Geschreven: februari 1959
Bron: La Gauche, nr. 7, 14 februari 1959
Oorspronkelijke titel: Les socialistes belges et l’indépendance du Congo
Opmerking: voetnoten zijn van de vertaler
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, augustus 2008
Laatste bewerking: 17 augustus 2008
Zie ook: Lumumba |
Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn er eenentwintig naties onafhankelijk geworden. Het is niet zonder belang die even op te sommen: India, Pakistan, Ceylon, Korea, de Filippijnen, Maleisië, Indonesië, Birma, Vietnam, Laos, Cambodja, Syrië, Libanon, Israël, Irak, Abessinië, Soedan, Tunesië, Marokko, Ghana en Guinee. En het is nog niet zeker dat deze lijst volledig is.
Je kan natuurlijk betwisten of het om één en hetzelfde verschijnsel gaat. Je kan de nadruk leggen op wat eigen is aan de ontmanteling van de Italiaanse, Japanse, Britse, Nederlandse en Franse koloniale rijken.
Je kan je eveneens afvragen of deze brede ontvoogdingsstrijd, waar meer dan de helft van de mensheid bij betrokken is, per slot van rekening niet kan verklaard worden door binnenlandse intriges. Je kan de hand zien van Moskou in de Chinese revolutie, en de hand van Peking in de Vietnamese Revolutie. Je kan de inmenging van Amerika in Indonesië aanklagen en de Japanse propaganda in India en Birma.
Wij echter buigen onder het gewicht van de zonde en verkiezen inderdaad een ‘simplistische’ verklaring, die al deze dingen onder één gemeenzame noemer plaatst: koloniale revolutie. En het is deze revolutie die aan de deur klopt in Congo. Het gaat om een universeel verschijnsel dat in het Westen het daglicht heeft gezien, en dat vanaf de 19de eeuw zich verder heeft ontwikkeld naar Centraal Europa, dan naar het Oost-Europa, vervolgens naar Azië en Afrika. En hierbij mogen we analoge ontwikkelingen in Latijns-Amerika niet uit het oog verliezen. Men heeft het de naam gegeven van het nationaliteitenbeginsel. Maar er komen nog veel andere zaken bij kijken: het verlangen om zichzelf te besturen, los van het buitenland; het verlangen om het materiële en morele lot van het volk te verbeteren; de wil om zich te ontdoen van oude vormen van uitbuiting (bijvoorbeeld het grote landeigendom); de wil om dezelfde graad van beschaving en welzijn te bereiken als die van de Westerse volkeren.
Men heeft ook beweerd dat die ontwikkeling voorbijgestreefd zou zijn, dat er nood was aan een internationale federatie of confederatie. Die nood laat zich al een hele tijd voelen, maar die zal ontspruiten uit een vrije associatie van gelijken, daarom kan de fase van de onafhankelijkheid niet overgeslagen worden.
De zogezegde pleitbezorgers van een internationale federatie stellen dit tegenover de nationale onafhankelijkheid, maar worden al vlug in hun eigen val gelokt. Nu reeds worden ze geconfronteerd met het beeld van een federatie tussen alle Arabische landen en een pan-Afrikaanse unie. En dit is helemaal niet naar hun zin. Ze zouden oprechter zijn indien ze zouden pleiten voor een niet te verbreken en exclusieve band tussen de kolonies en hun vroegere metropolen. Doch dan zouden ze ontmaskerd worden als aanhangers van het neokolonialisme.
Tegenover deze niet te stoppen opmars van de gekoloniseerde volkeren konden de machthebbers in de metropolen een dubbele houding aannemen: zich met geweld verzetten (wat zou betekenen dat ze vroeg of laat in koloniale oorlogen zouden verstrikt geraken); formele toegevingen doen (wat politieke onafhankelijkheid betekende) om het essentiële te redden: de eigendommen van de koloniale maatschappijen. Er werd een keuze gemaakt en hierbij werden uiteenlopende criteria gehanteerd, soms leken die zelfs tegenstrijdig. Wat in Afrika echter de doorslag gaf was welk gewicht de kolonisten van Europese oorsprong ter plaatse in de weegschaal konden werpen. Overal waar dit miniem was (Ghana, Marokko, Tunesië) werd door de metropool uiteindelijk de onafhankelijkheid verleend. Overal waar dit gewicht de overhand haalde, hield de metropool hardnekkig het been stijf (Kenia, de Centraal Afrikaanse Federatie, Algerije).
De rijkste en machtigste koloniale maatschappijen, die welke het grootste risico lopen in geval van oorlog en vernielingen, waren in het algemeen voorstander van meer liberale oplossingen. Heden zien we dit heel duidelijk in Congo waar de holdings de regeringsverklaring van 13 januari hebben aanvaard, waarvan ze trouwen de inspiratoren waren.
De ‘liberale’ reflex van deze grote monopolies kan je niet enkel verklaren vanuit het standpunt van de risico’s die ze zouden lopen: er zijn ook garanties waarop ze kunnen rekenen.
Hun gewicht op de koloniale economie is dusdanig dat ze mogen hopen de facto de ‘Onafhankelijke Staat’ te controleren, zoals ze tot vandaag de kolonies hebben gecontroleerd. Is het niet de United Fruit en Créole Venezuela, die het onafhankelijke Guatemala controleert? Controleerde de Anglo-Iranian Petroleum Cy niet Iran voor de nationalisaties door Mossadecq? [1]
Sommige kameraden hebben hier een argument en wijzen aldus een snelle onafhankelijkheid van Congo van de hand: ‘Objectief speelt ge in de kaart van de holdings’, zeggen ze.
Dit argument zou afdoende zijn, op voorwaarde dat ze tegelijkertijd een programma kunnen voorleggen hoe, vanaf heden tot binnen vijf jaar, de almacht van de holdings kan worden uitgeschakeld, zowel in Congo als in België. En zo ze zulk een programma hadden, dan nog zou de bevoegdheid bij het Congolese volk liggen om een beslissing te nemen. Het socialisme kan niet tegen de zin van dit volk opgedrongen worden, het geluk kan dit volk niet aangereikt worden, een volk kan niet gelukkig gemaakt worden op het punt van de bajonetten. Maar het minste wat we kunnen doen, als socialisten, is dat we een coherente taal spreken aan het adres van onze Congolese broeders. We zouden kunnen vragen enkele jaren geduld te oefenen, en zo te verhinderen dat de holdings in Congo een toevlucht gaan zoeken om te ontsnappen aan de dodelijke slagen die we hen in België zullen toebrengen.
De werkelijkheid, helaas, ziet er heel anders uit. Niemand stelt de volledige liquidatie voor van de Belgische of Congolese bezittingen van de holdings, vanaf hier tot binnen vijf jaren. In het beste geval zouden we tegen dan het programma van het ABVV uitgevoerd hebben (dat ook het programma van de BSP aan het worden is), dat enkel voorziet in de nationalisatie van de energiesector en de staatscontrole op het gekonkel en de kuiperijen van de holdings. Deze zullen dus een groot deel van hun macht behouden, onderworpen, dat is juist, aan meer en meer koppige bemoeiingen van de kant van de arbeidersbeweging.
En het is evenzo juist dat onafhankelijke landen door de koloniale maatschappijen kunnen gecontroleerd worden. Doch die dominantie is er al bij voorbaat onder een koloniaal bestuur. Hier gebeurt het direct, eenmaal onafhankelijk, via een indirecte weg. Een verschil, zou men kunnen zeggen, dat toch onbetekenend is. De voorbeelden die we eerder hebben aangehaald — Iran, Guatemala, Venezuela — tonen aan dat het toch niet zo onbetekenend is.
Door de onafhankelijkheid kan bij de lokale bevolking de ogen opengaan, en kan die, juridisch en de facto, binnen het eigen huis orde op zaken stellen. Op voorwaarde dat het een democratisch verloop kent, wordt het dan makkelijker om de bevolking voor de socialistische ideeën te winnen.
Zolang de onafhankelijkheid niet verworven is, wordt alles overheerst door de nationale solidariteit en een nationalistische reflex. En als die onafhankelijkheid eenmaal een feit is, komt er een sociale differentiatie op gang, de arbeidersbeweging begint zich te ontvoogden en wordt een onafhankelijk kracht: zie naar Marokko.
De keuze is dus niet tussen een onmiddellijke politieke ontvoogding (met behoud van de economische uitbuiting) of een onmiddellijke economische ontvoogding (met behoud van de banden met België). De keuze is er een tussen een onmiddellijke politieke ontvoogding (met behoud van de economische uitbuiting) en het behoud van een economische uitbuiting, nog versterkt door het ontbreken van politieke en nationale vrijheden. Zodoende wordt het voor de Belgische socialisten moeilijk om een keuze te maken. Ze moeten zich zo snel als mogelijk uitspreken voor de onafhankelijkheid van Congo, op voorwaarde dat de democratische vrijheden onmiddellijk worden ingevoerd. Tegelijkertijd moeten ze uit alle kracht in Congo de socialistische groeperingen ondersteunen, politieke en syndicale, en zeker de Action Socialiste Congolaise die alvast de voorbode is van wat er als socialistisch aanwezig zal zijn in het Congolese ontwaken uit het nationalisme en het tribalisme.
Doch de nationale fierheid slaat nu plots aan het muiten: ‘Hoe durft ge het aan, Belgische arbeiders vergelijken met hedendaagse Afrikanen?’ Professor De Corte, wiens onwetendheid enkel zijn gelijke kent aan zijn kwade trouw, beweert dat zulke vergelijking het gezond verstand doet walgen. Hij vergeet dat mensen als hem, honderd jaar geleden, met evenveel arrogantie en minachting, het hadden over de ‘zatlappen en schurken’ uit Henegouwen en Luik en de arbeidersklasse in blok gelijk stelden met ‘een klasse misdadigers’.
Ongetwijfeld hebben de Afrikanen niet hetzelfde historisch verleden als de Europese en Aziatische volkeren, maar dit wil geenszins zeggen dat ze helemaal geen historisch verleden hebben.
Toen de kwestie van de nationale onafhankelijkheid zich in West-Europa heeft gesteld, hadden de volkeren er een ervaring met gemeentelijk zelfbestuur achter de rug (min of meer uit het geheugen gewist door de degradatie van de bevolking sinds het begin van de industriële revolutie). Echter, de volkeren uit Centraal en Oost-Europa, evenals de Aziatische volkeren, zijn langs een andere weg op de drempel komen te staan van de nationale ontvoogding. In het Oosten van Duitsland, evenals in talrijke landen van Oost-Europa bestond de meerderheid van de natie uit lijfeigenen en dit tot in het begin, zelfs tot aan de tweede helft van de 19de eeuw! De Aziatische volkeren nu kenden gedurende honderden, zoniet duizenden jaren niets anders dan despotisme, die iedere vorm van politieke strijd onmogelijk had gemaakt. Vele Bantoe stammen daarentegen bezitten een stevige traditie van tribale democratie, die onder invloed van de slavernij niet werd vernietigd, een slavernij die trouwens van betrekkelijk recente datum is. We mogen een tribale strijd niet verwarren met een nationale ontvoogding, zegt men ons. Wie de geschiedenis van de nationale stromingen in de kolonies heeft bestudeerd weet hoe nietszeggend dat argument wel is.
Het is zo dat de nationale ontvoogdingsstrijd in talrijke gekoloniseerde landen, waar de volkeren pas heel recent verstedelijkt zijn, tribale wortels heeft. Evenzo hebben de kasten in India een rol gespeeld bij het tot stand komen van de Indische nationale stromingen. Maar toen de meest vooruitstrevende, best georganiseerde, en politiek meest eisende deel van de tribale beweging in botsing begon te komen met de koloniale administratie, startte deze haar klassieke politiek van het zaaien van verdeeldheid (hindoes tegen moslims in India, Kabyliërs tegen Arabieren in Algerije, het Noorden tegen het Zuiden in Soedan en in Nigeria, Bakongo tegen Bengala in Congo, enz.). Om deze manoevers te dwarsbomen dienen de tribale stromingen een keuze te maken, ofwel strikt vasthouden aan een tribale basis, en zo het risico lopen geïsoleerd te raken, ofwel uitgroeien tot een nationale beweging.
Hoe dan ook, de politisering van de bevolking van Afrika is vandaag onvermijdelijk en kan niet langer worden gestopt. Het Congolese nationalisme heeft het daglicht gezien. Het is mogelijk dat het, in de eerste fase, en door onze eigen fout, sterk zal worden beïnvloed door retrograde krachten. Echter, ook in 1883, toen het algemeen stemrecht werd ingevoerd, hebben de katholieken dan niet de volstrekte meerderheid veroverd? Moet men daarom tegen het algemeen stemrecht zijn, zoals de doctrinaire liberalen?[2] In Afrika wordt het nationalisme geboren uit het tribalisme. Wij kunnen die evolutie versnellen, op voorwaarde dat we geen struisvogelpolitiek voeren en dat we met alle mogelijke middelen in Congo het onmiddellijk ontluiken van de democratische vrijheden bevorderen.
_______________
[1] Mohammed Mossadecq: (1882-1967), richtte in 1950 in Iran het Nationaal Front op en werd in 1951 door de sjah benoemd tot minister president. Hij nationaliseerde de petroleumwinning en verbrak de diplomatie betrekkingen met Engeland. Toen de sjah Mossadecq ontsloeg werd hij in 1953 door een volksopstand genoopt bakzeil te halen en vluchtte naar Rome. Een door de Britten georganiseerde staatsgreep bracht echter Mossadecq ten val. Hij werd gevangen gezet en ter dood veroordeeld, maar de teruggekeerde sjah zetten de straf om tot 3 jaar gevangenis.
[2] doctrinaire liberalen: vóór WO I de behoudsgezinde stroming binnen de Liberale Partij die zich verzette tegen het algemeen stemrecht uit vrees dat de katholieken de overhand zouden krijgen. Ze waren ook tegen de persoonlijke dienstplicht en het afschaffen van het lotelingenstelsel. Hun leiders waren o.a. Karel Buls en Van Humbeeck (burgemeesters van Brussel).