Geschreven: 1 februari 1981(?)
Bron: International Viewpoint 24 september 2006
Vertaling uit het Engels: Adrien Verlee
Eerste publicatie: International Marxist Review, deel 2 nr. 3 (zomer 1987)
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Deze “stellingen” werden wijd en zijd verspreid en vertaald in vele talen. Dit succes was toe te schrijven aan het feit dat het een marxistische analyse gaf van een fenomeen dat relatief nieuw was. De huidige heropleving van islamitisch fundamentalisme dateert uit de jaren 1970 en bereikt haar eerste hoogtepunt, na jarenlange ondergrondse activiteit, met de Iraanse revolutie van 1979.
1.
De omvang en diversiteit in de heropleving van het islamitisch fundamentalisme, die het begin markeerde van het laatste kwart van de twintigste eeuw, belet ons tot het maken van overhaaste en veralgemeende speculaties. Het zou compleet fout zijn om het katholicisme van Poolse arbeiders gelijk te stellen aan het Franco-regime, maar dat mag ons niet beletten te kijken naar de gemeenschappelijke kenmerken van de agrarische geschiedenis van Spanje en Polen, of de politieke en ideologische inhoud dat de respectievelijke vormen van katholicisme delen.
Ook verbiedt elementaire analytische voorzichtigheid de diverse fenomenen als de heropleving van moslimreligie en/of politieke bewegingen in Egypte, Syrië, Tunesië, Turkije, Pakistan, Indonesië, of Senegal, de militaire dictaturen van Zia Ul-Haqs in Pakistan of Qaddafi’s in Libië, de machtsgreep van de Iraanse sjiietische geestelijken of de Afghaanse guerrilla’s, etc., allen in een zelfde categorie te plaatsen. Zelfs fenomenen die aan de oppervlakte duidelijk identiek lijken, zoals de vooruitgang gemaakt door de dezelfde beweging, de “Moslimbroeders” in Egypte en Syrië, hebben verschillende onderliggende politieke inhoud en functies, gedetermineerd door hun verschillende onmiddellijke objectieven.
Onder de overeenkomst aangaande bovenaardse zaken, voorbij hun overeenkomst aangaande alledaagse problemen, als ze al in dergelijke kwesties akkoord gaan, ondanks hun vergelijkbare, zelfs identieke gezindte en organisatorische vormen, blijven islamitische bewegingen in wezen politieke bewegingen. Zij zijn dus de expressie van specifiek sociopolitieke belangen geworteld in deze wereld.
2.
Er is geen eruptie van de islam in de politiek. Islam en politiek waren altijd al onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien de islam een politieke religie is in de etymologische zin van het woord. Dus, de vraag naar de scheiding van godsdienst en Staat in de islamitische landen is meer dan wereldlijk: het is openlijk antireligieus. Dit helpt te verklaren waarom geen enkele van de grote nationalistische stromingen van groot- of kleinburgerij in de islamitische landen, uitgezonderd het kemalisme in Turkije, op secularisatie hebben aangedrongen. Wat elders een elementaire democratische taak is, de scheiding van Kerk en Staat, is zó radicaal in islamitische landen, vooral het Midden-Oosten, dat zelfs de “dictatuur van het proletariaat” moeilijk zal te verwezenlijken zijn. Het valt buiten een begrip van klassen.
Bovendien, de democratische groepen in de islamitische maatschappijen bleken over het geheel genomen geen belangstelling te hebben, of bijna niemand, om de eigen religie te trotseren. In feite is de islam in de twintigste eeuw niet opgevat als het ideologisch cement van een achterhaalde feodale of semifeodale klassenstructuur in deze maatschappijen. In plaats daarvan is het waargenomen als een fundamenteel onderdeel van de nationale identiteit en beschimpt door de buitenlandse christelijke onderdrukker (of zelfs door atheïsten). Het is geen toeval dat Turkije de enige islamitische maatschappij is, die niet onderworpen is aan een buitenlandse overheersing in de twintigste eeuw. Mustafa Kemal was ook uitzonderlijk onder zijn gelijken. Zijn belangrijkste strijd voerde hij niet tegen kolonialisme of imperialisme maar tegen het sultanaat, een combinatie van wereldlijke en geestelijke macht (het kalifaat). Aan de andere kant had Nasser, hoewel een radicale burgerlijke nationalist, alle belang bij identificatie met de islam in zijn belangrijke strijd tegen het imperialisme; des te meer daar dit voor hem voordelig was om hem te beschermen tegen zijn linker- en rechterflank.
3.
De volgende stellingen handelen niet over de islam als een element onder de velen, zij het een fundamenteel element, in de ideologie van de nationalistische stromingen. Dat soort islam is verleden, zoals de stromingen die zich ermee identificeren. Meer algemeen zullen we een onderscheid maken tussen de islam als een van de vele middelen om te behouden en vorm te geven aan een nationale, of gemeenschappelijke, of zelfs sektarische identiteit, aan de ene kant, en de islam, beschouwd als een doel op zich, een totale, algemene doelstelling, een uniek, exclusief programma, aan de andere kant. “De Koran is onze grondwet”, verklaarde Hassan al-Banna, stichter van het Moslimbroederschap in 1928. De islam die ons hier interesseert, is de islam verheven tot een absoluut principe, waaraan elke vraag, strijd en hervorming ondergeschikt is gemaakt – de islam van de Moslimbroederschap, van de “Jamaat-i-islami”, van de verschillende oelama-verenigingen en bewegingen van Iraanse ayatollahs, de Islamitische Republikeinse partij.
De gemeenschappelijke noemer van deze verschillende bewegingen is islamitisch fundamentalisme, dat wil zeggen, de wens om terug te keren naar de islam, het streven naar een islamitisch Utopia, dat overigens niet mag beperkt worden tot een enkele natie maar alle islamitische volkeren moet omvatten, zo niet de gehele wereld. In deze geest verklaarde Bani Sadr in 1979 aan de Beiroetse krant An-Nahar dat “ayatollah Khomeini een internationalist is; hij is tegen de islamitische stalinisten die de islam in één land willen uitbouwen.” (sic!) Dit “internationalisme” is ook zichtbaar in de manier waarop al deze bewegingen hun landsgrenzen overschrijden en soms min of meer nauwe betrekkingen met elkaar onderhouden. Zij verwerpen allemaal het nationalisme in de enge zin en beschouwen nationalistische stromingen – zelfs deze die beweren islamitisch te zijn – als rivalen, zo niet tegenstanders. Zij verzetten zich tegen buitenlandse onderdrukking, of de nationale vijand, in naam van de islam, niet in de verdediging van de “natie”. De Verenigde Staten is voor Khomeini dus niet zozeer “imperialistisch”, als wel de “Grote Satan”. Saddam Hussein is vooral een “atheïst”, een “ongelovige”. Voor al deze bewegingen is Israël niet zozeer een zionistische usurpator van Palestijns land maar “de Joodse usurpator van een islamitisch heilig land.”
4.
Maar progressief, nationaal en/of democratisch, de objectieve betekenis van een bepaalde strijd gevoerd door verschillende islamitische fundamentalistische stromingen, kan het feit niet verhullen dat hun ideologie en hun programma in wezen, per definitie, reactionair is. Wat voor een soort programma beoogt het oprichten van een islamitische staat, trouw gemodelleerd op deze van de zevende eeuw van de christelijke jaartelling, dan een reactionaire utopie? Wat voor soort ideologie streeft het herstellen van een dertien eeuwen oude orde, als het niet een bij uitstek reactionaire ideologie is? Het is fout en zelfs absurd islamitische fundamentalistische bewegingen te definiëren als bourgeois, ongeacht de mate waarop sommige samen vechten met een deel of hun gehele nationale bourgeoisie, net zo fout als hen revolutionair te definiëren, indien zij in conflict komen met deze bourgeoisie.
In termen volgens de aard van hun programma en ideologie, hun sociale samenstelling en zelfs de sociale afkomst van hun stichters, zijn de islamitisch fundamentalistische bewegingen kleinburgerlijk. Ze verbergen niet hun haat tegen de vertegenwoordigers van het grootkapitaal, zomin als tegen de vertegenwoordigers van de arbeidersklasse, of verbergen hun haat tegen de imperialistische landen evenmin als tegen de “communistische” landen. Ze zijn vijandig tegenover de twee klassen van de industriële maatschappij die hen bedreigen: de bourgeoisie en het proletariaat. Zij komen overeen met die lagen van de kleinburgerij als beschreven in Het Communistisch Manifest:
“De middenstand, de kleine industrie, de kleine koopman, de handwerksman, de boer, zij allen bestrijden de bourgeoisie, om hun bestaan als middenstand voor de ondergang te bewaren. Zij zijn dus niet revolutionair, maar conservatief. Meer nog, zij zijn reactionair, zij proberen het rad van de geschiedenis terug te draaien.”
De islamitische kleinburgerlijke reactie vindt haar ideologen en leiders onder de “traditionele” intellectuelen in de islamitische maatschappijen, oelama’s en dergelijke, alsook tussen de lagere echelons van “organische intellectuelen” van de bourgeoisie, uit de kleinburgerij en veroordeeld om daar te blijven: docenten en hoofdarbeiders in het bijzonder. In een periode van overwicht rekruteert het islamitisch fundamentalisme sterk aan universiteiten en andere instellingen die “intellectuelen” produceren, waar ze nog meer worden geconditioneerd door hun sociale afkomst dan door een hypothetische en vaak twijfelachtige toekomst.
5.
In landen waar het reactionaire islamitisch fundamentalisme een massale beweging is geworden en waar het de wind in de zeilen heeft, telt de beroepsbevolking een relatief hoog percentage middenklasse, volgens de definitie van Het Communistisch Manifest: fabrikanten, winkeliers, ambachtslieden en boeren. Niettemin, iedere uitbarsting van islamitisch fundamentalisme mobiliseert niet enkel een grotere of kleinere laag van deze burgerij, maar ook lagen van andere klassen gecreëerd door de burgerij onder invloed van verarming en de kapitalistische primitieve accumulatie. Delen van het proletariaat waar de proletarisering zeer recent is, vooral delen uit het kleinburgerlijk niveau vernietigd door het kapitalisme en in het subproletariaat gesleurd, zijn bijzonder ontvankelijk voor fundamentalistische agitatie, gevoelig en vatbaar. Dit is de sociale basis van het islamitisch fundamentalisme, de massabasis. Maar deze basis is niet de natuurlijke toestand van de religieuze reactie, de wijze waarop de bourgeoisie zich verhoudt tot het eigen programma. Wat ook de sterkte van het religieuze gevoel onder de massa’s is, ook als de religie in kwestie de islam is, is er een kwalitatieve sprong tussen het beleven van dit gevoel en de religie als een aards Utopia. Opdat het opium van de massa’s eens te meer een effectieve stimulans zou zijn in dit tijdperk van automatisering, moeten de mensen echt geen andere keuze hebben dan te vertrouwen op Gods genade. Het minste wat men kan zeggen over de islam is, dat de onmiddellijke relevantie onduidelijk is!
Islamitisch fundamentalisme geeft in feite meer problemen dan het oplost. Hoewel de islamitische wetgeving enkele eeuwen jonger is dan het Romeins recht, werd het geproduceerd door een maatschappij die aanzienlijk meer achtergebleven was dan het oude Rome. (De Koran werd grotendeels geïnspireerd door de Thora, net zoals de leefwijze van de Arabieren redelijk gelijkaardig was aan de Hebreeërs.) Naast het probleem van het updaten van een dertien eeuwen oud burgerlijk wetboek, is er ook de kwestie van de voltooiing ervan. Met andere woorden, de meest orthodoxe moslimfundamentalist is niet in staat om te reageren op de problemen van de moderne maatschappij met alleen de exegetische verdraaiingen, tenzij het bochtenwerk volledig willekeurig wordt en zo een bron van eindeloze geschillen onder de exegeten. Er zijn dus zoveel islaminterpretaties als interpreten. De kern van de islamitische religie, waarin alle moslims overeenkomen, voldoet op geen enkele manier aan de dringende materiële behoeften van de kleinburgerij, afgezien van de vraag of het kan voldoen aan hun spirituele behoeften. Het islamitisch fundamentalisme op zich is op geen enkele wijze het meest geschikte programma om te voldoen aan de aspiraties van de sociale lagen die het aanspreekt.
6.
De hierboven beschreven sociale basis is opmerkelijk voor zijn politieke veelzijdigheid. Het bovenstaande citaat uit Het Communistisch Manifest beschrijft niet een onveranderlijke houding van de kleinburgerij, maar alleen de werkelijke inhoud van hun strijd tegen de bourgeoisie, wanneer zij zich tegen de bourgeoisie keren. Vóór de strijd tegen de bourgeoisie, was de kleinburgerij een bondgenoot in de strijd tegen het feodalisme; vóór ze proberen de loop van geschiedenis te keren, dragen ze bij aan de vooruitgang ervan.
De kleinburgerij is eerst en vooral de sociale basis van de democratische revolutie en de nationale strijd. Achtergebleven, speelt de kleinburgerij in afhankelijke maatschappijen zoals de islamitische maatschappijen, nog steeds een rol, zolang de taken van de nationale en democratische revolutie nog steeds min of meer onvoltooid zijn en op de agenda staan. Zij zijn de meest fervente fans van elk burgerlijk leiderschap (en nog meer van een kleinburgerlijk leiderschap) dat deze taken voorstaat. De kleinburgerij is de sociale basis bij uitstek voor het bonapartisme van de heersende bourgeoisie; ze zijn in feite de sociale basis van elk bourgeois bonapartisme. Dus de enige keer dat grote delen van de middenstand hun eigen weg gaan, is wanneer de burgerlijke of kleinburgerlijke leiders arriveren aan hun limieten wat betreft de opgenomen nationale en democratische taken en hun geloofwaardigheid verliezen.
Natuurlijk, zolang het kapitalisme in de lift zit, geeft het een perspectief op opwaartse sociale mobiliteit voor de kleinburgerij, zolang de bestaansvoorwaarden verbeteren betwist zij niet de gevestigde orde. Zelfs gedepolitiseerd of neerslachtig, spelen ze in de burgerlijke orde normaliter de rol van “zwijgende meerderheid”. Maar als ooit de kapitalistisch maatschappelijke ontwikkeling op hen drukt met al haar kracht – de druk van de nationale en/of internationale concurrentie, inflatie en schuld – dan wordt de kleinburgerij een formidabel reservoir van oppositie tegen de overheden. Dan zijn zij vrij van elk burgerlijk gezag en des te meer formidabel omdat het geweld en woede van de kleinburgerij in ellende ongeëvenaard is.
7.
Zelfs dan is de reactionaire optie niet onvermijdelijk voor de kleinburgerij, vertrapt als zij is door de kapitalistische maatschappij en gedesillusioneerd door burgerlijke en kleinburgerlijke democratisch-nationalistische leiders. Er is altijd een andere optie, minstens in theorie. De kleinburgerij is geconfronteerd met de keuze tussen reactie en revolutie. Ze kunnen deelnemen aan de revolutionaire strijd tegen de bourgeoisie, zoals Het Communistisch Manifest voorzag:
“Zijn zij [de kleinburgerij] revolutionair, dan zijn zij het met het oog op de ondergang in het proletariaat die hen wacht, dan verdedigen zij niet hun tegenwoordige, maar hun toekomstige belangen, dan verlaten zij hun eigen standpunt, om zich te stellen op dat van het proletariaat.”
Met de achtergebleven en afhankelijke maatschappijen hield Het Communistisch Manifest geen rekening, maar de kleinburgerij heeft absoluut geen behoefte hun eigen zienswijze te verlaten om zich te schikken onder een proletarische leiding. Integendeel, maar door het opnemen van kleinburgerlijke verlangens, vooral de nationale en democratische taken, kan het proletariaat er in slagen om ze te winnen en aan haar kant te krijgen.
Maar opdat het proletariaat het kleinburgerlijk vertrouwen wint, moet het eerst en vooral zelf geloofwaardig zijn, met een leiderschap dat zich politiek en praktisch heeft bewezen. Als aan de andere kant een leiding met een meerderheid in de arbeidersklasse zichzelf op het niveau van de nationale democratische politieke strijd gediscrediteerd heeft (met behoud van haar meerderheid dankzij posities in de vakbond of simpelweg een gebrek aan een alternatief), getuigt van politieke slapte ten opzichte van de gevestigde orde, of erger door de gevestigde orde te ondersteunen, dan heeft de middenstand echt geen andere keuze dan het oor te lenen aan de kleinburgerlijke reactie en er misschien op te reageren – zelfs als het zo grondeloos is als de islamitische reactie.
8.
In alle landen waar het islamitisch fundamentalisme aanzienlijk terrein heeft gewonnen, vooral Egypte, Syrië, Iran en Pakistan, bestaan de hierboven beschreven voorwaarden. In al deze landen is duidelijk de afgelopen jaren de levensstandaard van de kleinburgerij verslechtert. Hoewel sommige van deze landen zelf olie uitvoeren, is het enige effect van de enorme olieprijsstijgingen op de meeste kleinburgers, een ongebreidelde inflatie geweest. Daarnaast zijn de burgerlijke en kleinburgerlijke democratisch-nationalistische leiders over het algemeen gediscrediteerd in deze landen. In deze vier landen hebben de democratisch-nationalistische leiders de test van de staatsmacht ondergaan.
Al deze leiders hadden vrijwel unanieme kleinburgerlijke steun op bepaalde momenten in hun geschiedenis, wanneer ze probeerden hun nationaal-democratisch programma te verwezenlijken. Sommigen gingen een heel eind in deze richting, vooral in Egypte en landen onder Egyptische invloed, waar Nasser boven het politieke landschap uittorende. De nationalisten konden lang aan de macht blijven, of zijn nog aan de macht – in het laatste omdat zij hun macht danken aan het leger. In Iran en Pakistan, waar de nationalisten burgerlijke regeringen vormden, veegde het leger hen snel weg; Mossadegh en Bhutto kwamen triest aan hun einde. In ieder geval, in alle vier de landen varieert de geboekte vooruitgang van het nationaal-democratisch programma tot nu toe, zelfs binnen het kader en de grenzen van een burgerlijke staat, van weinig tot bijna niets. Zelfs in Iran, waar de Mossadegh-ervaring zeer kort was, nam de sjah het op zich (op advies van zijn Amerikaanse instructeurs) om met zijn eigen pseudo-Bismarck methoden de gecombineerde inspanningen van de Robespierres en de Bonapartes elders te bereiken.
Aan de andere kant, zijn de enige noemenswaardige politieke organisaties van de arbeidersklasse in de hele regio de stalinistische partijen.
Deze, wanneer ze al tot iets leiden, hebben zich compleet gediscrediteerd met een lange geschiedenis van verraad van de volksbevrijding en het maken van deals met de overheden. Wanneer dus de ontevredenheid van de kleinburgerij aan de oppervlakte begon te komen in de voorbije jaren in de vier genoemde landen, was er geen arbeidersklasse, geen burgerlijke of kleinburgerlijke nationalistische organisatie die het kon kapitaliseren. De weg lag wijd open voor de kleinburgerlijke islamitisch fundamentalistische reactie.
Maar in Algerije, Libië en Irak, waar het verlicht despotisme van een burgerlijke of kleinburgerlijke nationalistische bureaucratie, toeliet dat brede kleinburgerlijke lagen konden profiteren van het oliegeld, werd het islamitisch fundamentalisme opgenomen.
9.
Terwijl het islamitisch fundamentalisme opmerkelijk succes boekt in Egypte en Syrië, evenals Iran en Pakistan, verschilt de vorm en omvang van het succes sterk van land tot land, net als de politieke inhoud en functie. In Syrië is de fundamentalistische beweging de belangrijkste oppositie tegen het verzwakkende bonapartisme van de burgerlijke Ba’ath-bureaucratie, en ertegen betrokken in een strijd op leven en dood. Syrische fundamentalisten hebben geprofiteerd van het feit dat de heersende Ba’ath elite behoort tot een minderheidsgeloof (Alawieten).
De schandalig, zuiver reactionaire aard van het Syrische fundamentalistische programma vermindert de mogelijkheid van een machtsovername op eigen kracht tot vrijwel niets. Het kan niet op eigen kracht, op basis van een dergelijk programma, de krachten mobiliseren die nodig zijn om de Ba’ath-dictatuur omver te werpen. Nog minder kan het dat, alleen, in een land waarvan de economische en politieke problemen zo netelig zijn als in Syrië. De Syrische fundamentalistische beweging is dus veroordeeld tot samenwerking met de Syrische heersende klassen (burgerij en landeigenaren). Het is niet, en het kan niet, meer zijn dan een speerpunt. Ook in Egypte, om dezelfde redenen, is de mogelijkheid van een onafhankelijke machtsovername door de fundamentalisten zeer beperkt, des te meer omdat het er minder invloed heeft dan in Syrië. In deze beide landen heeft een lange strijd tegen progressieve regimes de fundamentalistische beweging gehard, waardoor het reactionaire karakter aangescherpt is. Bovendien maakt de ernst van Egypte’s economische problemen de stap van de fundamentalisten naar de macht nog minder geloofwaardig.
De Egyptische bourgeoisie is zich hiervan perfect bewust en is dus zeer voorkomend tegenover de fundamentalistische beweging. De fundamentalisten vormen in haar ogen een ideale “vijfde colonne” in de massabeweging – een bijzonder effectieve “afweerstof” tegen links. Dat is de rede waarom het helemaal niet bezorgd is over de Egyptische fundamentalistische beweging, die links probeert te overtreffen op twee favoriete kwesties van de linkerzijde: het nationale vraagstuk en de sociale kwestie; winst gemaakt door de islamitische reactie op deze twee punten betekent een equivalent verlies voor links. De houding van de Egyptische bourgeoisie ten opzichte van de fundamentalistische beweging lijkt op dat van elke bourgeoisie geconfronteerd met een diepe sociale crisis ten opzichte van extreem rechts en fascisme. Pakistan verschilt hier van Egypte, dat de Pakistaanse fundamentalistische beweging zich hoofdzakelijk geconsolideerd heeft onder reactionaire regimes. Daarom was zij in staat om elementen van het nationaal-democratisch programma terug te winnen voor langere tijd en vormt zo een geloofwaardige oppositie tegen de gevestigde orde. Maar gedurende deze zelfde lange periodes, waren de burgerlijke democratisch-nationalistische tendensen in de oppositie, dus geloofwaardiger en van meer invloed dan de fundamentalisten.
Alleen toen Bhutto, de fasen van een Nasser-type evolutie oversloeg met een indrukwekkende historische snelkoppeling, snel vervreemd van de massa omdat hij verstrikt raakte in zijn eigen tegenstrijdigheden, opende hij de weg voor extreemrechts, gedomineerd door de fundamentalistische beweging (gezien het feit dat Pakistaans uiterst links onbetekenend was). Bhutto’s bankroet was zo schrijnend dat de fundamentalisten een enorme massabeweging tegen hem konden mobiliseren.
De staatsgreep van het leger was bedoeld om te voorkomen dat de “anarchie” er toe kon leiden dat deze mobilisatie Bhutto omverwierp (zoals in Iran!). Om de sympathie te winnen van de fundamentalisten, nam de reactionaire burgerlijke militaire dictatuur van Zia Ul-Haq hun projecten voor islamitische hervormingen over en gebruikte ze in haar eigen voordeel. Vandaag rekent men op de fundamentalistische beweging om iedere “progressieve” oppositie tegen zijn regime te neutraliseren, met inbegrip van de eerdere Bhutto partij. In de drie boven geanalyseerde zaken, heeft de fundamentalistische beweging bewezen niets anders te zijn dan een hulp voor de reactionaire bourgeoisie. Maar Iran is anders.
10.
In Iran is de fundamentalistische beweging, voornamelijk vertegenwoordigd door de fundamentalisten onder de sjiitische geestelijken, gesmeed in een lange en bittere strijd tegen het regime van de sjah, bij uitstek reactionair en imperialistisch gesteund. Het trieste historische bankroet van het Iraanse bourgeois-nationalisme en het stalinisme is te bekend om hier te beschrijven. Vanwege deze uitzonderlijke combinatie van historische omstandigheden, is de Iraanse fundamentalistische beweging er in geslaagd het enige speerpunt te zijn van de twee onmiddellijke taken van de nationaal-democratische revolutie in Iran: omverwerping van de sjah en het verbreken van de banden met het Amerikaans imperialisme.
Deze situatie was des te meer mogelijk omdat de twee taken in perfecte harmonie waren met de over het algemeen reactionaire programma van het islamitisch fundamentalisme. De sociale crisis in Iran rijpte dus tot het punt dat de voorwaarden gecreëerd waren voor een revolutionaire omverwerping van de sjah, en toen de kleinburgerlijke wrok tegen hem koortsig werd, is de fundamentalistische beweging, gepersonifieerd door Khomeini, erin geslaagd om de enorme kracht van kleinburgerij en subproletariaat te bundelen en het regime aan te pakken.
De fundamentalisten waren bijna suïcidaal in hun vastberadenheid om ongewapend te blijven, een daad waartoe enkel een mystieke beweging in staat is. De Iraanse fundamentalistische beweging slaagde erin de eerste fase van een nationaal-democratische revolutie in Iran uit te voeren. Maar het fundamentalistische karakter kreeg zeer snel de overhand.
In zekere zin is de Iraanse revolutie een permanente revolutie in omgekeerde richting. Beginnend met de nationaal democratische revolutie, kon het onder proletarische leiding “groeien” naar een socialistische transformatie. Maar de leiders van de fundamentalistische kleinburgerij voorkomen dat en duwen het integendeel in de richting van een reactionaire teruggang. De revolutie van februari 1979 was verbazingwekkend vergelijkbaar met februari 1917 – twee identieke vertrekpunten leiden tot diametraal tegenovergestelde processen. Terwijl oktober 1917 de Russische democratische revolutie in staat stelde te evolueren tot zijn logische conclusie, verraden de fundamentalistische leiders in Iran de democratische inhoud van de revolutie.
De Russische bolsjewieken vervingen de constituante, na gestreden te hebben voor haar verkiezing, met de bij uitstek democratische macht van de sovjets; de ayatollahs vervingen de wetgevende vergadering, die zij ook bovenaan hadden geplaatst in hun eisen, maar nooit toegestaan hebben om het daglicht te zien, met een reactionaire karikatuur: de moslim “vergadering van deskundigen”. Het lot van deze eis, gemeenschappelijk aan de twee revoluties, vat treffend de tegengestelde aard van de leiding samen en de tegengestelde richtingen die zij namen.
Wat betreft de democratische organisatievormen die ontstonden in de loop van de Iraanse Februari, de islamitische leiders coöpteerden hen. De shura’s waren een verre galm van de sovjets! Inzake het nationale vraagstuk, waar de bolsjewieken met het proletarisch internationalisme het mogelijk maakte om de onderdrukte nationaliteiten in het Russische Rijk te emanciperen, was het islamitisch “internationalisme” van de ayatollahs een vroom voorwendsel voor een bloedige onderdrukking in het Perzische Rijk van de onderdrukte nationaliteiten. Het lot van de vrouwen in de twee revoluties is net zo bekend. De fundamentalistische Iraanse leiders bleven alleen trouw aan het nationaal-democratisch programma op één punt: de strijd tegen het VS-imperialisme. Maar het bleef trouw aan deze strijd op zijn eigen bijzondere wijze. Het beschreef de vijand niet als imperialisme, maar als het “Westen” zo al niet de “Grote Satan”, Khomeini riep op om het kind met het badwater weg te gooien, of liever de baby vóór het badwater. Hij schreef alle politieke en sociale voordelen van de burgerlijke revolutie, met inbegrip van democratie en zelfs marxisme, dat hij (correct) beschouwde als een product van de (zogenaamd “westerse”) industriële beschaving, toe aan het gehate “Westen”.
Hij riep de Iraniërs op hun maatschappij te ontdoen van deze plagen, ondertussen de voornaamste schakel tussen Iran en het imperialisme verwaarlozend: de economische banden. De gijzeling van de Amerikaanse ambassade, zoals die werd afgehandeld, leverde Iran niets op. In de uiteindelijke analyse bleek het erg duur en uiteindelijk winstgevend voor de Amerikaanse banken. Maar de fundamentalistische dictatuur evolueert van nu af aan in Iran als een bewezen belangrijke hinderpaal voor de ontwikkeling van de Iraanse revolutie.
Bovendien is de evolutie zeer problematisch. Buiten de uitzonderlijke combinatie van de hierboven beschreven omstandigheden, is er een fundamenteel verschil tussen Iran en de drie andere landen, eerder vermeld: Iran kan zich de “luxe” veroorloven van een experiment met een autonoom, kleinburgerlijk, fundamentalistisch regime. Zijn olierijkdom is de garantie van een positieve betalingsbalans en begroting. Maar tegen welke prijs en voor hoe lang? De economische balans van twee jaar fundamentalisme aan de macht is al zeer negatief vergeleken met voorgaande jaren. Aan de andere kant, de inconsistentie van het fundamentalistisch ‘programma’ en de grote verscheidenheid aan sociale lagen die zich ermee identificeren en het interpreteren volgens hun eigen inzicht zijn onmiskenbaar in een veelvormigheid van rivaliteiten en tegengestelde centra van macht. Alleen Khomeini’s autoriteit heeft tot nu toe het mogelijk gemaakt naar buiten toe een schijn van eenheid op te houden.
11.
Het islamitisch fundamentalisme is één van de meest gevaarlijke vijanden van het revolutionaire proletariaat. Het is absoluut en onder alle omstandigheden nodig om te strijden tegen haar “reactionaire en middeleeuwse invloed”, zoals de Stellingen over het nationale en koloniale vraagstuk aangenomen op het tweede Congres van de communistische internationale vele jaren geleden zei. Zelfs in gevallen zoals Iran, waar het fundamentalisme de nationaal-democratische taken een tijd opneemt, is het de plicht van de revolutionaire socialisten zich resoluut te verzetten tegen de betovering dat het heeft op de strijdende massa’s.
Zo niet, als ze zich niet op tijd bevrijden, gaan de massa’s de zeker de prijs betalen. Terwijl men samen strijd tegen de gemeenschappelijke vijand, moeten revolutionaire socialisten de werkende mensen waarschuwen tegen elke poging hun strijd af te buigen in een reactionaire richting. Elke blunder in deze elementaire taken is niet alleen een fundamentele zwakte, maar het kan leiden naar opportunistisch wendingen.
Aan de andere kant, zelfs in gevallen waar het islamitisch fundamentalisme een zuiver reactionaire vorm aanneemt, moeten revolutionaire socialisten tactisch voorzichtig zijn in hun strijd. Vooral moeten ze voorkomen in de fundamentalistische val te trappen van te vechten over godsdienstige kwesties. Zij moeten vastberaden vasthouden aan de nationale, democratische en sociale kwestie. Zij mogen niet het feit uit het oog verliezen, dat een deel, vaak een groot deel, van de massa’s onder islamitische fundamentalistische invloed, kan en moet worden los getrokken uit zijn baan en gewonnen voor de zaak der arbeiders.
Op hetzelfde moment moeten revolutionaire socialisten niettemin verklaren dat zij ondubbelzinnig voor een seculiere maatschappij zijn, dat een basiselement is van het democratisch programma. Ze kunnen hun atheïsme bagatelliseren, maar nooit hun secularisme, tenzij ze regelrecht Marx willen vervangen door Mohammed!