Ludo De Brabander

Groen en rood


Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1996, nr. 3, september, jg. 30
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


Verwant
Het Kapitalisme oorzaak van de milieucrisis
Ecologische modernisering als socialistisch beleid
Een groene kijk op de economie

Norbert De Batselier. Kiezen tussen Eco en Ego, Leuven: Van Halewijck, 1996, 269 p.


Door alle heisa rond het Sienjaal is het boek Kiezen tussen Eco en Ego van Norbert De Batselier wat op de achtergrond geraakt. Gelukkig is het niet zomaar een van de zovele politieke biografieën die Vlaanderen rijk (arm) is. Dat genre is immers zelden meer dan een samenraapsel van zelfgenoegzame narcistische stukjes met hier en daar wat goedkope politieke boodschappen. De titel die De Batselier aan zijn boek meegaf is in dat opzicht misleidend. Van de drie delen is misschien enkel het tweede deel onder hogergenoemd genre te rangschikken. Maar door zijn kwaliteit is het alvast beter te pruimen.

De Batselier gaat op zoek naar wat volgens hem de grote uitdaging is voor het socialisme, namelijk de organisatie van de ecologische modernisering. Want, zo stelt hij, indien het socialisme er de komende decennia niet in slaagt om rood en groen als een puzzel in elkaar te doen passen, dan mogen de nakomelingen van Tobback en co het wel vergeten. Vandaar wellicht dat Tobback het woord vooraf heeft geleverd. De Leuvense politicus gaf op 1 mei 1995 te kennen dat de milieuproblematiek hem niet koud liet, door op te roepen voor zowel een sociaal als een ecologisch pact. Maar echt overtuigen doet hij niet. Een sociaal pact verkopen in tijden van hoge werkloosheid en zelf drie voltijdse jobs cumuleren getuigt van weinig consequentie. Wat het tweede pact betreft schrijft hij zelf: “al betwijfel ik met mijn Bourgondische inslag of we allemaal soberder willen gaan leven zoals Norbert De Batselier dat bepleit...” (p. 8). Indien Tobback staat voor de gemiddelde SP’er, dan zal de ecologische modernisering van De Batselier zijn tijd nodig hebben.

Als Vlaams Minister van Economie kon De Batselier rekenen op de sympathie van de groene beweging. Terecht. Hij heeft de ecologische dimensie met nadruk geïntroduceerd in een departement waar dit niet vanzelfsprekend is (getuige zijn opvolger, die de klok ondertussen weer heeft teruggedraaid). Hij moet er de smaak te pakken hebben gekregen, want in een volgende regering krijgt hij het departement leefmilieu. In het eerste deel van zijn boek overloopt De Batselier de belangrijkste milieuproblemen in Vlaanderen. Maar wie de krant elke dag openslaat zal daar niet echt spectaculaire dingen uit halen. Vlaanderen is op milieuvlak één vuile boel. In het tweede deel is het kijken achter de schermen van de besluitvorming rond de verschillende milieudossiers. Wie hoge verwachtingen koestert, komt opnieuw bedrogen uit. Je zou immers kunnen veronderstellen dat De Batselier, nu hij zich niet meer aan het ministeriële protocol hoeft te houden, iedereen die dwars lag een veeg uit de pan zou geven. Maar De Batselier blijft hoffelijk. Eventuele stinkende potjes blijven gesloten. Alleen rond het mestactieplan (MAP) wordt het wat grimmiger. Het dossier heeft er tenslotte mee voor gezorgd dat er een punt kwam achter zijn ministeriële carrière: “Het MAP was een van de zwaarste en meest significante dossiers uit mijn regeerperiode en misschien wel uit mijn hele politieke loopbaan (de rellen rond de sluiting van de kolenmijnen in West-Limburg inbegrepen).” (p. 151) Echt nieuwe onthullingen blijven uit. Op de achterflap klinkt het nochtans veelbelovend: “man en paard worden genoemd”. Leuk dus voor wie wat meer zicht wil krijgen op het jongste milieubeleid in Vlaanderen, maar daar blijft het bij. Bovendien moet hij of zij er rekening mee houden dat het politieke discours nooit veraf is en de dingen wellicht onvermijdelijk gekleurd worden voorgesteld.

De echt interessante dingen komen in het laatste deel aan bod onder de titel “Waarom rood en groen moeten samengaan”. Via een overzicht van een aantal utopische socialisten uit de 19de eeuw en de grondleggers van het wetenschappelijk socialisme, Marx en Engels, tracht hij aan te tonen dat linkse denkers toen reeds een verband zagen tussen milieu en sociale problematiek. Zo lezen we in Het Kapitaal bijvoorbeeld dat de vooruitgang van de kapitalistische landbouw ook een vooruitgang in de kunst van roof op de grond was, en dat de kapitalistische productie slechts toenam door het ondergraven van de bronnen van alle rijkdom. Uitbuiting van mens en milieu hebben dezelfde oorzaak. Dit inzicht kan niet los gezien worden van de noodzaak tot een breed maatschappelijk draagvlak. En hier komt de hele civiele maatschappij om de hoek kijken. In tegenstelling tot vroeger wordt het kapitalisme niet uitsluitend meer beoordeeld en in vraag gesteld vanuit de werksituatie, maar vanuit een situatie als huurder, als buurtbewoner, als consument of als ouder van een kind. “Dit opent uiteraard nieuwe mogelijkheden voor een tegenbeweging, maar ook gevaren voor een versnippering van doelstellingen” (p. 208). De Batselier grijpt regelmatig terug naar de ecosocialist André Gorz om het concept ecologische modernisering inhoud te geven. Gorz’ pleidooi voor een drastische reconstructie van de maatschappij bijvoorbeeld. Dit betekent een “drastische herverdeling van de arbeid en een arbeidsduurvermindering, meer waarde voor niet geldgebonden activiteiten, meer democratische besluitvorming over productie en investeringen, en andere consumptieculturen die tot een ecologisch draagbaar consumptiepatroon leiden” (p. 215). In één adem wordt de essentie van de ecologisch moderne maatschappij genoemd. En De Batselier geeft verderop een aantal concrete suggesties. Zo lees ik bijvoorbeeld met plezier dat De Batselier het idee van een selectieve krimp- en groei-economie overneemt van Jan Pen en Aviel Verbruggen (die het er al over hadden in de jaren tachtig). Doelstelling is dan een omgeschakelde economie waarin (energie uit) arbeid goedkoper en (energie uit) milieufactoren duurder worden, en het autonoom beslissen over de wenselijkheid van een aantal productietechnieken en goederen. Maar het beleid blijft vandaag zweren bij economische groei als hoogste gebod. Nochtans overstijgt de stijging van de arbeidsproductiviteit in sommige sectoren de groei van het netto-inkomen, waardoor banenverlies optreedt en bovendien meer milieufactoren worden aangesproken. De Batselier heeft dit soort mechanismen door zijn jarenlange contacten met onder meer groene economen ondertussen begrepen. Ondertussen blijven zijn partijgenoten gefixeerd op bedenkelijke politieke doelstellingen, die gedrochten als de Maastrichtnorm baren.