Ernest Mandel

Is het marxisme enkel maar een onderzoeksmethode?



Geschreven: oktober 1957
Bron: La Gauche nr 39, 19 oktober 1957
Oorspronkelijke titel: Le marxisme, n’est-il qu’un methode d’investigation?
Vertaling: Valeer Vantyghem
Opmerkingen: de voetnoten zijn van de vertaler
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, juni 2008


Zie ook:
Wat is marxisme?

1. De methode

Naar onze mening, als we het marxisme herleiden tot een eenvoudige onderzoeksmethode binnen de sociale wetenschappen dan beperken we in hoge mate haar draagwijdte. Een draagwijdte die van doorslaggevend belang lijkt te zijn in hoe deze wetenschappen zich ontwikkelt. Zo wordt het marxisme in feite teruggebracht tot een etiket dat men al dan niet aanbrengt, naargelang de noodzaak van het ogenblik (en aanpast aan de opvattingen van de persoon tot wie men zich richt). Zonder dat we vervallen in het andere uiterste dat eigen is aan het steriele dogmatisme — het marxisme vereenzelvigen met iedere opvatting die Marx en Engels hebben verkondigd over om het even welk onderwerp — kunnen we belangrijke onderdelen onderscheiden in het werk van Marx:

a) De onderzoeksmethode: de kritische toepassing van de evolutieleer (of als men wil van de ‘dialectiek’) op de sociale gebeurtenissen. Alle sociale verschijnselen(historische, psychologische, sociale, enz. ) zijn betrokken partij:
1. Als onderdeel van de globale evolutie van de samenleving.
2. Als voortdurend zelf in beweging binnen het kader van een welbepaalde fase van de geschiedenis van de samenlevingen.
3. Als verklaarbaar binnen de context van deze evolutie zonder dat er een beroep gedaan wordt op bovennatuurlijke factoren.
4. Als beantwoordend aan evolutiewetten (tegelijkertijd binnen het eigen domein en binnen het verband dat er bestaat tussen de bijzondere domeinen en de algemene evolutie van de samenleving).
5. Als verplicht onderzoek op een objectieve en kritische manier, met andere woorden zonder enkele vooringenomenheid, en zonder welke poging dan ook om een deel van de werkelijkheid te versluieren, om waarheden te verzwijgen, om sommige sociale problemen te zien als ‘onmogelijk op te lossen door het menselijke denken, of alsof er zou moeten gezwegen worden ‘in het belang van de vooruitgang van de mensheid’, zelfs ‘in het belang van het socialisme’.

Ik ga niet verder in op de andere aspecten van deze methode waarin alle kenmerken van de dialectiek zijn betrokken, of van de ‘logica van de evolutie’.

2. De algemene toepassing van de methode

b) De algemene besluiten waartoe deze methode leidt, toegepast binnen de sociale wetenschappen:
1. - Dat zonder arbeid iedere menselijke samenleving na enkele dagen zal ineenstorten.
2. - Dat om de arbeid te verrichten die de behoeften inlost de mensen onder elkaar zekere sociale verhoudingen aangaan die in laatste instantie de algemene structuur van de samenleving bepalen.
3. - Dat deze sociale verhoudingen doorslaggevende factoren zijn die een bepaalde periode van de geschiedenis verklaren op gebied van het recht, van de ideeën, van de filosofie, van de religie, van de zeden, enz. die de onderdanen van deze samenleving hanteerden en hanteren, dus van alles wat men de ‘sociale superstructuur’ noemt.
4. - Dat deze verhoudingen op hun beurt en in laatste instantie worden bepaald door een wel bepaalde graad van ontwikkeling van de productiekrachten.
5. - Dat iedere periode in de geschiedenis, tijdens dewelke deze sociale verhoudingen ernstig de ontwikkeling van de productiekrachten belemmeren, een periode wordt van sociale crisis, revoluties, die uitloopt, ofwel, op een totaal verval van de samenleving, ofwel, op nieuwe sociale verhoudingen, die een nieuwe opgang van de productiekrachten in de hand werken.
6. - Dat aldus heel de geschiedenis van de mensheid de geschiedenis van de klassenstrijd is, een geschiedenis die op haar beurt uit de préhistorie opdoemt, waar er geen indeling in klassen bestond.
7. - Dat verschijnselen, als het harde geweld in de menselijke verhoudingen, het kannibalisme, de mensenoffers, de oorlog, de sociale onderdrukking, enz., verschijnselen zijn, het gevolg van een bepaalde sociale context, en dat ze kunnen verdwijnen wanneer de context grondige wijzigingen ondergaat.

We gaan nu verder met enkele andere aspecten van wat we de algemene theorie van het historisch materialisme zouden kunnen noemen. Laten we echter opmerken dat het materialisme een sociaal gedetermineerde factor is en geen economisch bepaalde factor. Het marxisme vertrekt vanuit de veronderstelling dat sociale verschijnselen direct het handelen van de mensen bepalen, maar zeker niet het handelen op het vlak van de ‘bovenbouw’ (recht, kunst, literatuur, wetenschap, ideologie, religie, enz.). Het vertrekt vanuit de veronderstelling dat deze verschijnselen, behalve wanneer het gaat om louter individuele daden, zonder sociale, collectieve draagwijdte — dienen verklaard te worden binnen de sociale context, met andere woorden in laatste instantie door de klassenstrijd. Het is enkel in de mate waar economische factoren op hun beurt, in laatste instantie, de constellatie van de sociale krachten bepalen die ze indirect determineren, vertolkt door de sociale klassen, hun belangen en hun strijd — de politieke ideeën of andere. Doch elk van deze onderzoeksdomeinen hebben betrekking op een massa begrippen waarvan de evolutie afhankelijk is van specifieke wetten.

Een voorbeeld zal duidelijk maken wat we hiermee bedoelen. Laten we het hebben over de geschiedenis van de economische opvattingen. De belangen van de hogere burgerij in Groot Brittannië kunnen in laatste instantie de breuk verklaren gedurende de tweede helft van de 19de eeuw met de ‘officiële’ economische wet van de waarde — arbeid. Maar de concrete manier waarop deze breuk er is gekomen kwam door de verandering van de ideeën zoals die tijdens de voorgaande periode werden doorgegeven, ideeën waarin de tijdgenoten de gebreken en tegenstellingen hebben ontdekt (of dachten te ontdekken), en die ze gedwongen moesten bijstellen. Een ‘marxistische geschiedenis van de economische opvattingen’ zal dus de studie combineren van de evolutie van de ideeën volgens een logica haar eigen, met een studie van de sociale factoren die op een of ander tijdstip in de evolutie een bruuske wending in de economische ideologie teweeg bracht (zie het magistrale voorbeeld van ‘De geschiedenis van de economische doctrines’ — Theorieen über der Mehrwert, van Marx).

c) de bijzondere conclusies die voortvloeien uit het toepassen van de dialectische methode, in het kader van de algemene concepten van het historische materialisme, op enkele specifieke en grote problemen van de geschiedenis van de mensheid:
a) de globale wetten die de evolutie van de mensen hebben bepaald, vanaf de préhistorie tot het moderne kapitalisme.
b) de analyse van de ‘categorieën’ van de politieke economie, die tegelijkertijd een analyse is van de historische grondslag van het kapitaal en kapitalisme.
c) de theorie van de meerarbeid, het verwerven van het sociaal meerproduct, en haar bijzondere vorm binnen de kapitalistische economie — de theorie van de meerwaarde — als fundamentele verklaring van de opdeling van de maatschappij in vijandige klassen.
d) de analyse van de fundamentele tegenstellingen en evolutiewetten van het kapitalisme.
e) de analyse van de historische factoren waardoor de overgang van het kapitalisme naar het socialisme mogelijk wordt gemaakt.

Dit zijn, in het kort, de grote lijnen van het economische en politieke werk van Marx, zoals het in de eerste plaats zijn hoogtepunt heeft gekend in Het Kapitaal.

3. Het marxisme en de empirische gegevens van de gespecialiseerde wetenschappen

Naar onze mening heeft men niet het recht zich marxist te noemen, zonder dat deze term te onrechte wordt gebruikt, tenzij men overtuigd blijft dat deze drie hypothetische categorieën juist zijn: de methode, de algemene conclusies en de specifieke conclusies die er het gevolg van zijn. Dit betekent geenszins dat men akkoord gaat met de antwoorden die door Marx werden gegeven aan specifieke problemen (bijvoorbeeld de verklaring die hij geeft aan de evolutie van de interestvoet sinds de middeleeuwen, of waar hij de redenen opgeeft voor de aantrekkingskracht die de Griekse kunst op ons uitoefent). Elkeen die ter goede trouw is zal het verschil begrijpen tussen formuleringen in die zin en de grote lijnen van een systeem dat de geschiedenis van de menselijke samenlevingen wil interpreteren. Doch dit systeem van de hand wijzen, of zelfs gewoon het bestaan ervan negeren, terwijl men zich marxist noemt, dan is het alsof men zich freudiaan zou noemen terwijl men beweert dat het libido een ongerijmde notie is, voorbijgestreefd door de empirische bevindingen van de hedendaagse psychiatrie.

In het licht van de marxistische methode die, we herhalen het, een heel kritische methode is, betekent het dat we de marxistische theorie van de evolutie van de samenleving zouden moeten verwerpen, zo we te maken krijgen met een groot aantal empirische gegevens die in hun essentie deze theorie zouden tegenspreken. Maar dezelfde methode impliceert ook dat zolang een dergelijke globale weerlegging onmogelijk blijkt, men in de eerste plaats een poging moet ondernemen om de nieuwe feiten die empirisch werden bewezen binnen het kader van een bepaald systeem op te nemen, zoniet laat men deze schitterende verworvenheid van het marxisme verloren gaan, die poging om tot een synthese te komen van alle sociale wetenschappen.

Ik grijp de kans om aan mijn vriend Jacques Defay te melden dat hij het zich in zijn artikel, voor de rest een uitstekend artikel, verschenen in het tijdschrift ‘Socialisme’ nr. 18 (november 1956), er wel erg gemakkelijk vanaf heeft gemaakt door de ‘twist tussen idealisten en materialisten’ te herleiden tot het simpel probleem van het determinisme en de vrije wil. Hierbij gaat hij voorbij aan het feit dat Marx op filosofisch vlak een materialist was. Het historisch materialisme, of het marxisme, of het ‘historisch determinisme’ zoals Defay het noemt, is niets anders dan de toepassing van de evolutiewetten van de natuur. ‘Materialist zijn’, betekent niet dat ‘de ideeën niet bestaan’, of dat ‘ze geen enkele rol spelen’, of dat de ‘vrije wil in de geschiedenis helemaal van geen betekenis is’. Materialist zijn, in de filosofische betekenis van het woord, zoals Montesquieu [1] dit zag, betekent enkel dat men erkent dat de mens het product is van de evolutie van de soorten onder de levende wezens, dat de levende wezens de vrucht zijn van de evolutie van de levende materie, dat de levende materie opduikt in de loop van de evolutie van de organische materie, zonder dat bovennatuurlijke factoren welke fase dan ook van deze evolutie zouden moeten verklaren. Dat betekent dat men toegeeft dat dit er al was voor dat het eerste bewustzijn bestond. Ik denk trouwens dat mijn vriend Defay op hetzelfde standpunt staat, dat hij een onbewuste materialist is. Het woord kan ‘misleidend’ zijn, doch op het gebied van de gedachten mag men geen schrik hebben van woorden, men moet proberen verschillende concepten duidelijk te onderscheiden.

4. Enkele gemeenplaatsen waarvan gezegd wordt dat ze ‘vernieuwend’ zijn

Onder de socialisten die menen dat ze aan het marxisme moeten verzaken of die aan het marxisme een te beperkte inhoud toekennen, zijn er heel wat ‘vernieuwers’. Onder het voorwendsel dat er nieuwe concepten moeten komen die beter overeenstemmen met de ‘werkelijkheid’ gaan ze in feite terug naar standpunten die nog meer ‘verouderd’ zijn dan die van Marx, standpunten die in zwang waren tijdens het 18de eeuw of in het begin van de 19de eeuw.

Ook Raymond Aron [2], eminente en geleerde ‘criticus van het marxisme’, doet in zijn boek ‘L’Opium des intellectuels’ erg zijn best om te bewijzen dat het marxisme enkel een ‘onvolledig’ of ‘vertekend’ beeld ophangt van de mens, daar het vooral de ‘economische’ factoren naar voor schuift. Volgens hem kent de menselijke realiteit een ontelbaar aantal aspecten en met al die aspecten moeten we rekening houden, willen we een historisch feit trachten te verklaren.

En R. Aron geeft een voorbeeld: hoe verklaar je de beslissing van Hitler om op 22 juni 1941 de USSR binnen te vallen? De sociaaleconomische uitleg volstaat niet. Er is ook de gemoedsgesteldheid van de volkeren. We moeten ook rekening houden met de psychologie van Hitler. We moeten in feite rekening houden met een groot aantal factoren, enz.

Je ziet al heel snel hoe dubbelzinnig die ‘kritiek’ is. Toen Marx zijn merkwaardige geschiedenis van de IIde Republiek uitwerkte (‘De 18de Brumaire van Louis Bonaparte’), ‘hield hij rekening’ met alle factoren die door Aron worden opgesomd. We vinden er onder andere een schitterende beschrijving van de zeden van sommige milieus te Parijs, een doordringende analyse van het karakter van de latere Napoleon III, enz.

Wat echter de wetenschappelijke geschiedschrijving van de kroniek of de anekdote onderscheidt is dat ze een hiërarchisch onderscheid maakt tussen de factoren die in aanmerking komen. Bij de notie van ‘wisselwerking’ tussen deze factoren (reeds toegepast door Montesquieu, twee eeuwen geleden, zoniet door Thuycidides [3], tweeduizend jaar geleden) hebben we te maken met een veel fijnzinniger spel van oorzaken, bepalend en doorslaggevend van aard, en oorzaken die onderling met elkaar in verband staan.

Om terug te grijpen naar het voorbeeld van Raymond Aron. Het ware het absurd om de aanval van het nazi leger te verklaren door de pathologische monomanie van de Führer. Monomanen eindigen gewoonlijk in de gevangenis of in een krankzinnigeninstelling. Opdat ze echter de totale macht zouden kunnen veroveren over een moderne natie van 80 miljoen zielen moet er hoe dan ook een geheel van economische, sociale en politieke omstandigheden aanwezig zijn, en die moet men in de eerste plaats verklaren. Pas nadat we deze verklaring hebben gevonden, de reden waarom de nazi’s aan de macht zijn gekomen en hoe het mogelijk was dat er een fascistische dictatuur werd ingesteld in Duitsland, dan pas kunnen we de bijkomende factor, het persoonlijk karakter van Hitler, als factor inroepen.

De gemoedstoestand van de volkeren is een twijfelachtiger gegeven. Zij die het lichtzinnig hebben over ‘het militarisme dat de Duitsers is aangeboren’ vergeten snel dat van de 16de tot de 18de eeuw de Duitsers het minst militaristische en het meest pacifistische volk ter wereld waren, zozeer zelfs dat de militairen in Europa er de spot mee dreven en hen ‘het volk van de dichters en de filosofen’ noemden. Om het opduiken van het militarisme te verklaren en het niet te beschouwen als een ‘vanzelfsprekend’ feit, moet er opnieuw teruggegrepen worden naar de specifieke omstandigheden waarin tijdens de 18de eeuw het Pruisische Koninkrijk is ontstaan, naar de bijzondere omstandigheden waarin de zware industrie Duitsland is binnengedrongen, naar de bijzondere omstandigheden waarbinnen de Duitse eenmaking tot stand is geomen (omstandigheden die vooral werden bepaald door de sociale verhoudingen zoals ze in die tijd voorkwamen).

Deze essentiële factoren — de structurele crisis van het Duitse imperialisme verklaart waarom de zware industrie de nazi’s heeft gesteund, evenals de Drang nach Ostern van het imperialisme — op dezelfde hoogte willen plaatsen als de toevallige factoren ( het feit dat het een monomane psychopaat was en niet om een koelbloedige politicus die aan het hoofd kwam te staan van het Derde Reich) betekent dat op voorhand iedere mogelijkheid wordt uitgeschakeld om een verklaring te vinden voor de geschiedenis van de mensheid. Het is trouwens tot deze conclusie dat Raymond Aron komt, daar hij ontkent dat er een objectieve ‘enige’ weg bestaat waarlangs het historisch verloop kan geïnterpreteerd worden. Op zijn manier toont hij aan hoe juist de marxistische theorie van de ‘ideologieën’ wel is, want zijn antiwetenschappelijke opvatting van de geschiedenis is de weerspiegeling van de schrik die hij koestert tegenover de geschiedenis. Een geschiedenis die zijn klasse veroordeelt, een schrik die zich in deze tijd heeft meester gemaakt van de meeste leden van de hogere Franse en Europese burgerij.

Montesquieu en de ‘wisselwerking tussen de factoren’, de encyclopedisten en de ‘menselijke natuur’, de eerste grote historici van de 19de eeuw en het ‘geografisch en sociaal milieu’, hebben de basis gelegd voor een wetenschappelijk concept van de geschiedenis van de mens. Maar die basis is onafgewerkt gebleven. Hun vergissing was dat ze een cirkelredenering hebben gevolgd. Elke poging om de veranderingen te verklaren door bestendig, met veranderende factoren (‘de menselijke natuur’, ‘het geografisch milieu’, ‘de nationale geest’) zijn vanzelfsprekende redeneringfouten. Het is de verdienste van Marx geweest dat de sociale wetenschap beschikt over een reeks criteria die ons toelaat om de zich wijzigende factoren te bepalen die in laatste instantie de sociale evolutie bepalen.

Een laatste woord: men heeft het een ‘tegenstelling van het marxisme’ willen noemen dat Marx en Engels tegelijkertijd ‘politieke militanten’, stichters van arbeiderspartijen, waren en aanhangers van de theorie van het historische determinisme. In feite is er geen enkele tegenstelling tussen beide concepten. Er is enkel een tegenstelling tussen de aanhangers van een economisch determinisme (dat veel socialisten vereenzelvigen met het marxisme), en die militanten die ervan overtuigd zijn dat het bewuste handelen van de mensen een doorslaggevende rol kan spelen in sommige momenten van de geschiedenis. Doch de marxisten, adepten van het sociaal determinisme, die vertrekken van de stelling dat de klassenstrijd de bepalende factor is in de geschiedenis, zijn logisch met zichzelf wanneer ze stellen dat het bewustzijn dat de klassen zich kunnen verwerven van hun onmiddellijke en historische belangen, op een beslissende manier hun strijd en dus de geschiedenis kunnen beïnvloeden.

En nu is het woord aan de tegenpartij!


_______________
[1] Charles Louis de Montesquieu: ( 1689 — 1755), Franse rechtsfilosoof. Poneerde het principe van de scheiding der machten. Zijn meest bekende werk was ‘L’esprit des lois’ (1748). Hij behoorde tot de encyclopedisten die toonden hoe de wereld door mechanische wetmatigheden werd bepaald en dat de natuurwetten onveranderlijk zijn. Dat stond haaks op het magische denken van de kerken en de middeleeuwen.
[2] Thuycidides: (455 — 400 v. C.), Atheens historicus. Schreef ‘De geschiedenis van de Peloponnesische oorlogen’. Dit werk was opmerkelijk, niet alleen omdat hij een gedetailleerd en helder verhaal bracht, maar ook de redenen aangaf waarom dit allemaal zo was gebeurd.
[3] Raymond Aron: (1905 — 1983°, is de bekendste en grootste Franse liberale denker van de 20ste eeuw. Als socioloog legde Aron zich vooral toe op de analyse van de industriële samenleving waarop hij zich vooral beriep op Max Weber. Op politiek filosofisch gebied toonde hij zich vooral een klassiek liberaal. In ‘L’Opium des intellectuels’ uitte hij heftige kritiek op intellectuelen die zich zonder kritisch na te denken in het socialistische kamp scharen. In een ander boek ‘Démocratie et totalitarisme’ beschrijft hij hoe de overheid in landen als de Sovjet-Unie of nazi-Duitsland de democratie in het nauw brachten.