In samenwerking met Dacob, Archief en Bibliotheek voor de Studie van het Communisme
Bron: Reeks Germinal, nr. 7, jg. 5, Samenwerkende Volksdrukkerij, Hoogpoort, Gent, 1908
Deze versie: spelling en modernisering van het Nederlands
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Rede op de Dag van de Onafhankelijkheid • De Belgische socialisten en de onafhankelijkheid van Congo • Leon Trotski: Revolutionaire leermeester van de koloniale volkeren |
Het vraagstuk der overname van Congo zal de grote gebeurtenis van het jaar 1908 uitmaken. De redevoering, uitgesproken door Jules Destrée, volksvertegenwoordiger van Charleroi, scheen het socialistisch gevoelen over deze kwestie uit te drukken en talrijke gezellen hebben het verlangen uitgedrukt haar in haar geheel te bezitten. Germinal komt heden aan dit verlangen voldoen, door die redevoering in de beide talen uit te geven volgens het Kamerverslag.
Destrée vangt aan met de volgende verklaring: Mijne heren, ik zal de voorwaarden van het overnameverdrag niet bespreken.
Over hetgeen men de wijze van overname noemt hebben Bertrand en Vandervelde in welsprekende woorden heel mijn gedacht uitgedrukt.
Het gedacht, dat mijn vrienden uitgedrukt hebben, wordt over het algemeen gedeeld.
MM. Lorand en Janson hebben ook dat gedacht heruitgedrukt. Met veel waardigheid heeft M. Hymans de aandacht getrokken op alles wat “terugstotend” is in de koninklijke eisen. M. Delvaux heeft de koning bezworen af te zien van wat men de “dankbetuigingen” noemde. (Gelach aan de uiterste linkerzijde).
MM. Rosseeuw en Hoyois hebben zijne majesteit gesmeekt hen te verlossen van het gewicht dat op hen drukte. Maar niemand heeft de overnamevoorwaarden verdedigd en de vereerde M. Beernaert, in zijn redevoering van 6 december 1906, had op voorhand aangetoond wat er in de eisen van de koning onverdraaglijk en in strijd met het gegeven woord was.
M. Beernaert zegde: “De overeenkomst van 15 juli 1908, die een wederzijds verbindende overeenkomst is, is onbetwistbaar stellig. Na verloop der aangenomen tien jaren bekomt België het recht Congo aan te hechten, op voorwaarde dat het afziet van de geleende som, zonder andere lasten of voorwaarden dan deze die het tegenover derden aangenomen heeft.”
De toestand was dus zeer klaar!
Het is dus mogelijk dat de koning, de prinsen, de bestuurders hun miljoen, hun renten bekomen, maar op de dag dat men ze hen zal stemmen zullen zij een herhaling kunnen doen van het nieuws dat naar Parijs gezonden werd ter gelegenheid van de veldslag van Pavia en zeggen: “Alles is gewonnen behalve de eer”! Ja, alles zal gewonnen zijn behalve de eer, behalve de arbeid, behalve de toestemming der bevolking...
Vandervelde – En behalve de eerbied voor het gegeven woord.
Destrée – ... en iedereen, zo binnen als buiten ons land, zal de overnamevoorwaarden beschouwen als een zeer bittere pil, waarvan al het verguldsel is blijven plakken aan de handen van degenen die ze ons hebben toegediend
Maar ik wil niet langer spreken over de voorwaarden, omdat ik verlang u de openbare denkwijze te schetsen, zoals ik haar gevoeld heb tijdens de laatste kiesstrijd, zoals zij zich deed gevoelen in de volksvergaderingen, in al haar eenvoud, in al haar vijandelijkheid tegen de aanhechtingspolitiek, tegen alle koloniale politiek zelf.
En van dit ogenblik af aan, zal men schoon de voorwaarden te veranderen en te verbeteren hebben, daar ik noch aan mijn houding, noch aan mijn stem iets zal kunnen wijzigen.
Een schone zaak, zult gij zeggen. Is het ernstig stil te blijven bij de zienswijze der werklieden, der boeren, bij hetgeen deze onwetenden kunnen denken over de reusachtige berg van drukwerken die over Congo spreken? Zij kennen toch volstrekt niets over de geldbronnen van Congo, noch over zijn geschiedenis, noch over zijn toekomst. Zij kennen toch niets van de vraagstukken die zoveel rechtsgeleerden, ingenieurs en staathuishoudkundigen deden verbleken!
Toont zoveel verachting niet voor het volk, bid ik u. Maakt u zo belachelijk niet van te menen dat gij alleen in staat bent om u een redelijke zienswijze te vormen. Ik meen te kunnen bewijzen dat eens te meer de mening van het volk dichter bij de waarheid komt dan deze van de voorgewende bevoegdheden.
Vooreerst, hebt gij dit stellig belangrijk feit niet opgemerkt, dat de vijandelijkheid van het volk gaandeweg sterker wordt ondanks de uitgedrukte zienswijze van Vandervelde, dit wil zeggen, ondanks de zienswijze van een der onze die het grootste gezag heeft?
En Vandervelde put zijn gezag niet enkel uit zijn hoge wetenschap, uit zijn onbetwistbaar talent, uit zijn lange diensttijd in onze rangen, maar ook uit het feit dat hij meer dan wie van ons, langer dan wie van ons de koloniale kwestie diep onderzocht heeft.
Het oordeel van Vandervelde is van grote waarde en toch heeft het in dit geval niet kunnen doorwegen. Deze “leider”, wiens raadgevingen steeds aanhoort worden, die de genegenheid van ons allen geniet, voor wie het pijnlijk is alleen te staan, die man is er niet in gelukt zijn zienswijze te doen delen in de koloniale kwestie!
En dit is zoveel te erger, als men in aanmerking neemt, dat de partijen steeds hun uitstekende voormannen volgen die de bijzondere en ingewikkelde vraagstukken diep bestudeerd hebben.
Waarom is dit nu het geval niet geweest?
Is het niet omdat er een machtige, overweldigende reden toe bestond?
Zekere schrijvers en redenaars hebben een antwoord binnen hun bereik gevonden: “Als de socialisten tegen de kolonisatie zijn, is het om de koning te tergen!”
Ik neem het gezegde over zoals ik het gevonden heb in een dagblad, en ik smeek de journalisten, de redenaars die het gevonden hebben, ons niet aan hun el te meten.
Het is mogelijk dat zij om zulke redenen een besluit nemen in sommige kwesties en ik geloof dat, moesten wij naar de grond der zaak gaan, veel genegenheid voor de kolonisatie te vinden zijn in de lafhartige hofkuiperijen.
Men zou ons echter beledigen als men denkt dat wij ons in zulke gewichtige omstandigheden laten leiden door zulke bespottelijkheden!
Het is waarheid dat het koningdom onze genegenheid niet wegdraagt. Het is waar dat wij voor Leopold, koning der Belgen, noch bewondering, noch vertrouwen gevoelen. En wij hebben nog minder vertrouwen in de soeverein van de “onafhankelijke” Congostaat. De onbetwistbaar verstandelijke vermogens, waarvoor gij hem soms zo plat-op-den-buik bewondert, zijn juist zijn hoedanigheden die het minst bevallen aan ons volk.
De burgerij bewondert de handels- en ondernemingsgeest van de geldgierige koning, maar het volk zou van hem veel liever enige edelmoedigheid, de een of de andere goede daad zien. En die hoedanigheden van Leopold raken ook zeer weinig die personen die menen dat het bestaan van een volk niet alleen afhangt van materiële berekeningen. Deze mensen hebben aan Leopold met redenen te verwijten dat hij ons sedert dertig jaar niets anders te zien gegeven heeft dan zijn onterend ideaal van geld winnen en zaken drijven. (Zeer wel aan de linkerzijde.)
Wanneer onze koning een voorstel doet hebben wij alle redenen om het langdurig te onderzoeken, maar onze voorzichtigheid moet ons toch niet drijven tot een stelselmatige vijandelijkheid tegen alles wat hij voorstelt.
Wij moeten zelfs onze vooringenomenheid wantrouwen en het koloniaal vraagstuk onderzoeken alsof de koning er helemaal vreemd aan is. Het zou voor ons inderdaad al te kinderachtig zijn, de overname van Congo te weigeren om de enkele reden dat Congo het werk van de koning zou zijn.
Vandervelde – De Congo is het werk van de koning en ... van anderen.
Destrée – Is Congo wel het werk van de koning? Zij die het vertellen willen hem gemakkelijk spel geven en daarom past het hier nog enige woorden aan te halen van M. Beernaert, wie ik gaarne hulde wil brengen wegens zijn verhevenheid van gedachte in deze kwestie.
M. Beernaert zegde op 6 december 1906
“Als het waar is dat er geen Congo zou zijn geweest zonder de koning, dan schijnt het mij bewezen dat de koning Congo niet zou gemaakt hebben zonder België.
De koning had soldaten, geleerden, diplomaten, bestuurders nodig en ons land heeft hem die gegeven. De offeraars hebben zich uit eigen beweging aangeboden, uit alle rangen. Hoe edelmoedig de vorst ook was, toch schoten zijn middelen te kort, en meer dan eens heeft hij de hulp van het land moeten inroepen.
“En zoals hij onze medehulp nodig had in het verleden, zo zal hij die nodig hebben in de toekomst. Men kan zich nog niet voorstellen wat een uitsluitend Afrikaanse soevereiniteit zou worden zonder de hulp van het moederland.”
Ik geloof voldoende bewezen te hebben dat het een armzalig argument is, als men onze weerstand tegen de overname wil toeschrijven alleen aan onze republikeinse overtuiging, en ik zal er nog slechts een opmerking aan toevoegen.
Dat de heren journalisten en redenaars hun gezichtskring liever een weinig uitbreiden. Dat zij even de blikken naar het buitenland richten en zij zullen wel zien dat de welstand van het volk zich overal op dezelfde wijze voordoet.
Wie maar wil kan in Frankrijk nog de weerklank horen van de welsprekende woorden van Jaurès, die protesteerde tegen het zenden van troepen naar Marokko.
Overal waar de regerende burgerklasse het land meesleept naar de koloniale veroveringspolitiek, zijn het de socialisten die protesteren.
M. Huysmans – Dat is waar. In alle landen is de socialistische partij tegen de kolonisatie.
Destrée – De socialisten hebben geprotesteerd in Engeland, toen de oorlog tegen Transvaal verklaard werd. Zij hebben geprotesteerd in Duitsland, toen de strooptocht tegen de Herero aangevangen werd.
Overal, in hun bladen, in hun redevoeringen, in hun congressen, drukken de socialisten hun weerstand uit tegen de koloniale strooptochten.
Cavrot – En zij hebben overal gelijk!
Destrée – Het is dus belachelijk te komen beweren dat wij tegen de overname van Congo zijn “om Leopold de duivel aan te doen”.
Berloz – Hij doet zich zelf de duivel aan!
Destrée – Het vraagstuk is dus veel belangrijker en de reden van onze tegenstand zit veel dieper.
En daar ik nu al het gewicht van het vraagstuk aangenomen heb, moet ik de ware reden opgeven van de tegenstand van het volk in alle landen, moet ik onderzoeken of die tegenstand gegrond is voor wat onze toestand betreft.
In de grond bestaan er twee hoofdredenen die al de andere in zich sluiten en die beantwoorden aan de twee zijden van het vraagstuk: de economische of ik-zuchtige, de zedelijke of gemeenschappelijke.
De eerste reden van tegenkanting voor de arbeidende klasse, wanneer de koloniale politiek haar voorgesteld wordt als een economische onderneming, bestaat daarin, dat zij weet dat er voor haar geen goede dergelijke ondernemingen kunnen bestaan.
Een langdurige en bittere ondervinding heeft het proletariaat geleerd dat het, als zijne heren hem willen doen deel nemen aan een zogezegd voordelige onderneming, steeds het geringste voordeel bekomt van een goede zaak, terwijl het steeds al de lasten mag dragen van een slechte zaak. (Toejuichingen bij de socialisten).
Demblon – Er is daar veel meer over te zeggen!
Destrée – Daarom reeds is het volk steeds wantrouwig. Op het eerste zicht kan dit wantrouwen onberedeneerd voorkomen. Het kan zelfs in strijd schijnen te zijn met de wet der toenemende scheppingskracht die onze hedendaagse maatschappij meesleept.
De tegenstand van onze werkende klasse, in zake van kolonisatie, kan gelijken op haar weerstand tegen nieuwe machines, tegen naamloze maatschappijen, tegen grote trusts, tegen nog andere noodlottige gevolgen van de kapitalistische organisatie der maatschappij. Hij kan zelfs voorgesteld worden als zijnde in strijd met de noodzakelijke vooruitgang.
Maar dat is slechts schijn en wie onderzoeken, overwegen wil, zal weldra tot de overtuiging komen dat de massa juist ziet, dat haar gevoelens gegrond zijn.
De productie verdubbelen is niet altijd noodzakelijk voor de beschaving, zoals men ons geleerd heeft in het begin van de negentiende eeuw. Men heeft daar anderen begrippen over gekregen. De verdubbeling der productie wordt heden, en met redenen, alleen als vooruitgang en beschaving beschouwd, voor zo ver zij in betrekking staat met het aantal personen die geroepen zijn om er van te genieten.
De ware vooruitgang en beschaving betekenen: het maximum der productie verdeeld onder het maximum van personen.
Het smartelijk gevoel waarmee de werkende klasse soms zekere veroveringen van de kapitalistische maatschappij verneemt, en waarvan zij weinig of geen oordeel kan verwachten, tenzij na lange tijd, is dus gemakkelijk te verklaren.
De ongelijkheid in de wijze van het verdelen van de vruchten van de vooruitgang is al te groot om onvoorwaardelijk te kunnen aangenomen worden.
Ziedaar wat de werkende klasse gevoelt. In dit geval gevoelt zij dat men rijkdommen gaat verwekken die buiten haar bereik zullen blijven, waarvan zij niets te verwachten heeft, tenzij de kruimels die van de tafel der kapitalisten zouden kunnen vallen.
Laten wij een ogenblik aannemen dat Congo wel vruchten zal afwerpen. Ik wil het veronderstellen om des te beter te kunnen antwoorden op de redevoeringen van onze ministers.
De achtbare Minister van Justitie heeft aan de tegenstrevers verweten dat zij gedurig gewezen hebben op het reusachtig risico dat verbonden is aan de overname van Congo.
Indien wij zoveel gesproken hebben over dit risico, dan hebben wij het moeten doen door de schuld van de voorstanders der overname, die over niets anders gesproken hebben dan over de fabelachtige rijkdommen van Congo.
Ik hoor het achtbaar kabinetshoofd nog zeggen dat die rijkdommen zijn verbeelding ver overtreffen. Op deze voorspiegelingen heeft men natuurlijk moeten antwoorden met de sombere vooruitzichten en de ongelovigen hebben die antwoorden op ernstige wijze moeten ondersteunen.
Laten wij dus aannemen dat de kolonie “een goede zaak” is en dat Congo voorspoed kan opleveren. Men ziet al dadelijk wat de kapitalisten er zullen bij winnen maar men ziet minder wat voordeel de werklieden er zullen bij hebben, nog minder wat de landbouwers er zullen bij winnen.
Misschien zullen enige arbeiders in Congo een gevaarlijk werk gaan vinden, maar dat zal stellig een onbeduidende minderheid zijn, voor wie de voordelen nooit zullen opwegen tegen de opoffering van de migratie.
Misschien zullen andere arbeiders in België, in de exportindustrie, werk en enigszins beter loon vinden, maar dat ook zal een uitzondering zijn in verhouding tot de grootte massa van het proletariaat.
Alles wat men dus kan aanvoeren is, zoals ik reed aangetoond heb, dat er, in geval van voorspoed, een gunstige weerkaatsing kan komen voor enkelen onder de werkende massa.
En dat is ontegensprekelijk te weinig voor de gevaren die men moet trotseren.
Want, indien Congo ons alleen tegenslagen oplevert, wie zal het grootste deel der gevolgen vergoeden? De werkende klasse!
En de sombere kansen zijn onbetwistbaar veel talrijker dan de zekere.
Wat zal er morgen gebeuren als wij Congo overnemen? Ik weet het niet en ik houd niet van waarzeggingen, want het vak van de profeet is een zeer gevaarlijk vak.
Men heeft ons betoverende vooruitzichten afgeschilderd, maar men heeft ons ook de vreselijkste dingen voorgespiegeld. Ligt de waarheid hier ook tussen de twee? Dat is voor mij nu nog niet zeker!
De gebeurtenissen zijn soms zo wisselvallig, zo wispelturig, zowel in het slechte als in het goede, dat zij onze waarschijnlijkste vooruitzichten komen bedriegen.
Op zijn minst genomen mag men verzekeren dat de overname van Congo voor ons vol van gevaarlijke vragen is.
Het is best mogelijk dat geen enkel der gevaren, waarmee men ons afgeschrikt heeft, wezenlijk bestaat. Maar het is even goed mogelijk dat groter gevaren, waaraan misschien niemand gedacht heeft, ons morgen komen bedreigen.
Dit is te meer mogelijk, omdat de Congo-zaak een zo reusachtige zaak is, die zo weinig gekend is, die zo gebrekkig bestudeerd is, over dewelke wij zo weinig juiste inlichtingen bezitten.
En wie zal het moeten uitzweten als wij tegenslagen ontmoeten? Ik bedoel hier geenszins de geldelijke lasten, alhoewel de Congo-aanbidders bekennen dat de kolonie in den beginne veel geld zal moeten kosten, alhoewel zij verklaren dat zij ons maar veel later vergoedingen kan brengen.
Berloz – Veel later!
Destrée – Maar wie zal er in afwachting betalen? De werklieden weten maar al te goed dat in dit geval de lasten op de levensmiddelen onvermijdelijk zullen verhoogd worden. Zij weten, daarenboven, dat de beschermende wetten voor de werkende klasse achterwege moeten blijven als de regering geldgebrek kan voorwenden. (Goedkeuring aan de linkerzijde.)
Het is immers altijd ten nadele van de werkende klasse dat de regeringen besparingen doen. Het is altijd ten nadele van de nederigen, de armen, de ellendigen, dat men ten tijde van crisissen de uitgaven beperkt. (Zeer juist aan de linkerzijde.)
Wanneer er kwestie is van tekort, dan gaan de heren altijd kloppen op de zak van de zwoegers om het weer aan te vullen. Maar ik wil niet langer staan blijven bij deze geld- en tekortkwestie. Ik wil zelfs niet spreken van het Congo-miljard (Gelach links.)
Dit miljard zal, zegt men, omtrent uitgegeven worden aan de organisatie, volgens de behoeften der kolonie. Misschien zal men daarmee niet genoeg hebben, zegt de Minister van Justitie. Ik wil daar niet op aandringen, omdat elke uitgave aan organisatie, als men alles goed inziet, een vruchtdragende uitgave kan zijn.
Ik wil de regering echter met aandrang ondervragen over een punt dat nog door niemand aangeraakt is.
Wanneer de kolonie zal gesticht en tot haar volle waarde zal gebracht zijn, wanneer gij uw miljard zal gebruikt hebben voor de organisatie, wanneer gij de fabelachtige schatten zult te voorschijn gebracht hebben – die voor de ogen van M. Schollaert dansen: het goud van Kilo, het koper van Katanga, het ivoor en de gom. Hoe zult gij dat alles behouden?
Deze vraag is ten minste een overweging waard.
Wanneer gij een voorspoedige, prachtige, winstgevende, geldschietende kolonie zult gesticht hebben, die door alle mogendheden zal beloerd en gewenst worden, hoe zult gij die behouden?
Gij zult u beroepen op de verdragen, maar dat is een al te armzalig antwoord!
De oude en de nieuwe geschiedenis is een eeuwige verkrachting der verdragen. Telkens dat een land belang had bij het schenden van de bestaande verdragen, en zich sterk genoeg voelde om ze te schenden, heeft het een voorwendsel gevonden om zijn woord te verbreken!
Overigens, in vele andere besprekingen, omtrent de neutraliteit van België, hebt gij ons vaak geantwoord: De verdragen zijn goed, maar de hand aan het zwaard houden is beter. (Goedkeuring bij de socialisten.)
Met redenen hebt gij ons meer dan eens geantwoord dat de neutraliteit, om neutraal te kunnen blijven, in staat moet zijn om zich te doen eerbiedigen, om zich te verdedigen, en dat wij daarom een leger moesten hebben. Zult gij u in Congo niet in dezelfde toestand bevinden?
Hoe zult gij van hier uw kolonie kunnen verdedigen die vruchtbaar, winstgevend, voorspoedig – en dus een verlokkende prooi voor anderen zal zijn?
Ha, ha, uw kolonie, die nog maar in uw verbeelding bestaat, op uw papier, is van nu af aan steeds bedreigd door de roofzuchtige Engelsen: “Laat ons Congo dadelijk nemen, zeggen enige gouddorstigen onder u, of Engeland neemt hem voor onze neus weg!”
Wel, kortzichtigen, indien gij dat denkt van het Engeland van heden, denkt gij niet dat het Engeland van morgen nog meer zal loeren op uw vruchtbaar, pakbaar gemaakte kolonie? Denkt gij niet dat Engeland nog meer zal hunkeren naar uw kolonie, die zal besproeid zijn door ons miljard, waar koper en goud zullen gereed liggen, waar de grond zal bewerkt zijn en honderd maal meer zal opbrengen dan nu?
M. Huysmans – Hoe beter de kolonie is, hoe minder men ze dus nemen moet?
Bertrand – Wij moeten ze in geen geval nemen!
Demblon – De koning biedt ons tegen grote prijs iets aan dat hem niet eens toebehoort!
Destrée – Hoe beter de kolonie wordt, mijnheer, hoe minder kansen wij hebben ze te behouden! Hoe vruchtbaarder de grond wordt, hoe meer redenen wij hebben om er niet voor anderen te gaan zaaien! Welke zekerheid hebt gij dat wij voordelen zullen halen uit de opofferingen die wij zullen gedaan hebben?
Ik wil graag bekennen dat wij nu staan voor eensgezinde Europese mogendheden, die ons voor een zekeren tijd gerust stellen. Maar hoelang zal deze eensgezindheid duren? Zal zij eeuwig de eerbied voor de verdragen waarborgen?
Sedert vijfendertig jaar verkeert Centraal-Europa in een gespannen toestand van toenemende onzekerheid. Rond ons putten Duitsland, Engeland en Frankrijk zich uit voor hun bewapening... Wanneer zal de botsing plaats hebben? Wij weten het niet, maar gij weet dat zij komen moet! Iedereen is daarvan overtuigd. Wij hebben er liever niet aan te denken en men is er zo aan gewoon geworden dat men van de onzekerheid een soort zekerheid gemaakt heeft!
Maar dat is de redenering van de man die van een toren valt en die onderweg zegt: Het gaat mij goed als het zo maar kan blijven duren. (Gelach links.)
Wanneer men een kolonie sticht, is het dus nodig eens wat verder te denken dan aan de dag van morgen. Gij rekent op het in Europa bestaande evenwicht. Maar durft gij beweren dat dit evenwicht nog zal bestaan binnen twintig, binnen vijftig jaar?
M. Hymans – Hadden de Belgen van 1830 zich daar om bekommerd, België zou niet bestaan!
Demblon – Wat gij praat!
M. Hymans – Herinnert u bij welk onweer men België gesticht heeft. Men heeft alles getrotseerd om ons land te stichten en trots alles bestaat het gedurende drie vierden van een eeuw!
Demblon – België moest ontstaan, omdat het bestond... Dit ontstaan was een internationale noodzakelijkheid, maar daarom moeten wij Congo niet overnemen!
Berloz – Gij bent het die het tijdperk van 1830 vergeet!
Destrée – Het is dus onbetwistbaar dat er voor een kolonie en vooral voor een winstgevende kolonie, een uitwendige en ook een inwendige vijand bestaat.
Tot op heden heeft de onafhankelijke Congostaat zeer gemakkelijk kunnen heersen over de negers zonder wapens, zonder overleg, zonder onderlinge verstandhouding. Maar thans gaat men gemakkelijke verkeerswegen inrichten, de negers onderwijzen en bewapenen, werktuigen invoeren. Wie zegt u dat er morgen of overmorgen geen nieuwe Spartacus gaat opstaan, onder ons en tegen ons?
Alle koloniën hebben hun opstanden gehad en men zou zich bedriegen als men denkt dat Congo er geen zal hebben.
Het is gemakkelijk om zeggen dat gij noch binnenlandse botsingen noch buitenlandse belagers zult hebben, maar dat is ook belachelijk.
En wie zal alles betalen? Wie zal er opgeofferd worden voor de kolonie? Wie zal zijn bloed, zijn leven, zijn vrijheid moeten geven? De werkende klasse zoals altijd en overal
Indien gij het amendement Hubin-Wauters of het amendement Hoyois aanneemt, amendementen die u verplichten de grondwet te eerbiedigen, voor wat de vrijwillige krijgsdienst betreft, dan ontwapent gij uw kolonie.
M. Hymans – Men moet die amendementen niet aannemen. (uitroepingen links).
Cavrot – Ziedaar dus de oplossing!
Destrée – Ik wilde de regering verplichten tot een dergelijke verklaring en gij doet ze voor haar!
M. Hyman – Naar mijn oordeel moet men deze amendementen niet aannemen en ik zal uitleggen waarom!
Destrée – De regering zal waarschijnlijk deze verklaring doen, want zij is dan logisch in haar koloniale politiek.
Het is onbetwistbaar dat men de kolonie ontwapent als men deze amendementen aanneemt, als men aanwerving van troepen bemoeilijkt. Gij zult het niet durven! Maar hoe zal dit ons wreken!
Gij hebt ons verweten dat wij op een oneerlijk wijze aan de werklieden zijn gaan vertellen dat zij zullen gedwongen worden soldaat te gaan spelen in Congo ... en nu dwong ik u zelf te bewijzen dat koloniale soldaterij het onvermijdelijk gevolg van kolonisatie is!
Gij zult een leger nodig hebben om uw kolonie beschermen tegen de buitenlandse vijand zowel als tegen de binnenlandse moeilijkheden van alle aard.
M. Carton – Een leger van blanke soldaten?
Destrée – Natuurlijk zult gij blanke soldal nodig hebben om de zwarten tot de rede te brengen die gij zult gewapend hebben! Of zou gij ons durven beloven, heer Carton, dat er geen opstanden zullen uitbreken in Congo?
Berloz – Congo zal een Eden zijn! (Gelach links)
Destrée – Waarachtig, mijne heren, zodra men aan de toekomst denkt staat men voor het onbekende.
Dat er in sommige gevallen kranige, heldhaftige daden gepleegd worden om zich in het onbekende te werpen, ondanks alle vooruitzichten, dat erkennen wij, want in 1830 heeft België – ik antwoord thans aan de heer Hymans – daarvan bewijzen geleverd.
M. Van Damme – De Belgen zouden dan beter geen revolutie gemaakt hebben! (Algemeen spotgelach).
M. Carton – Ik wil denken dat dit een volstrekt persoonlijke verklaring is!
Bertrand – M. de Laveleye heeft hetzelfde gezegd en de koning heeft hem baron geslagen! (Algemene beweging. De voorzitter slaat met zijn hamer).
Destrée – Gij staat voor het onbekende, mijne heren. En heb ik in bewondering gestaan voor de schone, krachtdadige woorden van Banning, die hulde bracht aan de waaghalzen die zich in gespannen ogenblikken roekeloos in het onbekende wierpen, ik heb medelijden gehad met het kabinetshoofd dat iets in dien aard dierf beproeven.
Is het heldhaftig zich in het onbekende te wagen, dan is het laf anderen in het onbekende te jagen! (Goedkeuringen links en protest rechts).
M. Delporte – Zij hebben de plaatsvervanging niet eens durven afschaffen!
M. Gindebien – Dat is zeer juist gezegd.
Bertrand – En de schoonmoeder der regering is niet tehuis!
Destrée – Wij brengen dus hulde aan de moedige reizigers die op ontdekking uitgaan, maar wij verachten de kerels die hun onderdanen in de onzekerheid, in de duisternis jagen!
Moeten er eens slachtoffers vallen voor de verdediging van de kolonie, dan weten wij op voorhand, bij ondervinding, dat gij niet zult vallen, noch uw familieleden, noch uw zonen. Alleen de zonen der werkende klasse zullen weer geslachtofferd worden! (Goedkeuring links en protest rechts).
M. Carton – Gij weet wel dat de Belgen, die zich in Congo onderscheiden hebben, tot alle klasse van de samenleving behoren.
Cavrot – Alleen zonen der werklieden hebben er hun leven opgeofferd!
Voorzitter – Geen onderbrekingen!
M. Masson – Men zal toch moeten toegeven da er zonen van burgers zijn die naar Congo getrokken zijn om er bewijzen van moed en heldhaftigheid, te geven. (Levendige onderbrekingen links).
Hubin – Maar ondanks dat alles is de plaatsvervanging niet afgeschaft!
Carton – Hoe armzalig! (Onderbrekingen en protest links).
Voorzitter – Mijne heren!...
Destrée – Ik voor mijn deel zou wensen dat de Congozaak vrij was van alle gevaar, van alle slechte kansen, dat zij onbetwistbaar zeker en goed ware, dat de voordelen zeker waren, vast, onbetwijfelbaar, en dan nog zou ik tegen de overname zijn!
En dan nog zouden alle verstandige werklieden met mij zijn, want ons eerlijk volk kan zijn toestemming niet geven voor gelijk welke rechtsverkrachting, die alle kolonisatie moet vergezellen! (Zeer juist langs de linkerzijde).
Dat er geld te scheppen is in Congo, dat is voldoende voor de kapitalisten!
Maar ons volk vraagt zich af of dit geldscheppen kan gedaan worden zonder het geweten te doen bloeden
En die manier van denken van ons volk staat hemelhoog verheven boven de uwe!
Hier komt goed de oude kwestie van de mandarijnmoord van pas.
Om het eergevoel van iemand op de proef te stellen vroeg men destijds: Als er in China een stokoude mandarijn leefde, die gij nooit gezien hebt, maar die u een fortuin zou nalaten, en die zou sterven als gij op een knop duwt, zou je op de knop durven duwen? (Algemeen gelach).
Onze kolonisten aarzelen niet om te zeggen dat zij op de knop zouden duwen! En zij doen alles dan nog in de naam van de... vaderlandsliefde en de beschaving! (Zeer wel aan de linkerzijde).
En enige dagen geleden, terwijl de edelachtbare heer Woeste hier de noodzakelijkheid van de dwangarbeid verdedigde, zag ik in mijn verbeelding de duizenden negermensen aan ketenen geklonken, huilend onder de slagen van de chicotte!
M. Woeste – Gij bedriegt u. Lees liever wat ik gezegd heb.
Mansart – Wij hebben zeer goed gehoord wat gij zegde!
Hubin – En gij hebt uw vriend de Smet de Nayer toegejuicht als hij de dwangarbeid verdedigde!
M. Woeste – Ik heb gezegd wat ik gezegd heb, en gij zult mij niet doen zeggen wat ik niet gezegd heb!...
Hubin – Gij hebt uw vriend toegejuicht!
Pepin – En gij hebt ook nog geen woord gesproken om de afschuwelijkheden af te keuren die in Congo gebeuren!
Destrée – Wat het ook zij, de eerwaarde heer Woeste heeft de dwangarbeid opgehemeld.
M. Daens – Hebt toch medelijden met Woeste! (Algemeen gelach)
Destrée – De geschiedenis der kolonisatie is een aaneenschakeling van misdaden... Griekenland heeft de bevolking van Sicilië uitgemoord om het te koloniseren. Europa heeft hetzelfde gedaan in Amerika. En de rooftocht die eindigde met de uitmoording der roodhuiden scheen te zijn ingegeven door de edelmoedigste, de verhevendste en de zuiverste gedachten!
Colombus – de geschiedenis bewijst het – was een ... heilige, een dromer. Hij dacht noch aan de rijkdommen noch aan de handelsbetrekkingen met India. Zijn geest was niet het minst beneveld door de geldelijke berekeningen van onze huidige kolonisators. Hij was een gelovige die dacht dat er aan de overzijde van de oceaan mensen leefden die Christus niet kenden. Hij meende dat hij de aangewezen man was om die mensen te bekeren.
Maar na hem zijn de goudwolven gekomen, die door Heredia zo juist geschetst werden.
Geld, goud, veel goud, ziedaar wat de opvolgers van de christelijke, edelmoedige Columbus zochten!
Geld, veel goud, ziedaar wat de Pizarro, de Cortés, de harteloze beschavers zochten, toen zij de Azteken en de Inca’s gingen vermoorden!
Wat er in die tijden gebrand en gemoord werd, dat weten wij alleen uit de schriften der beulen zelf en het overige kunnen wij raden. Maar toch zijn Portugal en Spanje op onze dagen diep gezonken landen, die zich dood gegeten hebben aan de gestolen schatten!
Op onze dagen nemen de stropers de naam van mensenvrienden, beschavers aan, maar aan hun doel, aan hun middelen is niets veranderd. Wat al feiten zouden wij niet kunnen aanhalen!
M. Carton – Ware men ons land niet komen koloniseren, wij zouden nog barbaren zijn.
Destrée – Ik zal daar wel komen... Om geen barbaren te zijn neemt gij dus alles aan?
M. Carton – Neen, maar de kolonisatie is een noodlottige noodzakelijkheid. Het is een wet waartegen al uw schone woorden niets vermogen.
Destrée – Daarop zullen wij ook wel antwoorden... Maar laat mij eerst het volgende vaststellen: alles wat wij van de geschiedenis kennen zegt ons dat de burgerlijke kolonisatie noodzakelijkerwijze moet vergezeld gaan van allerhande wreedheden en onderdrukkingen.
Daar ik deze vaststelling nodig heb voor mijn verdere bewijsvoeringen, moet gij mij toelaten ze nog steviger te staven. Daartoe haal ik in de eerste plaats een andere bekentenis van de heer Beernaert aan, die op 6 december 1906 zegde:
“Het is aan de inboorlingen in de eerste plaats dat men denken moet. Zij hebben ons niet geroepen en als wij tot hen gaan, wellicht zonder dat zij het wensen, moeten wij het in de eerste plaats in hun voordeel doen, voor hun vooruitgang, voor hun beschaving. En dat is volstrekt niet altijd het doel van Europa geweest, in de gewesten die het aan zijn heerschappij onderworpen heeft. Europa heeft de roodhuiden in Amerika, de inboorlingen in Australië, de Maori’s in Nieuw-Zeeland niet beschaafd maar... uitgemoord. Welke koloniserende natie zou durven beweren dat zij op dit gebied een zuiver geweten heeft?”
Ziedaar! Maar wij zijn er op uit om ons geweten zuiver te houden. Wat u aangaat, gij bent vrij uw geweten te bezoedelen voor de schatten van Congo! (Zeer wel langs de linkerzijde.)
M. Delporte – Welke edelmoedige ziel!
Destrée – Ziedaar het gevoelen van het volk, dat ik zeer verheven vind! (Goedkeuringen aan de linkerzijde).
M. Daens – Aldus handelde ook het eerste christendom!
Destrée – En gij kunt toch niet loochenen wat ik de heer Beernaert nazeg. Wij hebben overigens maar rond ons te kijken om voor elke koloniserende natie de verschrikkelijkste verantwoordelijkheden vast te stellen.
Frankrijk en Holland hebben hun koloniale schandalen gehad. En Engeland, dat nu van onze regering meer menselijkheid komt eisen, heeft zijn India, zijn Khartoem, zijn Transvaal gehad met al de nog niet vergeten afschuwelijkheden.
Duitsland wilde ook aan het koloniseren gaan Zoals de anderen begon het op een menslievende wijze, om te eindigen in wreedheden!
M. Masson – Zou de heer Destrée denken dat de bevolking van India in opstand komt tegen de Engelse regering? Zou hij denken dat haar toestand verslecht is onder de Engelse heerschappij?
Destrée – Zou gij de opstand der Cypaies vergeten hebben, die in India het bloed deed stromen? Weet gij niet dat er op ons laatste internationaal congres, te Stuttgart, Indiërs waren, die de volgende motie met algemene stemmen deden aannemen?
“Het congres is van oordeel dat de Engelse overheersing noodlottig is voor India. Al de aanhangers van het stelsel der volledige vrijheid der volkeren hebben de plicht de beweging te ondersteunen die voor doel heeft de slavernij af te schaffen in het vijfde deel der wereld.”
Ik geloof dus het recht te hebben te herhalen wat d heer Beernaert zegde: De koloniserende volken beginnen overal met menslievendheid en edelmoedigheid, om te eindigen in de wreedste afschuwelijkheid.
M . Masson – En ik geloof het tegenovergestelde!
Destrée – En gij verstaat mij niet.
De Duitse proef van kolonisatie is een nieuw bewijs voor hetgeen ik beweer. Gij weet, mijne heren, dat Duitsland ook een brok Afrika bezit, in de buurt van onze Congo. Toen de Duitsers daar de eerste voet zetten waren zij vredelievend, menselijk.
Gouverneur Lautwein werd geroemd om zijne zachtmoedigheid. In het moederland verweet men hem dat hij al te menslievend was. Aldus is men begonnen. En als volgt is men geëindigd: de Herero kwamen in opstand en het machtige Duitsland moest een sterk leger zenden om ze te ... onderdrukken!
De Herero beschikten over omtrent 7.000 geweren en men vroeg 14.000 blanke soldaten om ze tot de “rede” te brengen. De tocht duurde drie volle jaren. In 1906 alleen gaf het moederland 180.000.000 mark uit. Volgens de heer Tonnelat, aan wie ik deze cijfers ontleen, vroegen de Duitsers zich algemeen af of hun kolonie wel zoveel geld en mensenlevens kon waard zijn.
Is dat niet een belangrijk voorbeeld voor ons, van aard om ons te doen nadenken? En komt het niet krachtig bevestigen wat ik zo-even beweerde?
De onderdrukking door de Duitse troepen was iets buitengewoon verschrikkelijks. Weet gij hoeveel inboorlingen men moest doodschieten? Veertigduizend! Men moest niet alleen de weerbare mannen doden, maar ook grijsaards, vrouwen en de kinderen! Was dat een slachting!...
Demblon – Dat was ... christelijke beschaving!
M. Daens – Zeg dat toch zó niet!
Destrée – Deze geschiedenis van de Herero is van heel bijzonder belang voor ons, omdat zij ons toont wat ons in Congo onvermijdelijk te wachten staat. Deze bloedige geschiedenis is ons verteld door een van de beste Duitse romanschrijvers, door Gustav Frenssen, in een boek dat goed de volksgeest schetst, dat dus goed begrepen werd en een reusachtige bijval bekwam.
En wilt gij eens de eenvoudige stem des volk: horen, wiens oordeel ik u wilde mededelen? Wilt gij eens duidelijk vernemen hoe klaar de werkende klasse in de diepte der toestanden kan blikken? Luistert dan eens naar deze enkele woorden uit het werk van Frenssen, Peter Moors fahrt nach Sud-Africa:
“Het is avond onder de schone, hoge, blauwen Afrikaanse hemel. Wij zijn in het veldkamp. De soldaten zitten onder elkaar te praten. Zij openen hun hart en ondervragen wederkerig hun eerlijke ziel.
Zij vroegen zich bekommerd af wat de Duitsers in Afrika waren komen uitrichten en zij menen dat zij elkaar daar goed moesten over verstaan.
Langs de ene kant stonden de zendelingen die zegden: ‘gij bent onze lieve broeders in de heren. Wij willen u het geloof, de hoop, de mensenliefde, brengen.’
Langs de anderen kant stonden de eigenaars, de schuimers, die zegden: ‘Wij gaan u op zachtmoedige wijze uw land, uw vee afnemen en van u werkbeesten maken zonder de minste rechten.’
Dit kon onmogelijk samengaan. Men moest het een of het andere doen, men moest voor of tegen Jezus kiezen.”
Ziedaar wat een eerlijke christenmens, een protestantse werkman, een naar Afrika gezonden Duitse soldaat aan Frenssen schreef over het vraagstuk van de kapitalistische kolonisatie.
De zwarte medemensen vermoorden of beminnen. Voor of tegen Jezus zijn ... Ziedaar het verschrikkelijk vraagteken!
Voor ons is de keus niet moeilijk. Wij, socialisten, werklieden, boeren, wij scharen ons aan de zijde van Jezus, die zegde: doe aan anderen niet wat je niet wilt dat aan u gedaan worde!
M. Daens – Dat is zeer goed gezegd!
Destrée – Voor geen geld willen wij medeplichtigen zijn van de dwingelanden die arme zwarten martelen en vermoorden! Wij willen het recht niet onderdrukken door de macht. De werkende klasse wordt zelf te veel onderdrukt om de onderdrukkers te helpen.
De werkende klasse weet dat men de rijkdommen van Congo niet kan gaan roven zonder de middelen aan te wenden die haar geweten doen bloeden, zonder de afschuwelijkheden die niet overeen te brengen zijn met haar ideaal. (Toejuichingen aan de linkerzijde),
M. Daens – Heel waar!
Destrée – Ja, wij herhalen het, onze arbeidende klasse heeft een veel duidelijker, veel groter gedacht over onze nationale bestaansvoorwaarden dan de Congoschuimers en de negerbeschavers!
Stemmen rechts – Tot morgen!
In de zitting van 15 juli zette Destrée zijn redevoering als volgt voort:
Mijne heren, ik heb reeds duidelijk uitgelegd waarom de socialisten in de verschillende landen tegen de burgerlijke kolonisatie zijn.
Ik heb de twee hoofdredenen opgegeven, waarvan de een van economische aard was: dat het volk bij zulke ondernemingen al de lasten draagt zonder van de voordelen te kunnen genieten. De andere reden is van zedelijke aard en is aangenomen ook door M. Beernaert: dat de koloniserende naties in de onmogelijkheid zijn hun geweten zuiver te houden.
Er blijft mij nu nog te spreken over de algemeenheden. Wat heeft men allemaal gezegd om ons te overhalen voor de overname van Congo?
M. Schollaert heeft ons dagenlang vermoeid over de onschatbare rijkdommen van Congo. Volgens hem zouden de miljardencijfers te gering zijn om alles te schatten. En na hem zijn verscheidene andere verdedigers der kolonie ons het zelfde lied komen zingen: er is onberekenbaar veel geld te verdienen!
“Er is veel geld te winnen in Congo!” Aldus schreeuwde men op alle markten en aldus stond het in alle gazetten. En al wie voor Congo was zong mee in dat koor, in de hoop dat men de gewetensstem van ons volk en de klachten der arme negers zou kunnen overschreeuwen.
Furnemont – Gij bedoelt het koor van deze die in de kaas wormen! (Algemeen gelach).
Destrée – Maar gij hebt de gewetensstem van ons proletariaat niet kunnen overschreeuwen. Ons volk weet te goed wat het denkt en wil en het vraagt zie nog steeds af waar in deze zaak uw recht zit. Het weet dat gij volstrekt geen recht bezit en uw kolonisatie voor hem niets anders dan diefstal, georganiseerde stroperij.
Laten wij thans maar onderzoeken of ons verstandig volk gelijk heeft. In de grond gezien gaan wij de negers beroven van hun grond, van hun bossen, van hun rijkdommen, van hun arbeid zelfs.
Cavrot – Desnoods van hun leven!
Destrée – Ja, waar is ons recht? Men zal zich hier weer beroepen op de akte van Berlijn. Maar konden de mogendheden ons afstaan wat haar niet toebehoorde? Zij hebben toch zeker Congo niet geschapen! De achtbare heer Schollaert heeft het zelf bekend. Of kan een vereniging van stropers recht op bestaan bekomen door het feit dat zij een lid meer in haar rangen opneemt? (Zeer goed aan de linkerzijde).
De eerlijke M. Beernaert was uitgeslapen genoeg om op voorhand te antwoorden op de vraag die hij wist dat men ze zou stellen. In de uiteenzetting der beweegredenen voor de overnameovereenkomst zegde hij: “Er zijn meer dan duizend verdragen gesloten met de hoofden der inboorlingen die al hun gezag afstonden aan de onafhankelijke Congostaat.”
Maar dit is al te bespottelijk!
In de eerste plaats bestaat er in Congo niet de minste staatsorganisatie, geen staatkundige overeenkomst, zodat die hoofden niet de minste volmacht konden hebben om een soevereiniteit af te staan die zij niet eens bezaten.
Vervolgens zal men wel moeten toegeven dat wij een echte aftroggelarij gepleegd hebben als wij die zogezegd fabelachtige rijkdommen der negers aanvaard hebben voor enige snuisterijen!
Laten wij ons toch niet beroepen op de akte van Berlijn, noch op de stukken der stamhoofden, om recht te noemen wat men ons dwingen wil te aanvaarden!
Om de roof, het geweld te rechtvaardigen, heeft men in andere landen dat plaatje uitgevonden dat wij verstandiger zijn, hoger staan dan de negers.
Ik zeg in andere landen, want bij ons hebben de Congoslokkers weinig nieuws gevonden om de roof te verdedigen. Zij hebben zelfs bewezen dat zij zeer arm waren aan wijsbegeerte.
“Er is veel geld te winnen!” Dit is zowat alles wat zij weten aan te voeren! En zij menen ook dat dit voldoende is om hun misdaad te verschonen! Hadden zij gezond verstand genoeg gehad om hun misdaad in de mate van het mogelijke te trachten te verschonen, zij zouden hun toevlucht kunnen nemen hebben tot de Engelse en de Duitse schrijvers.
In deze twee landen hebben mannen met talent het ten minste beproefd om de kolonisatie te verschonen. Zij hebben getracht om te bewijzen dat wij, als verstandiger mensen, als hoger ontwikkelde mensen op de negers een voorrecht hebben om hen te onderwerpen, om hen te ... onderwijzen.
In Engeland, in het land van de doorluchtige Darwin, heeft men zich, om de verdrukking der negers te rechtvaardigen, beroepen op het beginsel van de “strijd om het bestaan” op het stelsel van het “recht van de sterkste”. Om de roofzucht van het Angelsaksisch kapitalisme te verschonen heeft men getracht te bewijzen dat dit ras verstandiger is, hoger staat, en dus handelt in het algemeen belang, zelfs op rechtskundig gebied.
De heren beschavers zullen mij gelieven toe te laten hun aandacht te vestigen op het geruchtmakend boek van Mahan, Het heil van het blanke ras en de verovering der zeeën, dat vertaald en besproken is door Izolet.
Wij zijn gedienstig in alles... De heren beschavers kolonisators zullen in dit boek een en ander vinden om een beetje wijsbegeerte bij te zetten aan hun Congoverdediging!
Voor wat Duitsland betreft, het land van Nietzsche zullen velen van u wel het stelsel van de “oppermens” kennen. Men heeft daar een zeer behendige toepassing van dit stelsel uitgevonden en beweerd dat de Duitsers zeer ver boven de neger staan, nog veel hoger zelfs dan de Engelsen.
Een zeer belangrijk werk daaromtrent is de brochure van Karl Otto, Sud-West-Afrika. Die brochure is zoveel te belangrijker omdat de voorrede ervan ondertekend is door de hertog von Mecklemburg, de voorvechter van de Duitse beschavers.
Enkele regels uit dit boekje:
“Het levensvraagstuk der inboorlingen moet alleen opgelost worden in de zin van de natuurlijke ontwikkeling van de algemene geschiedenis, het is te zeggen, in de zin der hogere zedenleer, die de voorpas moet houden op de vroegere beschavingen.
De huidige Staat pleegt tegenover zijn onderdanen een der grootste misdaden wanneer hij zich laat overheersen door de beginselen van de menslievendheid om, ten nadele van zijn onderdanen, de negerrassen te sparen die toch gedoemd zijn om van het aardrijk te verdwijnen.
Daarom is het volstrekt nodig en gewettigd “grote kuis” te houden in Afrika.”
Men weet reeds wat die “grote kuis” moest betekenen. Ik heb u reeds gesproken, mijne heren, over de “grote kuis” onder de Herero. Om deze stam te “beschaven” heeft men maar 40.000 mensen vermoord. (Geruchten aan de linkerzijde).
Onze verdedigers der kolonisatie zijn nog zo verre niet gegaan... Zij hebben de beestachtige moed van een Karl Otto nog niet. Maar zij hebben veel gezegd dat daarmee gelijk staat in andere woorden, zij hebben het stelsel van de “oppermens” in al hun redevoeringen gehuldigd.
Dit gevaarlijk stelsel, dat de rechtvaardiging van bijna alle misdaden in zich bevat, is zelfs ten berde gekomen in het socialistisch congres te Stuttgart en onze Kautsky heeft het op de volgende geestige wijze afgebroken:
“Gezel Bernstein heeft getracht om ons te doen geloven dat de veroveringspolitiek een natuurlijke noodzakelijkheid is. Ik was zeer verwonderd als hij hier optrad als verdediger van het stelsel, volgens hetwelk er twee groepen van volkeren konden bestaan, waarvan de een zou geroepen zijn om over de andere te heersen.
Dat is eenvoudig een nieuwe manier om het oud stelsel te verdedigen, volgens hetwelk de enen op de wereld komen met sporen aan de voeten, terwijl de anderen er komen met een zadel op de rug, zodat de laatste moeten dienen als rijpaarden voor de eersten!”
Op mijn beurt, mijne heren, meen ik u te moeten verwittigen tegen de gezegdes van degenen die dit stelsel zouden komen verdedigen. Met dit stelsel zou men straks alle misdaden kunnen verschonen! Met Bossuët moet ik u herinneren dat er geen recht tegen het recht kan bestaan. Neen, wij kunnen geen rechten hebben tegen de rechten der negers! Wij kunnen geen recht hebben op hun eigendommen, op hun gronden, op hun vrijheden. (Zeer goed aan de linkerzijde)
De edelachtbare M. Schollaert, die voorzichtig een antwoord ontweek op de kwestie van het oorspronkelijk recht, om alleen te spreken over de fabelachtig rijkdommen van Congo, heeft ons de wetgeving van de Congostaat willen uitleggen en de wettelijkheid daarvan willen bewijzen.
Ik wil hem thans punt voor punt antwoorden.
De vrije gronden behoren aan de Staat, zegde hij. Wat al woorden!
Dat de vrije gronden aan de Staat behoren, dat eenvoudig, redelijk, wettelijk in een beschaafde samenleving, die gegrondvest is op de persoonlijke eigendom, waar de uitgestrektheid van deze gronden zeer beperkt is, waar weinig betwisting kan ontstaan, waar wetgeving kan tussenkomen in geval van betwisting.
Maar kan dit het geval zijn in Congo? Voorzeker niet! De toe-eigening van de grond aan de negers is van een heel andere aard dan bij ons. De eigendom der negers heeft een heel ander karakter dan bij ons. De eigendom der negers heeft zelfs nooit een vast karakter zoals bij ons. Die eigendom is nooit zo zuiver persoonlijk als bij ons. De bebouwde gronden maken bij de negers ook de uitzondering uit. De stammen leven van de voortbrengselen van de grond. Hun recht op gebruik van de gronden kan door niemand betwist worden, daar het verbonden is aan hun bestaan.
Derhalve is dit recht op gebruik zeer moeilijk te bepalen. Maar de onafhankelijke Congostaat aarzelt geen ogenblik als hij voor deze moeilijkheid staat. Hij lost de zaak op in zijn persoonlijk belang, want als geen persoonlijke eigenaar van de grond voor hem staat, noemt hij de gronden eenvoudig vrije gronden!
Vandervelde – Hij veronderstelt het maar.
Destrée – Maar kan de neger protesteren, betwisten? Kan hij pleiten en zijn recht doen erkennen of waarborgen? Hij kan daar niet eens aan denken! En aldus worden de negerstammen beroofd van hun gemeenschappelijke rechten.
Alle reizigers zijn het eens om te verklaren dat de gezamenlijke toe-eigening van de grond in Congo regel is geweest. De diefstal wordt dus ten nadele van de Congolese gemeenschap gepleegd, onder de schijn van wettelijk te zijn. Op de vraag of men voor vrije gronden staat, zou dus moeten geantwoord worden niet van het Europees, maar van het Congolees rechtsstandpunt, wat zeer verschillend is.
M. Schollaert zou dus zo goed moeten willen zijn ons de statistiek te bezorgen van de uitgestrektheid der gronden die aanzien worden als eigendom der inboorlingen en deze die aanzien worden als vrije gronden, die behoren aan de Congostaat?
Verder hoef ik hier niet aan te dringen. Ik heb voldoende aangetoond dat men het gepleegd onrecht wil verstoppen achter de wettelijkheid en ik was gelukkig mij te kunnen beroepen op anderen.
In twee nummers van de Mouvement Géographique heeft M. Touchard omtrent hetzelfde verdedigd: dat de gronden, waarop negerstammen gemeenschappelijk rechtsbezit uitoefenen, geen vrije gronden zijn.
Eerst na 1892 heeft men dat rechtskundig beginsel verloochend en een echt roversstelsel aangenomen, toegepast, in zo verre, dat enige bestuurders er niet hebben willen van weten en zich uit de bende terug trokken.
M. Touchard zegt verder:
“In plaats van zich te plaatsen op het standpunt der inboorlingen, heeft men zich gesteld op ons standpunt om te onderzoeken wat vrije gronden waren. Onbeschaamd nam men aan dat de negers alleen recht hadden op de gronden waarop hun hutten stonden en deze die zij bewerkt hadden.
Aldus kon men de negers zelfs beroven van de gronden die zij in gemeenschap, onder het gezag van hun stamhoofden, volgens hun gewoonten, volgens hun wetten bezaten.
Ziedaar dan ook de geschiedkundige, rechtskundige oorsprong van het nationaal domein, van het kroondomein, van al de grote concessies!
Maar het stelsel was afschuwelijk. Het vernietigt brutaal alle gemeenschappelijke rechten en gebruiken van de negers en de gevolgen waren:
1. De negers konden niet meer vrij beschikken over de natuurlijke vruchten van de grond, want zij waren bijzondere eigendom geworden van anderen, van de Staat.
2. Vrijelijk kon men de natuurlijke vruchten van de grond niet meer kopen als zij door negers ingezameld waren. Alleen de Staat en de bijzondere grondeigenaars konden die vruchten verkopen. De verkoopbare waren bestonden niet meer en dus was de vrije handel afgeschaft!
Maar dadelijk werd dit stelsel ook scherp en streng bekampt door onze meest bevoegden in kolonisatie. MM. Beernaert, Lambermont, Banning, Von Neuss, Thys, Sabatier, Urban, Brugmann, De Laveleye anderen protesteerden krachtig, en de protesten die de heer Wauters hier zelf deed horen, zullen altijd gedrukt staan als een bewijs van zijn helder doorzicht in deze kwestie.”
Ik hield er aan om dit uittreksel mede te delen omdat het zulk helder licht werpt over de kwesties der vrije gronden, de concessies en de vrijheid van de handel – kwesties die het onderwerp uitmaken van het schrijven van de Engelse regering.
Ook het stelsel der belastingen is een achter rechtskundige streken verdoken roversstelsel.
M. Schollaert heeft ons gevraagd: wie zal de wettelijkheid van het belastingsstelsel betwisten?
Laten wij elkaar goed verstaan alvorens te antwoorden. In een beschaafde maatschappij is de belasting de wettelijke, vrijwillige of gedwongen bijdrage van allen voor de algemene bestuurskosten, voor de uitgaven waarvan allen voordelen genieten. Maar met welk recht komen wij belastingen opleggen aan de negers – die ons niet eens geroepen hebben, zoals M. Beernaert zelf zegde? En met welk recht, vervolgens, komt de Onafhankelijke Congostaat de opbrengst van deze belastingen opstrijken?
Waarde heren, gij zou deze belastingen nog enigszins kunnen verschonen als de opbrengst ervan gebruikt werd tot hun uitsluitend voordeel... En wie van u zal onbeschaamd, stoutmoedig genoeg durven zijn om te beweren dat het laatste het geval is?
Na de negers beroofd te hebben van hun grond, na hen verplicht te hebben tot het betalen van belastingen, moest men, in een land waar geen geld bestaat, onvermijdelijk ook komen tot de dwangarbeid.
Men was naar Afrika getrokken “om er de slavernij af te schaffen”, en men heeft een veel afschuwelijker slavernij ingevoerd!
De dwangarbeid is overigens een noodlottig, onvermijdelijk gevolg van de kapitalistische kolonisatie.
Daar hij zware lasten te dragen had, dus grote geldbehoeften had, moest de Congostaat zich wel meester maken van de arbeidskrachten der negers. Voor gelijk welke onderneming heeft men arbeiders nodig die voortbrengen, scheppen.
Men heeft hier veel gesproken over de natuurlijk rijkdommen, vooral over het koper, het tin en het goud. De eerwaardige Minister van Justitie heeft ons uitgelegd op welke wijze men de landbouw, de nijverheid zal kunnen inrichten, om de productie veel te doen stijgen. Hij zegde onder meer dat men slechts 12.000 hectaren gombomen hoefde te planten om zoveel gom te kunnen oogsten als er nu in het algemeen geoogst wordt. Waarom heeft men dat niet reeds lang gedaan? Is het de grond die ontbreekt? Zijn het de gelden die ontbreken? Volstrekt niet!... Het zijn de werkhanden die ontbreken!... En wij hebben hier eens te meer de gelegenheid om te zeggen dat de natuurlijke rijkdommen van Congo op nul komen zolang men geen arbeiders heeft!
Berloz – Dat is klaar!
Destrée – Het koper, dat ginds in de grond ligt te slapen, zal er blijven liggen slapen zolang er geen arbeiders zijn die het opdelven, smelten en overbrengen naar de plaatsen waar men het kan gebruiken. En dit zal het geval zijn met al de andere rijkdommen van uw Congo!
Toen M. Renkin ons sprak over die te planten gombomen, toen heb ik hem onderbroken met de vraag: wie zal die bomen planten? De minister heeft geantwoord dat die bomen zouden geplant worden door bijzonderen of door de Staat. Hij had dus betekenis van mijn vraag niet begrepen.
Ik vroeg en vraag: wie zal de bomen planten? Om bomen te planten, om gronden te bewerken, om vee te fokken, om schatten te delven moet men werklieden hebben. Waar zal je die werklieden halen? Zullen het blanke arbeiders zijn? Daar kunt gij niet eens aan denken! Gij hebt zelf bekend dat gij er niet genoeg kunt vinden. Je zal dus negers moeten nemen. En daar de negers niet willen werken, omdat zij het leven anders opvatten dan wij, zal je verplicht zijn hen te ... dwingen. En van daar de afschuwelijke misbruiken, misdaden!
Zou je nu toch durven betwisten dat er afschuwelijke misbruiken bestaan? Iedereen is thans verplicht het te bekennen. Het is waar, men bedient zich van uitvluchten en men komt ons behendig vragen: waar bestaan er geen misbruiken? Waarom zouden er in Congo geen bestaan zoals elders? En na zich op een zo lichtvaardige wijze uit de slag te hebben getrokken herbegint men onbeschaamd aan de lofzang over de fabelachtige rijkdommen.
Ik ben echter niet voldaan met zulke loze streken. Ik houd er aan om te bewijzen dat de misdaden, die men onbeschaamd misbruiken noemt, de onvermijdelijke gevolgen zijn van de kapitalistische kolonisatie.
Over deze misbruiken roep ik eerst en vooral het oordeel in van een Congo-onderzoeker, die in het laatste nummer van La Belgique Artistique et Littéraire een zeer belangrijk artikel heeft geschreven om de overname te verdedigen.
“Het is waar,” begint hij, “dat er in Congo misslagen, dwalingen, misbruiken zijn. Het is waar dat men geweld gebruik om de belastingen te innen, om de vervoerdienst te verzekeren, om het leger aan te vullen. Het is waar dat men agenten heeft moeten straffen. Het is waar dat de premies enige bedienden tot zo ver meegesleept hebben dat zij zich van ongeoorloofde dwangmiddelen bedienden en wreedheden pleegden.”
De Congoaanbidders zijn thans verplicht de waarheid te bekennen over hetgeen de socialisten als eersten en alleen afkeurden, maar ik mag het artikel nog niet neerleggen, dat zeer wetenswaardige dingen bevat en ook de volgende geschiedenis:
“Wij kennen de Afrikaanse officier die, een lange reeks van bloedige gevechten, bij zijn oversten kwam en een volledig regiment zwarte soldaten te zien gaf.
Die man had een waarlijk behendig stelsel toegepast. Als hij in een gevecht honderd mannen verloren had, ging hij er onder de inboorlingen honderd anderen uitzoeken, die de wapens en ook de namen van de gesneuvelden kregen! Men kan zich gemakkelijk voorstellen welke samenspraak bij deze mensenverwisseling plaats greep.
‘ – Hoe heet gij?’
‘ – Massumbuku.’
‘ – Jij wordt soldaat in het eerste peloton. Je heet nu Goma en daar staan uw vrouw en uw kinderen.’
Men moet echter niet denken dat daarbij het minste geweld werd gepleegd. De negers waren daarmee tevreden en de zedelijkheid vond er haar rekening bij.”
Demblon - Zoals in de christelijke middeleeuwen die door de katholieken opgehemeld worden!
Destrée – Als zulke afschuwelijkheden in onze Congo nog niet voorgevallen zijn, moeten wij er op aandringen dat een artikel uit onze grondwet, betreffend de vrijwillige dienstneming in het leger, van toepassing zou worden ook voor de negers, ook het leger dat de kolonie zal moeten verdedigen.
De toepassing van dit artikel zou voor ons een waarborg zijn, want de Congostaat zal ons antwoorden dat hij zijn werklieden op geen andere manier aanwerft.
Wij dringen aan op de toepassing van dit artikel, omdat wij weten dat al de negers, die in dienst genomen zijn, die zware vrachten te slepen hebben, die overladen worden, die verdrukt worden, die uit schrik in dienst blijven, een verbintenis hebben aangegaan, waarin zij ondertekend verklaren dat zij al de voorwaarden aannemen, tot zelfs de afranselingen met de chicotte, bij de minste overtreding of dienstweigering.
Men gaat dus te werk met een verfijnde huichelarij en niemand zal dat hier nog durven betwisten!
Om alle misbruiken te voorkomen, beweert men even huichelachtig, eist men dat de magistraten alle contracten nazien. Maar op zekeren dag, zo vertelt ons de magistraat Lefranc in zijn laatste brochure, bracht men een vijftigtal kinderen van vijf, zes, zeven jaar aan, die gestolen waren aan hun onderdrukte ouders, voor rekening van het bestuur der koffiehandel van Kinshassa. Lefranc, die er van walgde om zulke contracten te ondertekenen, schreef naar Boma. Men antwoordde hem eenvoudig dat hij zich te gedragen had naar de bestaande regels (De tekst van de officiële telegram staat in zijn brochure.)
Berloz – Dat waren niettemin vrijwillige contracten!
Destrée – Contracten voor kinderen van vijf, zes en zeven jaar, waarin deze, o wreedaardige spotternij, de straffen en de afranseling met de chicotte aannemen!
De brochure van M. Lefranc geeft ons overigens nog een ander staal van de onmenselijke behendigheid waarmee de onafhankelijke Congostaat zijn “misdrijven” tracht te verbloemen. Dit document is veel te schoon om niet in zijn geheel medegedeeld te worden, en het is een verslag dat opgemaakt is door de substituut van de Congoprocureur van Stanleyville, onder dagtekening van 2 februari 1905.
“Gedurend haar verblijf te Stanleyville,” zegt hij, “heeft de onderzoekscommissie zich bezig gehouden met de kwestie van de dienstneming der werkers. Zij had enige klachten ontvangen en zij heeft mijn aandacht gevestigd op enige onwettelijkheden die gepleegd worden door de bedienden van de Staat.
Ik heb dus de eer u te vragen mij de nodige voorschriften te laten geworden, opdat ik weet hoe ik mij in deze te gedragen heb.
Talrijke en belangrijke werken worden thans door de Staat uitgevoerd in de oostelijke provincie. Buiten de gewone werken moet ik opsommen, het leggen van de spoorweg aan de Grote Meren, de mijnopzoekingen in de Hoge Iture, alsook de grote versterkingswerken aldaar.
Deze werken eisen een reusachtig personeel. Er dit personeel willen aanwerven volgens de besluiten van 8 november 1888, betreffende de vrijwillige dienstneming, zou een droombeeld zijn.
De oproepen tot vrije werkers worden bitter weinig beantwoord door de zorgeloze, trage negers, vooral wanneer zij ver van huis moeten gaan werken.
Vandaar dat men zijn toevlucht moet nemen tot willekeurige middelen. De negers worden feitelijk opgepakt, naar de werken gedreven, waar zij alleen blijven uit vrees voor de chicotte of de gevangenis. Het is echter waar dat enkelen zich aan de arbeid gewennen, vrede nemen met hun nieuw leven en vrijwillig blijven waar zij zijn.
Er bestaat dus een toestand die niet geregeld word door onze wetten, en de rechter die het hart op de rechte plaats draagt zou alle dagen vervolgingen moeten eisen tegen degenen die aanslagen plegen op de persoonlijke vrijheid van de negers.
Om verzoening te brengen tussen de wettelijkheid en de toestanden heb ik het stelsel van opvordering aan de commissie voorgelegd...”
Vandervelde – Dat is het afgrijselijkste van alle gekende documenten?
Destrée – De magistraat zegt verder nog: “Wij moeten weten of men voor die dringende werken de negers mag opvorderen, zoals men onze jongelingen opvordert voor het leger. Dit stelsel, dat bij rechte de dwangarbeid zou invoeren, die in feite bestaat, zou iedereen gerust stellen, de rechten en de plichten van iedereen bepalen.
Tot heden heb ik steeds geweigerd tussen te komen in dergelijke gevallen, omdat ik geen nadeel wilde berokkenen aan de Staat, maar thans moet ik uw aandacht op die toestand vestigen, vooral voor wat betreft het personeel van de spoorweg. Ik wil niet beticht worden van vriendelijkheid noch van vijandelijkheid voor een der partijen, en daarom vraag ik dat men mij een gedragslijn voorschrijft.”
Vandervetde – Het is een schandaal!
Destrée – Mijne heren, ik vraag u of men het huichelachtiger kan aanleggen om de misdaad te verbergen achter de wettelijkheid? Ik vraag of men deze misdaden kan verzachten door een onbeschaamde bekentenis, door ze “misbruiken” te noemen.
Bestaat er in de wereld nog een land waar de magistraten op zulke wijze verplicht worden het schenden van de bestaande wetten te begunstigen?
De klacht van de hoger genoemden magistraat werd ingediend op 29 oktober 1906 ... Een besluit van de Congovorst, betreffende de noodzakelijkheid van de werken van Kilo, verschenen in 1907, bepaalde het getal der aan te werven ... op te vorderen werklieden op 1.450 mannen!
In andere woorden: de Congovorst, die naar Afrika was getrokken om de negers te beschaven, zette zijn naam onder een stuk dat 1.450 mensen tot een afschuwelijke slavernij veroordeelde! (Goedkeuring links).
Is dat huichelarij of een onvermijdelijk gevolg van de toestand? Men is uitgegaan met de bewonderenswaardige verklaringen van de Internationale Afrikaanse Vereniging en men is gekomen tot dergelijke aanslagen op de rechten en de vrijheden van een volk!
Zal men nog langer durven beweren dat men hier eenvoudig voor misbruiken staat? Handelt men hier niet misdadiger dan de Parijse “Apachen” en de Waalse “Kleppen!”
Demblon – Gij beledigt die ongelukkigen die, zonder echter te verschonen te zijn, zo slecht niet zijn als de rijke rovers!
Destrée – Mijne heren, uit de brochure van M. Lefranc moet ik nog een zo akelige als schilderachtige bijzonderheid mededelen:
Men kent de naam van een agent die van de inboorlingen de bijnaam van Nkulukulu gekregen heeft. De nkulukulu is een vogel met rode poten, rode buik en rode borst. Zij hadden die agent aldus genoemd omdat zij ondervonden hadden dat hij maar gelukkig was als hij tot aan de buik door het bloed kon gaan!
Is dat geen geldig bewijs van de bestendige angst der negers? Ik kan de brochure van M. Lefranc echter nog niet neerleggen zonder de aandacht der Kamer op enige andere bijzonderheden te vestigen.
Demblon – En de heer Lefranc is een gelovig christen!
Destrée – M. Lefranc is een katholieke magistraat en hij spreekt over dingen die hij gezien heeft. Hij vertelt dat hij getuige is geweest van de volgende feiten:
“Voor wat de lonen en de aanwerving van negers betreft, heeft de postoverste K. mij verklaard: ‘Als ik hier aangekomen ben was het een gebruik geworden negers te nemen en ze, na zes maanden of een jaar dienst, terug te zenden zonder de minste vergoeding of loon. Dit stelsel scheen mij voordelig en ik heb het blijven toepassen.
Dit stelsel werd zo algemeen toegepast dat de stamhoofden Baluka, Gunga en Kialo ter dood veroordeeld werden omdat zij in tijden geen dergelijke, kosteloze arbeiders gezonden hadden.
De gevangenissen zaten vol personen die daarvoor opgesloten waren, zonder andere redenen. Men deed die mensen werken, maar men dacht er niet aan hun voedsel te verstrekken. Brachten hun familieleden hen eten, het was goed. Brachten zij hen geen eten, het was ook goed. Meerdere inboorlingen hebben mij verzekerd dat zij geen eten droegen aan hun opgesloten vrienden omdat zij vreesden in de ketens geslagen te worden.
Ongehoorde boeten, te betalen onder de vorm van eieren, kippen en mitakos, worden aan de dorpen opgelegd omdat de wegen niet voldoende onderhouden zijn, omdat er geen gom genoeg gebracht werd, omdat er geen overvloed van levensmiddelen voorhanden was.
Postoversten zonden hun zwarte knechten naar de markten om aan goedkope prijzen waren te kopen en als zij met lege handen terugkeerden werden zij met de chicotte afgeranseld, terwijl degenen, die hun waren niet onder de prijs wilden afstaan, gemerkt werden als oproerlingen.
Als er draaggangen waren werden de ongelukkige negers als honden bijeengejaagd in vuile stallen en er afgerost als zij langs de weg onder de last waren bezweken, als zij niet zo snel gelopen hadden als de drijvers het verlangden. En men roste zo goed de kinderen en de vrouwen af als de mannen.
Uit de gevangenissen worden elke dag stervenden naar buiten gesleept die in de poelen worden geworpen terwijl zij nog ademen. Andere zieken verplicht men te lopen of te dansen om hun stijve benen te ver slappen.
Soms werpen de oversten de hongerige neger een greep noten toe, om zich te vermaken.
De dragers worden aangeworven in de afgelegen dorpen. Men legt hen steeds lasten boven hun krachtten op. Zij worden dan “geleid” door soldaten, die er steeds met de zweep op zitten om de karavaan vooruit te drijven. De dragers die vallen worden onmeedogend met de chicotte bewerkt en men laat ze slechts liggen als men ziet dat zij hoegenaamd niet verder kunnen. Aldus is het gekomen dat sommigen wegen vol lijken en geraamten liggen.” (Uitroepingen links)
En zo is het gekomen, mijne heren, dat dorpen die in 1894 meer dan 2.190 inwoners telden, er nog slechts 311 telden in 1907!
Deze ontvolking van Congo is dan ook een van de vreselijkste verschijnselen van uw kapitalistische kolonisatie. Zij is officieel vastgesteld door de onderzoekscommissie zowel als door de afzonderlijke onderzoekers op verschillende tijdstippen.
Bijna overal wordt deze ontvolking toegeschreven aan de handelswijze der blanken, aan de wreedheden waarmee zij de negers behandelen, aan de strenge straffen die zij hen opleggen – alsook aan de slaapziekte die de blanken meer en meer verspreid hebben zonder enige maatregel er tegen te nemen. (Zeer juist links.)
Nogmaals vraag ik u, mijne heren, of wij Congo met al deze afschuwelijkheden gaan nemen?
De Minister van Justitie zegde ons dat België zich zou onteren door te weigeren Congo over te nemen. Ik voor mijn part meen integendeel, dat onze oneer zou bestaan in de overname van dit schandelijk werk. (Goedkeuring links)
Spreekt dus niet zo lichtzinnig over de eer van België. Deze is in gevaar gebracht door de handlangers van de onafhankelijke Congostaat. Door de schuld van uw medeplichtigen groeien de Congolese kinderen op in de schrik en de haat voor de blanke Belgen.
Onze eer en onze naam zijn in gevaar gebracht door het stelsel van Leopold, dat door Europa en door Amerika veroordeeld is. En wat van onze eer nog kon gered worden, is gered door de edelmoedige woorden van Lorand en Vandervelde, die hier geprotesteerd hebben in naam der inboorlingen.
Als België eenmaal Congo overneemt, bedrogen door zijn regering, verbluft door de rijkdommen, misleidt door de gelddorst, dan zullen zij toch hun plicht gedaan hebben!
Ja, mijne heren, als het geluid van ivoor en de klompen gom, die op de Antwerpse kaaien gelost worden, het geweten zullen bedwelmen, de kreten der negers zullen versmachten, dan toch zal men niet kunnen zeggen dat er in de Belgische Kamer niemand was om de rechten der mensheid te verdedigen! (Langdurige toejuichingen links en van de heer Daens.)
Gij zou nu nog hebben kunnen vragen om het verleden te vergeten en aan de toekomst te denken. Gij zou hebben kunnen bekennen dat een slecht stelsel wreedaardige, misdadige gevolgen gehad heeft en dat gij het wilde veranderen: de handelaarskolonisatie is slecht gebleken, wij zullen de menslievende kolonisatie proberen, waarbij wij vooral het welzijn der negers in het oog zullen houden.
Gij zou tot ons hebben kunnen zeggen: volgt, helpt ons, het uur is geslagen voor een groots werk van menselijke broederlijkheid. Laten wij Congo overnemen om in de wereld, de eersten van allen, een kolonisatie te bewerken, zoals geen volk die bewerken kon!
Neen, mijne heren, gij moest zoveel niet gesproken hebben over het goud van Kilo, het koper van Katanga. Gij moest minder over de voordelen dan over de offers gesproken hebben!
Toen de Minister van Justitie de laatste maal aan het woord kwam meende ik waarachtig dat hij wat meer in deze zin ging spreken – maar dan zouden de schuimers hem weldra de rug gekeerd hebben.
Om ons vertrouwen te kunnen winnen, mijne heren, moest gij gebroken hebben met de onafhankelijke Congostaat, maar dat heeft niemand van u aangedurfd.
Gij had u vooral moeten losmaken van de handelaars van de geldwolven, van de zakendrijvers, die u verlammen en u zullen beletten degelijke hervormingen door te voeren.
Inderdaad, aan wie vertrouwt gij de kolonisatie toe, waarvoor men alleen eerlijke en heldhaftige mensen zou mogen gebruiken? Gij neemt heel het verdacht personeel van de onafhankelijke Cogostaat over, dat zulke onterende daden gepleegd heeft! Nkulukulu zelf zal daar in dienst genomen worden! ... Of gaat ge die tijger verzoeken eensklaps een heilige te willen worden? (Gelach aan de linkerzijde.)
Alle menslievende verklaringen die gij zult kunnen afleggen, zullen, zoals deze die gij reeds afgelegd hebt, uitlopen op misdaden en verkrachtingen. Dit zijn de onvermijdelijke gevolgen van uw stelsel. Wij zijn er zo van overtuigd dat wij voort gaan.
Zelfs indien wij vertrouwen in u konden stellen, indien de kolonisatie zich op een geheel andere wijze voordeed – zelfs als een Vandervelde het bestuur der onderneming in handen kreeg, dan nog zou ik antwoorden dat, voor wat bijstand en hulp aan de negers betreft, onze onmiddellijke plichten groter zijn dan deze der toekomst, jegens anderen.
Wij hebben in onze onmiddellijke nabijheid, in ons eigen land, te veel ellende te lenigen, te veel kwaad te herstellen, om elders te gaan helpen. (Zeer wel aan de linkerzijde.)
Er is bij ons te veel te doen. Men heeft in ons land te veel welwillenden aan te moedigen om elders te gaan helpen.
Laat mij toe hier nog een korte aanhaling te doen, die mijn gedachten met gezag zal uitleggen en volledigen. Jean Lahor, die onze bewondering waard is zowel als dichter, wijsgeer en staathuishoudkundige, schrijft in zijn Bréviaire d’un Pantheiste: “Wanneer men ziet wat er in de verschillende landen nog te ontginnen ligt aan gronden, verstand, genie en heldhaftigheden, wanneer men na gaat welke veroveringen de verschillende volkeren nog kunnen doen, zonder hun grenzen te overschrijden, dan vraagt men zich af waarom zij zoveel geld gaan verkwisten, waarom zij zoveel mensenlevens gaan opofferen, waarom zij zich zo afschuwelijk gaan onteren om hun grondgebied uit te breiden, om lichamen en zielen te vangen.”
Gij ziet, mijne heren, dat gij ons niet van ik-zucht kunt beschuldigen, dat gij ons niet kunt verwijten van bekrompenheid omdat wij over onze grenzen niet hebben durven blikken. Ik zou u daarenboven kunnen antwoorden dat het socialisme vóór u de Internationale der arbeiders uitgeroepen heeft, die meer dan eens uw vaderen heeft doen beven!
En beschuldigt ons vooral niet van lafheid, want de ware moedigen zijn diegenen die zichzelf blootstellen aan de gevaren zonder de anderen er in te stoten.
Beschuldigt ons ook niet dat wij de zwarten aan hun lot over laten. De verwerping der overname zou de onafhankelijke Congostaat noodzakelijk dwingen zich helemaal te hervormen. Als hij dat zou weigeren zou de hele wereld daar zijn, Amerika en Frankrijk vooraan, om hem te dwingen.
Niet alleen mijn redevoering, maar heel het verleden van de socialistische partijen is daar om te protesteren als gij beweert dat wij ons het lot der negers niet aantrekken – en de toekomst zal nog geweldiger protesteren.
Na alle gemeenschap afgeslagen te hebben met de onderdrukkers der negers, na al het mogelijke gedaan te hebben om ons land in de goede baan te houden en de belangen der negers te doen behartigen, zullen wij dus volharden in onze houding! (Zeer wel links)
Maar wij zullen aan uw zijde blijven staan als wakers. Wij zullen u stap voor stap volgen. Wij zullen de nodige hervormingen blijven eisen. Wij zullen trachten alle persoonlijke heerschappij te vernietigen, alle geldgeknoei te beletten, om de belangen der negers in alles te doen eerbiedigen!
Tegen deze kolonisatie zullen wij aanwenden wat wij tegen het kapitalisme aanwenden. Wij zullen de ondeugden ervan aan de kaak stellen zoals wij de verbeteringsmiddelen zullen voorstellen. Wij zullen de zaak verder onderzoeken, de kwalen blootleggen en de geneesmiddelen verdedigen waar het moet.
M. Masson – Zeer wel!
Destrée – Wellicht zal het Belgisch socialisme er aldus in gelukken om voor alle socialistische partijen het grondprogramma te vinden voor de degelijke, menselijke kolonisatie, dat op onze dagen nog ontbreekt. (Goedkeuring bij de socialisten.)
En dit programma, mijne heren, zal in de eerste plaats een verdediging zijn van de belangen der negers, zoals Anseele het beloofde. En voor dit grootse werk, gelooft het maar, zullen wij eensgezind zijn, Vandervelde aan ons hoofd, zodat gij niet meer zult moeten juichen over onze schijnbare verdeeldheid. (Zeer wel links.)
Wat moet er dus gedaan worden.
Internationaliseren?
Deze oplossing is hier verdedigd door onze vrienden Denis en Royer. lk moet echter zeggen dat ik deze oplossing niet helemaal kan bijtreden en dat ik aarzel om ze in handen te nemen, want strooptochten inrichten met verschillenden is ook strooptochten inrichten.
Royer – Deze woorden zijn u niet waardig!
Demblon – Er is geen spraak van internationalisering op kapitalistische stroperswijze. Men kan op de negers ook werken zonder dwang, door overtuiging, door goede voorbeelden.
Destrée – De zedelijke redenen die ik opgegeven heb gelden zowel tegen de internationale als tegen de nationale kolonisatie. Bovendien, men heeft reeds doen opmerken dat deze oplossing droombeeldig is, aangezien geen enkele mogendheid de internationalisering van Congo voorstelt.
Daarenboven, ik vind in die oplossing iets vernederends. Als wij de politiek der kolonisatie aannemen, moeten wij toch zelfvertrouwen genoeg hebben en ons in staat achten de onderneming door te drijven zonder de toelating of het oordeel te gaan vragen van de Duitse keizer of de Russische tsaar!
Maar laat mij duidelijk zijn. Ik ga met mijn vrienden Denis en Royer niet mee wegens een eenvoudig kwestie van gepastheid. De internationalisering kom mij niet voor als de afdoende oplossing voor het ogenblik, al wil ik gaarne aannemen dat Denis geleid werd door verheven gedachten.
Voor de landen die reeds koloniën bezitten is de internationalisering de oplossing der toekomst, de oplossing die door de socialistische partijen ter harte moet genomen worden, omdat zij zullen geroepen zijn de afdoende oplossing te bewerken. Voor mijn part mag hier dus wel hulde gebracht worden aan de verklaringen die op dit gebied gedaan werden aan de wieg van de onafhankelijke Congostaat.
Er werden daar inderdaad gedachten gewisseld die men moet onthouden: vrijheid van handel, eensgezindheid in het beschavingswerk, verplichte neutraliteit en scheidsgerecht. Denis en Royer hebben die gedachten toegelicht en ik sta naast hen om er al het belang van te erkennen.
Het is in deze richting dat het solidair, menslievend beschavingswerk moet voltrokken worden. De mensheid kan haar beschavend veroveringswerk eerst dan goed ondernemen als zij haar plichten vóór haar rechten stelt, als zij het volle besef heeft van datgene wat zij te doen heeft jegens de lager staande rassen en stammen. Men kan zeggen dat dit alles voor de toekomst is, maar dan is het toch de toekomst!...
Denis – Wij leven immer in de toekomst!
Destrée – De toekomst is toch zeker nog niet voorbij! Op onze dagen, te midden der kapitalistisch ontwikkeling der maatschappij, walg ik zowel van de internationale als van de nationale kolonisatie.
Wat moet men dan doen? Men moet durven afbreken! ... De Congoschuimers hebben in de loop van deze bespreking meer dan eens gezegd dat niemand de verantwoordelijkheid zou durven dragen van een volledige afbraak, maar ik durf die verantwoordelijkheid aanvaarden in volle ernst. Ik neem ze aan met hetzelfde gevoel alsof de hele zaak afhing van mijn stem en ik aarzel niet om uit te roepen: Wij moeten afbreken, afbreken met de onafhankelijke Congostaat!
M. Jourez – Zeer wel!
Berloz – En er zijn er nog die het met u uitroepen!
Destrée – Ziedaar de enigste oplossing, die in overeenstemming is met de eer en het belang van het vaderland!
Enigen hebben gezegd dat wij verbonden zijn. En onder de laatste bevindt zich M. Beernaert, die beter dan wie ook weet waaraan hij zich te houden heeft, want, als wij zouden verbonden zijn, zou hij het zijn die ons verbonden heeft.
Als de liberale en klerikale Kamerleden menen dat wij verbonden zijn, dan is dat hun zaak. Maar ons volk is niet verbonden, kan niet verbonden zijn, daar het nooit geraadpleegd werd.
De socialistische afgevaardigden van het volk zijn daarenboven niet verbonden omdat zij niet opgehouden hebben van protesteren tegen de koloniale politiek der regering. (Zeer wel links)
Congo verlaten, dat komt enkelen als een afgrijselijke zaak voor. Als men hen hoort zou men zeggen dat dit uitgestrekt deel van Afrika dan zal verdwijnen in ik weet niet welke afgrond. Maar zal Congo geen Congo blijven als wij zouden gebroken hebben met de onafhankelijke Congostaat?
Congo zal daar als voorheen blijven liggen met zijn gom, zijn bossen, zijn goudmijnen. Het zal er zelfs blijven liggen met alles en open blijven voor de internationale handel – dus ook voor de onze!
Al de voordelen die wij van Congo met recht mogen verhopen zullen wij in dezelfde voorwaarden mogen verwachten zowel als de overige landen. Wij zullen zelfs op de rijkdommen van Congo dezelfde voorwaarden genieten welke de Fransen doen gelden op deze van Canada, welke de Spanjaarden doen gelden op deze der Antillen.
Onze opofferingen, waarover men zich hier zo verontrust heeft, zijn dus hoegenaamd niet tevergeefs gedaan, zijn dus niet verloren.
Mijne heren, bij deze bespreking, te midden van de erge Congocrisis, zullen er dus zeer ernstige woorden gesproken zijn. “Een ongeluk is steeds voor iets goed” zegt de volkswijsheid.
Inderdaad, er is geen ramp, geen gesel, hoe pijnlijk de gevolgen soms ook zijn, die ons geen gelegenheid schenken om iets te leren, om te overwegen, om te leren hopen.
Deze bespreking heeft onze gezichtskring verbreed en ons herinnerd dat wij zonder koloniën, voor wat de verhouding der bevolking betreft, het meest uitvoerend land der wereld zijn geworden – en moeten blijven. Men kan zeker de nationale krachtdadigheid nooit genoeg aanwakkeren. Men kan de economische voorwaarden nooit genoeg verbeteren. Men kan de zedelijke en voortbrengende krachten van het werkvolk nooit hoog genoeg doen ontwikkelen.
Voorwaar, men kan de werktuigen nooit genoeg volmaken, vooral voor wat betreft de productiekracht en het technisch onderwijs. Men kan nooit te veel betrekkingen aanknopen met het buitenland en nooit kan men de jonge werkers genoeg aansporen om onze productie te gaan bekend maken in gelijk welke streek van de hele aarde!
Daarmee bedoelen wij de noodzakelijke uitbreiding der beschaving over het hele aardrijk en wij vragen ons af hoe het mogelijk geweest is dit edel, groots, vruchtbaar gedacht aan te wenden alleen uit winstbejag, voor wat één enkele kolonie betreft?
Wat er ook gebeuren, ik hoop dat onze daadkracht, onze dapperheid aan de arbeid – een kenmerk van ons ras – bij deze bespreking zal gewonnen hebben!
Want naast onze daadkracht, naast onze dapperheid aan de arbeid, mijne heren, bezitten wij de niet minder kenschetsende hoedanigheid van zeer hoog de vrijheid te beminnen.
Daarom, mijne heren, zou ik vurig verlangen dat de geschiedenis eens kon getuigen dat België fier genoeg is geweest om een armzalige kolonie te weigeren uit zuivere liefde voor de vrijheid – omdat het geen andere mensen wilde onderdrukken!