Albert De Coninck
España - Belgen in de Internationale Brigaden
Hoofdstuk 8
Dezelfde politieke figuren en dezelfde politieke milieus die tot op heden niet hadden opgehouden hun bijzondere gehechtheid aan de democratie te proclameren, gingen in de ‘Spaanse kwestie’, de ene openlijk, de andere bedekt, alles in het werk stellen om de Spaanse democratie de nek om te wringen. Zij dragen mede de verantwoordelijkheid voor het ontketenen van de tweede wereldoorlog door Hitler en Mussolini.
De manoeuvres van de westelijke regeringsmiddens waren hypocriet. In de naam van de ‘Vrede in Spanje’ wurgden zij de democratie, zoals zij later in naam van de ‘vrije wereld’ het verbond van de meest oorlogszuchtige en reactionaire krachten in de wereld afsloten.
Van juli tot november 1936 waren zij er diep van overtuigd dat de Spaanse republiek spoedig zou ophouden te bestaan. Toen tussen november 1936 en maart 1937 het duidelijk was dat het fascisme zich te pletter zou lopen, spraken zij van ‘vrede’. Maar welke vrede!
Toen het in de novemberdagen van 1936 Franco niet gelukt was Madrid te veroveren, maakte de opinie van de Westerse mogendheden een draai van 180 graden.
De Engelse minister Eden verklaarde begin december te Londen dat “de rebellen tot de nederlaag gedoemd zijn zo Duitsland en Italië hun hulp terugtrekken”. Deze informatie wordt ook door de Amerikaanse ambassadeur Bowers aan zijn regering doorgeseind.
Op 5 december richtten de regeringen van Frankrijk en Engeland een nota aan de regeringen van Duitsland, Italië, Portugal en de Sovjet-Unie, waarin gewezen werd op de “pogingen van de twee regeringen om de kalmte in Spanje te herstellen en een einde te stellen aan de geagiteerde situatie die daar heerst...”
“Zo een principieel akkoord kan tot stand komen over dit voorstel, kunnen de zes regeringen onderling afspreken over de vorm welke deze bemiddelingsactie kan aannemen.” [1]
Indien het er de Franse en Britse regeringen werkelijk om te doen was geweest een einde aan de oorlog te stellen, dan hadden beide regeringen een energieke druk op de Duitse en Italiaanse regeringen kunnen uitoefenen opdat zij een einde zouden stellen aan hun militaire interventie. Maar dat juist deden zij niet. Zij bleven volkomen passief tegenover de massieve militaire hulp die Hitler en Mussolini aan de ‘rebellen’ verstrekten.
Reeds daags na het initiatief van de Britse en Franse regeringen (6 december) had te Rome onder voorzitterschap van Mussolini en in het bijzijn van generaal Roatta en admiraal Canaris, een conferentie plaats waarop de opdrijving van de hulp aan Franco werd besproken.
Op 9 december antwoordde de Sovjetcommissaris voor Buitenlandse zaken, Litvinov, op het voorstel van de Britse en Franse regeringen. In dit antwoord vestigde de Sovjetregering de aandacht op het feit dat zij zeer begaan was met de gevolgen van de inmenging van buitenlandse machten in de binnenlandse aangelegenheden van Spanje. De Sovjetregering verklaarde zich bereid zich te onthouden van elke activiteit die aanleiding zou kunnen geven tot buitenlandse tussenkomsten in Spanje, indien zij absoluut verzekerd was dat andere staten zich eveneens van tussenkomsten zouden onthouden.
De Sovjetpers wees er op dat het Brits-Franse voorstel klaarblijkelijk geen rekening hield met het feit dat er Italiaanse, Duitse en Portugese troepen waren die tegen de legale volksregering van Spanje vochten ... Aan deze regering kwam het recht toe over de vraag te beslissen of er tussen haar en de ‘rebellen’ een bemiddeling mogelijk was of niet ...
In de grond van de zaak was het er de Westelijke regeringen minder om te doen een einde aan de oorlog te stellen dan wel door een vooropgezette diplomatieke zet te verhinderen dat de Algemene Raad van de Volkerenbond, die op 10 december over het Spaanse vraagstuk moest vergaderen, praktische maatregelen zou nemen tegen de fascistische interventie in Spanje.
De Spaanse republikeinse vertegenwoordiger bij de Volkerenbond legde voor de vergadering een motie neer waarin de agressie waarvan Spanje het slachtoffer was vanwege Italië en Duitsland scherp veroordeeld werd. Alleen de Sovjet-Unie steunde deze motie.
Daartegenover nam de vergadering van de Volkerenbond op 12 december 1936 een resolutie aan waarin zij haar sympathie uitdrukte “voor het initiatief van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk om het gevaar te bezweren dat op de vrede en op de goede verstandhouding onder de naties weegt, door het voortduren van de huidige stand van zaken in Spanje”. Daarmede kon de politiek van wurging van de Spaanse republiek worden verder gezet.
De Italiaans-Duitse inmenging aan de zijde van Franco werd opgedreven. In de Middellandse Zee werd tegen de schepen die koers zetten naar de Spaanse republikeinse havens een duikbotenoorlog ingezet. Alleen van Italiaanse zijde weten wij, uit een telegram van de Duitse ambassadeur in Italië, dat zeven Italiaanse duikboten in de westelijke Middellandse Zee opereerden. Van Duitse zijde weten wij dat o.m. U-bootluitenant Priem daar eveneens opereerde (Priem maakt zich in Wereldoorlog II nog bekend door zijn acties tegen de geallieerde vloot in Scapa Flow).
Ondertussen had te Rome een geheime bespreking plaats tussen graaf Ciano en de Engelse ambassadeur Sir Eric Drummond.
De Amerikaanse ambassadeur te Parijs, Bullitt, daarvan op de hoogte gesteld door zijn Italiaanse collega, schrijft aan Washington: “Mussolini is definitief besloten al de nodige krachten te gebruiken om de overwinning van Franco af te dwingen. Hij hoopt maar dat Engeland passief zal blijven”.
Op 2 januari 1937 — even voor de slagen van Jarama en Guadalajara — verneemt de wereld dat Italië en Engeland een ‘gentlemen’s agreement’ hebben afgesloten waardoor “beide landen hun wil tot uitdrukking brengen het status-quo te eerbiedigen van hun respectievelijke belangen in de Middellandse Zee”.
In zijn ‘Mémoires’ heeft Antony Eden erkend dat Mussolini dit ‘gentlemen’s agreement’ gebruikte om zijn interventie in Spanje op te drijven. In die jaren veroorzaakte het afsluiten van dit Italiaans-Engels akkoord nogal wat deining. De westerse burgerlijke pers stelde dit akkoord voor als een zeer handig diplomatiek manoeuvre vanwege Engeland, manoeuvre dat er op gericht was Mussolini van Hitler te distantiëren (!).
De geschiedenis heeft al uitgemaakt wat de waarde van dit argument was. Op dat ogenblik kwam het er voor de Westelijke regeringen op aan, die bittere pil door de openbare mening te laten slikken.
Het feit dat de westelijke regeringen weigerden aan de wettige Spaanse regering wapens en munitie te leveren om zich tegen de Duits-Italiaanse agressie te verdedigen, was een zo grote juridische en politieke monsterachtigheid dat het nodig werd de ‘niet-interventie’ in een pseudo-wettelijk kleed te steken. Daarenboven, nu de raad van de Volkerenbond met zoveel sympathie de ‘vredesbemiddelingen’ van Engeland en Frankrijk had gestemd, moest men tenminste de schijn verwekken dat er ‘iets’ ondernomen werd. Vanaf november 1936 gingen de werkzaamheden van het Comité van Londen draaien rond het vraagstuk van de controle der niet-interventie.
Van zodra de westelijke afgevaardigden van ‘controle’ spraken, pakte de Sovjetafgevaardigde met een plan uit dat er in bestond in beide Spaanse zones neutrale waarnemers te plaatsen (die over een diplomatiek statuut zouden beschikken) en wier taak er zou in bestaan zich te verzekeren dat er geen waren het land binnenkwamen die door het akkoord van de niet-interventie verboden waren, en vervolgens elke schending van het akkoord kenbaar te maken. Een effectief systeem van controle der schepen die de Spaanse havens aandeden — evenals een controle van de vlieghavens — kon inderdaad uiterst hinderend zijn voor de Duits-Italiaanse troepen- en wapenzendingen. Dit plan werd door het Comité van Londen op 12 november 1936 goedgekeurd.
De vraag rijst hier op: waarom waren de Westelijken het met dit plan zo snel eens?
Vergeten we niet we waren toen in november 1936 — dat ook de Westelijke regeringen geloofden in de nakende val van Madrid en het einde van de republiek. In die orde van gedachten was er geen enkel bezwaar dit plan te aanvaarden. Dit betekende evenwel ook niet dat het dadelijk zou in werking treden. Pas in het begin van december wordt het plan aan de Spaanse regering enerzijds en aan Franco anderzijds voorgelegd.
Op 16 december hechtte de republikeinse regering haar goedkeuring aan het plan. Het Londens Comité bleef een maand wachten op een ‘definitief’ antwoord van Franco. Deze laatste verwierp het en weigerde de aanwezigheid van vreemde waarnemers in het gebied onder zijn controle.
Op 28 januari werd door de Westersen een nieuw ‘controleplan’ uitgewerkt dat genoemd werd ‘Plan voor observatie van de Spaanse land- en maritieme grenzen’. De controle van de republikeinse kusten werd toevertrouwd aan de Duitse en Italiaanse vloot! Frankrijk en Engeland controleerden de kusten bezet door de Franco-troepen. De Sovjet-Unie weigerde aan de zeecontrole mee te doen.
Langs de Portugese grens werd controle uitgeoefend door 130 Engelse waarnemers, die niet van het Londens Comité afhingen, maar van de Britse Ambassade te Lissabon. Op dit stuk had men ook weer een toegeving gedaan aan de eis van Salazar. De Canarische Eilanden vielen buiten controle, zodat de fascistische staten verder wapens naar deze eilanden zonden, die dan per vliegtuig overgebracht werden naar de Portugese en franquistische vliegvelden die buiten controle vielen.
Alhoewel dit controlesysteem ontegensprekelijke voordelen aan Hitler en Mussolini bood, kregen hun vertegenwoordigers in het Londens Comité opdracht de besprekingen te rekken. Op 26 januari 1937 stuurde von Neurath, Hitlers minister van Buitenlandse Zaken, naar de Duitse Ambassade te Londen een nota, zeggende dat de controle in geen geval in toepassing mocht gaan vóór 10 februari. De discussies werden gerokken tot 8 maart 1937. De Duitse en Italiaanse delegaties waren tevreden. Dezelfde dag ontketenden zij het offensief van Guadalajara, waardoor zij hoopten spoedig Madrid binnen te rukken. Zij werden echter diep ontgoocheld. Na de nederlaag bij Guadalajara besloten Hitler en Mussolini de hulp aan Franco verder op te drijven.
De ‘niet-interventie’ was er op gericht de republiek te wurgen. Het was een premie voor de fascistische aanvallers, een hulp in hun voorbereiding van de tweede wereldoorlog.
De oude Engelse liberaal Lloyd George verklaarde: “Zo de democratie in dit gevecht wordt overwonnen, zo het fascisme triomfeert, dan mag de regering van Hare Britse Majesteit deze overwinning voor zich opeisen.”
Afgezien van de politiek der ‘niet-interventie’ bestond het verraad der westelijke democratie ook nog op een ander plan: de directe hulp aan de fascistische aanvallers.
In een vorig hoofdstuk is er reeds op gewezen dat Franco met hulp van een Brits vliegtuig van de Balearen naar Marokko werd gevlogen de dag van het uitbreken van de fascistische opstand. Ziehier enkele bijzonderheden over dat feit.
Op 14 juli 1936 ontving de militaire gouverneur van de Canarische Eilanden, Francisco Franco y Bahamonde, de Spaanse diplomaat J.A. Sangroniz, een man die mede in het fascistisch complot zat. Sangroniz meldde Franco dat het vliegtuig dat hem naar Marokko zou brengen, weldra zou landen op het vliegveld van Gando in Las Palmas.
De ‘Dragon rapide’, bestuurd door de Engelse kapitein ‘Bibb’, was op 11 juli uit Londen vertrokken en had als passagier aan boord Hugh B.C. Pollard van de Britse geheime dienst. Pollard reisde onder voorwendsel van een toeristisch bezoek aan de Canarische Eilanden. Het vliegtuig dat inderdaad op 14 juli te Las Palmas aankwam, werd door generaal Balmes, militair commandant van de stad, ‘aan de ketting’ gelegd voor onderzoek der documenten. Pollard telefoneerde aan de Britse consul die op zijn beurt bij Franco tussenkwam om het vliegtuig ‘vrij’ te geven.[2]
Plots, op 16 juli stierf generaal Balmes.
De fascistische versie over deze dood is dat generaal Balmes een ongeluk had opgelopen op het vliegveld van Gando.
Kolonel Jesus Pérez Salas echter zou later getuigen dat generaal Balmes geweigerd had Franco in de opstandige beweging te volgen. Balmes moest verdwijnen op een wijze die de ‘grote nationale heropstanding’ niet van de eerste dag af al met een moord zou besmeuren.[3]
Dat officiële Britse diensten dus samenheulden met hen die de opstand tegen de wettelijke regering van Spanje voorbereidden, staat met dit ene feit al buiten twijfel.
Maar er is meer...
Enkele dagen na het begin van de fascistische opstand verscheen in de Marokkaanse wateren een Duitse oorlogsflottielje waaronder de zware kruiser ‘Deutschland’. Admiraal Carls, bevelvoerder van het escader, ging, vergezeld van de ‘handelaar’ Johannes Bernhandt en de Ortsgruppenführer Adolf Langenheim, aan wal om zich te Ceuta met Franco te onderhouden.
Sedert de eerste wereldoorlog waren er geen Duitse oorlogsschepen aldaar verschenen. Van Franse of Engelse zijde ging geen enkel protest op. Kort na dit bezoek werd generaal Kindelán als ‘persoonlijke vertegenwoordiger van Franco’ door de Engelse militaire overheden op Gibraltar ontvangen. Volgens Kindelán zelf [4] werd hij door de Engelsen goed ontvangen en werden alle verzoeken van Franco aanvaard.
Waarin konden die verzoeken bestaan hebben?
De feiten zullen het ons verklaren.
Enkele tijd later, na het bezoek van Kindelán aan Gibraltar, bezocht de Engelse oorlogsbodem ‘Queen Elisabeth’ de Spaanse haven Algeciras, waardoor het voor de republikeinse vloot praktisch onmogelijk werd de haven te beschieten zonder ook de ‘Queen Elisabeth’ te treffen en dus een conflict met Groot-Brittannië uit te lokken.
Het controlecomité van de Internationale zone van Tanger, comité samengesteld uit vertegenwoordigers van Spanje, Frankrijk, Engeland, Italië, Portugal, Nederland en België, maar waarin de invloed van Frankrijk en Engeland doorslaggevend was, ontving het verzoek van Franco, de republikeinse vloot uit de baai van Tanger te verwijderen. Hoewel Franco, als rebellerend generaal geen enkele bevoegdheid noch recht had zich met een verzoek tot het Internationaal comité van Tanger te wenden, kreeg hij toch zijn zin en werd de republikeinse vloot verplicht op 23 juli de baai te verlaten.
Tenslotte werd aan alle republikeinse schepen de bevoorrading in brandstoffen ontzegd die zij normalerwijze en overeenkomstig het internationaal zeevaartrecht te Gibraltar konden opdoen. De Amerikaanse staatssecretaris Cordell Hull beval aan de te Gibraltar en elders gevestigde petroleummaatschappij Vacuum Oi1 elke brandstof voor de republikeinse vloot te weigeren. De houding van Engeland, de Verenigde Staten en de lidstaten van het Controlecomité van de zone van Tanger verplichtte de republiek de operatiebasis van de vloot van Málaga naar Carthagena over te brengen.
Aldus ook werden onder het oog van Engeland en Frankrijk vanaf de eerste dagen van augustus 1936, het Marokkaanse leger en Duitse en Italiaanse militairen naar Spanje overgevaren. Op 6 augustus kon Franco zijn staf te Sevilla onderbrengen.
Op 8 januari 1937 vaardigde de regering van de Verenigde Staten een embargowet uit op wapenleveringen aan Spanje.
Franco begroette deze wet met uiterste voldoening en zond aan president Roosevelt zijn dankbetuigingen in de volgende woorden: “President Roosevelt heeft zich als een ware heer gedragen” (verdadero caballero).[5]
Het voorval met het Spaanse schip ‘Mar Cantábrico’ spreekt boekdelen.
Dit schip, dat te New York vliegtuigmotoren had geladen voor de Spaanse regering en in zee was toen de wet op het embargo werd afgekondigd, werd door een Amerikaans oorlogsschip ingehaald, dat probeerde het in de territoriale wateren van de Verenigde Staten te dwingen. Gezien dit manoeuvre mislukte en de ‘Mar Cantábrio’ verder de reis voortzette, werd door de Amerikaanse Marine de fascistische oorlogsmarine verwittigd, die het schip praaide en een deel der bemanning neerschoot. Het voorval werd door de Amerikaanse Senator Nye aan het licht gebracht.[6]
Ondanks de wet op het embargo, ondanks de ‘niet-interventie’, werden door Studebaker, Ford en General Motors 12.000 vrachtwagens aan Franco geleverd aan voordelige prijzen.[7] Dit feit werd bevestigd door Charles Foltz, die correspondent was van Associated Press in het gebied van Franco.
“In 1937 zag ik veelvuldig nieuwe Amerikaanse vrachtwagens die de Italiaanse troepen transporteerden gedurende de campagne tegen de Basken ... De Duitse vliegtuigen die Guernica bombardeerden, vlogen met Amerikaanse brandstof.” [8]
Het is later bekend geworden dat de Standard Oil Co Franco kredieten op lange termijn verleende en de voornaamste leverancier was van brandstoffen voor het fascistisch leger. De regering van de Verenigde Staten was, samen met andere westelijke ‘democratieën’ zelfs niet neutraal in de Spaanse strijd. Zij stonden in werkelijkheid aan de zijde van het fascisme en tegen de democratie.
Zonder de schijnheilige neutraliteit van de Verenigde Staten had de ‘niet-interventie’ nooit het daglicht gezien. Mannen als Cordell Hull, James Dunn, Joseph Kennedy, Wiliam Bullit, waren actieve voorstanders van de samenwerking met het fascisme. Hun klassenbelangen stonden boven de belangen van de democratie en de wereldvrede.
Over de rol die Portugal heeft gespeeld bij de ontketening van de fascistische opstand, getuigde Arthur Koestler, correspondent van het Engelse liberale blad ‘News Chronicle’, voor het niet-interventiecomité te Londen. De westelijke regeringen kunnen dus niet hun onwetendheid als voorwendsel inroepen. Zij wisten en zij lieten begaan!
Koestler, die bij het begin van de fascistische opstand te Lissabon aankwam, logeerde in het hotel Aviz, waar tevens het hoofdkwartier van een aantal vooraanstaande Spaanse fascisten was ondergebracht. “Dit hoofdkwartier stond in nauwe verbinding met de Portugese regering van wie het alle steun — zowel officiële als officieuze — ontving. Vanuit het hotel Aviz liep een speciale telefoonlijn naar de Staf van Queipo de Llano te Sevilla.”
Zolang het zuidelijk leger van Franco zijn verbinding met het noordelijk leger van Mola niet had tot stand gebracht, ging de koerierdienst over het hotel Aviz.
De ‘Banco do Portugal’ en de ‘Banco Espiritu Santo’ wisselden op order van de Portugese regering, voor het hoofdkwartier van het hotel Aviz de gedevalueerde peseta’s aan de vroegere officiële koers.
De Portugese regering, buiten de eigen wapenleveringen, verzekerde het grootste geheim rond de Duitse en Italiaanse wapenleveringen die over Portugal Franco bereikten.
De leidende figuren in het hotel, die zich de ‘vertegenwoordiging van de Junta van Burgos’ noemden, waren: Gil Robles; Nicolas Franco (jongste broer van Francisco Franco — Nicolas verbleef onder de naam van ‘Señor Hernandez d’Avila’); Markies de Quintamar; Markies de la Vega de Anzo en Señor Mariano de Amadeo y Galar. Eveneens aanwezig, maar discreter optredend, was de financiële gangster Juan March.
De discussies onder al deze edelachtbare vertegenwoordigers der christenheid, betroffen niet zozeer militaire strategie en tactiek, waar ze niet veel van afwisten, maar gingen vooral over de verdeling van de commissielonen die zij voor de wapenleveringen opstreken.
Het was uit de handen van Gil Robles dat Koestler een ‘salvo conducto’ bekwam — een soort visum — geldig voor het Franco-gebied en een aanbeveling voor Queipo de Llano. Zo werd het Koestler mogelijk, in de onderwereld van zijne Excellentie Queipo de Llano binnen te treden.
De Spaanse republiek belichaamde in wezen de Spaanse nationale heropstanding. Deze heropstanding kon echter slechts verwezenlijkt worden op voorwaarde dat het land uit de greep van de feodaliteit en het klerikale obscurantisme werd gehaald die al zo lang Spanjes rijkdommen aan vreemde en internationale financiële groepen hadden uitgeleverd.
Het internationaal kapitalisme vreesde dat Spanje als republiek hun als wingewest zou ontsnappen. De internationale financie was beducht voor de sociale politiek van de republiek die aan de arbeiders verdedigingsmiddelen schonk en een einde stelde aan een systeem zoals bv. bestond in het gebied van de Rio-Tintomijnen, waar de Spaanse soevereiniteit slechts een woord was.
Het internationaal kapitalisme vreesde dat Spanje hun als economische kolonie zou ontglippen. Wanneer de streek van Huelva, waar de Rio-Tintomijnen gevestigd zijn, door de Franco-troepen werd bezet, slaakten de bladen van de Londense city een zucht van verlichting want nu ‘moest men geen arbeidsconflicten meer vrezen’.
Het internationaal kapitalisme heeft geen ogenblik opgehouden de fascistische rebellie te ondersteunen en de interventie van Hitler en Mussolini in de hand te werken.
De politiek der westelijke democratieën, die in werkelijkheid de politiek der kapitalistische monopolies was, was niet alleen een verkrachting van de regels van internationaal recht en van de princiepen van de Volkerenbond, het was een politiek die de wereld recht naar de wereldoorlog heeft gevoerd.
De financiële verstrengeling der kapitalistische monopolies was van zulk een aard dat Franco, Hitler en Mussolini op welwillende medewerking in het Westen konden rekenen.
De uitdrukking ‘internationaal kapitalisme’ is geen symboliek, het is geen idee die in de hemel zweeft, het is reëel, levend en men kan het met de vinger aanwijzen.
Het internationaal kapitaal, zonder uitsluiting van het Belgische, had belangen in of controleerde volledig:
Rio Tinto (belangrijkste kopermijnen van Europa);
Huelva Copper and Sulphur Cy Ltd (met deelname van een Franse groep);
Tharsis Sulphur and Copper Cy Ltd (koperpyriet, provincie Huelva);
Orconera Iron. Ore Cy Ltd (ijzer van Biskaje — met deelname van Krupp);
Zinc Corporation: de afgevaardigde beheerder kapitein Oliver Lyttelton zetelde als beheerder in Metallgesellschaft Frankfurt, Norddeutsche Raffinerie, en Société Générale Métallurgique de Hoboken [Vandaag: Umicore].
De Belgische kapitalistische belangen waren meer speciaal vertegenwoordigd in de:
Compagnie Asturienne des Mines met mijnen en fabrieken te Aviles, Hinojedo, Roecin en Reutaria;
Pyrietmijnen ’société minière de Victoria’;
Pyrites de Huelva;
Compagnie Hispano-Americana de Electricidad (CHADE).
De CHADE is een illuster voorbeeld van het internationaal kapitalisme. In de beheerraad zetelden naast 5 Belgen, 5 Duitsers, 2 Fransen, Spanjaarden, Argentijnen, Engelsen. Onder de Spanjaarden vond men de hertog van Alva en Ventosa y Calvell die tevens minister van financiën was in de regering van Franco.
Belgisch kapitaal zat eveneens in SIDRO, Société internationale d’énergie hydroélectrique, op zijn beurt verbonden met de Barcelona Traction en met de financiële gangster Juan March.
Dit lijstje kan alleen maar aangevuld worden, maar zoals het er uitziet moge dat volstaan.
_______________
[1] Brief van de Engelse ambassadeur Chulton te Moskou aan Litvinov, commissaris voor Buitenlandse zaken der Sovjet-Unie, 5 december 1936.
[2] Sir Robert Hodgson: Spain Resurgent, London, 1953.
[3] Jesus Perez Salas: Guerra en España (1936-1939), Mexico, 1947.
[4] Alfredo Kindelán: Mis cuademos de guerra, Madrid, 1945.
[5] F.J. Taylor: The United States and the Spanish Civil War, New York, 1956.
[6] Guerra y revolucion en España, Deel 1.
[7] J.R. Hubbard, geciteerd in Guerra y Revolucion en España, Deel 1.
[8] Charles Foltz: The masquerade in Spain, Boston, 1948.