Pieter Wiedijk (J. Saks)

Organisatievormen van het kapitaal


Bron: De Nieuwe Tijd, 1e jaargang, 1896 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
In het Publieke Domein
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


Verwant:
Kapitalisme vandaag
Armoede en kapitalisme in pre-industrieel Europa
De macht van het bankkapitaal

De Nederlandse sociaaldemocratie heeft zich tot dusver vrijwel moeten bepalen tot de taak, die gezegd wordt niet kwalijk met de Hollandse aard te stroken: de kat uit de boom te kijken en zorg te dragen dat het bij deze leerzame bezigheid niet aan belangstellende omstanders ontbreekt. Wij hebben onze diverse buren ijverig bezig gezien: de Belgen ploeterende met hun coöperatie, de Duitsers met hun politiek, de Engelsen met hun vakbeweging. Dit heeft onze activiteit misschien niet in dezelfde mate verhoogd als het door velen verondersteld wordt onze kritische blik te hebben gescherpt. Verdronken, ofschoon zij nauwelijks water hadden gezien, hebben deze de coöperatie veroordeeld en de politiek verdoemd. De vakbeweging – een sociale partij kan ten slotte niet leven van de betweterij alleen – is als enig overgeblevene, het troetelkind geworden. Zij is principieel tot haar oervorm teruggebracht, zij is neutraal geworden en – een paar vakken uitgezonderd – heeft zij in haar strijdvaardigste uiting, de werkstaking, geleid tot een beslister echec, dan die men aan de beide verworpen strijd- en organisatievormen kan verwijten. Ofschoon vóór een twintig jaar begonnen, is onze socialistische beweging nauwelijks aan haar begin. Voor beide, uiteenlopende, richtingen in het Hollandse socialisme geldt het verleden als de leerzame historie van wat men vermijden moet.

Wij hebben tot onze schade moeten bespeuren, dat men niet kan profiteren van een anders voorgaan, dan op koste van zelf achteraan te komen. Aan ons is de fatale stelling bewezen, dat een sterke proletarische beweging niet kan gedijen in een economisch achterlijk en traag zich ontwikkelend landje. Nederland is voor het socialisme een slechte school; wij willen hiermee geen kwaad spreken van de onderwijzers maar wensen alleen iets ongunstigs te zeggen van de leerstof, die het biedt. De hogere maatschappelijke organisatie, die zowel de in het oog springende bewijzen als de opmerkzame leerlingen schept voor het positief-propagandistisch onderricht voltrekt zich met snelle gang en op brede schaal buiten de grenzen van het gebied waarop wij ons verstaanbaar trachten te maken. Wij leven in ons land van veeteelt en landbouw, die beide, hoewel in ongelijke mate, ongeschikt zijn voor een met de grootindustrie vergelijkbare technische organisatie; onze industrie is gering en voor het belangrijkste deel geconcentreerd in enige uithoeken. Wij handelen wat op onze markt met waar die het buitenlandse proletariaat voor ons maakt en sjacheren op onze beurs met meerwaarde, die het buitenlandse proletariaat voor ons produceert...

Dit is enigszins de economische toestand, en onze ‘revolutionairste’ geesten kunnen in deze anachronistische toestand, waar handwerk en manufactuur in menig vak niet of nauwelijks door de moderne machine zijn verdrongen nog naar hartenlust zwelgen in achttiende-eeuwse rationalistische frasen over het gezag en de vrijheid. – De economische ontwikkeling voltrok zich ook hier, zeker maar langzaam. Wij missen de agiterende drijfkracht, die de dalende honderdtallen putten uit het snelle rijzen der enkelen, met wie zij gisteren nog op een bijna gelijke economische hoogte stonden; slechts hier en daar in het klein kan men bij ons opmerken de plotselinge klassenscheiding, die een splijting gelijk, in grootkapitalistische landen als de Verenigde Staten en het Duitse Rijk na ’71 door de krachtige industriële groei is uitgevoerd. Men kan de invloed daarvan afmeten aan het verschil in levensvatbaarheid der arbeidersbeweging in het landbouwende Oldambt, waar de rijk wordende bazen hun klassenverschil met de knechten en meiden beledigend constateerden door deze van hun tafels te verwijderen en in het vee telende N.-Holland, waar men de patriarchale zeden meer ontziet, waar de knechten arm gebleven en de boeren langzamerhand arm geworden zijn en met een taaie regelmaat uit hun vette polders verhuizen naar de straten der hoofdstad waar zij de illusie van hun vroegere welvaart trachten te bewaren, door de melk bij halve kannen te verkopen, die zij vroeger bij emmers molken. De gelegenheden zijn bij ons dun gezaaid, waar men onder zulk een hartige instemming, als de voorzitter der ANDB van deze dagen, van werkgevers kan spreken als van “een bende parvenu’s.” Vorm noch vervorming van onze productie zijn bijzonder suggestief. Wij zijn nog niet het leerzame tijdperk van het kapitalisme binnengetreden, dat met zijn kartels en trusts naar alle waarschijnlijkheid het voorportaal vormt van het zich opbouwende socialisme. En de schrijver van deze regels, die zich voorstelt in de volgende bladzijden het karakter en de groei van deze nieuwste formaties te bespreken, staat, waar hij voldoen wil aan de eis der aanschouwelijkheid en zijn beweringen toetsen aan voor zijn lezers gemeenzame Hollandse toestanden, voor het traditionele bezwaar van aan apen te moeten demonstreren wat mensen zijn.

Dat deze kapitalistische organisaties zich tot dusver bijna uitsluitend in het buitenland hebben gevormd kan intussen geen afbreuk doen aan het grote belang ze te kennen voor een partij, die zich een fractie noemt der herrezen Internationale.[1] Het juiste begrip van de handelingen der zusterpartijen veronderstelt een helder inzicht in de positie van de vijand niet minder dan in hun eigen organisatie. De op het Londens congres voorbereide internationale parlementaire commissie geeft blijk dat het afzonderlijk marcheren welhaast zal leiden tot een gezamenlijk slag leveren. De internationale trust zal haar weerga vinden in de internationale vakbond, wat haar economische, en wat haar politieke uitingen betreft, in de internationale sociaaldemocratie in wier rijen men meer en meer zal moeten kampen voor belangen wier kring ver buiten de grenzen van de eigen nationaliteit reikt. – Niet alleen evenwel, noch voornamelijk zijn deze kapitaalformaties dienstig tot het verkennen van vreemd terrein. De kartels en trusts – die ons bovendien door hun prijsvormend karakter direct als consumenten van hun waren treffen – zijn de wel verre, maar vaste punten die ons poolshoogte veroorloven te nemen omtrent onze eigen plaats in de economische wereld; de vaste punten, waarheen wij de stippellijnen van de weg van onze eigen productie in de naaste toekomst kunnen trekken. Zij tonen, dat en hoe onze kapitalistenklasse, die in het algemeen met geduldige bezorgdheid gewoon is af te wachten, welke vruchten zonneschijn en regen in de economische atmosfeer hun zullen leveren, deze apennatuur zullen afleggen voor de meer menselijke faculteit de oogst van hun broodbomen te beveiligen voor de teisterende invloeden der economische wetten.

Opkomst en weeën van het kapitaal

De geschiedenis der beschaafde volken in de laatste vier eeuwen is die van de ontwikkelingsvormen van het kapitaal.

Kapitaal is de drie-eenheid der begrippen: gebruikswaarde, waarde en meerwaarde. Gebruikswaarde is de van alle productiewijzen onafhankelijke consumptieve hoedanigheid, bruikbaar te wezen. Waarde veronderstelt de metamorfose van het bruikbare product tot waar, tot een voor anderen bruikbaar en – naar de maatstaf van gelijke maatschappelijk-noodzakelijk daaraan te besteden arbeidstijd – in ruil tegen een ander te geven product. Kapitaal ontstaat met de mogelijkheid, dat op grondslag van gelijke waardenruil een der warenbezitters nochtans meer waarde ontvangt dan hij geeft. De oplossing van deze schijnbare paradox geeft het optreden van een warensoort, wier gebruikswaarde het is, meer dan haar eigen waarde voort te brengen, die in de consumptie haar waarde vergroot. Kapitaal ontstaat zodra de economische evolutie aan iemand tot levensvoorwaarde stelt op de warenmarkt niet zijn persoon noch zijn arbeidsproduct, maar van zijn, persoon voor bepaalde tijd te verkopen de bruikbaarheid om te arbeiden: bij het in ruil bieden van de arbeidskracht, de waar, voor wier reproductie minder arbeidstijd nodig is dan zij zelve doelmatig kan worden aangewend. De steriele waarde is dan vruchtbaar geworden: kapitaal is meerwaarde voortbrengende waarde.

Men kan het met deze kenschetsing van het kapitaal oneens zijn zonder nochtans te ontkennen, dat het ontslaan van wat als zijn bestaansvoorwaarden is aangewezen gebonden is aan de vervulling van zeer bepaalde maatschappelijke condities. Het optreden van het kapitaal, niet in enig technisch vroeg ontwikkelde productietak, maar als algemeen economisch verschijnsel, het vestigen van zijn invloed als motor van een maatschappelijk onmisbaar productiestelsel, veronderstelt de scheiding van een belangrijk deel der producenten van hun productiemiddelen: zij staan op de warenmarkt voor de koper met lege maar arbeidskrachtige handen. Maar tevens staan zij noch als slaaf noch als horige, maar als juridisch vrije personen tegenover de bezitters der arbeidsmiddelen, als proletariërs tegenover kapitalisten. Zal evenwel het kapitaal kunnen gedijen dan moet het tegenover een voldoende hoeveelheid van de zeer bijzondere waar arbeidskracht een evenredige kunnen stellen van de zeer algemene: geld, en dit, wil het voldoen aan de eisen, niet van de directe, persoonlijke maar van de indirecte, algemene ruil, van de warencirculatie en tevens aan de accumulatieve neiging van het kapitaal zelf, moet bestaan uit het internationaal erkende, rottende noch roestende goud of zilver. Geld en arbeidskracht in vrije ruilverhouding vergt het zich snel voortplantend kapitaal als zijn voedingsbodem. De tijd, die deze eisen verwerkelijkte, is door de burgerlijke historici, welke zich met deze materiële overwegingen het hoofd niet braken, om het belang van hun ideologische gevolgen als het begin van een nieuw wereldhistorisch tijdvak aangenomen. Als onbedoelde hulde aan de marxistische historische kritiek stelden zij als het uitgangspunt van deze nieuwe periode het zeer materiële feit van de ontdekking van Amerika.

In tegenstelling met de kapitalistische productiewijze, die de gebruikswaarde slechts in zoverre respecteert als de meerwaarde het eist, is de feodale in haar wezen gericht op de consumptie. De bruikbare zaken worden gemaakt en verlangd, kinderlijk-eenvoudig om haar bruikbaarheid. Het handwerk is de primitief-technische basis van deze naar burgerlijke schatting onnozele economie. Ruil en markt zijn eng begrensd; elke kleine kring van stad of gebied houdt zich door tollen en muren en keuren met naïeve zelfzucht afgesloten naar buiten om haar lokale samenhang te kunnen handhaven. In deze kleinbedrijvige economische kringetjes wordt in aansluiting met het doel der productie het belang van de consument gediend door vaststelling der speelruimte van lonen en prijzen. In dit samenstel van economische cellen is bijna geen andere dan een intracellulaire warenbeweging: de handel in ruimer kring bedoelt de meest onwezenlijke maatschappelijke behoefte te dienen: de weelde. De middeleeuwse gezel is bezitter van zijn productiemiddelen, de boer lost zijn feodale verplichtingen in met het verrichten van vastgestelde persoonlijke diensten en de levering van een bepaalde hoeveelheid, niet voor accumulatie geschikte natuurvoortbrengselen: er zijn geen vrije bezitters van de waar arbeidskracht. Aan de producenten ontbrak het kapitalistisch gemoed en aan de handel de ziel zolang geen levenwekkende goudstroom de aderen vulde van dit zich organiserende economische lichaam en contact bracht tussen zijn nauwelijks causaal verbonden cellen. De waar ontbrak waarin elke andere zijn waarde uitdrukt: het geld, de waardevorm, waarin elk kapitaal zijn beweging begint en eindigt. Zo antikapitalistisch was het karakter der middeleeuwse productiewijze, dat haar moraal, de beginselleer van haar behoeften, van de twee voorlopers der meerwaardevorming waarbij het kapitaal in dienst staat der consumptie en leeft van de ongelijke waardenruil – de ene, de handel geringschatte en de ander, de woeker verachtte en verbood. Pecunia pecuniam parere non potest: geld kan geen geld baren.

Het laat zich horen, dat een dergelijk bijna kunstmatig samenstel, dat zulk een economisch knutselwerk, geen ingrijpende wijziging in haar bouw kan verdragen zonder in te storten. De kruistochten leidden de emancipatie van de kleinburgerlijke verhoudingen in, daar zij, het oosten en het westen met elkaar in nauwer ruilverband brengende, de algemene warenbegeerte opwekte. De levendiger handel leidde tot een stijgende arbeidsverdeling en een steeds meer gedifferentieerde warenproductie. Meer en meer werd in de drang naar vrije economische beweging getornd aan de gildebanden, die het de opkomende bourgeoisie eerst na eeuwen gelukken zou geheel te verbreken. De keuren en tollen werden lastposten, het bijzondere voordeel een algemeen nadeel. Nochtans zou het verwijderen of verlichten van die bezwaren de baan niet hebben vrijgemaakt voor het optredend kapitaal, had niet de drager bij uitnemendheid van de feodale belangen aan de tegenwoordige bourgeoisie het precedent gesteld zijn macht in te zetten voor het stelsel, dat hem zelf vernietigen moest: de adel, in zijn inkomsten beperkt tot de leveranties der boeren uit wie overigens zo weinig viel te slaan of te roven, dat zelfs de keizer er zijn recht verloor, zag zich tegenover de stijgende macht der warenproducerende steden genoopt tot de gelijke ongemanierdheid van de voortbrenging in te richten niet naar eigen, maar naar vreemde behoeften, tot warenproductie en handel. De adel ontdeed de bodem die hij exploiteren wilde van zijn lastig aanhangsel en vulde met de verjaagde boeren de rijen van het zich formerende proletariaat; hij bracht hun communaal in zijn persoonlijk bezit en trok de oude marken binnen de uitbuitingssfeer van het kapitaal. Hij bracht op de markt de noodzakelijkste der waren, de voor het leven onmisbare producten van landbouw en veeteelt en schonk daarmee aan het kapitaal zijn dwingende macht van maatschappelijke onmisbaarheid. En dat alles om het geld. Het woekerkapitaal kwam nu te hulp om in de behoeften van het industriële te voorzien en de opbrengst der zonde ging de werken dienen der deugd die de adel uit zijn nood had gemaakt. Wel bezaten de middeleeuwen reeds hun goud- en zilverbergwerken, die in Duitsland, als om het nauwe verband te voorspellen tussen goud en kapitaal, reeds op grootkapitalistische wijze werden geëxploiteerd.[2] Maar wat zij leverden stond in geen verhouding tot de steeds dringender vraag naar de algemene waardetolk die de connectie mogelijk maakte tussen de vele elkaar vreemde waren op de zich concentrerende markten. De alchemie, naar de steen der wijzen zoekende, zocht de vervulling van een maatschappelijke, meer dan van een persoonlijke behoefte. Zij zocht tevergeefs, maar zij zocht niet alleen: “Goud en specerijen, maar voornamelijk goud was het doel der Portugese ontdekkers, het doel van Columbus, van zijn hoge beschermers en hun opvolgers." Met Amerika werd een nieuwe wereld ontdekt, die de oude hielp vernieuwen.

En het jonge kapitaal, voldaan in zijn levenseis van vrijheid, geld en arbeidskracht deed nu in zijn vruchtdragende zwelling alle feodale banden springen en revolutioneerde het middeleeuwse leven tot in zijn hoogste uitingen, tot in zijn godsdienst, zijn kunst en zijn filosofie.

De manufactuur

Het zijn de vier wanden der manufactuur – de werkplaats waar op de technische grondslag van het handwerk de kapitalistische productiewijze haar voorlopige toepassing vindt – waarbinnen de geldbezitter de in gezellenstakingen en boerenopstanden verspilde arbeidskracht gaat besluiten en een nuttig-bedrijvige afleiding geeft. Met de technische aard en het kapitalistisch karakter van het productieproces hangt samen, dat hij zijn kapitaal daarbij splitst in twee gedeelten. Het ene, besteed aan gebouwen, grondstoffen, werktuigen etc., waarvan de waarde onveranderd wordt overgedragen op de door hun consumptie voortgebrachte waren; en het andere, geruild tegen de arbeidskracht, die met enig [onleesbaar] gebruikt, een grotere dan haar eigen waarde oplevert: het constante en variabele kapitaal. De zin, waarin dit overleg zal worden gepleegd, blijkt uit het constitueren van de waarde der arbeidskracht, als elke andere gemeten door de maatschappelijk-noodzakelijke arbeidstijd voor haar (re)productie vereist, de waarde dus der middelen voor haar instandhouding, de bestaansmiddelen van haar drager: de arbeider. De kapitalistische toeleg zal gericht zijn op de vergroting van de natuurlijke periode van haar functie: de arbeidsdag, ter verlenging van het niet voor de continuïteit der arbeidskracht noodzakelijke gedeelte; maar tevens op de verkorting van dit laatste, op de inkrimping van de waarde der arbeidskracht, identiek met die van haar bestaansmiddelen. De vorming der meerwaarde – voor iedere kapitalist de onmisbare voorwaarde, hoewel niet de rechtstreekse maat van zijn bijzondere winst – is dus behalve aan de arbeidstijdverlenging, gebonden aan de versnelde functie van de arbeidskracht zelf en haar aanwending onder de meest tijdbesparende techniek, aan de intensiteit en de productiviteit van de arbeid. Alle economische maatregelen, die de nu opkomende bourgeoisie neemt en zal nemen tot aan haar ondergang, zijn meer of min directe en bewuste strevingen in een van deze drie richtingen. Het tijdvak van de manufactuur vertegenwoordigt in het bijzonder de eenvoudig-ruwe strijd om arbeidstijd en proletariërs, om het kapitaal bij uitnemendheid: de arbeidskracht; en deze strijd, in zijn wezen economisch, droeg de dubbelen mom van een vrijheidskamp, daar hij de ongebreidelde beweging van het industriële en het handelskapitaal moest verzekeren en van een godsdienstoorlog, daar de oude kerk, zich ontheiligend in haar veile grissen naar het lieve goud, waarvoor zij de waskaars van de heilige zowel als de ziel-en-zaligheid van haar leden verpatste, de rijken buit beloofde aan proletariërs in haar vadsige monniken, aan exploitatieterrein in haar uitgestrekte landerijen en aan arbeidstijd in haar overvloed van feest- en heiligendagen.

De productiewijze der manufactuur, wier maatschappelijke invloed Marx vaststelt te hebben gelegen tussen de helft der zestiende en het laatste vierde deel der achttiende eeuw, is in haar oorspronkelijke vorm de directe voortzetting van het middeleeuwse handwerk, maar dit op de grotere schaal, welke het groeiend aantal proletariërs veroorlooft en welke de vorming vereist van de zuivere kapitalist, zich uitsluitend met de leiding der meerwaardevorming belastend, wier toe-eigening hem van directe productieve arbeid ontslaat; zich al meer van de bijzondere arbeid verwijderend om de gehelen te overzien. Uit deze eenvoudige, niet meer dan ruimtelijke, samenwerking van nog het gehele product vervaardigende arbeiders ontspringt voor hem reeds de eerste van de talloze verrassingen van het kapitaal, die hem de veelbelovende zin konden openbaren van het Bijbelwoord, dat hij openbaar maakte: wie heeft zal meer gegeven worden. De eenvoudige coöperatie verschaft hem het voordeel van een minder dan aan de getalsvergroting van zijn arbeiders evenredige uitbreiding van zijn constant kapitaal, in zoverre hij dit uitgeeft voor zijn werkplaats, en bij verdere technische ontwikkeling ook voor werktuigen, vaatwerk, etc.; het waardedeel, afgegeven aan het afzonderlijke product, wordt verminderd, de productiviteit van de arbeid verhoogd. Maar de coöperatie, behalve dat zij in haar eenvoudigste verschijning de onderlinge verschillen der bijzondere arbeidskracht tot een van toeval onafhankelijke gemiddeld-maatschappelijke nivelleert en deze norm verhoogt door de stijgende arbeidsintensiteit, voortvloeiende uit de onwilkeurige, door het oog des meesters aangemoedigde, wedstrijd der arbeiders, schept de uit kwantiteitsveranderingen ontstaande kwalitatief verschillende arbeidskracht, wier nieuwe gebruikswaarde zich reeds vereeuwigde in de piramiden van de oudheid en in de kathedralen der middeleeuwen. In dit economische tijdvak, waarvan de coöperatie niet een toevallige bijzonderheid, maar een kenmerkende eigenschap is geworden, bracht zij, niet minder eigenaardig, in onze nabijheid meer om nut dan om roem, de reuzenwerken van onze droog gemaakte polders tot stand – en als waarschuwing tegen een al te strenge economische systematiek – met behulp van de reeds door de Romeinen gebruikte machine: de watermolen.

Het eenvoudige bijeenbrengen van arme handwerkers in dezelfde werkplaats, de ruwe tot ver in de achttiende eeuw durende gewelddadige of wettelijke strijd om verlenging van arbeidstijd, verschaffen aan het door winzucht gescherpte kapitalistische vernuft de grove maar vruchtbare bodem voor het waardiger en haar motief dienstbaarder bedrijf der cultuur van het arbeidsproces zelf. De tactiek van de manufactuur richt zich op de navolging van de voor sommige uit te voeren weeldeartikelen reeds in zwang gekomen splitsing van hun productie en die haar kwalitatief verschillend delen (uurwerk) of op de vereniging van de verspreide deelindustriën in dezelfde werkplaats (wolindustrie) en haar resultaat is: “het vullen der poriën van de arbeidsdag”, de winst aan arbeidstijd door het voorkomen van het deelartikeltransport in het laatste en de tijdrovende verwisseling van plaats en werktuig is het eerste voorbeeld van gildeproductie. Deze arbeidsverdeling, de innerlijke organisatie der productie hervormend, zoals reeds de eenvoudige coöperatie het de uitwendige was beginnen te doen, is het grote economische moment der manufactuur. Zij ontwikkelt en verfijnt de structuur van het arbeidsproces, waar zij, zoals bij het uurwerk, de productie van de heterogene delen, naast en afzonderlijk van elkaar, laat besluiten door de verband aanbrengende laatste deelarbeid (heterogene manufactuur) of verwikkelt zijn samenhang tot een organische combinatie door, zoals in de wolindustrie, elk deelproduct te maken tot het ruwe materiaal van de volgende deelarbeid (organische manufactuur). Haar algemene werking is de differentiatie der arbeidskracht, wier samengestelde functie bij de productie van het gehele warenartikel zij ontbindt in de voor elk deelproduct berekende bijzondere uitingen. Haar kapitalistische tendens is de vermindering van de leertijd, de verlaging dus van de waarde der arbeidskracht, de verhoging bijgevolg der productiviteit van de arbeid. Door deze vereenvoudigende wijziging in de gebruikswaarde van de arbeidskracht doet het kapitaal de eerste grote schrede in deze richting van de meerwaardevorming, die zal eindigen met het gehele huisgezin van de arbeider in de werkplaats te drijven en hem zelf niet zelden eruit. En tevens is deze arbeidsdeling de voorbereiding van een andere hervorming van het nog verder reikend gevolg, dikwijls niet alleen hem maar ook zijn huisgezin overbodig te maken: de ontwikkeling van het arbeidsmiddel. Want nu elk deelproduct het eindresultaat is van een afzonderlijke arbeid, nu komen tegelijkertijd door het nauwkeuriger onderzoek van zijn technische eisen, de onvolkomenheden van het, vroeger voor velerlei manipulaties gebezigde, middeleeuwse werktuig aan het licht... De door gevoel en fantasie geleide uitgave der arbeidskracht in de middeleeuwen, toen de veelzijdigheid van de arbeider de onvolkomenheden van zijn werktuig te boven kwam, wordt nu onder de dringend gestelde voorwaarde van meerwaardevorming het voorwerp van een gezette studie der wetten van kracht en beweging. De productie van de manufactuur vroeg van de kracht in het algemeen, waarover zij beschikte, het juiste en spaarzame gebruiken van de beweging, waarin zij haar omzette, de voldoende maat en de bijzondere aanpassing aan de eisen van het arbeidsproces. Zij vroeg tevens de ontwikkeling der technische doeltreffendheid van het oorlogsmateriaal, zowel als die van de hulpmiddelen van haar zich ontwikkelende wereldruil, die zij ermee beschermde, te land en te water. In haar spaarzaam gebruikte machines bood zij voorbeelden, als wetenschappelijke prikkels niet minder werkzaam dan de beloften van maatschappelijke eer en voordeel: zij schiep de voorwaarden voor het ontstaan van een afzonderlijke wetenschap der mechanische kracht en beweging... Niet alleen in de productie van de materiële gebruikswaarden, ook in die der kennis voerde de bourgeoisie de arbeidsdeling in. De filosofie had van oudsher bijna alle wetenschappen onder haar dak geherbergd, welks afmetingen in de middeleeuwen beschouwd werden bepaald te zijn door de Bijbel en door Aristoteles. Met deze beide in overeenstemming te blijven was de hoogste erkenning, die velen zochten en van hun uitkomsten af te wijken van slechts weinigen de blijvende roem. Bij de opkomst der bourgeoisie zien wij de een voor, de ander na het drukkende patronaat afzweren en heengaan om zich te vermenigvuldigen. De kapitalistische vrijheid had ook hier aan de met het heilige zegel der kerk gesloten deur geklopt en een der eerste, die van de vroeger of later ontvluchte wetenschappen haar geluk geheel op eigen gelegenheid ging beproeven in de wijde kapitalistische wereld, die haar ontving als een met vreugde verwachte, was de mechanica, de grondleer der werktuigen.

Zo toont van de aanvang af het kapitaal minstens in kiem de hier uiteengezette algemene voorwaarden van zijn vruchtbaarheid. Zijn bijzonder succes is de bewuste en welgeslaagde poging de grote arbeidsprocessen te verdelen in kleine, zijn algemene methode de middeleeuwse, onbekommerde kwistigheid met arbeidstijd en arbeidskracht te vervangen door de burgerlijke schrielheid, die aan de economie haar kenmerkende bijbetekenis schonk, de kunst te zijn om op die kleintjes te passen. De productie wordt een minutieus uitgevoerde rekening om een winstcijfer en waar de arbeidskracht de bron is van de meerwaarde moest haar drager wel het kind zijn van die rekening. Door de steeds verlengde duur van zijn werkzaamheid wordt reeds zijn lichaam, door haar eentonige aard zijn geest bedreigd. De verdorring en verschrompeling van zijn productieve veelzijdigheid vinden hun evenbeeld in het levenloze karakter van het product van zijn welhaast werktuigelijk functionerende handen. De arbeidsdeling had de anatomie ondernomen van het met individueel leven bedeelde middeleeuwse product; nu liet zij door deze een rib en door gene een spier samenstellen en wat de werkplaats verliet, was een kunstige ledenpop en bij de hoogste volkomenheid een automaat als zijn maker.

Nochtans blijft de arbeider er een van vlees en bloed en men mocht hem verlagen tot een rad in de eigenaardige manufactuur machinerie: de collectieve arbeider, hij was een levend rad met een moeilijk te besturen eigen beweging. Als rechte afstammeling van de gildegezel vertoonde hij erfelijke trekken van wispelturigheid en eigendunk, die onbestaanbaar waren met de strenge discipline van het mathematisch kunstig gelede arbeidsproces, en die vooral van dreigende betekenis konden worden in de organische manufactuur, waar de verschillende arbeidstijd, te besteden aan elk deelproduct, vaste getalsverhoudingen vereiste tussen de direct van elkaar afhankelijke ploegen, zodat een weerbarstige arbeider de samenhang van het gehele proces kon verbreken. Het was nog altijd zijn persoonlijke bekwaamheid, waarvan de kansen der productie afhingen en die een soms jarenlange leertijd tot kunstmatige of wezenlijke eis stelde. Hoe hij ook de functie der arbeidskracht zocht te rekken, het gelukte de kapitalist gedurende de manufactuur niet, haar de grenzen van de gehele beschikbare tijd van de onwillige arbeider te doen bereiken; hoe hij ook haar waarde trachtte te bekrimpen door een steeds meer arbeidsbesparende techniek, de grondslag bleef het handwerk. De zwakke en eigenzinnige mensenhand bleef het uitgangspunt der productie en het eindpunt der economische hervormingen van het kapitaal, tot het haar verving door de willoze, ijzeren vingers der machine.

_______________
[1] Hoe sommige leiders zelf nog sukkelen met de theoretische kortzichtigheid die zij tot voorname taak hebben te bestrijden, kan blijken uit de houding van het half-parlementaire kandidaat-kamerlid van der Zwaag, die volgens een verslag van de Sociaaldemocraat enige dagen geleden verklaarde: wat betreft de hedendaagse grondbeginselen en de wetenschap der sociaaldemocratie slechts te rade te gaan met de feiten die hij rondom zich waarnam.
[2] Gesch. des Sozialismus. Kautsky: Kapital und Arbeit im Bergbau, blz. 75-94.



een rode leeszetel





QRcode MIA-Nederlandstalig
Lezen
Marxistisch Internet Archief
Algemeen Archief
Selectie marxisten
Documenten
Filosofie
Thema’s
Arbeidersbeweging
Woordenboek
Wat ?
Wat is marxisme
Over ons
Andere talen
Auteurswet
Citeren
Disclaimer
Doen
Zoeken
Nieuwe teksten
Werk mee
Contact
Reclame

In of uitschrijven Nieuwsbrief

RSS

Volg ons op twitter