Geschreven: 2000
Bron: VMT - Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 1, 34ste jrg. maart 2000
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, december 2008
Laatste bewerking: 07 december 2008
Zie ook: Het verschrikkelijke bankgeheim |
Kan de Tobintaks, die in sommige progressieve kringen bepleit wordt, wel deel uitmaken van een degelijk antikapitalistisch alternatief?
James Tobin lanceerde zijn voorstel om die valutatransacties te belasten voor het eerst in een reeks colleges aan de Universiteit van Princeton in 1972. Het was het moment waarop het Bretton Woodssysteem van vaste wisselkoersen in mekaar zakte en vervangen werd door een niet-systeem van zwevende koersen. Tobin zegt hierover: “Het voorstel verwekte niet veel deining. In feite zonk het als een steen. De gemeenschap van beroepseconomisten negeerde het gewoon. De occasionele belangstelling kwam van journalisten en financiële bollebozen.” In 1977 kwam hij in een lezing voor de Eastern Economie Association uitgebreider op zijn plan terug. De tekst ervan verscheen in 1978. Volgens Tobin heeft de taks twee belangrijke doelstellingen: ten eerste ervoor zorgen dat wisselkoersen beter de fundamentele lange-termijnsituatie van een land weerspiegelen, ten tweede dat de autonomie van een nationaal macro-economisch en monetair beleid wordt gehandhaafd en vergroot. Door het belasten van alle valutatransacties (aanvankelijk opperde Tobin een taks ten belopen van 1 %, een aanslagvoet waarop hij later terugkwam) zouden de speculatieve transacties, die per definitie kortlopend zijn, kunnen ontmoedigd worden, terwijl de eenmalige transacties die zijn verbonden aan de financiering van internationale handelsverrichtingen of directe investeringen slechts miniem belast worden. Tobin zelf geeft het volgende voorbeeld: een tax van 0,2 % op een heen-en-terugtransactie (round trip) betekent een transactiekost van 48 % indien de verrichting elke werkdag plaats vindt, 10 % voor een wekelijkse transactie en 2,4 % voor een maandelijkse.
Ik wil er aan herinneren dat Tobins oorspronkelijk voorstel geen gewag maakte van de bestemming van de opbrengst, het beoogde uitsluitend het herstel van een zeker niveau van internationale monetaire stabiliteit en het behoud van de mogelijkheid tot nationaal macro-economisch beleid. Naarmate de omzet op de mondiale geldmarkt explodeerde en het plan door anderen werd overgenomen, kwam het aspect van de mogelijke opbrengst en de bestemming meer op het voorplan. In het jaarverslag van de UNCTAD van 1990 werd gepleit voor een Tobintaks. De Franse president Mitterand hernam het idee op de Sociale Wereldtop van de UNO in Kopenhagen in 1994 en het kwam ook ter sprake in de rand van de G7-bijeenkomst in 1995.
De Tobintaks kwam echt volop in de belangstelling toen Ignacio Ramonet, de hoofdredacteur van Le Monde Diplomatique, in december 1997 in dat maandblad een editoriaal schreef onder de titel Désarmer les marchés. Hierin gaat hij ervan uit dat de financiële modialisering haar eigen Staat heeft gevormd, een supranationale Staat die beschikt over zijn eigen apparaten, invloedrijke netwerken en eigen actiemiddelen. Het betreft de constellatie Internationaal Monetair Fonds, Wereldbank, Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, en Wereldhandelsorganisatie. Die vier instellingen luiden één zelfde klok, die van de “deugden van de markt”, waarvan de galm overgenomen wordt door bijna alle media. Bovendien is deze Wereldstaat er één zonder maatschappij. Die rol wordt gespeeld door de financiële markten en de multinationals. Het ontwapenen van die financiële macht is een belangrijke opdracht voor de civiele maatschappij. Tot slot stelt hij voor een niet-gouvernementele organisatie op te richten, ATTAC (hij noemt het dan nog Action pour une taxe Tobin d’aide aux citoyens). Die organisatie zou in samenwerking met de vakbeweging en culturele, sociale en ecologische organisaties, een geweldige civiele drukkingsgroep kunnen vormen bij de regeringen om hen ertoe aan te zetten de invoering te eisen van die “mondiale solidariteitsbelasting”.
Ik meen dat er een aantal verschillende redenen zijn waarom die eis voor de invoering van een taks op de valutatransacties in progressieve kringen op meerdere plaatsen in de wereld op zeer korte tijd een grote populariteit heeft verworven. Het voorstel heeft het voordeel eenvoudig en “elegant” te zijn. Men voert een eenvormige aanslagvoet in, bijvoorbeeld 0,1 % en bekomt door die simpele maatregel dat een hoge frequentie van wisseloperaties die door één actor worden ondernomen de transactiekosten sterk opvoert. Eenmalige wisseloperaties, bijvoorbeeld ingevolge een buitenlandse investering of een internationale handelstransactie, ondervinden amper hinder van de taks.
De tweede reden voor het succes vloeit voort uit de potentiële opbrengst van de taks en de bestedingsmogelijkheden. Een taks van 0,1 % op een dagelijks transactievolume van 1.500 miljard dollar, levert jaarlijks theoretisch 360 miljard dollar op (er zijn immers 240 tradingdagen op de internationale valutamarkt).[1] Hiervan moeten de inningskosten worden afgetrokken en bovendien is het een belasting die vanuit zijn eigen filosofie een uitdovend karakter heeft (vergelijkbaar met de verschillende vormen van ecotaks).
De eis heeft een “globale” psychologische inhoud, die zich qua vertoog op hetzelfde niveau situeert als die van de voorstanders van de mondiale “vrije markt” waartegen geen valabel sociaaleconomisch alternatief zou bestaan. Door te mobiliseren rond de Tobintaks betreedt men de symbolische arena die de tegenstander heeft geconstrueerd.
Het spectaculaire succes van het ATTAC-initiatief in Frankrijk kadert in de specifieke politieke en culturele situatie in dat land en veel minder met de intrinsieke “antisystemische” kwaliteiten van het Tobin-voorstel. De snelle vermenigvuldiging van de thema’s en eisen die in het Franse ATTAC-platform werden opgenomen, tonen dat aan: het is een episode in de pogingen tot hersamenstelling van een antikapitalistische linkerzijde, die autonoom opereert ten opzichte van de bestaande politieke apparaten. ATTAC maakt in die zin deel uit van een evolutie die reeds geruime tijd aan de gang was op diverse terreinen (vakbeweging, werklozenbeweging, mensen zonder papieren, landbouwers...) en die een sterke impuls kreeg door de massale stakingsgolf in de sector van de openbare diensten in december 1995.[2] Dat succes heeft aanstekelijk gewerkt in het buitenland. De internetontwikkeling heeft in dat verband een interessante rol gespeeld, en werpt het probleem op van de ingewikkelde relatie tussen de virtuele en de reële dimensie. Het eventuele lukken of falen van de “export” van een succesvol initiatief in één land, hangt niet af van de vaststelling dat de kapitalistische economie zich mondialiseert maar van de concrete politieke en culturele omstandigheden (de reële en ideologische krachtsverhoudingen) van het “importerende” land.
De Tobintaks heeft onlangs aanleiding gegeven tot enige commotie in het Europees Parlement. Op initiatief van Harlem Désir (socialistische fractie) en Francis Wurtz (communistische fractie) werd een motie ingediend om aan de Europese Commissie te vragen binnen de zes maanden een rapport op te stellen betreffende “het belang en de haalbaarheid” van de taks. De motie werd op 20 januari verworpen met een krappe meerderheid van 229 tegen, 223 voor en 36 onthoudingen. Het gros van de tegenstemmen kwam van de Europese Volkspartij (slechts vier leden van die fractie stemden voor). Bij de voorstanders troffen we de socialisten, de groenen, de liberalen en de aanhangers van Charles Pasqua (de zogenaamde “souverainisten”) aan. Maar de leden van de groep van de Villiers, die samen met de Pasquanisten deel uitmaken van de Franse RPF, stemden tegen. En bij de trotskisten was er ook geen enthousiasme voor het voorstel. Arlette Laguiller van Lutte Ouvrière stemde tegen (“Wij zitten hier niet om het kapitalisme te verbeteren”), Alain Krivine van de Ligue Communiste onthield zich omdat hij zich niet kon scharen achter een tekst die zoals hij zei “het heersende economische systeem wil verdedigen en reguleren en de werking van de geglobaliseerde financiële markten wil waarborgen, zelfs indien ze ontdaan worden van hun uitwassen”. Doorslaggevend waren echter de 20 Labourleden die zich onthielden (naar men zegt onder druk van de Britse premier) omdat in de motie ook een passage stond waarin aan de Commissie gevraagd werd “de middelen te onderzoeken om druk uit te oefenen op en eventueel sancties te nemen tegen de landen die de fiscale ontwijking, zoals de off-shorecentra, aanmoedigen”. De bizarre configuratie van het stemgedrag in het Parlement vloeit niet alleen voort uit “nationaal belang”, zoals het retrograde nationalisme bij de pasquanisten of het financieel belang van de Londense City bij een deel Labour, maar ook uit dubbelzinnig karakter de Tobintaks zelf.
De eis tot instelling van een Tobintaks heeft als fundamenteel nadeel dat de voorwaarden die dienen vervuld te zijn opdat hij verwezenlijkt zou worden, zodanig zwaar zijn, dat indien ze vervuld zouden zijn, de taks zelf geheel overbodig wordt. Met andere woorden, het sop is de kool niet waard.
In tegenstelling tot wat men soms beweert[3], kan deze taks onmogelijk werken tenzij men de medewerking bekomt van tenminste 8 financiële centra (en dus van de politieke autoriteiten van die landen), waar het grootste deel van de valutatransacties daadwerkelijk gebeurt (Londen, New York, Tokio, Singapore, Frankfurt, Hongkong, Zürich en Parijs). Slechts in dat geval zal men ook voldoende druk kunnen uitoefenen op de resterende plaatsen (met name de offshore-centra, die politiek geen enkel gewicht in de schaal kunnen werpen) om de taks universeel te maken. Want dat is een absolute vereiste: de kleinste “lek” in het systeem maakt de taks onwerkbaar. Bovendien dient men een instantie aan te duiden die de inning uitvoert. Alle bestaande internationale instellingen die momenteel in aanmerking komen (Bank voor Internationale Betalingen, Internationaal Monetair Fonds, Wereldbank) zijn automatisch gediskwalificeerd wegens de ideologische positie die ze innemen.
Indien men hier even onbevooroordeeld over nadenkt, ziet men de gigantische politieke obstakels voor het verwezenlijken van een eis die in feite helemaal niet zo “progressief” is. Tenzij men zich natuurlijk blind staart op de mogelijke opbrengst. Maar in het meest optimistische scenario zou men zich kunnen voorstellen dat men een akkoord zou kunnen bereiken over een sterk afgezwakte versie, de Spahntaks bijvoorbeeld, die een aanslagvoet van slechts 0,01 % voorstelt, waardoor ook de theoretische opbrengst wordt gedecimeerd tot maximaal 36 miljard dollar per jaar, een peulschil.
Ik wil er in dat verband op wijzen dat de invoering van een eenvormige roerende voorheffing op de financiële beleggingen binnen de Europese Unie (evenmin een “revolutionaire” eis), een jaarlijkse meerinkomst van ongeveer 8.540 miljard frank (ongeveer 210 miljard euro of dollar) zou kunnen opleveren! Jaarlijks wordt immers binnen de Unie een bedrag van 42.700 miljard frank aan onbelaste interesten uitbetaald.[4] Men heeft recent nog kunnen vaststellen hoe zelfs dat voorstel door het dwarsliggen van de Britse regering (de Londense City) en van het kleine broertje Luxemburg, voor de zoveelste maal werd gekelderd.
Maar op dat terrein liggen de kaarten mijns inziens beter, of minder slecht dan voor wat betreft de Tobintaks, omdat men zeer precies aanwijsbare instellingen heeft die men permanent onder druk kan zetten. Ik denk dan niet zozeer het Europees Parlement maar wel aan de nationale politici, parlementen en regeringen. En de eis voor een kadaster van de roerende vermogens (van particulieren én ondernemingen) in eigen land biedt nog meer mogelijkheden, indien men een gecombineerde actie zou kunnen op gang brengen van de beide grote vakbewegingen, de PS en de SP[5], de Groen! en een aantal organisaties uit de civiele maatschappij. Het isolement waarin de ACV-campagne voor een vermogenskadaster en -belasting verloopt (verliep?), isolement waar die vakbond deels zelf voor verantwoordelijk is, kan alleen maar betreurd worden.
Ik besef dat ik mij met mijn scepsis tegenover de Tobintaks marginaal opstel in de progressieve beweging, maar mijn standpunt heeft niets te maken met dwarsliggerij of intellectuele spielerei. Integendeel, ik ga ervan uit dat op fiscaal vlak mogelijkheden bestaan, maar zij vergen duidelijke prioriteiten op basis van de bestaande krachtsverhoudingen, op basis van maximale samenwerking, en, jawel, haalbaarheid van de eisen. De ervaring heeft meermaals aangetoond dat men geen blijvende mobilisatie van grote groepen mensen kan volhouden indien men binnen een afzienbare termijn geen tastbare resultaten bereikt. Dat laatste zal niet gebeuren rond de Tobintaks. Ik zal het tot slot onomwonden formuleren: elke vlucht vooruit is eerder een weerspiegeling van de eigen zwakte dan van een radicale analyse van de omstandigheden waarin de strijd voor een meer rechtvaardige wereld kan worden gevoerd.
_______________
[1] Voornamelijk door de invoering van de euro zou vorig jaar het volume van de valutatransacties voor het eerst sinds de ineenstorting van het Bretton Woodssysteem gedaald zijn. De zakenbank Goldman Sachs raamt de dagelijkse omzet voor 1999 op iets minder dan 1.300 miljard dollar. (Financieel-Economische Tijd, 9/12/1999.)
[2] Ik verwijs naar de interventie van Pierre Bourdieu in de Gare de Lyon tijdens die staking: “Contre la destruction d’une civilisation”, verschenen in Pierre Bourdieu, Contre-feux, Liber-Raisons d’Agir, Parijs, 1998, pp. 30-33.
[3] Zo lees ik in De Andere Stemmen van de Planeet, het tijdschrift van het Comité voor de Opheffing van de Derde Wereldschuld (KODEWES): “Als de Europese Unie bijvoorbeeld een Tobintaks zou invoeren zou dit tegelijkertijd een bijkomend ‘convergentiecriterium’ vormen en een stap voorwaarts betekenen in de richting van een werkelijke ontwikkelingspolitiek op internationaal niveau”, Nr. 2, p. 18.
[4] De Morgen, 15/7/1998.
[5] In de resoluties die goedgekeurd werden op het Toekomstcongres van de Vlaamse SP lezen we: “Dagelijks worden meer dan 70.000 miljard frank omgezet in vreemde valuta. Deze transacties vinden grotendeels hun oorsprong in internationale speculatie. Om de impact daarvan in te perken stelt de SP een heffing van 0,5 % voor op het omzetten op de internationale valutamarkten.” Het is in zekere zin verheugend dat een politieke partij zich achter een dergelijke idee schaart, maar de onzorgvuldigheid waarmee deze passus werd geformuleerd roept toch enige scepsis op. Kan het hier gaan om een vrijblijvende toegeving aan welmenende partijleden. Ik wil nog aannemen dat de 70.000 miljard frank een slip of the pen is. Op basis van de toenmalige dollar/frank wisselkoers kon het maximaal 54.000 miljard frank bedragen. Maar in het kader van de algemene houding van de SP ten opzichte van fiscaliteit, die niet bijzonder radicaal kan genoemd worden, lijkt een voorgestelde taks van 0,5 % wel uitzonderlijk hoog. In de recente literatuur wordt meestal uitgegaan van een aanslagvoet van 0,1 of maximaal 0,25 %. (Resoluties goedgekeurd op het Toekomstcongres van 16 en 17 mei 1998, p. 164.)