Bron: Internationale Bibliotheek, S. L. Van Looy - Amsterdam (geen jaar van uitgave vermeld) - als ‘aanhangsel’: uit de Sozial Democrat, nr. 39 en 40, 28 september en 5 oktober 1889
Vertaling: Sylvia (verdere gegevens ontbreken)
Deze versie: Spelling, punctuatie, woorden en zinsbouw aangepast, de voetnoten die nu vanzelfsprekend zijn, zijn weggelaten.
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • De vrouw en het socialisme • De nieuwe vrouw • De vrouw en het openbare leven |
In alle grote maatschappelijke vraagstukken hoort men van de zijde der tegenstanders bijna altijd weer dezelfde tegenwerpingen; deze te weerleggen is, zou men haast mogen zeggen, vruchteloze moeite. Dit verschijnsel is niet zo onnatuurlijk: dergelijke vraagstukken worden niet door logische redeneringen, maar door de macht van de maatschappelijke ontwikkeling opgelost. Dit geldt nu evenzeer voor de vrouwenkwestie.
Het hoofdargument van alle tegenstanders van de emancipatie van de vrouw, is het feit, dat de vrouwelijke hersenmassa kleiner is dan de mannelijke. Enkelen van die tegenstanders vergeten echter volkomen, dat niet het absolute maar het betrekkelijke gewicht daarbij het meeste gewicht in de schaal legt. Gelukkig hebben de onderzoekingen van een groot aantal van de beroemdste natuurvorsers ook over deze vraag kennis verspreid en de schijnbaar wetenschappelijke grondslag van de bewering van onze tegenstanders als onbetrouwbaar doen kennen.
Vóór alles dient men te weten, dat het geestelijk vermogen, dus de mate van geestesgaven, welke iemand bezit, niet afhangt van het absolute gewicht der hersenmassa. Want was dit het geval, dan zou de olifant, de walvis en de dolfijn, bv., veel ontwikkelder zijn dan de mens, daar deze diersoorten zwaardere hersenen bezitten;[1] verder zouden wij ook moeten aannemen dat een groot paard (met 856 gram hersenmassa) bijna twee maal zo intelligent is als een klein paard (met slechts 496 gram).[2] Wagner verhaalt van een idioot, wiens hersenen 970 gram wogen, terwijl die van een normale vrouw slechts 907 gram wogen; Le Bon heeft aangetoond dat de hersenen van de Polynesische vrouwen zwaarder zijn, dan die van de huidige Parijse dames. Ik hoop dat de tegenstanders der vrouwenkwestie niet beweren willen, dat de idioot intelligenter is dan een normale vrouw, of de Polynesische vrouwen in geestelijke ontwikkeling boven de Parijse dames staan!
C. Clapham[3] heeft de hersenen van 16 Chinezen (11 mannen en 5 vrouwen) gewogen en vond voor het gemiddelde gewicht van de mannelijke hersenen 1430 gram en voor dat der vrouwelijke 1293 gram. Vergelijken wij deze getallen met die van Wagner (1410 voor mannen en 1262 voor vrouwen), van Huschke (1424 voor mannen en 1272 voor vrouwen), van Broca (1323 voor mannen en 1210 voor vrouwen), van Welcker (1390 voor mannen en 1250 voor vrouwen), van Sharpey (1403 voor mannen en 1247 voor vrouwen), van Peacock (1417 voor mannen, bewoners van de Schotse laagvlakten), zo vinden wij, dat de Chinezen het van de Europeanen winnen, wat betreft het gewicht der hersenen. Zou men daaruit de gevolgtrekking mogen maken, dat de geestelijke ontwikkeling van de Chinezen groter is dan die der Europeanen.
L. Manouvrier[4] wijst erop dat de lagere mensenrassen, wanneer zij van hoge lichaamsbouw zijn, het niet alleen van de Europeanen winnen, wat betreft het gemiddelde gewicht van de hersenen, maar ook wat betreft de getallen voor de grootte hersenen. Zulke rassen zijn de Patagoniërs, de Polynesiërs, de indianen van Noord-Amerika enz. Ik kan echter een nog sterker voorbeeld aanhalen.
Broca, de bekende Parijse fysioloog, heeft de kubieke inhoud van 125 schedels uit de 11e en de 12e eeuw gemeten, en vond als gemiddelde inhoud 1426 kubieke centimeters; voor schedels uit de tijd van 1783-1823 (ten gehele van 125) vond hij 1462 kubieke centimeters. Op grond van dit feit zou men tot het besluit kunnen komen; dat met de toenemende beschaving de hersenmassa toeneemt en, aangezien de vrouwelijke hersenen kleiner zijn dan die der mannen, verder aannemen dat de vrouw minder intelligent is dan de man. Maar ongelukkigerwijze heeft dezelfde Broca ook enige schedels uit de steentijd gemeten, en als gemiddelde inhoud voor mannen 1606 kubieke centimeters en voor vrouwen 1588 kubieke centimeters gevonden, alzo een veel grotere inhoud als bij die van de huidige Parijzenaars!
De beroemde Darwin zegt:
“De mannelijke hersenen zijn, absoluut genomen, groter dan de vrouwelijke, maar zijn zij ook in verhouding tot de grotere afmetingen van het mannelijke lichaam groter? Dat is een punt waarover men, naar ik meen, nog geen volkomen betrouwbare gegevens heeft.”
Quatrefages zegt in zijn boek L’Espèce humaine (p. 298):
“Onder gelijke omstandigheden zijn de vrouwelijke hersenen iets lichter dan de mannelijke. Broca heeft bewezen dat men dezelfde verhouding vindt in alle tijdperken des levens. Maar dit feit schijnt geheel en al beheerst te worden door de lichaamsgrootte; want duidt men de gemiddelde grootte van het vrouwelijk individu met 100 aan, dan moet die van het mannelijke individu 109,43 zijn, en wanneer men het gewicht van de vrouwelijke hersenen gelijk 100 stelt, dan bedraagt het gewicht van de mannelijke hersenen 109,34.”
Zoals men ziet, vindt een zo uitstekende natuuronderzoeker als Darwin het noodzakelijk, dat men de lichaamsafmetingen in aanmerking neemt. En Quatrefages beweert, dat in verhouding tot de lichaamshoogte de vrouwen een weinig meer hersenen bezitten dan de mannen (namelijk 0,09 of 0,1 %).
In een opstel in het Journal of Mental Science vertelt Thurnam, dat Tiedemann evenals Quatrefages aannam, dat de kleinere schedelinhoud van het vrouwelijk geslacht zijn oorzaak vond in de geringere lichaamsgrootte der vrouwen. Thurnam echter vindt volgens de grootte platen van Boyd, dat zelfs in verhouding tot de lichaamsgrootte de vrouwelijke hersenen ongeveer 2 % lichter zijn dan de mannelijke.
Allen echter, Darwin, Tiedemann, Thurnam, Quatrefages, Charlton, Bastion en andere spreken slechts van de grootte van het lichaam. Waarom echter wordt niet het lichaamsgewicht met het gewicht van de hersenen vergeleken?
Een zodanige vergelijking heb ik in 1881 gemaakt in een antwoord aan Delannoy.[5]
Destijds kende ik noch het boek van Quatrefages, noch de berekeningen van Tiedemann, Thurnam en andere, maar ik was zeer verbaasd dat natuuronderzoekers als Wagner, Huschke, Broca en anderen, slechts van het absolute gewicht der hersenen spraken, en ik maakte een zeer eenvoudige berekening, waarbij ik gebruik maakte van de gemiddelde gegevens omtrent lichaam en hersengewicht, welke Delannoy zelf, Taupinard en anderen gevonden hadden.
Ziehier die berekening.
Volgens Wagner: gemiddeld gewicht van de mannelijke hersenen 1419 gram; gemiddeld gewicht van de vrouwelijke 1262 gram. Wanneer ik het gewicht der vrouwelijke hersenen als eenheid aannam, wordt dit van de mannelijke hersenen voorgesteld door 1,117, of wanneer ik het gewicht van de vrouwelijke hersenen door 100 voorstel, wordt dat van de mannelijke door 112 voorgesteld, namelijk:
1410 : 1262 = 1,117 of 1,12.
Volgens Huschke: 1424 (mannelijke hersenen) : 1272 (vrouwelijke hersenen) = 1,119 of 1,2; ook hier zou dus, wanneer het gewicht der vrouwelijke hersenen door 100 aangeduid wordt, de mannelijke 112 zijn.
Volgens Broca: 1323 (mannelijke hersenen) : 1210 (vrouwelijke hersenen = 1,093 of 1,10; wanneer in dit geval het vrouwelijke hersengewicht door 100 wordt voorgesteld, wordt het mannelijke met 110 aangeduid.
Vergelijken wij nu het gemiddelde lichaamsgewicht en nemen wij als verschil tussen man en vrouw slechts 8 kilogram aan, ofschoon vele natuuronderzoekers, onder andere Gay, die door Delannoy aangehaald wordt, 11 kilogram aannemen.
Naar het gemiddeld gewicht van 9157 Amerikaanse soldaten: 64,4 kilogram (gemiddeld gewicht van het mannelijke lichaam) : 56 kilogram (gemiddeld gewicht van het vrouwelijke lichaam) = 1,141 of 1,14; d.w.z. het gemiddelde gewicht der vrouwelijke als 100 aangenomen, wordt dat van de man door 114 voorgesteld.
Naar het gemiddeld gewicht van 12.740 Beiersen: 65,5 kilogram (voor het mannelijke lichaam) en 57,5 kilogram (voor het vrouwelijke lichaam) = 1,139 of 1,14 zoals hierboven; alweer wordt dus het gemiddeld gewicht van de mannen door 114 voorgesteld, wanneer men dat van de vrouw op 100 stelt.
Naar het gemiddeld gewicht van 617 Engelsen: 68,8 kilogram (voor de man) 60,8 kilogram (voor de vrouw) is de verhouding 1,131 of 1,13; hier wordt derhalve het gemiddeld gewicht van de man als 113 aangenomen, tegen dat van de vrouw op 100.[6]
Uit al deze gegevens volgt, dat, “bij overigens gelijke omstandigheden” de vrouwen 1, 2, 3 of 4 % hersenmassa meer hebben dan de mannen. Dat wil zeggen: wanneer de vrouwen 100 gram hersenmassa hebben, dan moeten de mannen, naar verhouding van hun lichaamsgewicht, 113 of 114 gram bezitten; terwijl zij in werkelijkheid slechts 110 tot 112 gram hebben. Dit feit kan nog aanschouwelijker uitgedrukt worden: volgens deze berekening ontbreekt het de mannen aan 25 tot 51 gram hersenmassa.[7] Men ziet dus dat dit feit zich met verpletterende macht keert tegen de blinde verdedigers van de mannelijke “superioriteit"!
Wanneer wij in plaats van de lichaamshoogte, zoals Quatrefages, het lichaamsgewicht in aanmerking nemen, dan stuiten wij reeds dadelijk op verblijdende resultaten, ten bewijze voor de intellectuele gelijkheid der vrouwen.
Maar L. Manouvrier heeft in nr. 22, 3 juni 1882 van de Revue scientifique nog veel meer bewezen.
Hoor maar:
“De invloed van het lichaamsgewicht op het gewicht der hersenen valt in het oog, wanneer wij de getallen in het rijk der gewervelde dieren nagaan. Deze invloed is evenzo zichtbaar onder de mensen en het is verwonderlijk, hoe zo vele natuuronderzoekers, ook nadat deze waarheid door anderen voldoende werd in het licht gesteld, haar niet hebben erkend.
“Er is een menigte van feiten, die alle de invloed van de lichaamshoogte op het hersengewicht bewijzen. De lagere mensenrassen, maar van hoge lichaamsbouw, bezitten niet alleen een groter gemiddeld gewicht aan hersenen, dan de Europeanen, maar ook het cijfer voor de “grootte hersenen” is bij deze rassen groter. Men moet niet menen dat het geestelijk peil van een mensenras door het cijfer van de “grootte hersenen” bepaald wordt, want de Patagoniërs, de Polynesiërs, en de indianen van Noord-Amerika winnen het niet alleen van onze Parijzenaars en van alle Europese rassen; wat betreft het cijfer der grootte hersenen, maar ook door de grotere gemiddelde inhoud van de schedels.
De invloed van de lichaamshoogte op de grootte der hersenen wordt door het feit bevestigd, dat een kleine schedelinhoud bij rassen van geringe lichaamshoogte zoals de Bosjesmannen en de Indische paria’s gevonden wordt.
Alle natuurvorsers, die werkelijk wetenschappelijk over de hersenenkwestie geschreven hebben, hebben zich over het verschil, dat er tussen de beide seksen bestaat, met het grootste voorbehoud uitgedrukt; andere schrijvers daarentegen hebben, vooral in de laatste jaren, deze vraag zeer lichtzinnig behandeld. Wanneer tussen man en vrouw een intellectueel verschil bestaat, moet dit in ieder geval zeer gering zijn, omdat een psycholoog als Stuart Mill verklaard heeft dit verschil niet gevonden te hebben. De lichaamshoogte, de spierkracht, de lichaamsmassa wijzen zeer grote verschillen aan, tengevolge daarvan heeft men de vrouwen het zwakke geslacht genoemd; en schrijvers, die niet in staat waren deze in het oog lopende verschillen te begrijpen, matigden zich aan een psychologisch verschil vast te stellen, d.w.z. een veel moeilijker en ingewikkelder vraag op te lossen, en om allen in koor de lof van hun eigen sekse te zingen!
Er volgt uit, dat het geslachtsverschil van het hersengewicht en van de schedelinhoud, wetenschappelijk opgevat, niet als ten nadele voor de vrouwen kan aangenomen worden. Alles bewijst dat dit verschil, van het lichaamsgewicht afhangt; er bestaat geen enkele anatomische grond, om de vrouw voor te stellen als minder georganiseerd, wat betreft geestelijke aanleg, dan de man. Ik wil dit spoedig bewijzen.
De verhouding tussen het gewicht der hersenen en de lichaamshoogte, is kleiner bij het vrouwelijk geslacht dan bij het mannelijke; maar dat is gemakkelijk te verklaren: de lichaamshoogte drukt de ontwikkeling, of beter gezegd, het gewicht van de lichamen niet voldoende uit.
Vergelijken wij echter de verhouding der hersengewichten, dan vinden wij dat de vrouwen meer hersenen dan de mannen bezitten, zowel gedurende de jeugd als gedurende het gehele leven in het algemeen. Het verschil is niet groot, maar het zou veel aanzienlijker zijn wanneer wij niet het vet, dat in veel grotere hoeveelheden bij vrouwen gevonden wordt, en dat als eens inerte stof zelfs geen invloed op het hersengewicht heeft, bij het lichaamsgewicht hadden meegerekend.”
Later in het jaar 1883 publiceerde L. Manouvrier in nr. 7 van de Revue scientifique, het volgende resultaat van zijn onderzoekingen:
“Wanneer wij het gewicht van de mannelijke hersenen, van de schedels, van de onderkaak en die van het dijbeen, telkens door 100 voorstellen, dan vinden bij:
Voor het gewicht van de vrouwelijke | hersenen 88,9 |
schedels 85,8 | |
onderkaak 78,8 | |
dijbeen 62,5 |
Verder is het een bewezen feit, dat het gewicht van het geraamte (zonder schedel) zich evenals dat van het dijbeen verandert; wij kunnen derhalve het hersengewicht met het gewicht van het dijbeen vergelijken. Uit de hierboven genoemde getallen volgt, dat de vrouwen naar verhouding 26,4 per honderd meer hersenmassa bezitten.”
Zo ziet de zaak er dus uit “bij anders gelijke omstandigheden”.
Wij kunnen het hier aangehaalde nog wat aanschouwelijker voorstellen.
Wanneer de man 100 gram hersenmassa bezit, moest de vrouw in plaats van 100 slechts 62,5 gram bezitten; zij heeft echter zoals gezegd is, 88,9 gram, alzo een grotere hoeveelheid van 26,4 gram.
Hieruit volgt: wanneer wij als gemiddeld gewicht van de mannelijke hersenen 1410 gram (naar Wagner) aannemen, moest het gewicht van de vrouwelijke hersenen slechts 961,25 gram bedragen, in plaats van 1262; derhalve heeft de vrouw 300,75 gram hersenmassa meer dan zij naar verhouding moest bezitten.
Nemen wij de getallen van Huschke aan, dan vinden wij een meerbedrag van 372 gram, en naar de gegevens van Broca zelfs 383 gram.
Alzo, bij overigens gelijke omstandigheden bezitten de vrouwen tussen 300 en 400 gram hersenmassa meer dan de mannen.
Waar blijft nu de mannelijke superioriteit?
Andere onderzoekingen van Manouvrier hebben nog meer licht over deze zaak verspreid.
“Manouvrier beschouwt de geslachtskenmerken van de schedel als een al of niet rechtstreeks gevolg van het buitengewone onderscheid tussen de spierstelsels, zowel als van de bouw van het geraamte der beide seksen. Hij heeft aangetoond dat de ontwikkeling van deze stelsels in buitengewone mate invloed hebben op het hersengewicht. De schedel van de vrouw onderscheidt zich vooral van de mannelijke, in die delen, welke in nauwe betrekking staan tot de motorische middelpunten van de schedel.
Uit talrijke zelf uitgevoerde metingen van de verschillende schedelgebieden en uit diegene van Broca, vindt Manouvrier dat de frontale kwabben, bij overigens gelijke omstandigheden, bij de vrouw naar verhouding evenzo ontwikkeld is als bij de man; de pariëtale kwabben bij de man, de occipitale echter bij de vrouw sterker. De mannelijke schedel is fronto-pariëtaal, de vrouwelijke fronto-occipitaal.
Men ziet dus dat de hersenmassa in haar absoluut gewicht genomen, volstrekt niet als graadmeter van intelligentie dienen kan. De intelligentie hangt, bij anders gelijke omstandigheden, van de inhoud van de frontale kwabben af, en deze inhoud is naar verhouding bij mannen en vrouwen gelijk. Het vrouwelijk geslacht onderscheidt zich hierin van het mannelijke dat het veel sterker ontwikkelde occipitale kwabben heeft, daarentegen geringer ontwikkelde pariëtale kwabben.
Nadat wij alzo de onhoudbaarheid van de op grond van het mindere gewicht van vrouwelijke hersenen gemaakte gevolgtrekkingen, omtrent de mindere waarde der vrouwelijke hersenen, aangetoond hebben, kunnen wij verder gaan.
Velen beweren dat bv. de volgende twee niet technische feiten voor de minderwaardigheid van de vrouw pleiten:
“Zoals bekend is, wordt de rangorde der levende wezens bepaald door de tijd dat het individu voor zijn rijp worden nodig heeft, hoe hoger de geestelijke begaafdheid van het volwassen dier is, des te langere tijd heeft het tot zijn ontwikkeling nodig. En nu weten wij allen dat meisjes eerder tot rijpheid komen dan jongens.” (E. Belfort Bax)
Bax was echter voorzichtig genoeg om de volgende beperking er aan toe te voegen:
“Dit is op zich zelf wel een onbeduidend verschijnsel, maar het is de strohalm die de richting van de stroom aanwijst.” Inderdaad?! Jammer, maar dat zulke minderwaardigheidsbewijsgronden naar welgevallen ook tegen de mannen aangevoerd kunnen worden.
Bax vergeet dat de soorten en de seksen vele eigenschappen, die hun nuttig waren, behouden hebben. Denk maar eens, wat een ongehoorde wildheid: wij hebben tanden, zoals vele domme diersoorten, en hoektanden, zoals de roofdieren. Nog meer; het is bekend dat de Europeanen vele aap-kenmerken behouden hebben, die bij de negers ontbreken. Ik hoop dat Bax niet zal ontkennen, dat het sterkere skelet, de krachtiger spieren, de zwaardere onderkaak, de haargroei op het gezicht en andere eigenschappen van mannen, deze zeer dicht tot de gorilla of de chimpansee doen naderen.
Het tweede bewijs dat volgens Bax voor de inferioriteit der vrouw getuigt, zou de betrekkelijke levenskracht zijn. Bax beweert dat, bij overigens gelijke omstandigheden, het leven des te eerder ophoudt, hoe hoger het organisme staat. Verder beweert hij dat de levensvatbaarheid ongetwijfeld bij de vrouw hoger is dan bij de man.
Het is mogelijk dat de vrouw werkelijk een taaier leven heeft dan de man. Maar men kan hiertoe niet besluiten uit enkele voorbeelden van een buitengewone mate van levenstaaiheid bij vrouwen, want dergelijke voorbeelden zijn er eveneens van mannen, waarvoor men slechts de lijdensgeschiedenis van vele nihilisten behoeft te kennen.
Maar zelfs aangenomen dat wij, vrouwen, een veel grotere levenskracht bezitten dan de mannen, dan is dit nog geen argument tegen ons. Heeft de vrouw als barend wezen niet een veel grotere levenskracht nodig dan de man? Deze levenskracht is derhalve voor de vrouwen absoluut noodzakelijk, en het behouden van deze eigenschap kan derhalve ook niet als een teken van vrouwelijke minderwaardigheid gelden, omdat man en vrouw met betrekking tot de voortplanting, verschillende functies hebben te vervullen. Het verlies van die levenskracht bij de vrouwen in de hogere bevoorrechte standen moet eerder als een ontaarding gezien worden. Hier wil ik nog op een kenmerk van lagere diersoorten wijzen, dat bij de man behouden is gebleven.
Het is bekend, dat hoe hoger de rangorde van het dier is, hoe kleiner het aantal voortgebrachte eitjes is. Een viswijfje brengt jaarlijks enige honderdduizenden eitjes voort; het vismannetje even zoveel spermatozoïden. Bij de mens brengt de vrouw echter maar een eitje per maand voort, terwijl de man een ongehoorde hoeveelheid spermatozoïden voortbrengt. Zouden we nu hieruit de mindere ontwikkeling van de man mogen bepleiten?
De vraag, waarom de vrouwen ten minste in de letterkunde en de schone kunsten uitstekende geesten hebben voortgebracht, ofschoon zij zich toch bijna alleen bezig hielden met muziek, schone letteren, kunst en poëzie, is niet moeilijk te beantwoorden. Van oudsher hebben de mannen van de vrouwen niets anders verlangd, dan hen te bevallen; vandaar dat er zo weinigen zijn, die werkelijk aanspraak op beschaving maakten. Nochtans konden wij wijzen op vrouwen als Madame de Stahl, George Sand, George Eliot. En hoeveel vrouwen hebben zich niet met uitstekend gevolg gewijd aan de studie van mathematiek[8], natuurwetenschappen en medicijnen? Wat de toekomst ons in dit opzicht nog brengen zal, kan men slechts vermoeden.
En in nr. 50 of 51 van de eerste jaargang van het Parijse blad Le Socialiste, stond een lange lijst van grote industriële en wetenschappelijke ontdekkingen, die wij aan vrouwen te danken hebben. En daarbij mag men niet vergeten dat de huidige maatschappij van de vrouwen noch wetenschappelijke, noch kunstenaarsvorming verlangt.
De bespreking van prostitutie, die schandvlek van de maatschappij, waarin mannen heersen, gaf de Engelse socialist E. Belfort Bax in de Sozial Demokrat aanleiding een lans te breken voor de geneeskundige onderzoeking van de geprostitueerde. Bekend is, dat het speculum slechts dient tot verbreiding van besmettelijke ziekten, en het is een bewezen feit dat de geneeskundige onderzoeking volkomen nutteloos is. De mannen willen wel de prostitutie maar zonder de noodzakelijke gevolgen en hebben voor dit doel het intelligente middel van de geneeskundige onderzoeking. Bax zelf zegt dat “een vrouw in korte tijd een dozijn mannen kan besmetten”, en een ogenblik nadenken had hem dus kunnen zeggen, dat juist daardoor de geneeskundige onderzoeking vruchteloos is. Wanneer de fans van prostitutie maatregelen tegen de besmettelijke venerische ziekten willen aanwenden, dan is het veel doelmatiger de strengste onderzoeking van de mannen naast die van de geprostitueerde vrouwen in te stellen.[9]. Hier ben ik tot een verklaring verplicht.
Wij willen geen emancipatie, die ten doel heeft vrouwen tot afgoden of een bevoorrechte klasse te maken; wij haten alle voorrechten ook wanneer deze onder de vlag van vrouwenemancipatie verborgen worden. Wij willen de economische en politieke emancipatie der vrouwen; wij willen de vrouwen materieel onafhankelijk van de mannen, en in de politiek gelijk gerechtigd met deze zien.
De tegenstanders van de vrouwen zien een buitengewoon sterk argument voor de gelijkheid van beide seksen over het hoofd: de overerving, die een zo grote rol speelt in de ontwikkeling van de organische wereld. Zonder overerving was geen hoger leven mogelijk. De wetten der overerving hebben volgens Lucien, Ribot, Darwin en anderen ten gevolge, dat zeer dikwijls de zoons op de moeder, en de dochters op de vader gelijken. Het voorbeeld van Goethe is bekend: de grote dichter had van zijn moeder de geest en het karakter geërfd; de zoon van Goethe echter ongelukkiger wijze de intelligentie van de vrouw van de dichter!
Wij willen eindigen. Wij hebben de vaste overtuiging dat de vooruitgang der maatschappij, ondanks alles, de emancipatie van de vrouwelijke sekse brengen zal. Een analyse van het verleden en het heden levert ons enige zekerheid voor de toekomst.
F. Engels heeft in zijn boek Over de oorsprong van de familie, van de staat en van het privaateigendom, de gewichtige rol van de vrouwen in het tijdperk, toen zij economisch de meerderen waren, geschilderd, en Lafargue heeft in zijn opstel Het Moederrecht meerdere feiten aangehaald en ermee bewezen dat de vrouw de meesteres was, zolang de voornaamste productiemiddelen haar behoorden. Eerst bij de herdersvolken kwam de rijkdom in de handen der mannen, de heerschappij vergezelde de rijkdom en de wetgeving der gens (stammen) werd ondermijnd. De omwenteling in de eigendom van de productiemiddelen veranderde de vrouwen in slavinnen.
In de huidige maatschappij heeft het kapitalisme de zelfstandigheid der familie vernietigd; de productiemiddelen behoren noch aan de arbeidende man, noch aan de arbeidende vrouw, en opnieuw ontwikkelt zich de economische zelfstandigheid van de vrouw tegenover de man. Arbeidende mannen en vrouwen worden onder het juk van het kapitalisme gedreven, en de strijd voor de emancipatie van de mannen is evenzeer ook de strijd voor de emancipatie der vrouwen: de beide seksen hebben de zelfde moloch: het kapitalisme te bestrijden.
In de socialistische maatschappij echter zal met de economische onafhankelijkheid de economische en daarmee ook de politieke gelijkheid der vrouwen verwezenlijkt worden.
_______________
[1] Herbert Spencer, Physiologie, Band 1.
[2] L. Manouvrier, Revue scientifique, nr. 22, Paris, 3 juin 1882.
[3] Ch. Bastian, Le Cerveau, organe de la Pensée. Band II, p. 23 en 24, Parijs 1882.
[4] L. Manouvrier, Revue scientifique, nr. 22, Paris, 3 juin 1882.
[5] Cotemporanul. 1ste jaarg. p. 295. Jassy in Roemenië 1881.
[6] Deze getallen voor het lichaamsgewicht zijn ontleend aan de Anthropologie van Taupinard.
[7] Wanneer wij als verschil der lichaamsgewichten bij mannen en vrouwen, naar Delannoy, 11 kilogram hadden aangenomen, dan zouden wij 35 tot 70 gram gevonden hebben.
[8] De beroemdste van deze vrouwen was ongetwijfeld Sopja Kowalewski, professor mathematiek aan de Universiteit van Stockholm, een van de geestrijkste vrouwen die onze tijd kan aanwijzen. Ook als kunstenares, als begaafde schrijfster genoot zij een welverdiende naam. Begin februari dit jaar, stierf deze merkwaardige vrouw plotseling, pas 38 jaar oud. (N.v.d.V.)
[9] Yves Guyot, La Prostitution.