplossing in de bewering dat alle kwaad voortkomt uit de aanwezigheid van een apparaat en van vrijgestelden. Volgens hun opvatting moet men tegen het bestaan van beroepsrevolutionairen strijden. De zin in de eerste beroepsrevolutionair die binnen de arbeidersbeweging opdook, stak reeds Stalin vat de kern van hun stellingen samen. Men moet zich bijgevolg afvragen wat de beweging zou zijn zonder vrijgestelden, niet in een ideale maatschappij, maar in de kapitalistische maatschappij zoals zij is. Een arbeidersbeweging die niet zou trachten proletarische beroepsrevolutionairen voort te brengen, die uit de arbeidersklasse voortgekomen en nauw met haar verbonden zijn, zou zich niet boven het primitiefste niveau van de eerste verdedigingsorganisaties van de arbeidersklasse kunnen verheffen. Zij zou zich volledig van de moderne wetenschappen van de geestes-, zowel als van de natuur wetenschappelijke disciplines afgesneden zijn; zij zou door haar politieke en economische onvermogen slechts voor de meest directe en spontaan ontstane eisen kunnen strijden. Een dergelijke beweging zou klaarblijkelijk niet in staat zijn het proletariaat te bevrijden, het kapitalisme omver te werpen en zo de weg naar een socialistische maatschappij te openen.
De geschiedenis heeft getoond dat deze oplossing de onwaarschijnlijkste van alle is. Er is in de wereld geen enkel voorbeeld van een land waarin de arbeidersbeweging zich na dozijnen ervaringen nog verder vastklampt aan dit niveau van primitiviteit uit angst dat ze later mogelijkerwijs bureaucratisch zou kunnen ontaarden.
b In de praktijk dreigt zich veeleer de andere kant van het alternatief door te zetten. Wanneer men geen vrijgestelden, geen beroepsrevolutionairen wil hebben, wanneer men geen keuze en systematische opleiding van proletarische elementen tot een zeer hoog niveau wil toelaten, dan vallen de arbeidersorganisaties onvermijdelijk in handen van kleinburgerlijke of burgerlijke intellectuelen die zich volledig van haar meester maken. Binnen deze organisaties reproduceren zij het wetenschaps- en cultuurmonopolie dat zij reeds in de kapitalistische maatschappij bezitten. Op deze manier komt de echte tegenstrijdigheid weer te voorschijn, die door deze groepen niet begrepen wordt: het echte dilemma in de kapitalistische maatschappij ligt niet in de keus tussen een organisatievorm die vrij is van iedere verbureaucratiserings kiem èn een vorm die deze kiemen in zich draagt. In werkelijkheid is er slechts de volgende keuze:
- of men ontwikkelt een feitelijke arbeidersautonomie, waarbij het gevaar bestaat dat verbureaucratiserend potentieel aanwezig blijft;
- of men laat de arbeidersorganisatie in handen van de burgerlijke ideologie en haar intellectuelen.
Talrijke historische voorbeelden bevestigen het laatste aspect: pseudo-arbeidersorganisaties zijn tijden lang in handen van de bourgeoisie gebleven. Er was geen voldoende arbeidersautonomie of slechts tekortschietend organisatietalent of men beging de ideologische fout te weigeren om in deze organisaties boven een bepaald stadium uit te gaan.
Het is overigens verwonderlijk dat de verdedigers van deze theorie het gevaar onderkennen dat door het apparaat ontstaat (dat ook feitelijk aanwezig is), maar aan de andere kant niet begrijpen dat arbeiders die niet vrijgesteld zijn en onder invloed van de kapitalistische maatschappij staan, veel vatbaarder zijn voor de heersende ideologie. Deze ideologie is niets anders dan de ideologie van de heersende klasse. De oorzaak van de grotere vatbaarheid: de lichamelijke arbeid maakt van een werkdag van acht of negen uur, reistijd niet inbegrepen, de intellectuele en culturele emancipatie een stuk moeilijker.
Een arbeidersorganisatie waarin slechts arbeiders zijn, die dagelijks in de productie werken, is relatief gemakkelijk te beïnvloeden door de burgerlijke ideologie. Een organisatie waarin voortdurende inspanningen ondernomen worden om de meest bewuste en revolutionaire arbeiders op te leiden, op te voeden en hen van de slavernij van de kapitalistische arbeid los te maken door hen in de school van de beroepsrevolutionairen te stalen, is minder gemakkelijk beïnvloedbaar.
c Een ander voorbeeld van voorgestelde foutieve oplossingen, die in werkelijkheid voortkomen uit een volledig niet-begrijpen van het probleem, leverde de groep Socialisme of barbarij. Men moet om de verbureaucratisering van de arbeidersstaat te voorkomen onmiddellijk na de revolutie alle loon- en salarisverschillen opheffen. Ook dit voorstel berust op het onbegrip voor de eigenlijke moeilijkheid. Waartoe zou zo een maatregel namelijk leiden? Indien men in een door materiële schaarste beheerste maatschappij van vandaag op morgen alle loon- en salarisverschillen zou opheffen, dan zou men daarmee vrijwel een zeer groot deel van de prikkels afschaffen, die de mensen tot verhoogde kwalificering brengen. Wanneer een culturele en beroepskwalificering op geen enkele wijze een verbetering van de levensomstandigheden met zich meebrengt, dan beperkt men het streven naar kwalificering tot de meest bewuste elementen die de objectieve noodzaak van de verheffing van het culturele en beroepsniveau begrepen hebben. Het aantal mensen dat ernaar streeft zich te kwalificeren zou dan veel kleiner zijn, dan in een overgangsmaatschappij waarin deze materiële prikkel van inkomensverschillen wel behouden zou blijven. De vooruitgang van de productiekrachten zou dientengevolge langzamer zijn. De goederenschaarste zou langer duren en het resultaat zou precies het tegendeel zijn van wat ervan gehoopt werd. De objectieve voorwaarden voor de ontwikkeling van de bureaucratie, die voortkomen uit de onderontwikkeling van de productiekrachten èn uit de culturele onderontwikkeling van het proletariaat, zouden veel langer aanhouden. Houdt men echter integendeel een zekere differentiatie van de lonen en salarissen in stand, dan bespoedigt men de kwalificering. Hierdoor is ook het ontstaan van materiële voorwaarden mogelijk, die het afsterven van de voorrechten en van de tendens tot verbureaucratisering bevorderen.
Bovendien is dit voorbeeld van grote betekenis, omdat het in feite om een dialectische gang van zaken gaat: de oplossing moet dus ook dialectisch zijn.
a Omdat er in zijn tijd nog niet genoeg historische ervaringen opgedaan waren, kon Marx niet alle aspecten van het probleem van de verbureaucratisering precies begrijpen. Hoewel hij slechts met één enkele ervaring van een arbeidersstaat, de Parijse Commune, die slechts enkele maanden standhield, geconfronteerd was, heeft hij niettemin met een geniale blik in de toekomst daaruit twee zeer eenvoudige en diepgaande regels afgeleid. Zij houden bijna alle, ook nu nog door de arbeidersbeweging tegen verbureaucratisering aanbevolen, remedies in:
- Strijd tegen de materiële voorrechten en de overdreven inkomensverschillen; met name mogen de politieke functionarissen van de arbeidersstaat geen hoger inkomen hebben dan de geschoolde arbeiders. Marx voegt eraan toe dat dit in de eerste plaats een preventieve maatregel is om te verhinderen dat bepaalde onbetrouwbare elementen alleen uit carriëre zucht streven naar openbare functies als middel voor de verbetering van hun maatschappelijke positie.
- De tweede regel luidt dat de op alle niveaus gekozenen niet alleen zijn onderworpen aan de verkiezing, maar ook aan de terugroepbaarheid. Dat moet men aanvullen met het door Lenin geëiste rouleersysteem. Op die manier kan stap voor stap de staat afsterven, wanneer eenmaal de klassen verdwenen zijn en iedere burger concrete ervaringen met de economische en staatsleiding opgedaan zal hebben.
b De revolutionair-marxistische oplossing van het probleem vloeit voort zowel uit de leninistische theorie van de partij en uit de trotskistische theorie van de arbeidersstaat, als uit de bewuste rol van de voorhoede in de leiding van een arbeidersstaat bij de strijd tegen de bureaucratie. Men moet glashelder het objectieve probleem zien: er zijn kiemen van bureaucratisering aanwezig. Men moet tegelijker tijd begrijpen welke middelen in de strijd tegen deze neiging het doeltreffendst zijn en hoe men haar onder de meest verschillende materiële en subjectieve omstandigheden zo ver mogelijk kan terugdringen.
Aangaande de partij moest Lenin zelf binnen enkele jaren weliswaar geen zelfkritiek maar een zekere verdieping van zijn opvattingen (zoals die in Wat te doen? ontwikkeld werden) aanbrengen, nadat de Russische arbeidersbeweging (na de revolutie van 1905) haar eerste revolutionaire ervaring met een massa-activiteit opgedaan had. In werkelijkheid bestaat de leninistische theorie van de partij uit twee elementen: enerzijds uit wat Lenin in Wat te doen? in het begin van de eeuw over de opbouw van de kern der illegale revolutionaire partij heeft geschreven, anderzijds wat hij schreef na de eerste revolutionaire massa-ervaring van het sovjetproletariaat, na de ervaring met de raden, vakbonden en massapartijen. Men moet beseffen dat er zowel voorhoedepartijen nodig zijn, die slechts minderheidspartijen kunnen zijn. [3]
De voorhoede-organisatie moet in de massa geïntegreerd zijn zonder haar te vervangen en zonder taken op zich te nemen, die slechts door de massa zelf verwerkelijkt kunnen worden. De gedachte dat de bevrijding van het proletariaat slechts het werk van het proletariaat zelf kan zijn mag in de praktijk noch in de theorie vervangen worden door de idee dat de revolutionaire partij geroepen zou zijn het proletariaat te bevrijden, de arbeidersstaat eerst in haar eigen naam in de plaats van het proletariaat en, onder bepaalde historische omstandigheden, zelfs tegen het proletariaat in tot stand te brengen.
In de dialectische verhouding tussen voorhoede en massa moet men, om te begrijpen hoe de revolutionaire partij en de massa van het proletariaat zich tot elkaar moeten verhouden, er de nadruk op leggen dat bepaalde historische taken slechts met de bewuste steun van de meerderheid van het proletariaat kunnen worden verwerkelijkt. De ondersteuning van een revolutionaire partij door de massa kan echter slechts plaatsvinden in buitengewone (echter historisch noodzakelijke) momenten. Dit betekent natuurlijk ook dat de partij, zolang er geen revolutionaire situatie bestaat, in de minderheid moet blijven.
In werkelijkheid berust de leninistische theorie van de partij op het volledig begrijpen van deze dialectiek. Daaruit vloeien een bepaalde organisatievorm en een bepaalde visie op het probleem der beroepsrevolutionairen voort. Deze mogen zich niet permanent van de arbeidersklasse losmaken. Zij moeten in het bedrijf terug kunnen keren en worden dan door andere proletariërs vervangen, die eveneens de ervaring van een beroepsrevolutionair doormaken. Zo wordt een echte kringloop van levend bloed tussen de klasse en haar voorhoede tot stand gebracht. Dat is de theorie van het rouleersysteem tussen proletariërs en beroepsrevolutionairen.
c Ditzelfde gaat op voor de arbeidersstaten in de overgangsmaatschappij tussen kapitalisme en socialisme. Vooral Trotski en de trotskistische beweging hebben op deze vragen een antwoord gegeven. Intussen had reeds Lenin verregaande bijdragen geleverd voor een antwoord. In zekere mate was hij zich in de jaren 1921-1922 van deze verschijnselen meer bewust dan Trotski.
De aanzetten tot bureaucratisering of tot de bureaucratische ontaarding zijn in een achtergebleven en geïsoleerde maatschappij onvermijdelijk. Daarentegen is de ontwikkeling van deze bureaucratische misvorming tot een verschrikkelijke ontaarding, zoals men die in het stalinistische tijdperk beleefd heeft, niet onvermijdelijk. In dit geval is de rol van de subjectieve factor weer beslissend. Is de revolutionaire voorhoede zich bewust van verbureaucratisering dan kan zij dit gevaar op alle gebieden bestrijden:
- In de politieke organisatie van de staat zal zij talrijke vormen van arbeidersdemocratie en van direct ingrijpen van de arbeiders in het beheer van de staat tot ontwikkeling brengen.
- Op economisch terrein zal zij zowel het zelfbeheer door de arbeiders, als ook de kwantitatieve en kwalitatieve versterking van de arbeidersklasse bevorderen.
- Op het internationale vlak zal zij de uitbreiding van de revolutie bevorderen om de geïsoleerde positie van de revolutie te doorbreken en daardoor het proces van de bureaucratisering op de meest effectieve manier bestrijden.
Als een nieuwe proletarische voorhoede in een land aan de macht komt zonder moreel en fysiek uitgeput te zijn, dan kan zij, naar mate de internationale revolutie zich uitbreidt, in de beweging voorop gaan. Dat is het derde aspect van de permanente revolutie van Trotski.
We zullen thans onderzoeken hoe het probleem van de bureaucratie historisch in de arbeidersbeweging lag.
We beginnen met de conclusies die Marx uit zijn bestudering van de Parijse Commune getrokken heeft. Het meest karakteristieke van deze eerste poging tot het oprichten van een arbeidersstaat was het streven naar de vernietiging van het permanente staatsapparaat in iedere gecentraliseerde vorm, zoals die door de verschillende bezittende klassen overgeërfd werd (absolute monarchie en daaropvolgende vormen van de burgerlijke staat). De poging om het centrale staatsapparaat te vernietigen was door de leiders van de Commune meer instinctief doorgevoerd dan bewust.
In zijn analyse heeft Marx drie hoofdfactoren uitgewerkt waarvan er twee hierboven genoemd werden:
- Het feit dat de door de Commune betaalde krachten niet meer kregen dan een geschoolde arbeider verdiende;
- De verkiesbaarheid en terugroepbaarheid van deze ambtenaren op verlangen van hun kiezers;
- Het derde punt is door Marx aangestipt en later door Lenin nader uitgewerkt. In deze nieuwe vorm van de staat, die eigenlijk al geen staat meer is, in dit beginnend afsterven dat met het ontstaan van een arbeidersstaat samenvalt, wordt reeds opgeheven wat de burger1ijke staat wezenlijk kenmerkt: de scheiding tussen wetgevende en uitvoerende macht (legislatieve en executieve). Er werd toen reeds geprobeerd een groot aantal arbeiders niet alleen aan wetgevende functies, maar ook aan de uitvoering van wetten te laten deelnemen. Er werd geprobeerd de arbeiders bij werkelijke functies van de machtsuitoefening te betrekken.
Deze eerste benadering van een arbeidersstaat, zoals hij moet zijn, bood tegelijkertijd de mogelijkheid effectieve maatregelen aan te geven voor de strijd tegen de verbureaucratisering. Het begin van het afsterven van het staatsapparaat valt dus samen met dat van de staat zelf. De drie door Marx opgestelde regels zijn ook de grondregels om de gehele democratische structuur voor bureaucratische overheersing te behoeden: ze gelden evengoed voor een structuur van de staat, als voor een structuur van de vakbond of de massapartij.
In ieder geval heeft Marx, wat men kan betreuren of niet, het probleem van de bureaucratie niet volledig kunnen behandelen. Hij heeft namelijk de verbureaucratisering van een arbeidersbeweging niet meegemaakt en helemaal niet die van een arbeidersstaat. Maar de weinige opmerkingen die hij gemaakt heeft, vormden lang de wezenlijke inhoud van de leer van de anti-bureaucratische strijd die na hem door andere marxisten ontwikkeld is.
Aan Kautsky danken wij de tweede bewuste benadering van het probleem.
Aan het eind van de vorige eeuw publiceerde hij een boek over de Oorsprong van het christendom. Het lijkt merkwaardig dit probleem in verband te brengen met dat van de arbeidersbureaucratie. In het laatste deel van zijn werk werpt Kautsky echter bewust de volgende vraag op (en dat is waarschijnlijk de eerste heldere formulering van het probleem): bestaat niet het gevaar dat de arbeidersklasse na haar greep naar de macht deze macht afstaat aan een overheersende bureaucratie? Bestaat niet het gevaar dat zij hetzelfde proces van verbureaucratisering zal doormaken als de katholieke kerk toen deze tot een heersende macht in de maatschappij werd? Kautsky trekt hier een parallel tussen wat in de vierde eeuw gebeurde, toen de katholieke kerk onder Constantijn de Grote staatskerk werd, en wat zich na de overwinning van de arbeidersbeweging zou kunnen voordoen. Deze vergelijking komt natuurlijk niet alleen voort uit de vooruitziende blik van Kautsky.
Engels vergeleek al in zijn inleiding tot de Klassenstrijd in Frankrijk, die rond 1895 werd geschreven, de vervolgingen waaraan de arbeidersbeweging in deze tijd bloot stond met die welke een andere beweging zestienhonderd jaar eerder ondergaan had. Ondanks alle vervolgingen beleefde het christendom de ene overwinning na de andere. Deze beweging van onderdrukten, die door de hogere klassen bestreden werd, veroverde langzamerhand alle maatschappelijke klassen en ging rechtstreeks op de overwinning af.
Engels had dus vele jaren voor Kautsky een parallel tussen christendom en moderne arbeidersbeweging getrokken. Uitgaande van deze beide parallellen pakte Kautsky het [4] probleem aan en hij stelde het, dat zij tot zijn eer gezegd, correct. Hij begreep dat er vanzelfsprekend geen geheel gelijklopende parallellen tussen de katholieke kerk en de arbeidersbeweging waren, maar dat deze echter bij het verkrijgen van macht tegenover een soortgelijk verbureaucratiseringsprobleem komt testaan, als de katholieke kerk toen zij aan de macht kwam.
De antwoorden die Kautsky gevonden heeft zijn zeer leerzaam, zij onderscheiden zich belangrijk van de antwoorden van Marx in zijn geschriften over de Parijse Commune. Ze komen ons tamelijk vertrouwd voor, want ze lijken op de antwoorden die Trotski later gegeven heeft.
Kautsky meent dat de parallel alleen dan juist zou zijn wanneer men in historisch verband van de arbeidersklasse hetzelfde zou kunnen zeggen als van de katholieke kerk. De laatste kwam namelijk aan de macht toen de productiekrachten zich in een neergang bevonden. Onder zulke omstandigheden zou ook voor de arbeidersklasse een verbureaucratisering onvermijdelijk zijn. Het socialisme echter leidt tot een enorme opgang van de productiekrachten, die het volledige verdwijnen van de arbeidsdeling en een omvangrijke revolutie op cultureel gebied ten gevolge heeft. Onder dergelijke omstandigheden van materiële rijkdom en van intensieve culturele ontwikkeling is de overwinning van de verbureaucratisering historisch ondenkbaar.
Het antwoord van Kautsky is globaal juist. Hij slaat slechts een stapje in de redenering over en laat een mogelijkheid buiten beschouwing, die niemand in zijn tijd onder het oog gezien had: wat gebeurt er wanneer de arbeidersklasse de macht niet grijpt in een van de meest ontwikkelde kapitalistische landen, maar in een achtergebleven land? In dit geval zouden de door Kautsky als remmen op de verbureaucratisering opgesomde factoren (materiële overvloed, culturele omwenteling) niet meer aanwezig zijn. De ontoereikende ontwikkeling van de productiekrachten, van de cultuur en louter getalsmatig ook van het proletariaat zou dan een tijdelijke bureaucratische overwinning mogelijk maken.
De derde fase waarin de arbeidersbeweging zich bewust werd van het probleem van de bureaucratie is voor communisten die tegelijk leninist en trotskist zijn, zeer netelig. Zij heeft haar neerslag gevonden in de polemiek tussen Trotski en Lenin over diens theorie van partijorganisatie. In deze polemiek heeft Trotski ongelijk gehad. Dat is historisch gezien onbetwistbaar en Trotski heeft het zelf toegegeven. Als een man als Trotski zich echter vergist, dan bevatten in veel gevallen ook zijn vergissingen iets waars. Gaat men niet van de innerlijke logica van zijn overwegingen uit (die foutief waren) maar van zijn conclusies, dan vindt men een zeer juist voorgevoel waarvan de formulering bijna profetisch klinkt. In het jaar 1903 schreef Trotski dat een theorie die er op uitloopt dat bij de uitvoering van de belangrijkste taken van de revolutie het proletariaat door de partij vervangen wordt, ook het gevaar loopt dat de partij door het Centrale Comité van de partij, het Centrale comité door het secretariaat en het secretariaat door de algemene secretaris vervangen wordt. Dat zou kunnen leiden tot een historische situatie waarin een enkele mens belast zou worden met de opdracht de grote taken van de revolutie te verwezenlijken.
Maar in het stalinistische tijdperk is deze theorie, half toegegeven en bijna openlijk, de officiële theorie van de stalinistische partij geworden. De bureaucratische leiders van bepaalde arbeidersstaten zijn steeds buitengewoon verrast, wanneer men hen uitnodigt één enkele zin uit de verzamelde werken van Lenin te noemen waar hij zegt dat de dictatuur van het proletariaat door de partij uitgeoefend zou moeten worden; of dat de partij de nationalisatie van de productiemiddelen tot stand moet brengen enz. Een dergelijke uitnodiging verwart hen daarom volledig, aangezien zij werden opgevoed in de opvatting dat de taken van het proletariaat aan de partij overgedragen zouden zijn.
De klassieke werken van het leninisme (zoals Staat en Revolutie) spreken integendeel steeds van de taken die door het proletariaat onder leiding van de partij uitgevoerd moeten worden. En dat is iets heel anders. De theorie die de uitvoering van de historische taken van het proletariaat aan de partij overdraagt, waarbij zij zich aanmatigt diens plaats in te nemen, leidt geheel logisch tot situaties waarin de partij ertoe verleid wordt deze taken ook tegen de oppositie van de overweldigende meerderheid van het proletariaat uit te voeren. Dat zou ook Boedapest, de interventie van de sovjettroepen in de Hongaarse revolutie en bij de algemene staking van 95 procent van het Hongaarse proletariaat rechtvaardigen. Zo zou men ook de dictatuur van het proletariaat door de partij tegen de wil van 95 procent van het proletariaat op een gegeven historisch ogenblik en in een bepaald land kunnen rechtvaardigen.
De kritiek van Trotski op deze theorie van de substitutie was dus op zich volkomen gerechtvaardigd. Alleen liep zij op de gebeurtenissen vooruit en berustte zij toen op een foutieve veronderstelling. Niemand verdedigde namelijk in 1903 deze stelling, zeker Lenin niet. Laatstgenoemde heeft zich er meerdere malen tegen verweerd. [5] Deze theorie is in feite pas dertig jaar later, op het hoogtepunt van het stalinistische tijdperk, opgedoken, toen zij de halfofficiële leer van de sovjetbureaucratie werd. De sovjetbureaucratie heeft het echter nooit gewaagd deze theorie openlijk aan te hangen en daarmee direct de leninistische theorie te verloochenen.
De vierde fase waarin de arbeidersbeweging zich het probleem van de bureaucratie bewust werd, is van bijzonder belang. Voor de eerste keer kwam nu het bestaan van een ontwikkelde bureaucratie ten volle in de aandacht. Dat danken wij aan de strijd van Rosa Luxemburg in de jaren 1907 tot 1914 tegen de Duitse vakbondsbureaucratie en de algemene ontaarding van de reformistische sociaaldemocratie.
a Rosa Luxemburg heeft dit verschijnsel heel goed begrepen en ontleed, ook al mocht zij daarbij wat overdreven hebben. De sterkste arbeidersorganisaties zijn in de gewone perioden van het kapitalisme altijd in de minderheid. Zelfs in de machtigste vakbonden is slechts een minderheid van de arbeiders georganiseerd. [6]
Zij heeft hieruit twee conclusies getrokken, waarbij zij zich baseerde op de concrete ervaring van de Russische Revolutie van 1905, voornamelijk in de meest geïndustrialiseerde delen (het tsaristische Polen, de industriële centra van de Oekraïne, Georgië en Transkaukasië). In al deze gevallen sloot de meerderheid der arbeiders zich slechts tijdens een revolutionaire periode aan bij een politieke beweging of vakbond. Dit betekent dat miljoenen arbeiders die niet de school van traditionele organisaties doorlopen hebben, in beweging komen. Men kan hen niet op de gebruikelijke manier kanaliseren. Nieuwe organisatievormen zijn nodig om deze arbeidersmassa te organiseren. Ze moeten soepeler zijn dan die van een vakbond of een partij. Ze moeten het mogelijk maken een veel groter deel van de massa te omvatten en de eenheid van actie in feite te verwerkelijken.
De geschiedenis heeft deze theorie volledig bevestigd en het voordeel van de organisatievorm in raden, tijdelijke comités tijdens de revolutionaire periode, aangetoond. Zij zijn de soepelste vorm die men zich voor kan stellen want ieder comité is toegesneden op een specifieke plaatselijke situatie. Men denken slechts aan de eerste sovjets van de Russische revolutie van 1905, de arbeiders- en soldatenraden van de Duitse revolutie van 1918 of de raden van de Spaanse revolutie. Al deze comités waren op dat moment de specifieke uitdrukking van een bepaalde situatie. Zij werden steeds gevormd om een praktisch probleem op te lossen, waarvoor de revolutie op dit moment stond. Natuurlijk kan men zulke instellingen geen vast statuut geven, dat onder alle omstandigheden toegepast kan worden. Deze soepelste van alle organisatievormen heeft slechts één enkel doel: het eenheidsfront, de eenheid in de actie van de arbeiders, in een revolutionaire toestand, voor een bepaald revolutionair doel tot stand te brengen. Alleen deze organisatievorm beantwoordt aan de eisen van een revolutionaire actie die alle arbeiders omvat. Als men het werkelijke karakter van de raden heeft begrepen, ziet men hoe dogmatisch en wonderlijk het is in alle landen en in alle situaties de raden hetzelfde etiket te willen opplakken. De maoïsten die terugvallen op de stalinistische ervaring van de zogenoemde derde periode, willen in landen als België of de Verenigde Staten de oprichting van raden van tevoren voorbereiden.
Doet men dit, dan begint men een dogmatische en mislukte operatie die geen antwoord geeft op het eigenlijke probleem. Het probleem is het vinden in de vorm die het beste aansluit bij de verwachtingen van de huidige arbeidersklasse in een bepaald tijdperk, in een bepaald land, in overeenstemming met reële historische doelen: het grootst mogelijke aantal arbeiders voor een duidelijk bepaald doel mobiliseren.
b Een ander aspect brengt Rosa Luxemburg ons bij door haar inzicht in de vakbondsbureaucratie, zoals die zich in vakorganisaties, maar ook in de industrievakbonden gevormd heeft. Als deze bureaucratie haar vormingproces voltooid heeft loopt zij gevaar een buitengewoon conservatieve kracht te worden; zij vormt dan een steeds grotere hindernis voor de ontwikkeling van de klassenstrijd. De persoonlijke ervaring van Rosa met deze vakbondsbureaucratie stelde haar in staat deze voor Lenin en Trotski te doorzien, zij begreep de contrarevolutionaire rol die deze bureaucratie enkele jaren later zou gaan spelen. De arbeidersbeweging legde in deze tijd algemeen meer de nadruk op het opportunistische karakter van deze bureaucratie, dus op de zuiver politieke kant van haar handelwijze, die beslist ook zeer belangrijk is. Rosa echter kon de bureaucraten gadeslaan in de dagelijkse strijd. Zij begreep daardoor eerder dat bureaucraten zich in de burgerlijke staat integreren, dat er voor hen op zijn minst gedeeltelijke belangenovereenstemming was met bepaalde burgerlijk-democratische instellingen, en dat de bureaucratie onder andere ook haar materiële belangen verdedigde.
Lenin heeft in 1914 deze theorie weer opgenomen om bij het uitbreken van de imperialistische oorlog en tegenover de algemene ontaarding van de sociaaldemocratie in Europa de grondslagen voor het verraad van de Tweede Internationale duidelijk te maken.
c Er zijn natuurlijk in Rosa's schets van de verbureaucratisering van de arbeidersorganisaties ook bepaalde overdrijvingen. In haar overtrokken nadruk op de anti-bureaucratische strijd overdreef zij de systematische kritiek van de massaorganisaties. Zij onderschatte de objectieve betekenis van deze organisaties voor het in stand houden van een minimum aan klassenbewustzijn. Zelfs in de meest ontwikkelde kapitalistische landen (West-Duitsland, Engeland en zelfs de USA) luidt het alternatief niet: of een revolutionaire en dynamische arbeidersklasse, of een door bureaucratische vakbonden gedisciplineerde arbeidersklasse. Er zijn zeker nog meer mogelijkheden:
- Een revolutionaire en dynamische arbeidersklasse;
- Een in verbureaucratiseerde klassenorganisaties georganiseerde arbeidersklasse;
- Een arbeidersklasse die door het ontbreken van organisatie geatomiseerd, versplinterd is en geen klassenbewustzijn bezit.
Men moet al deze drie elementen in de beschouwing betrekken om het waarlijk dialectische karakter van de massaorganisaties in het kapitalistische stelsel te begrijpen. Men kan slechts hun bureaucratisch-contrarevolutionaire aspect bekritiseren, zonder tegelijkertijd hun positief aspect te zien. Deze massaorganisaties maken het de arbeidersklasse namelijk mogelijk om een minimum aan klassenbewustzijn, binnen een zeer machtige kapitalistische maatschappij, in stand te houden. Pas als de arbeidersklasse het stadium van de zuivere individuele actie te boven is, kan zij zo een collectieve kracht scheppen.
Men moet op dit punt de nadruk leggen want aan de rand van de trotskistische beweging verspreiden zich de ultralinkse theorieën, die geen onderscheid maken tussen deze beide aspecten. Dat vindt dan zijn uitdrukking in de volgende vergelijking:
Massavakbond = kwaadaardige bureaucratie = contrarevolutionair verraad.
Men ziet hierbij over het hoofd dat de massavakbond in tijden van sociale vrede objectief de uitdrukking is van de collectieve kracht van de klasse tegenover de ondernemers. De opmerking dat tegenwoordig de vakbondsapparaten in de ontwikkelde kapitalistische landen de neiging hebben instellingen voor sociale hulp te worden, die slechts problemen van uitkeringen en kinderbijslag oplossen, is grotendeels juist. Maar zouden deze vakbondsapparaten er niet zijn, dan zouden de arbeiders deze problemen individueel moeten oplossen. De krachtsverhouding zou oneindig veel ongunstiger zijn en de arbeiders zouden geen kans hebben iets te bereiken. De functie van het vakbondsapparaat is in laatste instantie het gehele gewicht van de collectieve kracht van de arbeidersklasse in te schakelen bij een krachtmeting en het resultaat hiervan beslissend te beïnvloeden.
Dit dubbele aspect van de vakbondsbureaucratie is fundamenteel van aard. Hoe zou men anders kunnen verklaren dat de arbeiders, die sinds 50 jaar steeds weer opnieuw in elke revolutionaire periode geconfronteerd worden met het verraad van hun vakbondsapparaten, niettemin zo sterk aan deze organisaties gebonden blijven? Als men de dubbelrol niet vergeet van deze leidingen wordt dit meteen duidelijk: de arbeiders weten heel goed dat de vakbonden ondanks hun verraad de dagelijkse fundamenteel anti-kapitalistische rol spelen en daarom is het niet in hun belang deze op te geven.
De vijfde fase van het bewust aanpakken van het probleem van de bureaucratisering bestaat uit de verklaringen die Lenin gaf van de ontaarding van de Tweede Internationale en het verraad van de sociaaldemocratie bij het uitbreken van de eerste imperialistische wereldoorlog.
Lenin geeft voor dit verraad twee factoren aan:
- Binnen de vakbonden en partijen duikt een bureaucratie op die de controle over deze organisaties en naar buiten, in de burgerlijke staat (parlementariërs, burgemeesters, journalisten) voorrechten te verdedigen heeft.
- Deze bureaucratische laag heeft diepe sociologische wortels in de kapitalistische maatschappij van dit tijdperk. Zij steunt op de arbeidersaristocratie, d.w.z. op een deel van de arbeidersklasse van de imperialistische landen dat door de bourgeoisie met behulp van de koloniale overwinsten, een resultaat van de kapitalistische uitbuiting, omgekocht werd.
Deze tweede theorie is voor de revolutionaire marxisten bijna een halve eeuw lang een dogma geweest: zij moet thans op twee gronden aan een kritische beoordeling worden onderworpen:
a Bepaalde verschijnselen in de wereld zijn niet met behulp van deze theorie te verklaren. Het is onmogelijk de vakbondsbureaucratie in de USA te verklaren uit het bestaan van een door de koloniale overwinsten omgekochte arbeidersaristocratie. Zonder twijfel zijn er in de USA zulke overwinsten, want er is Amerikaans kapitaal in het buitenland belegd om winst af te werpen. Deze vormen echter slechts een zeer klein deel van de winsten der Amerikaanse bourgeoisie. Zij kunnen er dus niet de oorzaak van zijn dat er in organisaties met meer dan 17 miljoen loontrekkenden een vakbondsbureaucratie is. Het huidige Frankrijk heeft vrijwel geen koloniën meer en ontvangt slechts weinig winsten uit zijn oude gebieden. Niettemin is de verbureaucratisering van de Franse arbeidersbeweging nauwelijks verminderd.
b De tweede reden is nog overtuigender: wij kennen tegenwoordig de economische werkelijkheid bij de arbeiders in de hele wereld beter. De eigenlijke arbeidersaristocratie bestaat niet meer uit bepaalde lagen van het proletariaat van de imperialistische landen tegenover andere lagen van dit proletariaat, maar veeleer uit het geheel van het proletariaat van de imperialistische landen tegenover dat van de koloniale en halfkoloniale landen. De verhouding tussen het loon van een zwarte arbeider in Zuid-Afrika en dat van een Engelse arbeider is een op tien. Tussen twee Engelse arbeiders is de verhouding een tot twee of maximaal tweeënhalf. [7] Het is volkomen duidelijk dat in het eerste geval het verschil veel groter is dan in het tweede.
Overigens is juist de imperialistische uitbuiting de oorzaak van dit enorme verschil van de lonen op wereldschaal tussen de imperialistische en de onderontwikkelde landen. Deze kloof is ongetwijfeld veel belangrijker dan de corruptie van bepaalde lagen van het proletariaat in een imperialistisch land, zodat dit punt nog slechts weinig betekenis heeft. Men moet zeer voorzichtig zijn met het door Lenin gebruikte begrip arbeidersaristocratie. Beziet men de geschiedenis van de arbeidersbeweging, dan blijken de in de klassieke zin als arbeidersaristocratie aangeduide lagen zeer vaak de voorhoede gevormd te hebben bij de doorbraak van de communistische beweging. In Duitsland werd de communistische beweging in het begin van de jaren twintig een massabeweging omdat zij de metaalarbeiders, de bestbetaalde laag van de Duitse arbeidersklasse, voor zich won. Voor Frankrijk geldt dit ook. In 1935 viel de ontwikkeling van de arbeidersbeweging samen met het winnen van de arbeiders van de grote ondernemingen waar de lonen het hoogst waren (de arbeiders van Renault, in tegenstelling tot de textielarbeiders van het Noorden die tot op de huidige dag sociaaldemocratisch zijn gebleven).
Voorzichtigheid is geboden bij het gebruik van het begrip arbeidersaristocratie. Vóór alles moet men de nadruk er op leggen dat Lenin het verschijnsel van de verbureaucratisering opvatte als een toenemende symbiose (= het samenleven van twee ongelijksoortige organismen tot wederzijds voordeel) tussen de vakbondsbureaucratie en de burgerlijke staat.
De zesde fase van de bewuste benadering van het probleem van de verbureaucratisering wordt gevormd door de theorie van Trotski en de Linkse Oppositie over de ontaarding van de Sovjetarbeidersstaat en de overgangsmaatschappij tussen kapitalisme en socialisme.
De wezenlijke bijdrage van Trotski bestond erin dat de theorie van de verbureaucratisering van de arbeidersorganisaties in uitgebreide en samenhangende vorm werd overgebracht op de bureaucratie van de arbeiderstaten.
a Eén aspect van de trotskistische opvatting van dit verschijnsel moet men in het bijzonder onderstrepen [8]. Trotski nam al de onvermijdelijke objectieve oorzaken [9] van een zekere verbureaucratisering van de sovjetstaat en van de bolsjewistische partij door een bepaalde bureaucratische misvorming in aanmerking. Toch begreep hij dat de ontaarding, het overwoekeren van deze misvorming, geenszins onvermijdelijk was. Men had haar kunnen en moeten bestrijden door een bewuste strijd van de bolsjewistische partij. De meerderheid van de leiding van deze partij heeft het verschijnsel van de bureaucratie in beslissende ogenblikken niet onderkend. Dit is de historische tragedie van de Sovjet-Unie.
Wanneer dit verschijnsel vroeger, op een tijdstip waarop men er nog op had kunnen reageren (in de jaren 1922-1923), duidelijk onderkend zou zijn, dan had de geschiedenis een andere loop kunnen nemen. De industrialisatie had vroeger, met veel minder kosten begonnen kunnen worden; het proletariaat had getalsmatig sterker kunnen zijn; de proletarische democratie had stap voor stap uitgebreid kunnen worden; de internationale revolutie had in een reeks van landen (Duitsland, China, Spanje) kunnen zegevieren. [10] Laat men dat alles buiten beschouwing en beschouwt men het hele proces als van tevoren bepaald en onvermijdelijk, dan begrijpt men de zin van de strijd der Linkse Oppositie tegen de opkomst van het stalinisme niet meer.
b Een ander zeer belangrijk aspect van de theorie van Trotski over de verbureaucratisering van de sovjet arbeidersstaat ligt in haar stellingname in de problemen van de industrialisatie, de planning en het arbeiderszelfbeheer. In het begin van de twintig vond het eerste grote conflict plaats tussen een tendens en de leiding van de bolsjewistische partij (toen nog onder leiding van Lenin en Trotski). Het gaat om het conflict met de door Sjljapnikov en Kollontai geleide Arbeidersoppositie. Velen die tot deze tendens behoren, beweren tegenwoordig dat er geen verbureaucratisering zou zijn geweest als deze opvatting gewonnen had. [11]
Dat is absoluut onjuist en wat Trotski hier toen over zei, behoudt volledig zijn geldigheid. Men moet zich slechts concreet voortstellen hoe de sovjetfabrieken er in 1921 uitzagen. Deze voor driekwart lege fabrieken, waarin nog slechts een klein deel werkte van de arbeiders die in 1917 aan de revolutie meegedaan hadden, produceerden bijna niets meer. In deze catastrofale toestand waren zij helemaal niet in staat zich te verweren tegen het economische proces dat in het land de overhand had. De warenproductie bloeide weer op door de ruilhandel tussen de steeds sterker wordende individuele boeren en buitengewoon zwakke industrie-eilanden. Wie gelooft dat onder deze omstandigheden en met dit soort fabrieken de overdracht van de macht aan het handje vol hier nog werkende arbeiders, het probleem van de bureaucratie kan oplossen, is klaarblijkelijk van mening dat het zelfbeheer het geneesmiddel voor alle problemen is. Dat betekent echter dat men de basisproblemen die opgelost moeten worden niet begrepen heeft. Voordat de arbeidersklasse haar fabrieken kan beheren, moeten die fabrieken eerst weer functioneren. Dat de arbeidersklasse de staat kan leiden moet zij eerst sterk genoeg zijn, mag zij niet in meerderheid werkloos zijn. Voordat zij een minimum aan politieke activiteit in de staatsleiding kan vervullen en zich feitelijk met deze taak bezighouden, moet zij een volle maag en een minimum aan vrije tijd hebben. De geest van de arbeidersklasse moet dus (minstens ten dele) vrij zijn van materiële en bureaucratische kwellingen. Een minimum aan ontwikkelde productiekrachten en arbeidersdemocratie moet beschikbaar zijn om de strijd tegen de verbureaucratisering überhaupt te kunnen voeren. [12]
Trotski heeft dit heel goed door gehad. Ofschoon hij, ten onrechte, het institutionele aspect van het probleem onderschatte, zag hij het fundamentele aspect volkomen duidelijk. Wezenlijk was in dit tijdperk de industrialisatie zo ver mogelijk door te voeren, het proletariaat getalsmatig te versterken, de tendens tot privé-accumulatie en tot ontwikkeling van de warenproductie te bestrijden, te bereiken dat de massa goed gevoed werd en voor allen de arbeidersdemocratie en politieke democratie zo uit te breiden dat de massa een steeds groter wordende rol in economie en staat kunnen spelen.
Al het andere is slechts democratisch geklets, papieren wijsheid en ongeschikt voor de werkelijke uitoefening van de macht. Een in getal en in activiteit sterk verzwakte arbeidersklasse die te kampen heeft met materiële zorgen en vervolgd wordt door een politiek steeds meer opdringende bureaucratie, kan de macht niet uitoefenen.
De zevende en laatste etappe van de bewuste benadering door de arbeidersbeweging van het probleem der bureaucratie vond plaats in de Cubaanse revolutie. Men kan niet zeggen dat de Cubaanse leiders (vooral Fidel Castro en Che Guevara) zich volkomen spontaan van dit probleem bewust waren. Hiermee maakt men de Cubaanse revolutie een nog groter compliment dan zij toch al verdient. Men kan ook niet zeggen dat de onderkenning van dit probleem uitsluitend het resultaat geweest is van het concrete experiment van hun eigen revolutie. Dat zou namelijk betekenen dat de Cubanen autonoom, onafhankelijk van de gehele historische ervaring van de arbeidersbeweging, een wezenlijk hoofdstuk van het marxisme opnieuw ontdekt hebben.
Men kan aannemen dat de Cubanen het probleem goed bestudeerd hebben, ook de teksten die de trotskistische beweging sinds tientallen jaren langer over gepubliceerd heeft. Hun ervaringen vielen samen met de historische verworvenheden van de arbeidersbeweging. Dat heeft hen geholpen een reeks fundamentele punten zeer duidelijk te formuleren.
In het bijzonder hebben zij een belangrijke les getrokken uit de verbureaucratisering van de USSR en van de andere arbeidersstaten. Zij gebruikte daarbij formuleringen die de door de trotskistische beweging sinds vele jaren gebruikte formuleringen benaderen.
De belangrijkste door de Cubanen op de bureaucratie toegepaste tot formuleringen vindt men in meerdere redevoeringen van Fidel:
- de drie redevoeringen tegen Escalante [13] die zich keren tegen de stalinistische bureaucratie in de Cubaanse arbeidsstaat;
- de redevoering van Fidel van 1 januari 1965 die de massa onomwonden oproept tot de anti-bureaucratische strijd [14].
In de tekst van deze redevoeringen ontwikkelt Fidel enkele basisopvattingen:
a Na de overwinning van de Cubaanse revolutie bedreigen twee gevaren het proletariaat:
- de imperialistische contrarevolutie;
- de gevaren van de verbureaucratisering.
Het is fantastisch dat Fidel zo helder een positie inneemt, die tot nu toe slechts door de trotskistische beweging ingenomen werd. Fidel voegde er zelfs aan toe, dat van deze beide gevaren het bureaucratische gevaar het grootste was, daar het in arglistige vorm verschijnt onder het masker van de revolutie die het van binnenuit dreigt te verlammen.
b In zijn vastberaden oppositie tegen de stalinistische en na-stalinistische methoden benadrukt Fidel, dat de objectieve basis van de bureaucratie gevormd wordt door de aanwezigheid van een groep bevoorrechten. Hij gebruikt niet het woord kaste zoals dat door de trotskistische beweging toegepast wordt op de USSR en de andere arbeidersstaten. Maar de uitdrukking groep bevoorrechte lieden toont duidelijk dat hij de beslissende rol van voorrechten bij de vorming van de bureaucratie volkomen begrepen heeft. [15]
De zegevierende Cubaanse revolutie deed, na de Chinese en Joegoslavische revolutie, een stap voorwaarts in het begrijpen van de verbureaucratisering. Hiermee leverde het een grote bijdrage aan de strijd tegen de bureaucratische ontaarding. Zij bevestigde opnieuw dat de enige werkelijke wapens tegen de bureaucratie uiteindelijk de politisering en mobilisatie van de massa is, wat echter alleen in het perspectief van de ontwikkeling der internationale revolutie kan geschieden.
Onderzoekt men de moeilijkheden waarop de marxisten stoten in de analyse van de huidige maatschappij van Oost-Europa, en wel onafhankelijk van wat er gebeurd is in de Sovjet-Unie na de overwinning van Stalin en wat tegenwoordig gebeurt in alle bureaucratisch misvormde en ontaarde arbeidersstaten, dan komt men tot de volgende fundamentele vaststelling. Wij bezitten geen van tevoren vastgelegd theoretisch concept hoe de overgangsmaatschappij van kapitalisme naar socialisme er zou kunnen uit zien. We kennen de opvattingen van Marx over het socialisme. Hoe moeilijk het ook is om nauwkeurig te definiëren wat een socialistische maatschappij is, we weten toch heel goed wat zij niet is. Voor iedere serieuze marxist is het overduidelijk dat het socialisme tegenwoordig in de Sovjet-Unie noch in welke andere arbeidersstaat ook verwezenlijkt is.
Dat lost natuurlijk nog geen enkel probleem op. Tussen de volledig ontwikkelde socialistische maatschappij en kapitalistische maatschappij is er namelijk een overgansmaatschappij van kapitalisme naar socialisme, waarvan de onvermijdelijkheid door alle marxisten (te beginnen Marx tot Lenin en Trotski) erkend werd. Aangezien wij geen volledige theoretische opvattingen over deze overgangsmaatschappij bezitten, is het buitengewoon moeilijk om bij de in de arbeidersstaten optredende economische en maatschappelijke verschijnselen onderscheid te maken tussen wat berust op bureaucratische ontaarding en dat wat zonder meer onvermijdelijk is.
Talrijke burgerlijke, sociaaldemocratische en ultralinkse ideologen zijn eenparig van mening dat het in stand blijven van de warencategorieën (geld, waar, handel) in de Sovjet-Unie automatisch het bestaan van het kapitalisme in dit land met zich brengt. De wareneconomie zou volgens hen slechts in een kapitalistisch systeem kunnen bestaan. Dit is grove misvatting. Als Marx en de marxisten beweren dat een socialistische maatschappij gekenmerkt wordt door het volledige verdwijnen van de warencategorieën, dan hebben ze daarmee gezegd dat de vernietiging van het kapitalisme ook het plotselinge en onmiddellijke verdwijnen van al categorieën in de overgangsmaatschappij met zich mee zou brengen. Stelt men dus vandaag het bestaan van deze wareneconomie in de Sovjet-Unie vast, dan mag men daaruit volstrekt niet afleiden dat in dit land het kapitalisme bestaat. Deze vaststelling bevestigt slechts dat het socialisme er niet verwezenlijkt is. In iedere overgangsmaatschappij van kapitalisme naar socialisme zullen zulke warencategorieën steeds, minsstens gedeeltelijk, blijven bestaan.
Op dezelfde manier wordt in bepaalde anarchistische stellingen (die Lenin in Staat en Revolutie behandelde) beweerd dat het bewijs voor het kapitalisme of de uitbuitingsmaatschappij in de Sovjet-Unie ligt in het bestaan van de staat als instrument in de strijd tussen de klassen. Het probleem ligt volkomen in dezelfde lijn: als de marxisten beweren dat het bestaan van de staat gebonden is aan het bestaan van maatschappelijke klassen en maatschappelijke conflicten tussen deze klassen, dan bewijst het bestaan van die staat nog in het geheel niet dat daar kapitalisme voorkomt. In de overgangsmaatschappij is deze staat (in de vorm van de dictatuur van het proletariaat) integendeel onmisbaar voor de opbouw van het socialisme. Deze beide voorbeelden tonen aan dat men verregaand moet abstraheren van de historische eigenaardigheden van de arbeidersstaten, als men algemeen op het probleem van de overgangsmaatschappij wil ingaan.
Economisch gezien wordt een overgangsmaatschappij van kapitalisme naar socialisme fundamenteel bepaald door: de opheffing van het kapitalistische privé-eigendom van de productiemiddelen, de collectieve toe-eigening van de belangrijke productiemiddelen (industrie, transport, financiële instellingen enz.) en van het monopolie van de buitenlandse handel, naast de invoering van socialistische planning in de economie.
Dit betekent dat er een fundamentele tegenstelling bestaat tussen de productiewijze, die duidelijk niet meer kapitalistisch is, en de vorm van verdeling, die burgerlijk blijft. Marx heeft in de Kritiek op het program van Gotha uitvoerig het feit geanalyseerd dat de maatschappelijke ongelijkheid, die in de hele overgangfase en zelfs in de eerste fase van het socialisme blijft bestaan, de uitdrukking is voor het voortbestaan van burgerlijke verdelingsnormen (materieel belang, streven naar een hoger geldinkomen, fundamentele ongelijkheid bij de verdeling van consumptiegoederen) die karakteristiek zijn voor de kapitalistische maatschappij [16].
Deze wezenlijke tegenstrijdigheid in iedere overgangsmaatschappij is gebaseerd op het feit dat de productiewijze een voorsprong heeft op de ontwikkeling van de productiekrachten. De socialistische productiewijze heeft voor haar volledige ontplooiing, een ontwikkelingsgraad van de productiekrachten nodig, die het mogelijk maakt de normen voor de verdeling van de waren dankzij de voortgebrachte overvloed af te schaffen. Overvloed maakt verdelingsnormen onzinnig. Zelfs in de meest ontwikkelde kapitalistische landen kan men niet zeggen dat de productiekrachten reeds zo ver ontwikkeld zijn, dat zij bij de overwinning van het socialisme onmiddellijk zo een overvloed zouden kunnen garanderen.
De historische taak van de overgangsmaatschappij is daarom tweeledig. Zij moet door zelfopvoeding van de massa, en in tweede instantie door geweld de uit de verdeling in klassen en uit de geldeconomie voortkomende ideologische overblijfselen van lieverlede vernietigen. Tegelijkertijd moet zij een enorme ontwikkeling van de productiekrachten tot stand brengen, die pas de volledige ontplooiing van het socialisme mogelijk zal maken.
De noodzaak, deze beide taken gelijktijdig te verwezenlijken, vormt de bron van de problemen en tegenstrijdigheden die karakteristiek zijn voor dit historische tijdperk. Hieruit komt voort:
- het voortbestaan der warencategorieën en hun geleidelijke afsterven tot aan hun volledig verdwijnen;
- het voortbestaan van een zekere scheiding der maatschappij in klassen (proletariaat en boeren), die eveneens begint te verdwijnen;
- de noodzaak van een staat als uitdrukking van de dictatuur van het proletariaat. De staat sterft geleidelijk af en beperkt zich ertoe de oude bezittende klassen te verhinderen de macht te heroveren. Tegelijkertijd regelt de staat het dagelijks economische leven zo, dat de socialistische accumulatie verzekerd wordt, zonder deze accumulatie is de opbouw van de nieuwe maatschappij onmogelijk. Het tempo waarin de staat afsterft, is niet alleen afhankelijk van maatschappelijke tegenstellingen in het binnenland, maar ook van de internationale krachtsverhoudingen.
Het afsterven van de staat gaat samen met bepaalde noodzakelijke vormen van dwang bij economische processen en dus ook, dat is wel het moeilijkst te aanvaarden punt, door bepaalde onvermijdelijke bureaucratische uitwassen. Men kan zich slechts voorstellen dat zulke bureaucratische uitwassen volledig afwezig zouden zijn, als men aanneemt dat het proletariaat als geheel meteen na de machtsgreep in staat is in collectieve vorm alle niveaus van het maatschappelijke leven te beheren. Maar dat is helaas onmogelijk. Wie dit niet begrijpt, maakt het kapitalisme eigenlijk een geweldig compliment, omdat hij dan veronderstelt dat het kapitalisme het proletariaat een zo hoge graad van rijpheid verschaft. In werkelijkheid vervreemdt het kapitalisme, dat aan het overgangstijdperk voorafgaat, de arbeiders op alle terreinen. Het onderwerpt hen aan een werkdag van acht, negen of tien uur van productieve arbeid zonder hen de mogelijkheid te geven zich bezig te houden met hun maatschappelijke ontwikkeling. Het heeft hen niet verheven tot een peil waarop zij meteen zouden kunnen overgaan tot een volledig zelfbeheer van de maatschappij. Zolang de werkdag niet kort genoeg is, bestaan niet eens de meest elementaire materiële voorwaarden voor een volledig beheer van de maatschappij door de producenten. Vormen van delegatie van macht zijn dan onvermijdelijk en dat brengt bureaucratische tendenties met zich mee. De ideale dynamiek van de overgangsmaatschappij bestaat er juist in een ontwikkelingsritme van de productiekrachten te vinden dat, zonder de tegenstand uit te lokken van de nieuwe maatschappelijke instellingen, het stapsgewijze en voortgaande afsterven toelaat van alle overgebleven negatieve aspecten.
Men kan dus de vraag van de analyse der situatie in de bureaucratisch misvormde of ontaarde arbeiderstaten nog anders stellen. Onafhankelijk van de bijzondere historische omstandigheden die het stalinisme voortgebracht hebben, is het na een vijftigjarige ontwikkeling van de Sovjet-Unie verschrikkelijk om vast te stellen, dat het afsterven tot nu toe nergens begonnen is. Alle onvermijdelijke overblijfsels van het kapitalisme sterven niet af, maar neigen ertoe zich geleidelijk aan te versterken:
- De staat versterkt zich en wordt meer en meer alom tegenwoordig;
- De wareneconomie en de maatschappelijke ongelijkheid blijven bestaan of worden sterker;
- De bureaucratische misvorming krijgt een blijvend karakter. Ze neemt de meest extreme vormen aan: een volledige politieke onteigening van de arbeiders in het beheer van de staat en zelfs van de economie.
Stelt men het probleem op deze manier, dan kan men de structuur onderzoeken in plaats van de verschijningsvorm van het probleem der bureaucratische ontaarding in de Sovjet-Unie. Men moet uitgaan van haar historische oorsprong, haar verloop en haar innerlijke ontwikkelings logica.
Het onvermijdelijke karakter van de bureaucratische misvormingen in de overgangsmaatschappij laat zich in laatste instantie terugvoeren op twee fundamentele historische factoren:
- het onvoldoende ontwikkelingsniveau van de productiekrachten.
- de overblijfsels van het kapitalisme.
Bij deze beide onvermijdelijke historische factoren hebben zich echter in de geschiedenis van de landen waar het kapitalistische regiem werd vernietigd, twee andere factoren gevoegd die de basis vormen voor de stalinistische ontaarding:
a Niet alleen was het peil der productiekrachten onvoldoende om snel voor de overvloed te zorgen, maar ook het ontwikkelingspeil van deze productiekrachten was veel lager dan dat van de industriële kapitalistische landen. De overgangsmaatschappij moest niet alleen de taken van socialistische accumulatie vervullen, maar ook die van de oorspronkelijke accumulatie en allereerst die van de industrialisatie. [17]
Uit dit door Marx en de marxisten niet voorziene feit, namelijk de overwinning van de revolutie in een achtergebleven land, terwijl alle omwikkelde landen tijden lang onder kapitalistische heerschappij bleven, is een reeks van noodlottige consequenties in de geschiedenis van de laatste vijftig jaar voortgevloeid.
b De eerste socialistische revolutie heeft gezegevierd in een achtergebleven land dat volledig omgeven was door industrieel hoogontwikkelde landen waarin het kapitalisme bleef voortbestaan. Alle marxisten hadden verwacht dat de socialistische revolutie, al zou zij niet onmiddellijk in de hele wereld zegevieren, zij toch in de hoogst ontwikkelde landen zou beginnen. Wat buiten het revolutionaire proces bleef, kon een aantrekkende noch een afstotende uitwerking hebben. Zij dachten niet aan de afstotende vorm van een militaire agressie en ook niet aan de verleiding van een hoger ontwikkelingspeil in de kapitalistische landen voor socia1istische burgers.
De geïsoleerde weg van de socialistische revolutie in een achtergebleven land had daarentegen twee negatieve gevolgen:
- De noodzaak zich te verdedigen en een aanzienlijk deel van het nationale inkomen te verspillen aan de bewapening tegen een imperialistische agressie;
- de aantrekkingskracht van een hoger levenspeil in de aangrenzende kapitalistische landen op een aanzienlijk deel van de bevolking.
Bij twee voor iedere overgangsmaatschappij voorspelbare en normale oorzaken hebben zich in het uiteindelijke resultaat twee andere en niet voorspelde historische oorzaken gevoegd, die de oorsprong vormen van de bureaucratische ontaarding.
Hierin ligt de fundamentele historische en ontstaans-historische verklaring voor de ontwikkeling van de Sovjet-Unie in deze periode: geen enkele leider van de bolsjewistische partij had klaarblijkelijk tussen 1919 en 1927 deze ontwikkeling voorspeld. Intussen begrepen Trotski en vooral Lenin, evenals talrijke leiders op verschillende tijdstippen in hun leven dat het isolement van de socialistische revolutie in een achtergebleven land een hele reeks van door de marxistische theorie niet voorziene gevaren met zich mee zou brengen.
Wanneer men historisch het ontstaan van de totalitaire macht der Sovjetbureaucratie wil begrijpen, dan mag men deze niet beschouwen als het resultaat van een samenzwering [18], doch ook niet als het automatische resultaat van een bepaalde socio-economische structuur. Om dit proces te begrijpen moet men tussen deze beide een noodzakelijke verbinding zien: de toenemende politieke passiviteit van het Sovjetproletariaat in de loop van de jaren twintig. Dit is de beslissende schakel om te begrijpen hoe men van een situatie van intensieve politieke en economische activiteit van het Sovjetproletariaat in het jaar 1917 gekomen is tot de volledige politieke onteigening ervan 10 of 15 jaar later. Deze politieke passiviteit laat zich verklaren door een groot aantal historische factoren:
- een deel van de arbeidersvoorhoede sneuvelde in de burgeroorlog;
- teleurstelling tengevolge van het mislukken van de wereldrevolutie;
- de honger en de algemene ellende die alle energie opeisten voor het overwinnen van de dagelijkse individuele problemen;
- de verzwakking van de institutionele structuren die de politieke activiteit van het proletariaat bevorderden.
Trotski en de Linkse Oppositie knoopten trouwens in 1923 bij het laatste punt aan, als zij poogden het probleem op te lossen. Zonder zich illusies te maken pleitten zij voor een binnenlandse, economische en internationale politiek die objectief en subjectief een hernieuwde politieke activiteit van het sovjetproletariaat bevordert. Hun voorstellen waren erop gericht na een geslaagde verdere ontwikkeling van de productiekrachten weer een klimaat te scheppen dat vergeleken kan worden met dat van de eerste jaren van de revolutie, waarin het radensysteem werkelijk zou functioneren en de bedrijven feitelijk door het proletariaat geleid zouden worden.
Deze strategie van de Linkse Oppositie sloot volledig aan bij de marxistische analyse van de toenmalige situatie. Er werd rekening gehouden met de gevaren van een bureaucratische dictatuur, zoals Lenin dat vanaf 1920 had gedaan. Hoewel het politiek geschoolde en beproefde vaders waren, erkende de meerderheid van de bolsjewistische partij de juistheid van deze voorstellen helaas niet. Dit dramatische verschijnsel van het tekort schietende ideologische begrip komt jammer genoeg vaak voor in de geschiedenis van de arbeidersbeweging. [19] De meeste leiders van de bolsjewistische partij hebben uiteindelijk in de jaren 1923 tot 1936, het verderfelijke karakter van de bureaucratische macht begrepen. Werkelijk tragisch is dat zij niet alleen op het zelfde tijdstip en niet te rechter tijd hebben begrepen. Het feit dat zij het gevaar niet te rechter tijd zagen en zich lieten meesleuren in de fractiestrijd waarvan zij de historische betekenis niet herkenden, heeft de ononderbroken voortgang van dit degeneratieproces mogelijk gemaakt.
Men kan zich niet met deze verklaring alleen tevreden stellen, anders vervalt men licht tot subjectivisme. Men moet ook zoeken naar de historische grondslagen van dit tragische gebrek aan begrip. Het apparaat van de bolsjewistische partij is het onbewuste instrument van een bureaucratische maatschappelijke laag geworden, daar het zelf begon te verbureaucratiseren. Het partijapparaat dat in het staatsapparaat werd opgenomen en zich daarmee vergaand identificeerde, had zelf de eerste fasen van de bureaucratische ontaarding al doorgemaakt. Het partijapparaat was dan ook niet in staat een proces te bestrijden waaraan het gedeeltelijk handelend meewerkte. Dat ging immers juist in tegen zijn ideologische en materiële belangen.
Men kan, zoals vele marxisten, van Souvarine tot Deutscher dat deden, achter af de historische onvermijdelijkheid van de overwinning van Stalin of de tactische fouten van Trotski breed uitmeten. [20] Belangrijk is dat een reeks institutionele fouten van de bolsjewistische partij, dit proces van identificatie van het staatsapparaat met dat van de partij en van de gelijktijdige verbureaucratisering van beide apparaten heeft bevorderd. De partij werd daardoor sociologisch onmachtig de verbureaucratisering af te remmen:
Vanaf het moment waarop de fracties in de bolsjewistische partij verboden werden, kon de interne partijdemocratie niet blijven voortbestaan. Bij een werkelijke discussievrijheid moeten er noodgedwongen verschillende tendensen ontstaan. Even onvermijdelijk veranderen bij een beginnende verbureaucratisering de tendensen in fracties, want de meningsverschillen krijgen een systematisch en algemeen karakter.
Het is een algemeen verbreide misvatting dat het principe van de eenpartijheerschappij in een tekst van Lenin of in de grondwet van de Sovjetstaat te vinden is. Tot 1921 bestonden er meerdere partijen (linkse mensjewieken, sociaal-revolutionairen, anarchisten). Ze waren legaal tot het moment waarop zij zich gewapenderhand met de contrarevolutie verbonden. Bepaalde sovjets werden door andere partijen geleid (zoals de rubberfabriek van Moskou door de mensjewieken); in andere sovjets waren er verkiezingen met gescheiden lijsten voor meerdere partijen. Vanaf 1921 echter deed men, zonder het principe van de eenpartijheerschappij theoretisch in de wet vast te leggen, alsof er zo een regel bestond. Na het fractieverbod was het logisch dat de andere tendensen van de sovjetarbeidersbeweging praktisch onderdrukt werden. Een zeer belangrijk en door de stalinistische ideologie verdoezeld punt is dat Lenin nergens de dictatuur van het proletariaat noodzakelijkerwijs als eenpartijheerschappij opvat. Lenin heeft daarentegen gezegd dat er geen dictatuur van het proletariaat zou kunnen zijn zonder bolsjewistische partij. En dat is heel wat anders.
Na de beëindiging van de burgeroorlog en de vermindering van maatschappelijke spanning geloofde de bolsjewistische partij met het oog op de N.E.P. (dit is de Nieuwe Economische Politiek, die het oorlogscommunisme afloste) en de daardoor opgeroepen gevaren in een versterking van de politieke repressie en de centralisatie. Dit was een verkeerde beoordeling. Het verbod van andere partijen berustte op de vrees dat de bourgeoisie of de boeren zich van een van deze instrumenten zou meester maken en dat zij zouden proberen de macht weer te grijpen. Deze vergissing had in de praktijk zeer ernstige gevolgen. In theoretisch opzicht heeft de geschiedenis bewezen dat het meest geëigende middel om de gevaren van de restauratie van het kapitalisme ideologisch en sociologisch te bestrijden bestaat in het politiek activeren van het proletariaat. Men had daarom omstandigheden moeten scheppen die de hernieuwde politisering van het sovjetproletariaat mogelijk gemaakt zouden hebben. In plaats daarvan werd de onderdrukking van de proletarische democratie tot een geweldige hindernis voor deze hernieuwde politisering en vergemakkelijkte zij de verbureaucratisering die Lenin voor alles vermijden wilde.
De derde en wellicht zwaarste institutionele fout lag in het ontbrekende begrip voor de organische verbinding tussen het sovjetregiem, het collectieve eigendom en de noodzaak tot oorspronkelijke socialistische accumulatie. D.w.z. de concurrentie met de privé-sector van de economie. [21] De bolsjewistische partij veronderstelde dat de coëxistentie tussen de arbeidersstaat en de privé-sector (kleine boeren en handelaren) op het volgende schema berustten: een staatsindustrie met een hoger productiviteitsniveau dan de privé-sector die de overwinning van de progressieve sector verzekert door een grotere economische rentabiliteit. Als gevolg van deze opvatting werden de staatsondernemingen opgebouwd op basis van de economische rentabiliteit van het afzonderlijke bedrijf. Dat vereiste een sterke centralisatie van de ondernemingsleiding, waaruit het principe van de jedinonatsjalni voortvloeide. Dit principe houdt in dat de directie van de onderneming uit één persoon bestaat.
Lenin en de bolsjewistische partij waren zich, ofschoon zij dit principe invoerden, bewust van het daaraan verbonden ernstige gevaar van verbureaucratisering. Zij probeerden dit gevaar te bestrijden door het opwerpen van hindernissen die de uitbreiding van deze verbureaucratisering moesten verhinderen:
- een vergaande vakbondsautonomie;
- het systeem van de trojka (d.i. driemanschap ) in de fabrieken: de volmachten van de fabrieksdirecteur waren aanzienlijk ingeperkt door de partij- en vakbondscontrole (die echter vaak veranderde in een controle van de partijsecretaris en van de vakbondssecretaris);
- een buitengewoon progressieve sociale wetgeving, die zich keerde tegen machtsmisbruik van de fabrieksdirecteur. De sociale wetgeving van de jaren twintig was voorbeeldig. De arbeiders konden niet door de directeur ontslagen worden, overuren konden niet afgedwongen worden enz.
De vergissing van Lenin en de partij bestond in het volgende: zij begrepen niet dat al deze maatregelen eigenlijk afhankelijk waren van de toestand van de centrale macht. Naarmate de bureaucratie steeds meer de staat en de partij controleerde, werd de strijd van de toch al passieve arbeiders voor de instandhouding van deze beschermende maatregelen tegen de steeds overheersender macht van de bureaucratie moeilijker.
Stalin heeft na 1927 deze verschillende beschermende maatregelen opzij gezet, zonder dat hij op grote georganiseerde tegenstand stootte van de kant van het sovjetproletariaat. Eerst schafte hij de trojka af, waardoor de fabrieksdirecteur absolute macht verwierf. Daarna hief hij de autonomie van de vakbonden op en schafte zelfs een deel van de sociale wetgeving af door de invoering van stukwerk, overuren, stachanovisme en andere maatregelen die de uitbuiting van de arbeidskracht versterkten. Als de bolsjewistische partij in het begin van de jaren twintig het probleem te rechter tijd begrepen had, de fracties in de bolsjewistische partij had laten voortbestaan en bepaalde vormen van zelfbeheer in de ondernemingen had ingevoerd, dan zou de weerstand tegen de verbureaucratisering veel sterker zijn geweest.
Zonder twijfel hebben deze factoren een veel belangrijker rol gespeeld dan de tactische fouten van Trotski en de Linkse Oppositie. Zelfs de opheffing van het fractieverbod en de versterking van het zelfbeheer zouden op den duur de overwinning van de bureaucratie niet hebben kunnen tegen houden als de arbeiders passief zouden blijven. De passiviteit van de arbeiders was ook een gevolg van het feit dat bepaalde economisch-politieke en internationale verwachtingen niet vervuld werden.
Alleen het samengaan van deze institutionele hervormingen met een snellere industrialisatie, een voortschrijdende vrijwillige collectivisatie van de landbouw en een overwinning van de internationale revolutie in China en Duitsland had effectief en duurzaam de zege van de bureaucratie kunnen verhinderen. De objectieve grondslagen van de verbureaucratisering zouden dan grotendeels zijn weggevallen.
De gewone historische ontwikkeling had dan kunnen leiden tot de vorming van meerdere sovjetpartijen, het herstel van de democratie in de bolsjewistische partij en het zelfbeheer in onderneming en in de economie als geheel. De grote economische beslissingen en de koers van de sovjetplanning hadden bepaald kunnen worden door een congres van de arbeidersraden. Het congres had uit werkelijke arbeidersafgevaardigden en niet uit bureaucraten samengesteld moeten zijn [22].
Deze ontstaanshistorische beschouwing leidt tot de volgende conclusie. In een arbeidersstaat, in het bijzonder als deze achtergebleven is, bestaat de onvermijdelijke neiging tot een bureaucratische misvorming. De verdere ontwikkeling van deze tendensen naar een institutionele bureaucratische ontaarding kan slechts vermeden worden door de combinatie van drie factoren:
- staatsinstellingen;
- een economische politiek;
- een internationale politiek.
Deze factoren maken het mogelijk de betekenis in de zelfactiviteit van het proletariaat te doen toenemen en de krachtsverhouding tussen het proletariaat en de andere maatschappelijke groepen te verbeteren.
Is onder bepaalde historische omstandigheden de krachtsverhouding te ongunstig voor het proletariaat, dan kan de bureaucratie, die zich daar bij ontwikkelt tot een onvermijdelijke parasiet, een buitengewoon sterke, schijnbaar bijna absolute, autonomie verkrijgen. Maar deze autonomie kan nooit volledig zijn. De bureaucratie is niet in staat zich volledig los te maken van de productiewijze waaruit zij is voortgekomen. Zij kan geen nieuwe productiewijze scheppen die zich kwalitatief van die van het overgangstijdperk onderscheidt. De autonomie van de bureaucratie wordt begrensd door het systeem en de productiewijze waarin zij zich parasitair heeft ingebouwd. Een reeks van beslissingen worden haar voorgeschreven. Niet door haar eigenbelang als bevoorrechte maatschappelijke laag, maar door de historische en objectieve voorwaarden van een systeem waarin zij ingeplant is. [23] Men moet steeds zeer zorgvuldig het eigenbelang van de bureaucratie als maatschappelijk bevoorrechte laag scheiden van zuiver door de tijd bepaalde beslissingen. [24]
De globale politiek van de bureaucratie kan worden gekenmerkt met het begrip bureaucratisch centrisme dat Trotski gebruikte. Door haar maatschappelijke positie heeft de bureaucratie de neiging van het ene uiterste in het andere te vervallen. [25] Men kan de innerlijke logica van dit centrisme op lange termijn alleen begrijpen, door verband te leggen tussen haar conjuncturele zwenkingen.
De maatschappelijke inhoud op lange termijn van dit bureaucratische centrisme wordt gekenmerkt door twee tegenstrijdige tendenties. De versmelting hiervan vormt datgene wat Trotski het dubbelkarakter van de bureaucratie genoemd heeft:
a De eerste factor ligt in de verbondenheid van de bureaucratie met een productiewijze en een maatschappij die niet kapitalistisch zijn en die historisch gezien in radicale tegenstelling tot het kapitalisme staan. Dat verklaart de gedwongen collectivisatie in de Sovjet-Unie, het verbitterde verzet tegen het nazisme en de vernietiging van het kapitalisme daar waar de militaire bezetting door de Sovjets zich geconsolideerd heeft. [26]
Deze eerste tendentie van de bureaucratie berust objectief op het feit dat haar voorrechten na de radicale vernietiging van de oude heersende klassen in een niet-kapitalistische productiewijze ontstaan zijn en zich ontwikkeld hebben. Met het bestaan van privé-eigendom zijn ze onverenigbaar.
Het herstel van het kapitalisme in de Sovjet-Unie (dat voor allen die niet geloven in de mogelijkheid van de omgekeerde vreedzame weg naar het kapitalisme, slechts het resultaat van een zegevierende contrarevolutie zou kunnen zijn) zou sommige bureaucraten in staat kunnen stellen fabrieken te bezitten. Het zou echter het einde betekenen van hun bestaan als bureaucraten. Zij zouden kapitalisten worden, wat hun maatschappelijk gedrag volledig zou veranderen. Het economische gedrag van de bureaucratische kaste wordt niet bepaald door de wet van de winstmaximalisatie of van de kapitaalaccumulatie, doch door andere beweegredenen die haar eigen zijn en die uit haar functie in de productie worden afgeleid. [27]
b De tweede factor van het maatschappelijke gedrag der bureaucratie ligt in haar fundamenteel maatschappelijke conservatisme, dit wordt gekenmerkt door haar wens de status quo internationaal in stand te houden en de uitbreiding van de wereldrevolutie af te remmen of te bestrijden. Feitelijk betekent de uitbreiding van de wereldrevolutie historisch het einde van de wederrechtelijke politieke en economische machtsgreep door de bureaucratie in de arbeidersstaten De hernieuwde politisering en heractivering van het proletariaat op internationale schaal maakt de instandhouding van de bureaucratische hegemonie op den duur onmogelijk.
Het bureaucratische centrisme wordt gekenmerkt door de constante synthese van deze beide tegenstrijdige factoren: het in stand houden van de niet-kapitalistische productiewijze in de arbeidersstaten en de wil tegelijkertijd de ontwikkeling van de wereldrevolutie te verhinderen.
Dit fundamentele conservatisme mag niet te eng geïnterpreteerd worden. De bureaucratie verzet zich er niet tegen de grenzen van haar staten te overschrijden, wanneer zij haar voorrechten en macht tot andere landen kan uitbreiden. Maar dan mogen de omstandigheden waaronder die uitbreiding van de macht geschiedt, de bureaucraten niet bedreigen, d.w.z. zij moet geschieden zonder de politieke heractivering van het proletariaat. Dat is na de Tweede Wereldoorlog gebeurd in een aantal landen. Het vond echter wel slechts daar plaats waar het Rode Leger in staat was een opstand van de arbeiders te voorkomen, die een politieke revolutie op internationale schaal had kunnen ontketenen [28].
Hoe ziet de revolutionaire strategie eruit die voortvloeit uit dit tegenstrijdige karakter van de bureaucratie? De bureaucratie zal als maatschappelijke laag die zich bewust is van haar belangen en voorrechten, deze niet opgeven onder de druk van de objectieve ontwikkeling die de voorwaarden voor haar heerschappij steeds moeilijker maakt. De ontwikkeling van de productiekrachten, de getalsmatige groei en de culturele vooruitgang van het wereldproletariaat veranderen voortdurend de krachtsverhouding in het nadeel van de bureaucratie.
Niettemin kan slechts een politieke revolutie de macht var de bureaucratie ten gunste van het proletariaat omverwerpen. Dat wil niet zeggen dat deze revolutie noodzakelijkerwijs bloedig moet zijn. De beide historische voorbeelden voor het begin van een politieke revolutie (16-17 juni 1953 in de DDR, 23 oktober tot 4 november 1956 in Hongarije) toonden aan waartoe een algemene mobilisatie van de arbeidersklasse met fabrieksbezettingen, verkiezing van arbeidersraden enz., kan leiden. De plaatselijke bureaucratie is letterlijk van de aardbodem gevaagd en slechts militair ingrijpen van buitenaf kon deze revolutie tegenhouden. In de USSR zelf zou duidelijk geen factor uit het buitenland zo een rol kunnen spelen.
Men mag de manier waarop de politieke revolutie wordt verwezenlijkt, in het algemeen met optimisme beoordelen. In welke maatschappelijke laag zou de bureaucratie de handlangers moeten vinden die voor haar en tegen het proletariaat een langdurige strijd zou willen voeren? Het gaat overigens alleen om de toepassing van de conceptie van een politieke revolutie in onderscheid tot de sociale revolutie:
- in een sociale revolutie wordt de productiewijze veranderd en gaat de macht van de ene maatschappelijke klasse over op de andere;
- in een politieke revolutie wordt de productiewijze niet fundamenteel veranderd en de macht gaat van de ene maatschappelijke laag over op een andere laag van dezelfde klasse. [29]
De politieke revolutie in de arbeidersstaten zou de productiewijze een nieuwe inhoud geven voor zover de bureaucratie gebonden is aan een productiewijze die zich met de uitoefening van de proletarische democratie niet in overeenstemming laat brengen.
Maar het fundamentele instrumentarium van de sovjeteconomie zou niet veranderen: collectief bezet van de productiemiddelen, planning en het voortbestaan van bepaalde marktmechanismen. Deze instrumenten zouden dankzij de uitoefening van de macht door het proletariaat een andere inhoud krijgen, maar niet vernietigd worden om ze door andere te vervangen. De vorm van de staat zou duidelijk omvergeworpen worden, maar zijn fundamentele maatschappelijke aard zou onveranderd blijven [30].
De noodzaak om de macht van de bureaucratie door een politieke en niet door een sociale revolutie omver te werpen vloeit logisch voort uit de karakterisering van de bureaucratie als maatschappelijke kaste of laag en niet als maatschappelijke klasse die haar eigen wortels en functies in het productieproces bezet.
Deze karakterisering als maatschappelijke laag en niet als klasse is geen eenvoudige woordenstrijd. Ze is van beslissend belang voor het juiste begrip van de revolutionaire mogelijkheden van de internationale arbeidersbeweging en van haar binding aan de bureaucratieën.
De verwarring op dit punt laat zich gedeeltelijk verklaren uit bepaalde aspecten van de bureaucratische gedragswijze. Deze staat in de arbeidersstaten niet ver af van het gedrag van een maatschappelijke klasse: onbeperkte volmachten, ideologische en materiële voorrechten. Er bestaat bij de bureaucraten een collectief bewustzijn ten aanzien van de verworven en te verdedigen voorrechten. [31]
Karakteriseert men de bureaucratie als maatschappelijke klasse, dan komt men tot een theorie van het bureaucratische verschijnsel die het onmogelijk maakt de internationale revolutionaire realiteit juist te begrijpen. Men roept zowel op methodologisch als op politiek vlak onoplosbare tegenstrijdigheden op. Wanneer men de bureaucratie karakteriseert als een sociale klasse, dan moet zij als klasse of na de revolutie ontstaan zijn en de macht gegrepen hebben (de eerste keer in de geschiedenis dat een klasse pas na haar machtsverovering aanwezig geweest zou zijn!) of ze heeft als klasse bestaan voor haar machtsverovering.
Uit deze beide varianten vloeien zeer verschillende gevolgen voort die men duidelijk dient te onderscheiden.
Velen beweren dat de bureaucratie als klasse al voor de verovering van de macht bestond. In de kapitalistische landen zou deze klasse gevormd worden door de leiding van de communistische partijen. Betrekt men de marxistische definitie van een maatschappelijke klasse daarbij, dan blijkt dit onzin. Welke positie heeft de communistische leiding dan in het productieproces? Zo een bewering heeft ook andere zeer zwaarwegende politieke gevolgen. Men zou moeten vaststellen dat bijvoorbeeld in Frankrijk en Italië het proletariaat niets gemeen heeft met deze leidinggevende klasse en radicaal met haar moet breken. Een door de communistische partij geleide staking was dan niet langer een strijd tussen proletariaat en bourgeoisie maar tussen de bourgeoisie en de bureaucratie die heersende klasse wil worden. Het proletariaat zou zich dus neutraal moeten gedragen! Op dezelfde manier zou men tot de conclusie komen dat het in Vietnam niet ging om een strijd tussen het imperialisme en de massa's van een koloniaal land die zich willen bevrijden, maar om een strijd tussen twee klassen: de communistische bureaucratie en de bourgeoisie!
Daarmee is de gehele revolutionaire werkelijkheid volkomen vervalst, want het is voor iedereen duidelijk dat in Frankrijk een door de communistische partij geleide staking een episode van de klassenstrijd tussen proletariaat en bourgeoisie is. De vakbondsbureaucratie probeert vanzelfsprekend haar leidende functie in de arbeidersbeweging uit te buiten om deze staking voor haar eigen doeleinden te misbruiken. Maar de klassenstrijd wordt daardoor in geen geval een strijd tussen drie partijen: proletariaat, bourgeoisie en bureaucratie.
De laatste consequentie van een stellingname die ervan uitgaat dat de bureaucratie een klasse zou zijn, waarvan de kiem in de kapitalistische landen wordt gelegd, is het afzien van de klassenstrijd en leidt menigmaal zelfs tot contrarevolutionair gedrag. Bepaalde politieke groeperingen gaan zover te beweren dat het in Vietnam zou gaan om een imperialistische oorlog tussen twee kapitalistische kampen (datzelfde zou het geval geweest zijn in het Korea van 1954). De Cubaanse revolutie zou oninteressant zijn, omdat ze door een nieuwe uitbuitersklasse geleid zou worden en het proletariaat zou zich niet moeten mengen in deze strijd tussen twee klassen waarmee het niets gemeen heeft. Of men wil of niet, de werkelijke klassenstrijd tussen het proletariaat en de bourgeoisie of tussen de massa's van de koloniale landen en het imperialisme vindt in vele landen van de wereld feitelijk plaats onder leiding van communistische partijen en wij mogen hier in geen enkel opzicht neutraal blijven [32].
Weer andere groepen die de bureaucratie karakteriseren als maatschappelijke klasse, zien in haar een nieuwe klasse die in vergelijking tot de bourgeoisie en het imperialisme progressief is. Dat betekent echter dat het proletariaat een andere maatschappelijke klasse, namelijk de bureaucratie, zou moeten ondersteunen en dat het een ondergeschikte rol moet spelen in de strijd van de bureaucratie tegen de bourgeoisie en het imperialisme. Daarmee verloochent men dus de fundamentele leidende rol van het proletariaat in de wereldrevolutie. [33] Dit standpunt is ook belast met sterk illusionaire opvattingen over de revolutionaire mogelijkheden van de bureaucratie. Wie gelooft er dan serieus dat de communistische partij van Frankrijk met haar tegenwoordige lijn werkelijk de macht zou kunnen grijpen? Laten we nog een andere variant onderzoeken van de theorieën over de bureaucratie als maatschappelijke klasse, namelijk die theorie die ervan uitgaat dat de bureaucratie zich na de revolutie als klasse gevormd zou hebben en de macht overgenomen had. Ook daaruit vloeien zeer complexe politieke conclusies voort.
Bij talrijke theoretici van de nieuwe uitbuitersklasse (Djilas, Burnham enz.) ziet men dat het verzet tegen Stalin en de sovjetbureaucratie tot de afwijzing van het marxisme heeft geleid. Het heeft hen sceptisch gemaakt tegenover de arbeidersklasse en het socialisme en hen tot flikflooierei met de burgerlijke democratie gebracht. Het protest tegen de misdaden van het Kremlin heeft velen van hen in het kielzog van Washington gebracht [34]. Deze theoretici hebben de klassengrenzen vergaand overschreden om zich aan de kant van de bourgeoisie te plaatsen en we hoeven ons hier niet lang met hun stellingen bezig te houden.
Bij weer anderen, vooral bij de Poolse kameraden Kuron en Modzelewski, wordt de karakterisering van de bureaucratie als maatschappelijke klasse tot stand gebracht in een marxistische analyse die het kapitalisme en de burgerlijke democratie duidelijk afwijst en vertrouwen heeft in het vermogen van het proletariaat om de geschiedenis vorm te geven. Bij deze kameraden speelt eerder een terminologisch dan een politiek probleem en de politieke verschillen met hen zijn niet doorslaggevend. In 1939 overdacht Trotski reeds dit soort problemen.
In de eerste plaats willen wij de vraag naar de aard van de Sovjetstaat niet stellen op het abstract-sociologische vlak, maar op het vlak van concrete politieke taken. Wij willen eenmaal voor één ogenblik aannemen dat de bureaucratie een nieuwe klasse en het tegenwoordige regiem in de USSR een bijzonder systeem van klassenuitbuiting is. Welke nieuwe politieke conclusies vloeien voor ons voort uit deze definities? De Vierde Internationale heeft al lang de noodzaak erkend de bureaucratie door een revolutionaire opstand van de arbeiders omver te werpen. Niets anders wordt voorgesteld (of kan worden voorgesteld) door hen die proclameren dat de bureaucratie een uitbuitende klasse is. Het doel dat door de val van de bureaucratie moet worden bereikt, is het herstel van de heerschappij der sovjets door uitsluiting van de huidige bureaucratie. De linkse critici kunnen niets anders voorstellen. De taak van de omgevormde sovjet bestaat erin dat zij meewerken aan de wereldrevolutie en het opbouwen van een socialistische maatschappij. De val van de bureaucratie houdt derhalve de instandhouding in van de staatseigendom en de planeconomie. Hier ligt de kern van het hele probleem.
Uiteraard zal de verdeling van de productiemiddelen over de afzonderlijke bedrijfstakken en heel globaal de gehele inhoud van het plan sterk veranderd worden, als dit plan niet door de belangen van de bureaucratie maar door die van de producenten zelf bepaald wordt. In de mate echter waarin de vraag van de val der parasitaire oligarchie steeds verbonden blijft met de vraag van de instandhouding van het genationaliseerde (staats-)eigendom, betitelen wij de toekomstige revolutie als een politieke. Sommigen die ons bekritiseren (Chiliga, Bruno en anderen), willen de toekomstige revolutie sociaal noemen. Laten we hun deze definitie toestaan. Wat is er wezenlijk veranderd? Zij voegt niets toe aan de taken van de revolutie die wij opgesomd hebben.
In de regel brengen onze critici de feiten zoals wij ze sinds lang gesteld hebben. Zij voegen absoluut niets wezenlijks toe aan de waardebepaling der posities van de bureaucratie en van de arbeiders, noch aan de rol van Moskou op het internationale vlak. Op al deze gebieden zien ze er niet slechts van af onze analyse te bestrijden maar baseren zich er integendeel volledig op of beperken zich er zelfs helemaal toe. De enige beschuldiging die zij tegen ons inbrengen, bestaat erin dat we er niet de noodzakelijke conclusies uittrekken. Wanneer men echter hun conclusies onderzoekt, blijkt dat het om zuivere terminologie gaat. Onze critici weigeren een gedegenereerde arbeidersstaat een arbeidersstaat te noemen. Ze verlangen dat de totalitaire bureaucratie als heersende klasse gekenmerkt wordt. Zij stellen voor de revolutie tegen deze bureaucratie niet als een politieke maar als een sociale revolutie te beschouwen. Zouden wij hun deze terminologische concessies doen, dan brachten wij onze critici in een zeer moeilijke positie. Zij zouden namenlijk niet weten wat ze met hun zuiver verbale overwinning zouden moeten beginnen.
Het zou dan ook een grote domheid zijn te breken met kameraden die met betrekking tot de sociologische aard van de USSR een andere opvatting hebben dan wij, wanneer zij met betrekking tot de politieke taken solidair met ons zijn. (De USSR en de oorlog, 25 september 1939).
Intussen heeft deze andere analyse, die de bureaucratie karakteriseert als maatschappelijke klasse, niet alleen terminologisch betekenis. Zij brengt de kameraden Kuron en Modzelewski tot foute conclusies:
- zij dwingt hen ertoe een wezenlijk onderscheid te maken tussen de centrale politieke bureaucratie en de technocratie, die als verschillende klassen worden beschouwd;
- zij brengt hen ertoe de bureaucratie een bijzonder klassendoel productie ter wille van de productie toe te schrijven dat inmiddels gedeeltelijk opgegeven schijnt te zijn (zie opmerking 9);
- zij verleidt hen tot een nationale analyse van het bureaucratische verschijnsel en tot het niet begrijpen van de internationale rol van de sovjetbureaucratie.
Deze drie factoren brengen hen ertoe de mogelijkheid van de aanpassing (en van de onderdrukkingsmacht) der bureaucratie te onderschatten.
Als conclusie mag men het beslissende punt nooit uit het oog verliezen: op internationaal niveau wordt de klassenstrijd fundamenteel uitgevochten tussen proletariaat en bourgeoisie. De bureaucratie mengt zich in deze strijd om deze te vervalsen. Het enige middel om bourgeoisie en bureaucratie tegelijk uit te schakelen ligt in de onbeperkte ondersteuning van de strijd der arbeiders en van de koloniale volkeren tegen het imperialisme, zelfs wanneer deze strijd op dit moment wordt aangevoerd door de communistische partijen. Alleen de alomvattende overwinning van de internationale revolutie kan immers de werkelijke garantie vormen voor het definitief uit de weg ruimen van de macht der bureaucratie.
De geschiedenis heeft deze problemen intussen gedeeltelijk opgelost. Voor alle zegevierende revoluties sinds 1945 (natuurlijk niet de door het Rode Leger tot stand gekomen uitbreiding van de revolutie!) heeft het probleem van de bureaucratie zich meer of minder duidelijk voorgedaan:
- in de Joegoslavische revolutie heeft het zich na verloop van drie jaar door de poging van het zelfbeheer voorgedaan;
- in de Chinese revolutie doet het zich in verminkte vorm door de culturele revolutie voor;
- in de Cubaanse revolutie doet het zich meest duidelijk en bewust voor.
Marx zei: De mensheid stelt zich slechts problemen die zij kan oplossen. Op dit moment schijnen de objectieve en de subjectieve voorwaarden voor de oplossing van het probleem der bureaucratie aanwezig te zijn:
- het historische bewustzijn van de betekenis van deze vraag bij alle revolutionaire kaders;
- de internationale uitbreiding van de revolutie en de enorme ontwikkeling van de productiekrachten op wereldschaal.
Daar deze verschillende factoren samenvallen is het waarschijnlijk dat iedere nieuwe proletarische revolutie zich dit probleem uitdrukkelijk zal stellen en het op de meest effectieve wijze zal oplossen.
[1] Op breder maatschappelijk terrein geldt dat des te meer, indien men meteen al na de overwinning van de arbeidersklasse alle technici en specialisten die zich met niet-materiële productie bezighouden zou uitschakelen. Men veroordeelt dan de maatschappij tot een enorme stap terug: tot een daling van het ontwikkelingspeil der productiekrachten. Een vooruitgang, die de voorwaarde is voor een modern communisme, wordt dan niet bereikt. Men belandt daarentegen bij een primitief communisme dat al heel snel door een nieuwe maatschappelijke differentiëring ontbonden wordt. De paradox is dat de bureaucratie op deze wijze niet wordt bestreden, maar onder nog nadeliger omstandigheden opnieuw wordt bevorderd.
[2] Het scheppen van apparaten is eenvoudig noodzakelijk om reden van effectiviteit. Iedereen zal begrijpen dat het onmogelijk is 50.000 mensen te leiden zonder een minimum aan materiële infrastructuur.
[3] De historische en getalsmatige betekenis van de sociaaldemocratische partijen is een motor en niet een rem van hun verbureaucratisering. Het is veel gemakkelijker een niet gebureaucratiseerde organisatie in stand te houden, wanneer slechts leden met een zeker minimum aan bewustzijn en activiteit trekt. In zo een organisatie kan het probleem van de clientèle niet erg groot worden.
[4] Kautsky, die veel invloed had op Lenin en hem een belangrijke stimulans gaf voorzijn leninistische theorie van de partij, was een zeer intelligent en een waardevol marxistisch theoreticus. Hij heeft hier de essentie van het probleem met grote scherpzinnigheid aangepakt.
[5] Bij de tweede uitgave van Wat te doen? legt Lenin in het voorwoord tot de verzamelband Twaalf Jaren van 1907 er de nadruk op dat vanaf het moment waarop men de voorhoedepartij losmaakt van het proletariaat, de partij: een avontuur, enkel een uithangbord wordt (Lenin, Samtliche Werke, Band 13, blz. 96). Een kleine groep bureaucraten zou dan van achter de groene tafel kunnen beslissen dat het proletariaat onder de gegeven historische omstandigheden op een bepaalde manier moest handelen. Dit zou echter het belangrijkste objectieve criterium, de wil van het proletariaat en waar het toe bereid is, volledig doen verdwijnen.
[6] Dat gold voor het tijdperk waarin Rosa leefde, maar er zijn tegenwoordig landen waar meer dan de helft van de arbeiders formeel vakbondslid zijn: Zweden, Oostenrijk en België. Maar zelfs daar gaat het om een zuiver formele binding. Slechts een minderheid van de arbeiders is werkelijk, zij het ook slechts minimaal, actief in de vakbeweging (bv. minstens eenmaal per jaar een vergadering van de vakbond bijwonen).
[7] De loonwaaier in de imperialistische landen heeft de neiging zich langzamer te sluiten. Hij is veel kleiner dan hij vijftig jaar geleden was.
[8] Een punt, dat bv. door I. Deutscher niet geheel begrepen werd en waardoor men vast kan stellen dat de strijd van de Linkse Oppositie geen academisch en platonisch karakter had: voor Deutscher waren al deze mensen weliswaar helden, maar tot verlies gedoemde helden. Zij waren er alleen voor bestemd een zeer ver verwijderde toekomst voor te bereiden en te werken voor een tijdperk dat pas vijftig jaar later tot rijping zou moeten komen. De vraag is wezenlijk gecompliceerder en men kan haar niest zo categorisch beoordelen.
[9] Onderontwikkeling van de productiekrachten; intellectuele, culturele en eenvoudig getalsmatige onderontwikkeling van het proletariaat; isolement van de revolutie en terug ebben van de wereldrevolutie; gebrek aan waren en consumptiegoederen.
[10] Al deze punten worden in het derde deel van dit boek verder uiteengezet.
[11] In de laatste tijd werd door zeer verschillende kringen getracht deze tendens te rehabiliteren: ultralinkse groepen (Socialisme of Barbarij) hebben aan een tekst van Kollontai uit het jaar 1921 een profetische betekenis toegeschreven; De Joegoslaven verdedigden ook deze arbeidersoppositie en hebben haar in de strijd tegen het democratisch centrisme van Lenin gelijk gegeven, wat in zo een gecentraliseerd land minstens verbazingwekkend is; tenslotte hebben sommigen binnen de zogenoemde pablistische tendens (opm.: een van de Vierde Internationale afgescheiden groep onder leiding van Pablo) deze oppositie verdedigd. Dat is geheel en al begrijpelijk, indien men zelfbeheer beschouwt als een middel tegen alle kwalen dat zonder meer alle problemen kan oplossen, in het bijzonder dat van de strijd tegen de bureaucratie.
[12] Het Joegoslavische voorbeeld heeft aangetoond dat een pseudo-zelfbeheer op het vlak van de onderneming niet voldoende is om effectief tegen de bureaucratie op te treden.
[13] Anibal Escalante, een voormalig stalinistische leider en organisatiesecretaris van de Cubaanse CP probeerde meerdere keren voor de bureaucratie de heerschappij over de revolutie en de Cubaanse arbeidersklasse te verwerven.
[14] Fidel stelde de tweehonderdduizend Cubanen die zijn rede aanhoorden, voor om 1965 uit te roepen tot jaar van de strijd tegen de bureaucratie. Vele handen gingen hiervoor de hoogte in, maar de meerderheid sprak zich ervoor uit om het jaar 1965 te dopen tot jaar van de landbouw.
[15] Om duidelijk te maken wat hij bedoelt, geeft Fidel in zijn rede tegen Escalante een voorbeeld: Bij het bezoek aan een fabriek stelde hij vast dat de volgende mensen tot de partijcel behoren: de directeur van de fabriek; de hoofdingenieur van de fabriek; de vrouw van de directeur; de vrouw van de hoofdingenieur, de chauffeur van de hoofdingenieur; de chauffeur van de directeur. Fidel vroeg toen: is dat de voorhoede van de arbeidersklasse? Hij toonde door zijn spot precies waartoe het in de arbeidersstaten van Oost-Europa het meest gekomen is. Onderzoekt men de samenstelling van de centrale of regionale partijcomités, dan stelt men vast dat daar praktisch geen enkele arbeider uit de productie toe behoort. Zij worden uitsluitend gevormd door directeuren, ingenieurs, functionarissen, vertegenwoordigers van de economische, politieke of overheidsbureaucratie.
[16] Voor de prekapitalistische maatschappij gelden deze verdelingsvormen niet of slechts in embryonale vorm. In de feodale maatschappij hangt bijv. de hoeveelheid consumptiegoederen waarover de individu beschikt, niet alleen af van zijn geldinkomen maar eerder van zijn status in de maatschappij.
[17] Preobrazjenski noemde dat de oorspronkelijke socialistische accumulatie.
[18] Subjectief gezien waren de personen die in dit drama optraden grotendeels oprecht en handelden zij onbewust. Als iemand Stalin in 1920 had kunnen bewijzen dat hij de gehele macht van het proletariaat, de bolsjewistische partij en de Communistische Internationale zou vernietigen, dan kan men aannemen dat Stalin, een oprechte, zij het met bepaalde tekortkomingen behepte revolutionair, zich onmiddellijk van het leven beroofd zou hebben. Hetzelfde geldt zonder twijfel ook voor de leiders van de partij, die na de dood van Lenin de voorstellen van de Linkse Oppositie afwezen, en zich met Stalin verbonden. Hiermee maakten ze de weg vrij voor wat daarna volgde.
[19] Er is hiervoor veel historisch vergelijkingmateriaal. Iedere keer als de arbeiders zich plotseling geplaast ziet tegenover volkomen nieuwe en onvoorziene problemen begrijpt een aanzienlijk deel van de beste kaders van de beweging het probleem niet onmiddellijk. Bijvoorbeeld: - het gebrek aan begrip van de werkelijke aard van de imperialistische oorlog van 1914-1918 en van de werkelijke oorzaken van het verraad van de sociaaldemocratie. Dit onbegrip duurde bij een deel van de socialistische kaders meerdere jaren. Later waren zij het die de communistische partij opbouwden; - het gebrek aan begrip voor de historische betekenis van de Chinese revolutie en het begin van een nieuw historisch tijdperk gekenmerkt door de betekenis van de koloniale revolutie.
[20] In het algemeen willen de kameraden die zulke analyses maken, tegelijkertijd twee volkomen tegenstrijdige dingen bewijzen: enerzijds, dat Trotski vele tactische fouten begaan heeft; anderzijds, dat de overwinning van Stalin onvermijdelijk was, omdat zij aansloot bij de objectieve voorwaarden van het toenmalige Rusland. Bijzonder duidelijk komt dit naar voren bij I. Deutscher waar deze beide stellingen voortdurend door elkaar heenlopen.
[21] De oorsprong van dit niet-begrijpen ligt in de functionele tegenstelling in de overgangsperiode tussen de functie van de accumulatie en de functie van de verdediging van de producenten als consumenten. In het kader van de markteconomie, zelfs als een onderneming democratisch zelfbeheer kent, kunnen de directe economische belangen van de producenten in fundamentele tegenstelling staan tot de principes van een socialistische economie. In Joegoslavië bijv. hebben de democratisch gekozen arbeidersraden voorgesteld 25% van het personeel van een fabriek te ontslaan om de lonen van de overigen te verhogen. Het gezamenlijke belang van het proletariaat als klasse komt niet automatisch overeen met het belang van afzonderlijke groepen arbeiders.
[22] Het voorbeeld van het zelfbeheer in Joegoslavië heeft aangetoond dat dit punt absoluut beslissend is. De nationale instanties van de arbeidersraden neigen er spontaan toe zich steeds samen te stellen uit dezelfde groep van personen, die in de loop van de tijd de directe binding met de arbeid in de productie verliest. De strijd tegen de bureaucratie maakt het noodzakelijk vooral degenen wier inkomen dat van een vakarbeider niet te boven gaat, toegang te verschaffen tot de tot de nationale congressen.
[23] Men mag niet al de geweldige fouten die de bureaucratie begaan heeft toeschrijven aan de verdediging van haar belangen als bevoorrechte laag. Zo lag het duidelijk niet in het belang van Stalin en van de sovjetbureaucratie door haar terroristische politiek van de afschaffing van het kleine agrarische eigendom ook de landbouwproductie 75 jaar lang te verminderen. Onder andere omstandigheden, bijvoorbeeld in Joegoslavië, was de bureaucratie geheel en al in staat zich tegenover de boeren niet terroristisch te gedragen.
[24] Hier moet men ingaan op een theoretische fout van de Poolse kameraden Kuron en Modzelewski, die menen dat het een fundamentele karaktertrek van de bureaucratie is om de zware industrie prioriteit te verlenen. Dat is echter slechts een bijzonder moment in de geschiedenis van het bureaucratische beheer dat in de Sovjet-Unie al overwonnen schijnt te zijn. Het gevaar van deze theorie ligt erin dat zij kan leiden tot de opvatting: wordt het dogma van de prioriteit voor de zware industrie opgegeven, zoals dat thans gebeurt in de Sovjet-Unie, dan verdwijnt daarmee ook de bureaucratie. In werkelijkheid kan men echter vaststellen dat zij daar sterker wordt.
[25] Velen voor wie het karakteristieke van de bureaucratie haar rechtse koers en haar concessies aan de boeren was, zijn door de draai van 1928 en het terroristische uit de weg ruimen van de koelakken volslagen van streek geraakt. Anderen, voor wie het karakteristieke van de bureaucratie de politiedictatuur en de concentratiekampen waren, zijn weer niet in staat geweest de draai van 1956 te verklaren.
[26] De theorieën die wel de USSR als arbeidersstaat, maar de volksdemocratieën als kapitalistische staten kenmerken, maken de hedendaagse geschiedenis volkomen onbegrijpelijk. Kan men werkelijk beweren dat de Tsjechoslowaakse productiewijze enerzijds kwalitatief anders zou zijn dan de in de Sovjet-Unie heersende en anderzijds dezelfde als die van de kapitalistische landen? Als men enige betekenis hecht aan classificaties, dan is het logisch dat men met dergelijke theorieën tot zulke absurde conclusies komt.
[27] Voor Marx was het begrip staatskapitalisme, in de zin van een volkomen opheffing van de kapitalistische concurrentie geheel ondenkbaar. Kapitalisme kan slechts bestaan met verschillende kapitalen die elkaar, al naarmate in enige tak de winsten stijgen of dalen wederzijds aantrekken of afstoten. De volledige opruiming van de concurrentie zou het voortbestaan van de accumulatiefunctie, waarvoor geen bestaansreden meer zou zijn, onverklaarbaar maken.
[28] De stalinisten rechtvaardigen het feit dat de revolutie niet moest worden doorgevoerd in Frankrijk, Italië, Griekenland of Joegoslavië met de opdeling van de wereld door de beide blokken, zoals die in Jalta werd vastgesteld. Men moest deze opdeling respecteren omdat de USA anders een wereldoorlog zouden ontketenen. Deze rechtvaardiging houdt geen stand. De revolutie heeft deze opdeling op meerdere plaatsen niet gerespecteerd: in Joegoslavië, in China en in Cuba. De uitbreiding van de wereldrevolutie riep telkens ernstige internationale crises op, maar zij heeft geen wereldoorlog tot gevolg gehad en het imperialisme heeft de voldongen feiten moeten accepteren.
[29] Als voorbeeld van een politieke revolutie noemt Marx de revolutie van 1830 en 1848 in Frankrijk. De macht is toen binnen de bourgeoisie overgegaan van de ene laag op de andere (financiers-, bank- en industriële bourgeoisie). De industriële bourgeoisie van de grote steden moest tijdens de Februarirevolutie van 1848 met de wapens in de hand de macht aan de bankbourgeoisie ontrukken. Deze revolutie had een heel ander karakter dan de Parijse Commune, waar de macht een tijdlang van de bourgeoisie op het proletariaat overging.
[30] De definitie van de aard van een staat hangt in laatste instantie af van zijn binding aan een bepaalde productiewijze. De overgang van het fascisme naar de burgerlijke democratie in Duitsland in 1945 ging gepaard met geweldige veranderingen in de staatsvorm, zonder dat zij met een verandering van de productiewijze verbonden was. Binnen dezelfde productiewijze zijn talrijke staatsvormen mogelijk, wat niet betekent dat de overgang van de ene naar de andere op reformistische wijze kan plaatsvinden.
[31] Bij bepaalde kameraden in de arbeidersstaten duidt de karakterisering van de bureaucratie tevens op de bedoeling zich duidelijk af te grenzen van reformistische stromingen die menen dat men met bepaalde delen van de bureaucratie tegen een ander gedeelte zou kunnen samenwerken.
[32] Dit mag natuurlijk niet verhinderen te zeggen dat, zolang de klassenstrijd uitsluitend onder leiding van stalinistische bureaucraten blijft, hierin geen overwinning behaald kan worden en dat men de arbeiders van de invloed van deze leiding moet bevrijden enz.
[33] Deze theorie is gebaseerd op het niet kennen van wat Lukács heeft aangeduid als het basisidee van Lenin: de actualiteit van de revolutie. In de vorige eeuwen moest het proletariaat de rol van ondergeschikte kracht spelen en de vooruitstrevende klassen tegen meer reactionaire helpen. Vandaag echter is de proletarische revolutie verwerkelijkt door het proletariaat zelf, mogelijk en staat zij op de agenda.
[34] Inleiding van Pierre Frank tot de Open Brief aan de Verenigde Poolse Arbeiderspartij van de Poolse kameraden Kuron en Modzelewski.