Eugen Varga

Het “Plan”


Geschreven: 4 april 1934
Bron: Het “Plan”, C.D.L., Brussel. Deze brochure uit 1935 is een vertaling van het Duitse origineel verschenen in twee afleveringen in Kommunismus, blad van de Komintern. De Duitse versie is hier en daar ingekort als men ze vergelijkt met het getypte manuscript door Varga en/of Walecki persklaar gemaakt. – In samenwerking met Dacob, Archief en Bibliotheek voor de Studie van het Communisme
Vertaling: onbekend
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, april 2009

Laatste bewerking: 10 april 2009


Verwant:
Voor een Plan van Actie
Hendrik De Man, vijftig jaar later
Ter verdediging van de socialistische planning
1934-1936: de grote draai

Voorwoord
Voorwoord van de schrijver
Alles voor het “Plan”
De geschiedkundige grondslag van het Plan
Wie is dan wel Mijnheer De Man?
De Man werd door de bourgeoisie als een der haren aangenomen
De “Nationalisatie van het Krediet”
Het is het wezen van de Staat, dat de banken moet besturen, dat op slot van rekening besluit
“De Nationalisatie” van de grondstofnijverheid
Het beeld van het kapitalisme volgens Hendrik De Man
In wiens belang zal de economie “bestuurd” worden?
Het Plan: een groot anticommunistisch manoeuvre
Het Plan De Man effent de weg naar het fascisme
Er is slechts één weg, die naar het socialisme leidt

Voorwoord

Het plan De Man, uitgevonden in België op het einde van 1933, na 4 jaren economische wereldcrisis, is het wonderbare tovermiddel, de steen der wijzen, welke toelaat het moordende kapitalistische stelsel, op vredelievende wijze en zonder schokken, in een harmonisch sociaal en benaderend socialistisch regime om te vormen. Zo verklaren niet enkel de priesters van het Belgische socialisme, maar tevens de socialistische en reformistische bisschoppen van de kapitalistische landen van gans de wereld. In Engeland, in Zwitserland, in Frankrijk en in andere landen is men bezig, op de basis van het Belgische model, “plannen” in dezelfde geest voort te bereiden.
Om deze blinddoek, welke de kwakzalvers van de sociaaldemocratie de proletariërs willen omdoen te verscheuren, is er geen meer bevoegd middel dan de marxistische pen van onze kameraad Eugeen Varga, gewezen hoofdleraar in economisch-politieke wetenschap aan de hogeschool van Boedapest, bestuurder van het Instituut van wereldeconomie en politiek van de Communistische Academie van Moskou. Zijn onbetwistbare bevoegdheid, zijn onweerlegbare logica, zijn bescheiden en klare stijl geven aan ontleding van het “plan” een buitengewone overtuigingskracht.
Dank aan de crisis van IIe Internationale, als gevolg van de ineenstorting van de sociaaldemocratische partijen van Duitsland en Oostenrijk, de scheuring in de socialistische partij van Frankrijk, de schandelijke ineenstorting van de economische instellingen van de Belgische Werklieden Partij, de nieuwe opflakkering van het chauvinisme in al de nationale socialistische partijen en in het bijzonder, de radicalisatie der massa’s, die gisteren nog blindelings de sociaaldemocratische leiders volgden, openen zich vele ogen, worden vele vroeger gesloten oren toegankelijk voor de rechtvaardige woorden van de communisten, hetgeen de rijen van de socialistische partijen meer en meer ontbindt.
Het begrip van het proletarisch-eenheidsfront in de strijd tegen het fascisme en het kapitalisme, vooropgesteld door de communistische partijen, is, niettegenstaande de wanhopige weerstand van de socialistische leiders, in alle landen onbetwistbaar op de weg der verwezenlijking.
Om deze evolutie voor de socialistische arbeiders te vergemakkelijken, is het nodig hun te bevrijden van een nieuwe zinsbegoocheling — deze van het “plan” van welvaart in de zin van het Plan De Man — waarmede de op loer liggende leiders hen trachten te verblinden.
Het is dat, wat deze brochure beoogt.
De uitgevers

Voorwoord van de schrijver

Wat kunnen zij (de communisten) tegenover het plan stellen?”
Deze vraag werd door De Man, in zijn verslag op het buitengewoon congres der BWP, gesteld.
De hier volgende brochure is het antwoord op deze vraag. Wij hebben getracht haar zo eenvoudig mogelijk op te stellen, teneinde haar voor ieder arbeider begrijpelijk te maken. Want zij behandelt een kwestie, die ieder arbeider aanbelangt.
De aanhalingen zijn bijna uitsluitend uit “Le Peuple” genomen. Dit zal de arbeiders, leden der BWP, toelaten zich rekenschap te geven van de waarde van het “Plan”, op de basis van een bewijsvoering, geleverd door het centraal orgaan van hun partij.
Maar wij hopen dat ook de communisten, dewelke de marxistische leer eigen is, deze brochure zullen lezen en er voor hun propaganda enig voordeel uit trekken.

E. Varga
Moskou, de 4e april 1934


Alles voor het “Plan”

“Het congres... doet niet alleen beroep arbeidersklasse, maar op al de klassen van de bevolking, die onder de huidige economische nood lijden; op alle mannen van goede wil, zonder onderscheidt van partij of geloof, voor een gemeenschappelijke actie...”

Wie zou kunnen weerleggen, dat de meeste patroons “onder de huidige nood lijden?”.

Men heeft dus niet het recht hen af te stoten door loonsverhoging te eisen, zoniet zouden zij hun medewerking weigeren aan de verwezenlijking van het grote Plan. Dus: geen loonsstrijd. Dat de arbeiders geduldig, gedurende enige jaren nog, zich verder van alles onthouden. Aangezien ze eindelijk het plan bezitten is de komst van het socialisme hen verzekerd.

Wie zou kunnen loochenen dat men onder de kapitalisten niet enkele “mensen van goede wil” kan vinden? Maar de wetten van het kapitalistische regime dringen de meest enge grenzen op aan de werkdadigheid van de “goede wil”. De “goede” kapitalist kan een gering deel van zijn inkomen afstaan aan de armen, de wetten van de concurrentie verplichten hem zijn arbeiders uit te buiten in dezelfde mate als de “slechte” kapitalist, “op straf van verdwijning”, zoals Marx zegt. Nochtans is het verboden de kapitalisten van “goede wil” af te stoten door hun loonsverhoging te vragen, gezien men op hun steun rekent voor de verwezenlijking van het plan.

De verandering in de politiek van de BWP werd in de volgende zinsneden samengevat door de “linkse” Spaak:

“Tot hiertoe hebben we tegen iets gestreden, tegen het kapitalisme? Nu zullen we voor iets strijden, voor het Plan.”

Voor de verwezenlijking van het plan is de leiding van de BWP bereid mee te werken met al de vijanden van de arbeidersklasse.

De resolutie van het congres zegt het:

“Het congres... verklaart... bereid te zijn... de steun te aanvaarden van al de groepen die zich zullen aansluiten... bij het Plan van de Arbeid.”

De leiding van de BWP wil dat het Belgisch proletariaat de grootste opofferingen doet ten voordele van het Plan: afzien van de strijd voor loonsverhoging, tegen de aanvallen van het kapitaal; verbond met de vijanden van de arbeidersklasse, met de kapitalisten van “goede wil”, met de pastoors en de bisschoppen, met de gele organisaties.

Daarom is het nodig dit vermaard plan ten allen kanten te onderzoeken, het aan een grondige, wetenschappelijke ontleding te onderwerpen, teneinde het Belgische proletariaat aan te tonen, waarheen de leiding van de BWP hen voeren wil.

De geschiedkundige grondslag van het plan

Elk sociaal verschijnsel kan slechts door zijn geschiedkundige bepaling volledig begrepen worden. Stellen wij ons dan ook in de eerste plaats de vraag: Waarom is de leiding van de Belgische Werkliedenpartij met het Plan De Man juist in de herfst van 1933 voor de dag gekomen?

De sociaaldemocratische partijen, destijds revolutionaire organisaties van het proletariaat, worden in het naoorlogse tijdperk steunpilaren van de bestaande behoudsgezinde, aan vooruitgang vijandige kapitalistische maatschappelijke orde.

Ten einde alle vermoeden van communistische vooringenomenheid uit te schakelen, laten wij Hendrik De Man zelf aan het woord:

“Sedert de oorlog zijn de zijn de voorwaarden in bijna al de landen van Europa, bij uitzondering van Rusland, van dien aard, dat de socialistische arbeiderspartijen — bijzonder wanneer zij aan het bewind zijn — een behoudsgezinde politiek en de burgerlijke partijen, een politiek van hervorming, moeten voeren. Er is bijna geen hervorming, door de socialistische programma’s vooropgesteld, waarvan de verwezenlijking in de laatste jaren niet het werk is geweest van antisocialistische partijen.

Integendeel, overal waar de socialisten het bewind in handen hadden, hetzij alleen, hetzij met de hulp van andere partijen, hebben zij al hun krachten moeten samentrekken voor behoudsgezinde taken, zoals het behoud van de Republiek en de versterking van de staat in Duitsland of de heropbouw van de kapitalistische economie; de strijd tegen de inflatie, in de door de oorlog verwoeste landen. Daarom, en om de politieke invloed welke deze taak vereiste niet te verliezen, hebben zij zoveel mogelijk van hun praktische politiek al de specifiek socialistische eisen moeten verwijderen.” (De Man in Au-delà du Marxisme, bladzijde 225.)

Een halve eeuw later... bevatte het Bureel der IIe Internationale geen enkel lid, die geen minister in functie, gewezen minister of kandidaat minister was.” (De Man in Au-delà du Marxisme, blz. 237.) De Man toont ons nog in welke mate de deelname van de socialistische leiders aan de burgerlijke regeringen algemeen was:

“De Algemene Raad van de marxistische Internationale was merendeels samengesteld uit leden, uit een wereldboheem (!) van politieke verbannenen.

Stilaan begonnen de sociaaldemocratische arbeiders de verandering te bemerken welke voorkwam in de leidende middens van hun organisaties en in de politiek van hun leiders. Zij kwamen in opstand. Zij wilden niet langer lijdelijk lid blijven van een behoudsgezinde partij, van een partij, die de burgerlijke staat redde. De misnoegdheid tegen de reformistische leiding verscherpt zich gedurende de economische crisis, die de toestand van het proletariaat snel verergert. Deze misnoegdheid verwekt innerlijke crisissen in bijna al de sociaaldemocratische partijen.

De economische crisis, die reeds vijf jaar duurt, brengt bijzonder harde slagen aan de sociaaldemocratische partijen.

De Duitse sociaaldemocratische partij, de sterkste partij van de IIde Internationale die — 15 jaar geleden — de voorzitter, de kanselier van het Reich en de voorzitter van de Raad van Pruisen leverde, verloor onherroepelijk haar krediet. Reeds in 1932 was het grootste gedeelte van het industriële proletariaat overgegaan in het kamp van de Kommunistische Partij en het grootste gedeelte van de kleinburgerlijke massa’s in het kamp van de nationaalsocialisten. Braun en Severing lieten zich, zonder de minste weerstand, door een luitenant en twee van zijn soldaten uit hun “gezagsposten” verjagen. Niets blijft over van de oude garde der leiders van de Duitse sociaaldemocratische partij: Wells, Hilferding, Braun leven en smeken, na vruchteloos hun medewerking aan Hitler te hebben aangeboden, in ballingschap, Loebe en Severing hebben de weg der aanpassing aan het fascisme gevonden.

De Oostenrijkse sociaaldemocratische partij, de voorbeeldige “linkse” partij, vaandeldraagster van het marxisme in de IIde Internationale, is naar de instorting gevoerd door de opeenvolgende onderwerpingen van haar leiders.

De Renners en Zeits wachten op de amnestie van hun fascistische overwinnaars; Otto Bauer en Deutsch filosoferen in hun ballingschap over de ondankbaarheid van de Oostenrijkse burgerij. De socialistische arbeiders die, tegen de wil van hun leiders op het laatste ogenblik de wapens hebben opgenomen, trekken de lessen uit hun ondervinding en gaan in massa tot de Kommunistische Partij over.

De Franse socialistische partij (SFIO) is in twee gesplitst: de “neosocialisten” of “neofascisten” steunen de regering van het nationaal verbond in dewelke hun leider Marquet naast de fascist Tardieu zetelt, en wachten op hun verzoening met Blum-Faure, waaraan het Uitvoerend Bureau van de IIde Internationale werkt.

De Engelse Labour Party is in drie gesplitst: haar leider tot 1931, MacDonald, is de voorzitter van de raad van de conservatieve regering; Thomas is de steunpilaar van dit Kabinet. Haar huidige leider Henderson, is voorzitter van de zogezegde ontwapeningsconferentie in de hoedanigheid van vertrouwensman van de Engelse imperialistische bourgeoisie. De arbeiders, gegroepeerd in de Onafhankelijke Werkliedenpartij (ILP), verplichtten hun leiders zich van de Labour Party te scheiden en wensen de Kommunistische Internationale te vervoegen.

In al de partijen van de IIde Internationale voltrekken zich dezelfde processen. De oorzaak ervan van is overal dezelfde. De burgerij tracht de gevolgen van de reeds vijf jaar durende wereldcrisis door de arbeiders te doen dragen. Zij vermindert de lonen. Zij versnelt het werktempo. Zij schaft de wetten van sociale bescherming af. De leiders van de socialistische partijen en van de reformistische vakbonden verklaren dat de economische strijd tegen de kapitalistische aanvallen of voor de verbetering van de toestand van de arbeidersklasse in crisistijd geen enkele kans van lukken hebben. De arbeiders, verbitterd door de voortdurende werkloosheid, door de ellende en de nood, kunnen noch willen zich aan deze stelling onderwerpen. Zij ondernemen “wilde stakingen”. Een gedeelte sluit zich bij de communisten aan. Een andere gedeelte oefent druk uit op de socialistische en reformistische leiders om hen te verplichten werkelijk tegen de burgerij te strijden. Een gedeelte van deze leiders (MacDonald, Thomas, Snowden, Marquet, Deat, Renaudel, Loebe, Severing) loopt openlijk naar het kamp van de burgerij over; de meesten geven de schijn aan de wensen van de arbeiders te voldoen en ontplooien een schelmachtige demagogie om de werkersstrijd te dwarsbomen.

De BWP doorworstelt een diepe crisis. De heldhaftige mijnwerkersstrijd van de Borinage had tegen de wil van de leider plaats. De misnoegdheid van de arbeiders tegenover de politiek van de partij en vakbondleiders groeit. Deze politiek liet de burgerij toe in twee jaar de lonen van de mijnwerkers 5 maal te verminderen. Alsook de vergoeding van de werklozen, de ouderlingen en de arbeidsverminkten. Saintes, de secretaris van de Luikse federatie, gaf op het congres van de BWP in 1933, het volgende beeld van de toestand in de partij:

“Enige jaren geleden hadden de arbeiders een grenzeloos vertrouwen in ons. Dat is nu niet meer het geval. Men is nog met ons; men stemt nog voor ons uit gewoonte, daar wij allen een weinig behoudsgezind zijn... Wanneer gij morgen verklaart nog jaren te willen wachten, zal men u zeggen: “Zulke leiders willen wij niet meer.”

De overwinning van het fascisme in Duitsland toonde aan de socialistische arbeiders de noodzaak van een gemeenschappelijke strijd met de communisten tegen het fascistisch gevaar in België zelf. De federaties van Luik, Borinage, enz., namen in hun congressen resoluties aan in dewelke er kwestie is — weliswaar nog in vage termen — van de algemene werkstaking en van “een opstandige machtsgreep”.

Op het congres was er een “linker” vleugel onder de leiding van Spaak, Saintes, enz. en een uiterst rechtervleugel met Huysmans, als werkelijke leider, en volksvertegenwoordiger Mathieu als woordvoerder, die zonder voorwaarden de regeringsdeelname verdedigden.

“Ik zeg, dat onze enige uitweg op dit ogenblik te zoeken is in de deelname. Een deelname wensen met gelijk wie, is onze reddingsboei...”

Vandervelde, aartsgoochelaar, gelukte er in de overwinning van rechts te verzekeren. Het congres nam een resolutie aan tegen 105.000 stemmen (dat is 20 % van de op het congres vertegenwoordigde aangeslotenen) “het revolutionaire geweld veroordelende en de voorbereiding van de algemene staking verwerpende”. Het congres verwierp met 348.000 tegen 135.000 stemmen (een minderheid van 27 %) een resolutieontwerp, voorgelegd door de federatie van Brussel, welke het eenheidsfront met de communisten op landelijke schaal vroeg. Maar Vandervelde weet wel dat 27 % van de stemmen in een congres in werkelijkheid 50 % van de arbeidersleden voor het eenheidsfront vertegenwoordigen. Vandervelde weet ook dat de Belgische arbeiders, zonder onderscheid van partij, strijden willen. Vandervelde weet dat het “links gevaar” in zijn eigen partij steeds groter wordt.

Het was dan ook hoogstnodig daaraan op een andere wijze dan door een congresresolutie, te verhelpen.

En Vandervelde heeft in de persoon van Hendrik De Man, hoogleraar te Frankfurt, de kerel gevonden die hij hebben moest. Deze bereidde, voor de BWP, het vermaard Plan van de Arbeid voor. De propaganda, de toneelschikking, welke beantwoordt aan al de regels der demagogische kunst, streeft twee doeleinden na. In eerste plaats, de aandacht van het Belgische proletariaat van de strijd tegen de burgerij, voor de verdediging van het dagelijks brood, af te leiden en ze op een hersenschimmig doel te richten. Vervolgens het te doen geloven dat het deelneemt aan de grote “aanval” van de partij voor de verwezenlijking van het socialisme.

“De omstandigheden hadden haar (de partij) tot heden op de verdedigende stelling weerhouden. Het Plan van de Arbeid (altijd met hoofdletters geschreven) is de getuigenis van de doordachte wil tot de aanval over te gaan” (Wauters, in Le Peuple van 23 december 1933, “Aan de vooravond van het congres”).

Men vertelde, dat het socialisme in België op een keerpunt gekomen is. “Iedereen had de indruk, bij het aanhoren van de uiteenzetting van het actieplan, voorbereid door Hendrik De Man, dat het socialisme in ons land op een keerpunt gekomen is en dat een nieuw tijdperk zich voor haar opent”. (Le Peuple van 16 november 1933, in de vergadering van de Landelijke Raad.)

De rechter- en de “linker”vleugel van de partij hebben zich op de basis van het plan verzoend. Het Bulletin Quotidien, orgaan van het Franse Comité des Forges, stelt in zijn nummer van 26 januari 1934 met voldoening de volgende rol van het “Plan” in de interne politiek van de BWP vast.

“Het plan is van die aard de rechter- en de linkervleugel van de partij te voldoen en samen te brengen. De linkervleugel, zoals M. Deat het schrijft, omdat het alle samenwerking met andere partijen met voorwaarden stelt, omdat het de structuur zelf van het regime aantast (?) en omdat het door dit feit de oude en kunstmatige wettentegenstrijdigheid van de hervorming en de revolutie overschrijdt. De rechtervleugel, omdat ze alle bondgenootschappen onder voorwaarden toelaat; omdat ze uitdrukkelijk beroep doet op de democratische methoden en op het veroverd algemeen stemrecht. Al de bestanddelen van de partij kunnen zich dus rond het plan scharen.”

Het is dan ook geen wonder dat al de partijen van de IIde Internationale, met de scheuring bedreigd, het Plan De Man met de grootste geestdrift begroeten.

Ziehier enige voorbeelden:

“Hetgeen de Belgische Werkliedenpartij op dit ogenblik onderneemt, had door de Duits sociaaldemocratische partij gedurende de crisis moeten verwezenlijkt worden”, schrijft in 1934 de uitgewekene Neue Vorwaerts, centraal orgaan van de Duits sociaaldemocratische partij.

“... de aanname van het plan kan niet enkel een keerpunt in de geschiedenis van de Belgische Partij, maar tevens een gebeurtenis en een voorbeeld voor de internationale arbeidersbeweging”, worden, schrijft de Arbeiter Zeitung van Wenen op 29 december 1933.

De discussie tussen de twee fracties van de socialistische partij in Frankrijk, de “neosocialisten” en de SFIO, omtrent het plan bevestigt dat het verwantschap van de “hoofdgedachten” van het plan met hun eigen politiek een bijzonder belang daarstelt.

Anderzijds schrijft Leon Blum:

“In werkelijkheid... komt de BWP, in Brussel, juist te doen wat onze partij, destijds eenstemmig, gedaan heeft op het congres in de zaal Huygens.” (Le Populaire van 4-1-1934.)

Men kan voorzien dat, in korte tijd, het Plan De Man door andere partijen van de IIe Internationale nagebootst zal worden. Het is des te nuttiger zijn inhoud concreet te onderzoeken. Maar alvorens tot dit onderzoek over te gaan, wijden wij enkele woorden aan de persoonlijkheid van De Man, waarvoor de BWP een post van ondervoorzitter komt te scheppen (Vandervelde blijft voorzitter) en welke de partijen van de IIe Internationale als de nieuwe leider feesten.

Wie is dan wel mijnheer De Man?

De Belgische arbeiders kennen De Man reeds sedert het vooroorlogs tijdperk. Jonge intellectueel, vol heerszucht, was hij met Louis de Brouckère, de leider van de “links-marxistische” oppositie. Van dit tijdperk dagtekent het kleine boek, dat hij met de Brouckère schreef: De arbeidersbeweging in België.[1] In dit werk neemt De Man de houding van een onbuigzaam marxist aan. In werkelijkheid is hij een centrist, stijl Kautsky. Nochtans vindt hij enige passende zinnen om de kleinburgerlijke reformistische geest die in de schoot van de BWP heerst en de handelsgeest, die toen reeds de coöperatieven bezielde, te geselen.[2] Hij klaagt de schadelijke invloed aan, welke het proudhomisme door de tussenkomst van Cesar de Paepe, op de gedachtegang van de Belgische arbeidersbeweging uitoefende.

De oorlog komt. De Man gaat naar het front als oorlogsvrijwilliger, in de hoedanigheid van officier. Na de oorlog verlaat hij Europa, “om in de zwervende vrijheid van een avontuurlijk leven in Amerika, de mogelijkheid van een nieuw geestelijk evenwicht te vinden”.[3]

In het tijdperk dat de arbeidende klasse van bijna al de landen van Europa, uitgehongerd, grote strijd ontketende, welke het juk van het kapitalisme deden wankelen; dat de Russische arbeiders heldhaftig op al de fronten hun dictatuur tegen de gewapende kruistocht van de “Veertien Staten” verdedigden; dat de Sovjetrepubliek van Hongarije tot stand kwam en viel onder de verenigde slagen van het imperialisme en het sociaaldemocratisch verraad; dat, onder de regering van Scheidemann en Muller, Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg vermoord werden; op het tijdstip dat de revolutionaire arbeiders van Europa en de koloniën onder de leiding van Lenin, de Kommunistische Internationale stichten, ging M. De Man op zoek naar een “nieuw geestelijk evenwicht”.

In Europa teruggekeerd leidt hij enige tijd de Opvoedings Centrale van de BWP; en, een schone dag, verlaat hij ze plotseling. Deze maal is het niet om de “zwervende vrijheid” te genieten, maar om zich af te zonderen in de boekerijen van Frankfort. De uitslag ervan: van Saulus wordt hij Paulus; de gewezen “marxist” verklaart zich voorstander van een in het oog vallend antimarxisme. Zijn boek Au delà du Marxisme (De psychologie van het marxisme) beweert een “wetenschappelijke” basis te geven aan de praktijk van de klassensamenwerking, het sociaalchauvinisme, het reformistisch verraad van de proletarische belangen, de inwerking van het “socialisme” in de burgerlijke begripsleer.

De Duitse burgerij begroette dit boek met geestdrift. De Berliner Boersen-Courier (De Berlijnse Beurs-Koerrier) schreef: “Zijn boek is voorzeker de meest ernstige ontleding van de marxistische gedachte en haar uitwerkingen, welke door een echte socialist betracht is geworden.”

De graaf Herman Keyserling verklaarde:

“Naar mijn mening vertegenwoordigt het boek van Hendrik De Man het meest belangrijkste werk, verschenen over het sociaal vraagstuk, sedert Het Kapitaal van Marx. Vóór hem heeft niemand de laatste krachten, die onze tijd bezielen, zo goed gezien en zo diep begrepen.”

Op welke manier stelt Hendrik De Man zichzelf voor in zijn boek?

Geven wij zijn eigen woorden:
“Het is waar dat ik mij dichter bij de reformistische ervaringsman dan bij de extremistische woordenkramer voel en ik schat een nieuwe riool in een werkerswijk of een bloemperk voor een werkershuis hoger, dan een nieuwe leer van de klassenstrijd; maar ik heb, anderzijds, niet verzwegen, dat ik bij de bewustwording van het feit, dat het de arbeidersmassa’s onmogelijk is meer welzijn te veroveren zonder zich te verburgerlijken, een van de bitterste der teleurstellingen in mijn leven doorstaan heb”. (H. De Man, Au delà du Marxisme, bladzijde 359).

De “bitterste teleurstelling van M. De Man is de kleine kant van het vraagstuk. Het bijzonderste is — volgens zijn eigen bekentenis — dat hij een openlijk reformist, een rechtse geworden is.

Weliswaar verklaart M. De Man zich nog altijd “revolutionair”. Maar hij is een van die “revolutionairen”, waaraan de heersende klassen behoefte hebben.

Luisteren wij, wat hij zegt:
“Geloof ik aan de revolutie? Hewel, hoe ouder ik wordt, hoe meer ik mij revolutionair gevoel en hoe minder ik aan de revolutie geloof. Ik ben revolutionair, want de overgang van een kapitalistische orde tot een socialistische orde schijnt mij onafscheidbaar van een diepe tegenstelling tussen twee onverzoenbare rechtsbeginsels...”
“Nochtans, in de mate zelf dat mijn revolutionair gevoelen dieper wortel schiet, verwijder ik mij van de oppervlakkige en romantische opvatting, die zou trachten een groei door een onverwacht geweld te dwingen, wanneer hij zoals iedere groei tijd en vrijheid vergt. Ik geloof in een diepere en gewichtiger taak, dan deze die in een revolutie van regeringswijze zou bestaan: het is de wijze van leven, die eerst en vooral moet veranderd worden...”
“De zielkundige gedaanteverwisseling welke dit vergt, zou niet door het geweld bevoordeligd kunnen worden. Het geweld brengt niet enkel een reactie bij diegene die het ondergaat, het demoraliseert daarenboven diegene, die het gebruikt...”
“Maar de beslissende vaststelling die hier van belang is, is dat de groei van de arbeidersmacht slechts een verwezenlijking van het socialisme kan betekenen, waar zij het gebruik van het geweld zou kunnen missen.” (“Au delà du Marxisme”, bladz. 389-390.)

Ziedaar de “revolutionair”, die tegen het gebruik van het geweld is. Hij is “moreel” revolutionair: een marxistische Ghandi! Het is daaraan dat de burgerij behoefte heeft; de burgerij, die dagelijks met haar politie, gendarmen en soldaten het geweld tegen de arbeiders gebruikt; de burgerij, die de arbeiders doet gevangen nemen, afranselen en doden.

De burgerij van de ganse wereld haat de communisten, omdat zij het zijn, die deze eenvoudige marxistische waarheid vooruitzetten, dat de burgerlijke heerschappij gegrondvest op het geweld, slechts door het geweld, door de gewapende opstand van het proletariaat, kan afgeschaft worden. De burgerij haat de Sovjet-Unie, die het proletariaat van de ganse wereld aantoont, dat het burgerlijk regime omvergeworpen kan worden en men het gemakkelijk zonder de burgerij stellen kan. Diegene die in goede termen met de burgerij wil leven moet de communisten aanvallen, moet de Sovjet-Unie belasteren.

Voor wat de communisten betreft, hij verklaart ze eenvoudig aangetast door zinneloosheid (“pavanoie politicà”)

Voor wat de Sovjet-Unie betreft, herhaalt De Man, in een taal van wetenschappelijke verwaandheid, al de lage laster van de gemene burgerlijke schrijvelaars: verdrukking der arbeiders, “rood imperialisme”.

De Man werd door de burgerij als een der haren aangenomen

Zijn andere antimarxistische boeken verschenen de ene na de andere, allen bij burgerlijke uitgevers. Zelfs de Duitse sociaaldemocratische partij had de moed niet ze in de partijuitgeverij te laten verschijnen of kon de mededinging, in het betalen van het ereloon, met de kapitalistische uitgeverijen niet weerstaan. Bij wijze van beloning voor zijn wetenschappelijke verdiensten, werd de M. De Man als hoogleraar aan de universiteit van Frankfurt benoemd.

Hitler kwam aan het bewind. Honderden sociaaldemocratische, pacifistische, eenvoudige democratische leraars werden uit hun ambt verjaagd. Maar men dacht er niet aan de “revolutionair” Hendrik De Man lastig te vallen.

Hij zelf schrijft in Le Peuple van 4 januari 1934:
“Op 2 mei 1933, schreef mij de rector van de hogeschool van Frankfurt, mij vragende mijn lessen in de maand oktober van hetzelfde jaar, te hernemen.”

Hitler heeft honderden socialistische werken van Marx, Lenin, Jaurès, enz., verboden en laten verbranden. De boeken van Hendrik De Man worden vrij in het fascistische Duitsland verkocht. Zijn laatste lijvig boek De socialistische gedachte (343 blz.) verscheen zonder moeilijkheden onder het Hitlerregime.

Een man, die de fascisten uitnodigen om in een van hun hogescholen te onderwijzen; een man, waarvan de boeken verschijnen en vrij verkocht worden in het fascistische Duitsland; zulk een man is zeer bevoegd om de Belgische arbeiders de weg, die van het kapitalisme naar het socialisme leidt, aan te tonen.

Niet enkel de Duitse burgerij, maar ook de Belgische burgerij heeft het volle vertrouwen in De Man. Sedert 1931 is hij aangesteld medewerker van het Inlichtingsbulletin van de Nationale Bank van België. Met regelmatige tussenruimte, verschijnen in dit sierlijk blad, voorbehouden tot intern gebruik van de Belgische grootburgerij, de hoofdartikels met zijn naam ondertekend. In volle campagne voor het “plan van welvaart”, vond hij de tijd om het hoofdartikel voor het nummer van 25 oktober 1933 te schrijven.

Wij weten niet welke het ereloon is dat hij voor elk van zijn artikels, geschreven voor het orgaan van de Nationale Bank, ontvangt. Nochtans moet het niet lager zijn dan het jaarlijks loon van een Belgische textielbewerker.

Elk, tot logisch nadenken bekwame, arbeider moet zich de volgende vraag stellen:

Is het mogelijk dat een man die, in die mate over het vertrouwen van de Belgische grootburgerij beschikt, dat ze van hem een regelmatig medewerker maakt van het orgaan van het bolwerk van het Belgisch kapitalisme, de nationale Bank, is het mogelijk dat zulk een man, die in betaalde dienst staat van de Belgische grootburgerij, de strijd kan voeren voor het socialisme?

Wij geloven aan geen wonderen!

De nationalisatie van het krediet

Het is overbodig hier het ganse “Plan” samen te vatten, gezien de tekst ervan in vele tijdschriften verschenen is. Gaan we dan maar ogenblikkelijk tot de ontleding van de belangrijkste punten over.

De centrale kern is de “nationalisatie van het krediet”. Ziehier de inhoud van de paragraaf betreffende deze “hervorming”:

“De stichting van een kredietinstelling van de Staat, die er mee belast is de verrichtingen van de kredietbanken aan de richtlijnen van het plan te onderwerpen. Een bijzondere wetgeving zal aan dit Instituut toelaten de stukken over te dragen, waarvan het bezit noodzakelijk is om het de overwegende invloed te verzekeren op het bestuur van de grote bankorganismen, die thans in hun geheel het kredietmonopolie uitoefenen.”

De onderwerping van de bankinstellingen, onderdanig aan de “voogdij” van de Staat en de Nationale Bank, Bank van Uitgifte, aan die nieuwe kredietinstelling van de Staat.

“Het oprichten van een Financie Commissariaat, rechtstreeks van de wetgevende macht afhangende en met het algemeen bestuur van het krediet, van het geldstelsel en met het nazicht van de beweging der betalingsbalans belast zijnde.”

Merken wij wel op dat het niet gaat om de nationalisatie van de banken, om hun versmelting tot een enkele bank. Elke bank behoudt haar onafhankelijke organisatie. De banken zijn er enkel aan gehouden een deel van hun acties aan de nieuwe kredietinstelling van de Staat te verkopen en zich aan de richtlijnen van de centrale instelling te onderwerpen. De tekst van het plan laat daaromtrent niet de minste twijfel: het gaat om de aankoop van de titels, zelfs, wanneer het woord “onteigening” gebruikt wordt:

“De afkoop van de stukken, die nodig zouden kunnen zijn, zal uit ter hand of als maatregelen van onteigening, uit oorzaak van openbaar nut, geschieden. De vergoedingen voor terugbetaling vallen ten laste van de Kredietinstelling. Dit zal in een vorm geschieden, dat hun herbenuttiging tot doeleinden, die voor het belang van het nieuwe regime schadelijk zijn, belet.”

De onteigening waarvan De Man spreekt is niet de onteigening in revolutionaire zin. Het is niet de onteigening zonder vergoeding, maar de “onteigening” in de zin van het burgerlijk wetboek, ten voordele van openbaar nut, zoals dit zich dikwijls in het kapitalistisch regime voordoet. Men heeft bijvoorbeeld een terrein of een veld nodig voor het bouwen van een spoorweg. De eigenaar en de maatschappij komen niet overeen omtrent de prijs. In dit geval kan het terrein “onteigend” worden, het is te zeggen, dat een Staatscommissie de prijs bepaalt, die betaald moet worden.

Een prikkelende zaak: terwijl de BWP een propaganda aanvangt van lange duur (de verkiezingen zijn niet voor morgen), voor de verwezenlijking van de “nationalisatie van het krediet”, en de arbeiders vraagt alle gedeeltelijke strijd, die deze propaganda zouden kunnen verhinderen, op te geven, is de “nationalisatie van het krediet” verwezenlijkt in een bij uitstek kapitalistische Staat! Inderdaad hebben in 1933-1934 al de banken in de Verenigde Staten, in opdracht van een nieuwe bijzondere wet, nieuwe titels uitgegeven, die zij aan de “Reconstruction Finance Corporation”, de Centrale Kredietinstelling van de Staat, verkocht hebben. De “Reconstruction Finance Corporation” bezit voorzeker een “overwegende invloed” op de grote Amerikaanse banken; zij heeft voorzeker “de algemene leiding van het krediet, van het geldstelsel en van de beweging van de betalingsbalans”.

Er is nog een ander land, even zuiver kapitalistisch als de Verenigde Staten, waar de “nationalisatie van het krediet”, in de zin van het “Plan De Man” — zo niet in de vorm, dan ten minste in zijn wezen — verwezenlijkt is; dat is het fascistische Duitsland. De grootte geldinstellingen zijn er ofwel Staatsinrichting, zoals de Reichskredietgesellschaft, de Gelddiskontobank, de Preussenkasse, enz., ofwel bezit de Staat het overwegende deel van hun kapitaal, gelijk in de Dresdner Bank en in de Deutsche Diskontobank. Al de geldinstellingen hangen van de Reichsbank en de voorzitter van de Reichsbank, M. Schacht, af, die — zonder de naam van Financiecommissaris te dragen — in werkelijkheid de dictator van het krediet in Duitsland is.[4]

De Belgische arbeiders die, onder de invloed van de koortsachtige propaganda van de BWP, zich door de formule van de “nationalisatie van het krediet” lieten verleiden, moeten door de hierboven aangehaalde feiten minstens in twijfel geraken.

Het is vanzelfsprekend, dat de “nationalisatie van het krediet”, in de zin van het “Plan De Man”, in niets de ellende van de arbeidersklasse kan verminderen. In de Verenigde Staten zijn er nog altijd 11 miljoen werklozen; de levensduurte stijgt snel; de lonen dalen; de winsten van het kapitaal stijgen er onophoudend.

Onnodig de ellende van de arbeiders van het fascistische Duitsland in te roepen.

Maar de aanhangers van Hendrik De Man kunnen de vraag stellen: indien de “nationalisatie van het krediet” de toestand van de arbeiders niet verbetert; indien zij geen stap voorwaarts betekent naar de verwezenlijking van het socialisme, waarom heeft Lenin, in zijn brochure De dreigende catastrofe en hoe men haar bestrijden moet, de nationalisatie van de banken verdedigt als een revolutionaire eis?

Zien we van dichter bij.

Eerstens, Lenin eist noch de nationalisatie van het krediet noch de deelname van de Staat, in de banken, die in het bezit blijven van privaat kapitalisten, maar:
De versmelting van al de banken in een enkele en de controle van de Staat over haar handelingen, het is te zeggen, de nationalisatie van de banken.”

Lenin maakt ons ook duidelijk waarom een doeltreffende controle van de Staat onmogelijk is zonder de versmelting van al de banken in een enkele:
“...Een werkelijk controle over de bijzondere banken en hun handelingen is onmogelijk, omdat men de ingewikkelde en listige handelingen, welke men in het opstellen van de bilans, in het stichten van ondernemingen en veronderstelde bijhuizen, in het gebruik van stromannen en andere dergelijke methoden, niet kan ontsluieren. Enkel de versmelting van al de banken in een enkele... geeft de mogelijkheid van een echte controle.”

Hetgeen juist was voor Rusland is nog van meer waarde voor België. De Russische banken verhandelen, bijna uitsluitend, zaken in het binnenland. Maar de grootte Belgische banken hebben hun “belangen” in de ganse wereld. Bijvoorbeeld, de “Société Générale” heeft haar deelname in de volgende buitenlandse ondernemingen:
Banque Belge pour l’Etranger;
Banque Italo-Belge;
Société Hypothécaire Belge-Americaine;
Banque d’Etat du Maroc;
Banque d’Union Parisienne;
Wiener Bankverein;
Banque du Congo Belge;
Banque Commerciale du Congo.

Meer, de “Société Générale” neemt deel in verschillende grootte nijverheidsondernemingen, zoals de kopermijnen van Hoog-Katanga in Congo, de Metropolitain van Parijs, en bijna al de grootte nijverheidsondernemingen van België. Verschillende van deze banken, zoals l’Union Parisienne of de Wiener Bankverein, hebben een groot getal bijhuizen in al de landen van de wereld. Hoe kan men een zo ingewikkeld systeem aan een uitwendige controle onderwerpen? Hoe kan men de overdracht van de fortuinen, van de ene naar de andere onderneming, beletten? Hoe kan men beletten dat de door de Kredietinstelling van de Staat benoemde controleurs, gekochte mannen van de “Société Générale” zijn, zolang deze rechtstreeks over miljarden beschikt? Een controle is slechts mogelijk in geval al de banken ineenversmolten, genationaliseerd zijn.

Het is het wezen van de Staat, dat de banken moet besturen, dat op slot van rekening besluit

Dus, zonder de versmelting van de banken, is een werkelijke controle en een werkelijk bestuur onmogelijk.

Maar het is dat niet, wat volgens Lenin, de beslissende factor daarstelt. De beslissende factor bestaat in het wezen van de Staat, die de controle en het bestuur uitoefent.

Geven wij gans de gedachte van Lenin:

Aan de vooravond van de Oktoberrevolutie, in september 1917, bepaalde Lenin in zijn befaamd artikel De dreigende catastrofe en hoe men haar bestrijden moet, het ordewoord van de nationalisatie van de banken als een schakel tussen andere revolutionaire overgangseisen, die voor taak hadden de massa’s tot de proletarische revolutie te voeren. Lenin toonde tezelfdertijd aan dat deze eisen de reddingsplank konden zijn, om de met grootte stappen naderende catastrofe te vermijden, maar enkel onder voorwaarde dat zij werkelijk trachten het socialisme te vestigen. En opdat het zo weze was het noodzakelijk dat deze eisen niet verwezenlijkt werden door de bestaande Russische Staat, die zich toen de “Revolutionaire Democratische Staat” noemde, maar die in werkelijkheid zijn bureaucratisch-revolutionair karakter en de belangen van de kapitalisten behield, maar door een werkelijke democratische Staat, het is te zeggen, door een Staat die “wezenlijk de belangen van de meerderheid van de bevolking verdedigde en waarlijk revolutionair zou zijn”; een Staat, die “op de meest besloten en onverbiddelijkste wijze met alles zou breken, wat schadelijk, met alles wat overleefd is. Zulk een Staat, zegde Lenin, kon slechts gesticht worden door “de machtsgreep door het proletariaat, met de bolsjewistische partij aan haar hoofd. Zulk een Staat kan slechts “de revolutionaire dictatuur van de democratie, onder leiding van het revolutionaire proletariaat”, “de Sovjetstaat”, “de democratie”, samen met het proletariaat opmarcherend en het ondersteunende, als de enige volmaakt revolutionaire klasse, als de Staat, die “het bondgenootschap tussen de armste boeren, het is te zeggen de meerderheid van de boeren, en het proletariaat” verwezenlijkt.

Alzo verbond Lenin eng het ordewoord van de nationalisatie van de banken en de andere revolutionaire overgangseisen met de boeren[5] vollediging van de Russische revolutie in een proletarische revolutie en met de instelling van de dictatuur van het proletariaat.

In welk kader stellen integendeel de opstellers van “Plan De Man” hun “nationalisatie” van de banken? In het kader van de in het Koninkrijk België in voege zijnde grondwet, in het kader van een bij uitstek burgerlijke en kapitalistische Staat. Inderdaad lezen wij in het “Plan”:

“... De BWP begint van nu af een strijd voor het veroveren van de macht door al de grondwettelijke middelen, voor de verwezenlijking van het plan.

En verklaart dat zij geen enkele deelname aan een regering, die zich niet aan het Plan van de Arbeid als een programma van onmiddellijke uitvoering zou aansluiten, in aanmerking zal nemen, maar dat zij bereid is de steun te aanvaarden van al de groepen, die er zich bij aansluiten voor het veroveren en de uitvoering van de macht.”

Dus, het “winnen van de macht door een parlementaire meerderheid voor de verwezenlijking van het plan”. Om dit doel te bereiken zijn er twee wegen ofwel de meerderheid bekomen bij de toekomende parlementaire verkiezingen, ofwel en coalitieregering vormen, waarvan het programma de verwezenlijking van het “Plan” vervat.

Het huidig Belgisch parlement is in 1932 gekozen. De nieuwe verkiezingen zullen in 1936 plaats hebben. Het “Plan” zal voorzeker als kiesplatform dienen. De Man onderlijnt in zijn rede op het congres:

“Het Plan kan slechts goed werken, wanneer wij er in lukken een meerderheid, Wier belangen het vereist, te overtuigen.”

Veronderstellen we dat de BWP bij de verkiezingen, een beetje meer dan de helft van de mandaten bekomt. Ongetwijfeld is zulks niet zeer waarschijnlijk, maar het is in alle geval niet onmogelijk.

Wat zou er gebeuren.

Na de Italiaanse, Duitse, Oostenrijkse, Poolse en andere ervaringen, denken zij... Vandervelde, De Man, Mathieu, dat de Belgische grootburgerij voor een parlementaire meerderheid ontwapenen zou? Denken zij de grootburgerij, welke over het leger, de politie, de gewapende fascistische organisaties, over het ganse apparaat van de Staat, over geweldige rijkdommen beschikt, denken zij, dat deze grootburgerij zich eenvoudig zou onderwerpen aan de orders van een regering, die zich steunt op een zwakke meerderheid van stembulletins, maar op geen enkele bewapende macht?

Het is onmogelijk te veronderstellen dat zij dit oprecht denken.

Het parlement is nooit anders geweest dan een werktuig van de heerschappij van de burgerij. Indien het werktuig zich tegen zijn meester stelt, dan breekt hij het en werpt het weg.

De burgerij beschouwt het parlementarisme altijd eenvoudig als een middel om haar klassenheerschappij uit te oefenen (en te bedekken). Nooit is het parlement voor haar een doel in zichzelf. Mussolini in Italië, Pilsudski in Polen, Hitler in Duitsland, hebben zich van het parlement meester gemaakt zonder parlementaire meerderheid; het feit dat ze in het parlement slechts een onbeduidende minderheid hadden, heeft noch Mussolini, noch Pilsudski belet de fascistische dictatuur van de burgerij in te voeren.

Deze vraag is zo logisch, dat de Belgische arbeiders ze moesten stellen en werkelijk gesteld hebben. Welk was het antwoord van de leiders der BWP? In zijn rede op het congres zegt De Man

“Wij vervolgen de verovering van de macht door een vredelievende, wettelijke grondwettelijke actie, overeenstemmende met de methoden van de democratie... Kameraden hebben gezegd dat het plan niet te verwezenlijken is langs de grondwettelijke wegen, gezien de gewelddadige reactie van onze vijanden. Men moet zich bedienen van de vrijheid om de meerderheid te winnen. Enkel een aanval op onze vrijheden kan ons verplichten de grondwettelijke wegen te verlaten... Maar indien men onze vrijheden aanraakt zullen wij ons niet laten versmachten zoals de Duitse socialisten.”

Dit is woord voor woord hetgeen de Oostenrijkse marxisten, de “linksen”, zegden. Maar de ondervinding van de gewapende gevechten in Oostenrijk, welke tegen de wil van de leiders der Oostenrijkse socialistische partij losbarstten, bewijst duidelijk dat men geen overwinnende strijd voor de verdediging der vrijheden in de burgerlijke Staat kan ondernemen: het proletariaat moet tot de aanval overgaan, de burgerlijke heerschappij neerslagen, de revolutionaire democratische macht van de gewapende arbeiders en boeren instellen, het oud apparaat van de Staat breken en een nieuwe Staat in zijn plaats stellen. Het is de enige weg, welke toelaat de vrijheid te verdedigen, haar te veroveren. (In de burgerlijke Staat is de “vrijheid” altijd zeer beperkt, betrekkelijk, als ze geen eenvoudig bedrog is.) Enkel zó een Staat kan werkelijk de nationalisatie van de banken verwezenlijken.

Maar de Vanderveldes, de De Mans, de Huysmansen denken er in het geheel niet aan een gewapende strijd tegen de burgerij te voeren voor de verwezenlijking van het plan. En de burgerij geeft zich wel rekenschap dat noch Vandervelde, de gewezen minister, noch De Man, aan wie Hitler zelf het recht niet ontzegt in Duitsland te onderwijzen en te schrijven, een gevaar vormen voor haar heerschappij. Zij stellen voor, zonder er zelf veel van te geloven, hun plan uitsluitend in het kader van een burgerlijk parlementair regime, het is te zeggen, van een burgerlijke Staat en in samenwerking met de burgerlijke partijen, te verwezenlijken. Maar in het kader van een Staat, door de bourgeoisie beheerst, zou de in het plan voorgestelde “nationalisatie van het krediet” in niets de toestand van het proletariaat kunnen verbeteren!

Wij zullen het verder concreet bewijzen. Maar, houden wij ons eerst bezig met de “nationalisatie van de grondstofnijverheden, daar de propagandisten van het plan bij elke gelegenheid onderlijnen, dat de beoordeling van het plan over het plan in zijn geheel moet dragen.

“De nationalisatie” van de grondstofnijverheid

De nationalisatie van de grondstofnijverheden, is de tweede “grote” maatregel van het plan. Wij geven woordelijk het “Plan” weer:

“De wetgevende macht zal de nodige maatregelen nemen om de belangrijkste gemonopoliseerde nijverheden, die de drijfkracht of de grondstoffen voortbrengen, in openbare diensten te organiseren.

In elk van die nijverheden zal er een Consortium opgericht worden, dat er mee belast wordt hen aan de richtlijnen van het plan te onderwerpen.

Die verschillende nijverheidsconsortiums zullen, volgens dezelfde modaliteiten die hierboven voor de Kredietinstelling voorzien zijn, de stukken aankopen, waarvan het bezit hen een overwegende invloed op de leiding van de bedrijven onder hun respectievelijke onderhorigheid, zal verzekeren. De Kredietinstelling zal aan de nijverheidconsortiums volmacht verlenen voor de stukken, die deel uitmaken van de portefeuille der genationaliseerde banken.”

Vertaald in eenvoudige woorden, stelt men het volgende voor: De Kredietinstelling die gesticht zal worden, koopt een deel van de aandelen van de gemonopoliseerde nijverheden, de grondstoffen en de drijfkracht voortbrengende. Niets wordt gezegd over de omvang van dit deel. “Overwegende invloed”, dat kan betekenen 51 % van de aandelen, maar ook 25 à 30 %. Het gaat hier dus geenszins om de nationalisatie van de gemonopoliseerde nijverheden, noch om hun omvorming in staatseigendom — noch veel minder om de onteigening maar het gaat om hun omvorming in “gemengde economische ondernemingen”, om gemeenschappelijk eigendom van de Staat en de private kapitalisten. Het is een in de kapitalistische landen zeer verspreide vorm. Het is hetzelfde voor de banken, die niet “genationaliseerd, die niet de eigendom van de Staat, maar die in gemengde economische ondernemingen, zullen omgezet worden.

Alvorens te onderzoeken wat dit voor het proletariaat zal betekenen, trachten wij ons een gedacht te geven van het aantal arbeiders die in die gemengde economische ondernemingen zullen werken en van dezen die in de “private sector” zullen blijven, waarvan men op voorhand zegt hen niet te zullen aanraken.

Deze berekening stuit op zekere moeilijkheden, aangezien het “Plan” het ons niet zegt, en in de artikels en redevoeringen wordt daar ook geen woord over gerept, of de gehele nijverheid die grondstoffen voortbrengt, het is te zeggen, al de ondernemingen, die grondstoffen voortbrengen, zullen “genationaliseerd” worden of dat het enkel gaat om de gemonopoliseerde ondernemingen. Om ons niet aan het verwijt bloot te stellen de belangrijkheid van het “Plan” trachten te verminderen, veronderstellen wij dat al de ondernemingen van de nijverheid van grondstoffen moeten “genationaliseerd”. Worden. Welke zal het deel zijn van de Belgische arbeiders die in deze “genationaliseerde” sector zullen werkzaam zijn? De tabel van “De economische toestand van België in 1932”, gegeven door de Nationale Bank van België, geeft de volgende cijfers voor wat betreft de arbeiders, die werken in de nijverheidstakken die zouden begrepen zijn in de “nationalisatie”:

1932, in duizenden
Koolmijnen130
Cokesovens4
Hoogovens6
Staalfabrieken9
Metaalpletterijen23
Zinkgieterijen5
Andere metalen4
Steengroeven28
___
209

Enkel 200.000 arbeiders (in ronde cijfers) van al de Belgische arbeiders zullen in de genationaliseerde, grondstoffen voortbrengende, nijverheid werken. Aan al de anderen, rond de 2 miljoen (in ronde cijfers), zal het plan De Man niet de minste verandering in hun huidige toestand brengen. Wij hebben niet het getal arbeiders gevonden die in de ondernemingen van drijfkracht werken en die ook moeten genationaliseerd worden, maar zoals men weet is dit getal zeer gering.

Wij zullen verder breedvoeriger bewijzen dat de “nationalisatie” geen verbetering in de toestand van het proletariaat brengt. Hier willen wij enkel dit vaststellen: de thesis van een diepe “structurele verandering” in de Belgische economie, vooropgesteld door de opstellers en de verdedigers van het plan, is absoluut vals.

Het gaat slechts om de deelname van de Staat in nijverheidstakken, die slechts ongeveer een tiende van de Belgische arbeiders gebruiken. Meer niet.

Het beeld van het kapitalisme volgens Hendrik De Man

Wanneer het Plan De Man verwezenlijkt werd zouden we het volgende beeld hebben:

1 Het wezen van de Staat zal niet veranderen. De Staat van de burgerlijke heerschappij zou blijven. De koning blijft op zijn plaats. Het leger, de politie, de gendarmerie blijven zoals ze zijn, onder de orders van dezelfde officieren. De arbeiders en boeren blijven ongewapend.

2 De productiemiddelen blijven het eigendom van de kapitalisten. Voor wat de “private” sector betreft zegt het Plan duidelijk: “Al de takken van de volkshuishouding, die in de vorige hoofdstukken niet werden besproken (het is te zeggen, de geld- en de nijverheidsinstellingen, die grondstoffen voortbrengen) vormen de particuliere sector der volkshuishouding.é

In deze sector zal er geen wijziging aan het eigendomstelsel gebracht worden.

Voor wat betreft de “genationaliseerde sector” blijven de productiemiddelen, in feite, ook ter beschikking van de kapitalisten, gezien de Staat zich bepaalt bij het aankopen van het aantal aandelen, die hem een “overwegende invloed” geven in de “genationaliseerde” ondernemingen en daar die Staat, die deze invloed moet uitoefenen, de oude bureaucratische Staat van de burgerij blijft.

3 Men zal aan de fortuinen van de heersende klassen niet raken.

Indien men in de redevoeringen spreekt over de “onteigening van de onteigenaars”, dan is het louter demagogie. Het plan zegt tekstueel: of verkoop van de titels “naar goeddunken”, het is te zeggen vrijwillig, of “onteigening” in de burgerlijke zin, het is te zeggen, vaststelling van het bedrag van aankoop van de titels door een staatscommissie.

Halen wij een artikel aan van De Man, verschenen in Le Peuple van 21-3-1934:

“Ik zal zelfs te bewijzen hebben, dat voor het lukken van het plan, het van belang is de overdrachten van de eigendom, welke zouden kunnen nodig zijn tot de uitoefening van het bereikte gezag voor de bestuurde economie, tot hun strikt minimum te herleiden. Te dien opzichte zou de beste oplossing deze zijn, welke het Financie Commissariaat en de Kredietsinstelling zouden toelaten de “overwegende invloed”, die het plan vereist, uit te oefenen, zonder dat het zelf zou nodig zijn de eigendomsaandelen aan te kopen of, erger nog, hun bezitters te onteigenen”.

Niet enkel zal men de fortuinen van de grootte kapitalisten niet aanraken, maar dezen zullen zelfs voorzeker de beste zaken maken door hun aandelen aan de Staat te verkopen.

Laat ons eens een ogenblik veronderstellen hoe praktisch het aankopen van aandelen zou geschieden. In geval de kapitalisten er niet zouden in gelukken de prijs, die zij “goedschiks” vragen, te ontvangen, zou een Staatscommissie de aankoopprijs vaststellen. Wie zullen de leden van deze commissie zijn? Voorzeker de arbeiders uit de werkhuizen niet, maar de hoge ambtenaren van de Staat, hooggeplaatste rechters, misschien een vertegenwoordiger van de vakbonden. In hun meerderheid zullen het mensen zijn, die volgens hun klassentoestand, hun opvoeding en hun “verbindingen”, volledig aan de zijde van de burgerij staan. Wij spreken niet van de rechtstreekse omkoperij, niettegenstaande zij zich onvermijdelijk in de praktijk zal voordoen. Het voordeel zou, zoals altijd, aan de zijde van de kapitalisten zijn, wanneer een kapitalist met de Staat zaken doet.

Het voorbeeld van de Belgische kolennijverheid, die in verre na de grootste der nijverheden is dewelke moet “genationaliseerd” worden, toont ons de uitgebreidheid van de op spel staande kapitalen.[6]

Winsten in miljoenen frankenWinst in verhouding met de nominale waardeKoers der acties van de koolmijnen in juli
192819311.3157
192916210.3187
193034614.6116
19311186.294
193263.251

Wij zien dat niettegenstaande de sterke loonsvermindering, waarop wij nog terugkomen, de winsten van de Belgische koolnijverheid geweldig gedaald zijn ten gevolge van de mededinging van de Engelse en Duitse kolen en van de grootte staking van de Borinage. De val van de koers der acties is er het gevolg van. Het in de Belgische nijverheid geplaatste kapitaal bedraagt eind december 1932, 2.514 miljoen franken.[7]

Deze som bedraagt 691 miljoen in obligaties met vaste intrest en 1.822 miljoen in acties.

Om de “overwegende invloed” te winnen moet de Staat 900 miljoen acties aankopen.

De commissie zal zich voor het volgende vraagstuk bevinden: zullen de titels aangekocht worden aan de koers van 187, van 116 of van 51? Indien de aankoop geschiedt aan de prijs van 51, dan zal de Staat een som van 459 miljoen franken aan de kolenbarons betalen. Indien de aankoop geschiedt aan de prijs van 187, dan zal de Staat een som van 1.683 miljoen frank aan de kolenbarons betalen, voor een nominaal kapitaal van 900 miljoen acties. Een verhoging of een daling van 1 % vertegenwoordigt 9 miljoen voor de kapitalisten. Men kan gemakkelijk begrijpen dat de kapitalisten al hun geleerden en economisten zullen mobiliseren (herinneren wij er aan dat De Man er een van is), om te bewijzen dat de koers niet 51 maar 187 is, dat elk lid van de commissie miljoenen franken kan trekken, wanneer hij zo gedienstig wil zijn van aan de eisen der kolenbarons te voldoen op het ogenblik dat de prijs van de aankoop zal vastgesteld worden. En waar is de ambtenaar die zou kunnen weerstaan aan een geschenk welke het totale salaris van zijn ganse loopbaan overtreft? Men zal er weinige vinden. Hetgeen gezegd is voor de koolmijnen, is ook waar voor de banken en voor al de andere ondernemingen, waarvan de aandelen door de Staat zouden aangekocht worden.

En wie zal het belang van de Staat tegen de druk van de kapitalisten verdedigen? Mijnheer De Man, de toekomstige “Financie Commissaris”, de regelmatige en wel betaalde medewerker van de “Nationale Bank” die zelf door duizenden banden aan de kolenkapitalisten gebonden is? Of de leiders van de coöperatieven, bestuurd naar de zuivere kapitalistische princiepes?[8] Of de leiders van de “Bank van de Arbeid”, die uitgestrekte belangen heeft in de kapitalistische uitbuiting van de Congo en die verleden jaar reeds een bijgevoegd krediet van 82 miljoen frank aangevraagd en bekomen had van het Nationale verbond van nijverheid en handel?

Het is duidelijk dat de “nationalisatie”, het is te zeggen, de deelname van de Staat in de kapitalistische ondernemingen, in deze voorwaarden niet de onteigening, maar wel een uitstekende zaak voor de kapitalisten zou worden.

Het is altijd zo, wanneer gelijk welke burgerlijke Staat titels van een private maatschappij aankoopt. Enkel een revolutionaire Staat, enkel de gewapende arbeiders en boerenmacht, welke het oude apparaat van de burgerlijke Staat vernietigt en dat van de werkenden in de plaats stelt, die de hoge ambtenaren van de oude Staat verjaagt en zonder vergoeding de grootte ondernemingen onteigent, kan de ware nationalisatie in het belang van de arbeiders verwezenlijken. Hetgeen De Man en de leiders van BWP voorstellen kan slechts — indien zulks zich ooit verwezenlijkt — een “nationalisatie” in het belang van de grootburgerij zijn.

4 De verdeling der inkomsten zal niet veranderen.

In de artikels en redevoeringen ten voordele van het plan, vinden wij dikwijls de volgende gedachte:

In de crisisperiode bestaat er geen kans er in te gelukken de verdeling van de inkomsten te veranderen in het voordeel van de arbeiders door loonsstrijd of stakingen. Het is daarom dat de strijd dient aangevangen te worden om de structuur van het kapitalisme te veranderen in de zin van het plan.

Deze gedachte is volledig vals, wanneer men zich op het arbeidersstandpunt plaatst. Wat kan het de arbeider schelen of de titels van de onderneming, waar hij werkt verdeeld zijn, in deze of gene verhouding tussen het privaatkapitaal, de “Société Générale” en de burgerlijke Staat? Zolang hij een uitgebuite proletariër is, bekommert hij zich slechts om het loon dat hij voor zijn wroeten krijgt. Hij bekommert zich niet om de “structuur van de economie”, — zolang de productiemiddelen en de waren de kapitalist toebehoren — maar bekommert zich slechts om de verdeling van de opbrengst van zijn arbeid tussen hem en de kapitalist. Een verbetering van zijn werkvoorwaarden, een verhoging van zijn loon, ziedaar wat in eerste plaats de arbeider verwacht van de verwezenlijking van het “groot” Plan. Maar het is vergeefs, in het groot aantal artikels en redevoeringen over het Plan, naar een klaar vooruitzicht voor 10 of 20 % loonsverhoging in de genationaliseerde industrieën te zoeken.” Zij krioelen van schone zinsneden, maar nergens vinden wij er een klare belofte dat de verminderde lonen — bijvoorbeeld door de kolenbarons gedurende de crisis — als gevolg van de “nationalisatie van de koolnijverheid”, zullen verhoogd worden.

En nochtans, dit vraagstuk is veel belangrijker voor de Belgische arbeider dan alle zinsneden, van alle concrete inhoud ontbloot, over de “uitbreiding van de inlandse markt”, over de “wassende economische bloei”, over de “voorkomingsmaatregelen tegen de crisis”.

Want vóór de crisis reeds, was de toestand van de Vlaamse en Waalse arbeiders slechter dan deze van de proleten van gelijk welk ander naburig land. Als bewijs geven wij de statistieken van het Internationaal Arbeidsbureau van Genève dat voorzeker, niet van partijdigheid ten voordele van onze stelling verdacht kan worden:

Indexnummers van het betrekkelijk peil van de verschillende steden, berekend volgens de prijs der eetwaren:[9]
(Londen als basis, juli 1923 = 100)

1928
januari
1929
januari
Berlijn6877
Brussel4752
Londen103105
Parijs6159
Philadelphia194206

Deze cijfers zijn natuurlijk slechts benaderend, maar zij bewijzen in grootte trekken dat de Belgische arbeiders met hun lonen slechts het vierde aan levensmiddelen kunnen kopen van hetgene de Amerikaanse arbeiders, minder dan de helft van wat de Engelse arbeiders, de helft van wat de Duitse arbeiders, en 15 à 25 % minder dan de Franse arbeiders konden kopen.

Gedurende de crisis is het Belgische kapitaal voortgegaan de lonen van de arbeiders onmeedogend te verminderen.

Het “Internationaal Arbeidsbureau” geeft de volgende cijfers:

Gebruikelijk of minimabedrag van de uurlonen voor de volwassen arbeiders”.[10]

MachinebouwBouwHoutnijverheid
JuniDraaierHandwerkerSchrijnw. HulpmetserMeubelm.Pol.
19306.25-7.504.50-4.757.50-7.755.75-6.007.057.25
19315.80-6.904.20-4.456.754.756.756.75
19325.40-6.453.90-4.206.004.256.306.30
19335.40-6.453.90-4.205.504,-5.855.85

De loonsvermindering gedurende de crisis is van 15 tot 33 %. Diegenen die aan de objectieve waarde van de door het “Internationaal Arbeidsbureau” geleverde cijfers twijfelen, nemen de getuigenis van een zuivere kapitalistische bron. In het jaarlijks verslag van de “Nationale Bank van België” vindt men het volgende uittreksel omtrent de loonsvermindering in de koolmijnen[11]):

“Wanneer de crisis kwam, moesten de koolmijnen zich bepalen bij het gedeeltelijk terugnemen van deze schommeling. De 6e juli 1930 namen zij de 6 % extraconventionele loonsverhoging, die zij op 4 oogst 1929 toegestaan hadden, terug en op 5 oktober 1930, namen zij de 4 % schommeling, toegestaan op 20 oktober 1929 terug. Maar zij herzagen het contractueel loon slechts op 1 januari 1931. Tot 11 juni 1931, bedroegen de contractuele loonsverminderingen ten getallen van 5,25 %, bij dewelke de 10 % schommelingen dienen gevoegd te worden, om zich rekenschap te kunnen geven van de weerslag van deze verminderingen op de mijnbevolking... na de laatste conventionele vermindering van 5 % op de datum van 19 juni 1932...”

De loonsverminderingen van de mijnwerkers samentellende in de tekst die wij komen aan te halen, bedraagt het totaal van de loonsverminderingen gedurende de crisis 40 %. De levensduurte is, volgens de officiële cijfers, tussen 1929 en 1933, (basis 1921, 100) van 220 op 182 punten gedaald. Dat beduidt een vermindering van 17 %. Volgens de berekeningen van de kapitalisten zelf kunnen de Belgische arbeiders, die een volle week werken, met hun lonen 28 % minder brood, vlees, schoenen en kleding kopen dan vier jaar terug. Bij dit voegt zich nog de werkloosheid voor een geweldig aantal mijnwerkers.[12]

De “nationalisatie” van de mijnnijverheid, indien ze de mijnwerkers aanbelangen moet, moet dus een verhoging van de gedurende de crisis gedaalde lonen brengen. Maar tevergeefs zoeken wij in het plan en in de artikels naar een klaar woord over het vraagstuk van de lonen.

Wij stellen dus de vraag aan De Man, Vandervelde en ook aan de “linkse” Spaak, liefhebber van het Plan: Zullen de gedurende de crisisjaren verlaagde lonen, door de nationalisatie van de mijnnijverheid verhoogd worden?

Ja of neen?

Of zal de nationalisatie enkel aan de kolenbarons toelaten een gedeelte van hun titels aan een hoge prijs aan de Staat te verkopen en een bijzonder goede zaak te maken?

De Man en de verdedigers van het Plan onderlijnen bestendig dat het geen verandering in de verdeling van de inkomsten is die voorzien is, maar een “structuurverandering”. Dit bewijst duidelijk dat de huidige verdeling van de inkomsten, die buitengewone grootte inkomsten aan een kleine groep van kapitalisten verzekert en de arbeiders tot de ellende veroordeelt, niet door de nationalisatie veranderd zal worden.

Het is misschien nuttig enige cijfers te geven omtrent de verdeling van de inkomsten in België, genomen uit een studie van F. Baudhuin, leraar aan de Hogeschool van Leuven.

In 1928 (er bestaan geen latere gegevens) waren de jaarlijkse inkomsten:

van min dan 10.000 frankenvoor2.700.000belastingbetalers
tussen250.000 en 500.000 fr.1.800
500.000 en 1 miljoen 491
1 miljoen en 2.5 miljoen134
2.5 miljoen en 5 miljoen34
5 miljoen en 10 miljoen 4
voor meer dan 10 miljoen5

Professor F. Baudhuin, een katholiek, geeft de volgende cijfers voor wat de verdeling van het nationaal inkomen van vóór de oorlog betreft[13]:

Verworven fortuin27.0 %
Handelaars en landbouwers39.5 %
Arbeiderslonen33.5 %
––––––
100 %

Het deel van de Belgische arbeiders was lager dan dit van de arbeiders van gelijk welk andere nijverheidsland; het is zeker dat het gedurende de huidige erge economische crisis niet in het voordeel van de arbeiders veranderd is.

Deze verdeling van de inkomsten, waar de grootte arbeidersmassa de hongerdood steeds benadert, terwijl enige honderden mensen over een jaarlijks inkomen van meer dan een miljoen beschikken, zal onaangetast blijven na de verwezenlijking van het plan De Man.

Het plan voorziet formeel dat de “private sector” het grootste deel van de Belgische economie vervatten zal:

“In al de takken van de productie, die op kapitalistische grondslag georganiseerd zijn zonder over te gaan tot de categorie van de monopolies van krediet, drijfkracht of grondstoffen, welke in de vorige hoofdstukken besproken werd het huidige regime van vrije concurrentie, ontdaan van de belemmeringen van het monopolistisch kapitalisme, te handhaven.

“In deze sector moet men aan het stelsel van de vrije mededinging toelaten alles te geven wat het kan ten opzichte van de ontwikkeling van initiatief en uitvindingsgeest, en van het nastreven van een toegenomen voortbrengst en opbrengst.

Het bijzonderste schuilt in de laatste woorden: zij betekenen dat elke kapitalist van de “private sector”, die de negen tienden van de Belgische nijverheid omvat, (zonder van de landbouw te spreken), zoals tot heden toe al de middelen van vrije mededinging gebruiken mag in het navorsen van een “grotere opbrengst”. Dat betekent dat de kapitalisten van de textielnijverheid, de machinebouw, de scheikundige stoffen, enz., na de verwezenlijking van het plan, het recht hebben voor de “verhoging van de productiviteit” te werken zonder, door het draaien van de machines te versnellen en door de arbeiders te verplichten harder te werken, door de Staat belemmerd te worden. Zonder er door de Staat in belemmerd te worden, zullen zij het recht hebben de lonen der arbeiders verder te verminderen, ten einde een “hogere productie” te bekomen.

De Staat, als goede burgerlijke Staat, zal in de strijd tussen kapitaal en arbeid “onzijdig” blijven zoals te voren; hij zal zich in het spel van de vrije mededinging niet mengen, zolang de “levensbelangen van de maatschappij” niet bedreigd schijnen te zijn.

Indien, een zekere dag, door een grote staking de voeding van de grootte steden, het vervoer of de nationale verdediging bedreigd zouden zijn, dan zal de toekomstige “socialistische” voorzitter van de raad of de minister van economie — ook een “socialist” — van België, strijdbrekers mobiliseren en ze beschermen met de gewapende macht, zoals de Belgische burgerlijke ministers het tot hiertoe deden, of zoals MacDonald in Engeland en Severing in Duitsland zich gedroegen. Een in wezen burgerlijke Staat is verplicht, in het belang van de kapitalisten en tegen dat van de arbeiders te handelen. Het is van weinig belang of het “socialisten” zijn die de ministerzetels bekleden. Dit is door dik en dun bewezen door de ganse geschiedkundige ondervinding van het naoorlogs tijdperk. Het is ofwel de burgerij, ofwel het proletariaat, die de macht in de Staat heeft. Zolang de burgerij in bezit blijft van de productiemiddelen, zolang zij in bezit blijft van haar inkomsten en haar fortuin, is zij de heersende klasse, is de Staat haar Staat, de burgerlijke Staat, die noodzakelijkerwijze de arbeiders verdrukt, zelfs wanneer de “socialisten” aan het hoofd van de regering staan, het is te zeggen, functies van wilsuitvoerders van de kapitalistische klasse uitoefenen.

Wij zijn dus tot de vaststelling gekomen: in de “privaat sector” blijft de verdeling van de inkomsten onveranderd. Indien, nochtans, het plan als een soort verontschuldiging aanduidt, dat: “Deze particuliere volkshuishouding toch een geleide of bestuurde volkshuishouding zijn zal, omdat zij, ten zelfde titel als de genationaliseerde sector, door de algemene richtlijnen in hoofdstuk VI aangeduid, gedwongen is”, dat zijn enkel holle zinnen, van alle concrete inhoud ontbloot. Het is hetgeen wat wij verder zullen bewijzen.

Te meer daar het plan geen vermindering, noch van de inkomsten, noch van het fortuin van de kapitalisten, waarvan de inkomsten uit de “genationaliseerde” sector komen, na zich zal slepen. De Staat zal zich een deel van hun aandelen aan hoge prijzen aanschaffen. Zij zullen dus als kapitalisten, wanneer het hun belieft, hun kapitalen in de “private” sector kunnen plaatsen. Zij kunnen staatsobligaties aankopen, zij kunnen hun geld plaatsen in Belgische ondernemingen in het buitenland of in vreemde ondernemingen in België[14], of ze doen bloeien door het uitbuiten van de negers in Congo, net zoals de Belgische “socialistische” kapitalisten het doen. De “nationalisatie” zal hen geen centiem armer maken, noch in fortuin, noch in inkomen. Zij zal hem veeleer verrijken.

5 De anarchie van de kapitalistische productie blijft onveranderbaar, gezien gans de Belgische economie kapitalistisch blijft; gezien de negen tienden van de nijverheid onder het regime van vrije mededinging blijft; gezien meer dan 50 % van de productie van Belgische waren zullen uitgevoerd worden en op de wereldmarkt moeten stand houden tegen de mededinging van de waren van andere kapitalistische landen; gezien meer dan 50 % van verbruikswaren uit de vreemden zullen ingevoerd worden. Daaruit vloeit als onvermijdelijk gevolg: algemene chronische crisis, periodische economische crisissen, massieve werkloosheid.

Het is waar dat De Man, in zijn redevoering op het congres, de stoutheid had een kapitalisme zonder crisis te beloven:

“Het doel is een economisch regime te scheppen, welke de oorzaken van de crisis, en in eerste plaats, het onderverbruik afschaft.”

Ofwel heeft dit geen zin, ofwel is het bewuste demagogie.

Het kapitalisme, of het geheel of gedeeltelijk op de vrije mededinging gesteund is, of het geheel privaat of met bestandsdelen van het staatskapitalisme gesteund wordt, leidt noodzakelijkerwijze tot periodieke crisissen. Dit is theoretisch door Marx, praktisch door gans de geschiedenis van het kapitalisme in al de landen van de wereld bewezen; de “nationalisatie” van het krediet en van de monopolies van de grondstoffen in het raam van de burgerlijke Staat zullen daar niets aan veranderen. En het “onderverbruik” kan niet ophouden, gezien de arbeidersklasse verder slechts een gedeelte van de waarde, die zij produceert, als salaris zal ontvangen, terwijl het andere deel van kapitalisten zal blijven onder de vorm van meerwaarde en dienen zal tot vermeerdering van hun kapitaal. Er bestaat geen kapitalisme zonder “onderverbruik”, zonder beperking van een minimum inkomsten van de arbeiders, bepaald door de winsten van de kapitalisten.

Samengevat:
De toepassing van het Plan zal de economische en sociale verhoudingen in België onveranderd behouden.

Bijzonder:
De Staat blijft altijd hoofdzakelijk de oude burgerlijke Staat, die in de strijd tussen kapitaal en arbeid, tussen de burgerij en het proletariaat noodzakelijkerwijze en onvermijdelijk de belangen van het kapitaal, deze van de burgerij tegen die van het proletariaat zal verdedigen.

De productiemiddelen blijven in het bezit van de burgerij.

De verdeling van de fortuinen blijft dezelfde. De miljonairs blijven miljonairs, de armen blijven arm.

De verdeling van de inkomsten blijft dezelfde. De arbeiders zullen juist genoeg winnen om niet van honger om te komen. De grootkapitalisten zullen verder, goed of slecht jaar, miljoenen opstrijken.

De productiewijze blijft kapitalistisch met periodieke crisissen van overproductie, met bestendig “onderverbruik” van de arbeidersmassa’s, met de crisissen en de massawerkloosheid, met al de ellende welke de kapitalistische productiewijze het proletariaat opdringt.

Ziedaar het werkelijke beeld van de Belgische economie in de veronderstelling dat het plan De Man verwezenlijkt wordt.

In wiens belang zal de economie “bestuurd” worden?

De verdedigers van het Plan zullen waarschijnlijk, zoals De Man in de hierboven opgegeven zin, antwoorden: het is van weinig belang wat zal genationaliseerd worden en in welke verhoudingen, wat van belang is, dat is, dat de economie niet meer “bestuurd” wordt in het belang van het gemonopoliseerd kapitalisme, maar in het belang van de arbeiders.

Gans de ondervinding van de naoorlogse periode evenals al de socialistische regeringen van Duitsland, Oostenrijk, Engeland en de Scandinavische landen bewijzen dat het absoluut onmogelijk is in een burgerlijke Staat, met behulp van het apparaat van de burgerlijke macht, een politiek tegen de grootburgerij te voeren, in het belang van de arbeiders, zelfs wanneer de socialistische ministers met de beste voornemens zouden bezield zijn (hetgeen niet altijd het geval is).

Maar, voor wat het plan De Man betreft, is het gemakkelijk aan te tonen dat de politiek die het voorziet soms in woorden, nooit in daden, zich tegen de grootburgerij stelt. Hetgeen men de arbeiders belooft is zeer weinig en zeer nevelachtig, hetgeen aan de kapitalisten beloofd wordt is veel en zeer klaar!

Wat belooft het Plan aan de arbeiders?

Een politiek van de arbeid strekkende tot verkorting van de arbeidsduur en tot de normalisatie der lonen door de vestiging van een wettelijk contractueel regime van de arbeid: erkenning van de vakbonden, paritaire commissies, collectieve arbeidsverdragen, loonminimum.”

Iedereen kan met eigen ogen lezen: het plan belooft geen enkele loonsverhoging, maar enkel een “normalisatie” en minimumsalarissen. Dat betekent: de huidige uiterst lage lonen, zullen als “normaal” beschouwd en als minimumloon vastgelegd worden. Indien het anders ware, dan had het plan eenvoudig gezegd: “Loonsverhoging”. Deze beslissende formule voor het proletariaat, zoeken wij tevergeefs in het Plan. En in de burgerlijke Staat hebben de minimumlonen steeds de strekking maximumlonen te worden. Het beste bewijs is geleverd door de Verenigde Staten waar Roosevelt, welke in het geheel geen socialist is (niettegenstaande dat zekeren er een erelid van de Socialistische Internationale van gemaakt hebben), ook het stelsel van algemene minimumlonen ingevoerd heeft.

Nochtans heeft men gemeend de arbeiders de hoop te moeten geven op een verbetering van hun toestand; zonder dat, men gevaar liep de arbeiders voor de verwezenlijking van het Plan niet te kunnen inspannen. Het is daarom, dat men er het volgende, inderdaad nogal duistere, punt inlaste.

“Een geldpolitiek die, terwijl zij de voordelen handhaaft welke België geniet vanwege de aanzienlijkheid van zijn goudvoorraad en de stabiliteit van zijn valuta, toelaat de koopkracht van de verschillende categorieën van arbeidsinkomen te verhogen”. Verduiveld! Wat wil dit zeggen? Hoe wil men er toe komen een “geldpolitiek” te voeren die tot het verhogen van de koopkracht van de lonen leidt, terwijl men de stabiliteit van de Belgische wissel behoudt en de lonen niet verhoogt? Wil men doen geloven dat de prijzen zullen verlaagd worden door een kunstmatige vermindering van de omloop van de bankbiljetten? De Belgische burgerij zal er nooit in toestemmen. Gedurende de crisis was de strijd juist tegen iedere plotselinge daling van de prijzen de grote bezorgdheid van de bourgeoisie in alle landen. En het is om die reden dat, bijna in alle landen, in de Verenigde Staten, in Engeland, in Japan, in de Scandinavische landen, enz. men tot de inflatie is overgegaan, om de prijzen in de hoogte te drijven.

Hoe zou een burgerlijke regering in België, zelfs wanneer zij in haar meerderheid uit “socialisten” zou bestaan, een andere politiek kunnen voeren? Indien ooit zo een betrachting geschiedde, zou de burgerij onmiddellijk het grootste gedeelte van haar kapitalen naar het buitenland overbrengen; de vrijheid van de internationale omloop van het kapitaal is uitdrukkelijk voorzien in het Plan, zoals men het in het voorgaande gedeelte gezien heeft; door de aanhalingen die we gegeven hebben, zou de balans van de Belgische rekeningen passief worden, en de inflatie onvermijdelijk maken. Een verhoging van de koopkracht van de lonen door een “geldpolitiek” is onverwezenlijkbaar. De strekking in België gaat insgelijks naar de inflatie, naar een waardevermindering van de Belga. En De Man zelf duidde in verschillende artikels de noodzakelijkheid aan van een verhoging van de geldomloop, het is te zeggen, de inflatie. Eindelijk vinden we in het plan een voorwaardelijke belofte omtrent het inrichten van algemene sociale verzekeringen. Ziehier de volzin in kwestie:

“Een fiscale politiek, die partij zal trekken uit de begrotingsmeerwaarden, om een volledig stelsel van sociale verzekeringen te organiseren, gegrondvest op voldoende bijdragen van de betrokkenen en van hun werkgevers en die het deel van het nationaal inkomen, dat rechtstreeks naar het verbruik gaat, zal vermeerderen.” (!)

Dus, men hoopt dat de economische heropleving budgettaire meerwaarden zal bepalen , een sociale verzekering zal alsdan georganiseerd worden. Wanneer zal dit gebeuren? Het spreekt vanzelf, dat niets minder zeker is, gezien het voortduren van de crisis. Anderzijds is het vals te beweren, dat de sociale verzekering eenvoudig een verhoging betekent van het deel van het nationaal inkomen, dat naar het rechtstreeks verbruik gaat.

Denken we een ogenblik na:

Indien de onkosten van de verzekering voor de helft door de arbeiders en voor de helft door de patroons gedragen worden, is het eerstens klaar dat in een helft van de betaalde renten en salarissen, men aan de arbeiders terugschenkt datgene men van hun lonen afgehouden heeft. (Zelfs dat niet, gezien men belangrijke reservefondsen moet vormen.) Voor deze helft, is er slechts een overdracht, maar niet een verhoging van de verbruikskracht. Voor hetgeen de andere helft betreft, zou zij kunnen dienen tot verhoging van het verbruik van de arbeiders, maar op een voorwaarde, dat de patroons de bijdragen voor de sociale verzekeringen heffen op hun winsten en hen niet bij “toeval” doen terugvallen op de arbeiders door hun lonen te verminderen. Maar dit kan slechts bekomen worden door de rechtstreekse economische strijd van de arbeiders.

Men ziet: het plan belooft niet en bevat geen enkele loonsverhoging; het bepaalt zich tot vage, onverwezenlijkbare en verwijderde beloften. Het is alles wat deze eigenaardige “bestuurde” economie aan de arbeiders geven moet.

Om de wens van de arbeiders (maar ook deze van een groot deel van de burgerij die haar waren aan de Sovjet-Unie wil verkopen) te voldoen, is de “herkenning” van de Sovjet-Unie in aanmerking genomen. Nadat al de grote machten van de twee zijden van de oceaan de Sovjet-Unie erkend hebben, mag ook België, ten minste in het Plan, eraan denken. Vandervelde, minister van Buitenlandse Zaken, weigerde het halsstarrig, onder voorwendsel van zijn sympathieën voor... Georgië.

De beloften, die aan de burgerij gedaan worden, zijn veel klaarder, veel concreter. Het plan belooft: a) De stabilisatie van de winst:

“Een prijzenpolitiek, die de beteugeling van de monopolistische afpersingen en van de op de goederen betrokken speculatieve manoeuvres zal organiseren, en zal strekken tot de stabilisatie van de landbouw-, nijverheids- en handelswinsten.”

Het belangrijkste van dit punt ligt in de onderlijnde woorden:

De stabilisatie van de winsten van het privaat kapitaal door een prijzenpolitiek van de Staat. En om dit door de arbeiders te doen slikken verzekert men hen dat de stabilisatie van de winsten niet op de rug van de arbeiders, maar op die van monopolie kapitalisten zal geschieden. Dit is zuivere woordenkramerij. De winsten van de kapitalisten komen voort van de uitbuiting van de arbeiders en kunnen geen andere bron hebben. Indien de stabilisatie van de winsten van de kapitalisten moet voortkomen van de economische politiek van het plan, dan betekent dit het behouden van de huidige graad van uitbuiting van het Belgisch proletariaat; anders niets!

b) Vermindering van de belastingen van de bourgeoisie:

“Een fiscale politiek, die partij zal trekken uit de begrotingsmeerwaarden, opgeleverd door de herneming van de economische bedrijvigheid om in het bijzonder de heffingsvoet der fiscale lasten, rechtstreeks drukkende op de voortbrengst en de handel, te verminderen”.

Ziedaar wat klaar en zonder dubbelzinnigheid is.

Voor de burgerij: stabilisatie van de winsten en vermindering van de belastingen. Voor het proletariaat: geen loonsverhogingen, maar vage beloften, “vooruitzichten” voor een verre toekomst! Het is de hoofdzakelijke inhoud van de ontworpen “richting van de economie”.[15]

De arbeiders die het plan kennen door de artikels van Le Peuple en door de redevoeringen van de leiders in de vergaderingen, zullen misschien een beetje verwonderd zijn over onze verklaringen! Wat heeft men hen al niet beloofd in geval de BWP aan de regering zou komen en het Plan De Man zou verwezenlijken! Gedaan met de crisis, heropbloei van de nijverheid, uitschakeling van alle crisissen in de toekomst, geen werkloosheid meer, dalen van de levensduurte, loonsverhogingen, onteigeningen van de kapitalisten, trapsgewijs en vredelievende verwezenlijking van het socialisme. Maar dat alles heeft niet de minste basis in het Plan zelve.

Zien we, steunende op uittreksels, hoe de leiders van de BWP het Plan uitleggen, wanneer ze voor een arbeiderspubliek spreken. De Man, voor de Landelijke Raad van de BWP, legt het doel van het plan uit:

“...socialisatie van de grootte productiemiddelen... als integrale verwezenlijking van een economisch regime gesteund op de noodwendigheden van de verbruikers, in plaats van gesteund te zijn op de winsten van een minderheid.”

Wat klinkt het schoon! Nochtans, heeft ons de ontleding van de tekst zelve van het plan aangetoond, dat de Belgische economie zowel voor als na het plan een kapitalistische economie zijn zal, en ze verder op de “winsten van een minderheid”, en niet op “de noodwendigheden van de verbruikers” zal gegrondvest zijn.

In dezelfde rede verklaart De Man dat de verwezenlijking van het Plan:

Aan de bevolking een ernstig verhoogd levenspeil moet verzekeren.”

Deze vage en algemene belofte is ook in het Plan zelf ingeschreven, plan waarvan het economische deel als volgt eindigt:

“Het Bureau voor Maatschappelijk Onderzoek zal de mogelijkheid onderzoeken om deze verwezenlijkingen te oriënteren op een vijfjaarlijks plan, dat een vermeerdering van het verbruiksvermogen van ten minste 50 % in drie en 100 % op het einde van het vijfde jaar op de binnenlandse markt meebrengt.”

Die alinea is slechts een voorbedachte en onbeschaamde letterdieverij van de planmatige Sovjeteconomie. Wij vragen aan al de arbeiders, die nadenken willen: Hoe kan men het binnenlands verbruik met 100 % verhogen, wanneer — zoals wij het bewezen hebben — de lonen van de arbeiders niet verhoogd, maar enkele “genormaliseerd” worden op de basis van hun huidig peil?

Het is waar dat de kort gerokte jezuïeten, die de opstellers van het Plan zijn, zich zouden kunnen verdedigen door te zeggen: laat ons een vaste belofte van de verhoging van het verbruik geven. Wij zeggen enkel dat men de mogelijkheid op de oriëntering naar deze verwezenlijkingen moet instuderen, met het oog... enz. Dat de arbeiders over die uitvlucht nadenken!

Mertens verklaarde op het congres:

“Het Plan De Man tracht niet enkel de werkloosheid te doen verdwijnen, maar tracht ook werk aan de jongeren te geven bij het verlaten van de school.”

“Door het Plan van de Arbeid zullen wij trachten de stoffelijke en morele ellende, welke op onze jeugd weegt, te doen verdwijnen.”

De ontleding van het Plan toont dat zijn verwezenlijking niets veranderen zal of absoluut niets veranderen kan aan de huidge werkloosheid.

Wij zouden nog een groot getal uittreksels in de zelfde zin kunnen aanhalen. Maar die enige voorbeelden volstaan om te bewijzen hoe het Plan uitgelegd, verklaard en voorgesteld aan de arbeiders, verschilt met zijn werkelijke, concrete inhoud, bestemd voor de burgerij, die zonder uitleg lezen en begrijpen kan.

Van waar komt het verschil tussen de tekst van het Plan en de artikels en redevoeringen over het Plan?

Ziehier de rede:

Het Plan is een belangrijk document: Het vertegenwoordigt het platform van de BWP voor een gebeurlijke coalitieregering met een of meer burgerlijke partijen of groepen. Het is daarom dat alles zodanig moet geformuleerd worden, opdat de bourgeoisie het als platform voor een coalitieregering aannemen kan.

Hetgeen de leiders der BWP beloven of voorspiegelen in hun redevoeringen en artikels voor de arbeiders, gaat hen zelve slechts aan. De Belgische burgerij begrijpt zeer goed dat, hoe meer de arbeiders in het Plan De Man geloven als een vredelievende uitweg uit de crisis, als een etappe, die tot het “socialisme” leidt, des te minder zij genaakbaar zijn voor de communistische gedachten, des te minder zij zich tegen hun leiders zullen stellen, des te minder zij de BWP zullen verlaten, des te minder zij tot de revolutionaire strijdmiddelen, vooropgesteld door de Communistische Partij, zullen overgaan. Hier versmelten zich de belangen van de leiders van de BWP en van de Belgische burgerij. De Belgische burgerij vindt er dan ook geen graten in, dat de leiders van de BWP het plan met schone en “revolutionaire” woorden uitleggen. De houding ingenomen door het Plan op twee, van hoofdbelang zijnde vraagstukken, de koloniale kwestie en die van de oorlog, bevestigen de werkelijke natuur van het plan, platform van een coalitieregering.

Iedereen kent de afgrijselijke uitbuiting, waaraan de negers in Belgisch Congo onderworpen zijn. Het plan bevat geen enkel woord over het lot van 9 miljoen negers van Belgisch Congo. Men heeft ditmaal zelfs vergeten er de schijnheilige zinnen te herhalen over de menselijke en opvoedende “hervormingen” voor de wilden, welke ze afgedrukt vinden in andere teksten van de IIe Internationale en in enige parlementaire verklaringen. Men vindt er slechts een laconische zin, van zeer groot belang voor de Belgische burgerij:

“De innige inschakeling van Congo in de nieuwe huishouding.”

Men zal de koloniale superwinsten van de Belgische bourgeoisie niet aanraken.

In het Plan is er geen woord over het vraagstuk van de oorlog, aan hetwelke het nochtans moeilijk is een actueel karakter te weigeren. Maar in zijn congresrede belooft De Man aan de burgerij, dat de BWP de arbeiders zal mobiliseren voor de verdediging van het Belgisch imperialisme door een coalitieregering gevormd op de basis van het Plan.

“Het vraagstuk van de nationale verdediging kan niet hetzelfde zijn in een monopolistische Staat als in een Staat met overgangsvorm naar het socialisme.”

Dat wil zeggen dat de nieuwe “Staat met overgangsvorm” eist dat de arbeiders in een nieuwe wereldoorlog op de slagvelden als nog betere patriotten sneuvelen, dan in de eerste wereldoorlog, ten voordele van het kapitalisme.[16]

De arbeiders die nog in het Plan een middel zien om het socialisme te verwezenlijken moeten zich de vraag stellen:

Indien de verwezenlijking van het Plan werkelijk in het kapitalisme een bres kon schieten, een overgangstadium kon worden op de weg naar het socialisme, waarom dan mobiliseert de burgerij al haar krachten niet tegen het Plan? Waarom ziet men geen verwoede vijandschap, maar wel eerder een welwillende houding vanwege de burgerij tegen het Plan?

Inderdaad, L. Delsinne stelt in Le Peuple van 1 december 1933 vast:

“Men heeft, in de laatste tijden, laten horen dat het Plan van onze vriend De Man in de financiële middens van de grootindustrie enige sympathie verworven heeft...”

Op zijn beurt komt A. Dewinne in zijn hoofdartikel in Le Peuple van 15 maart 1934 tot de bestatiging:

“Een correspondent van de Nieuwe Courant (het gaat hier om een groot Hollands financieel blad De Nieuwe Roterdamsche Courant) is verplicht te herkennen dat “het plan zeer aanneembaar is voor al de katholieke solidaristen, die de pauselijke encyclieken ernstig opnemen.”!!

Het plan: een groot anticommunistisch manoeuvre

Het werkelijke doel van al het kabaal, dat men rond het Plan maakt, is niet eens voor zijn verwezenlijking (niettegenstaande de leiders van de BWP graag met behulp van het plan aan de regering zouden geraken), maar om de groeiende misnoegdheid van de arbeiders te smoren en om de massa’s van de revolutionaire weg, dewelke zij trachten in te slaan, af te wenden.

Het gedacht van een werkelijke proletarische revolutie vervult de leiders van de BWP die, door de Bank van de Arbeid, door de grootte coöperatieve ondernemingen, door hun verleden van minister en door de hoop het terug te worden, eng aan de burgerij verbonden zijn, met afschuw. Het is hetgeen duidelijk uit al de uiteenzettingen van de leiders van de BWP blijkt.

Het Plan is niets, de actie voor het Plan is alles”, zegt De Man openlijk in zijn rede op het congres.[17] De angst van de radicalisatie van de massa’s, bijzonderlijk van de werklozen, en de schrik van de communisten straalt in de redevoeringen, in al de artikels van Hendrik De Man en van zijn collega’s door:

“Wij zijn met het gevaar bedreigd, dat zich onder de georganiseerde arbeidersklasse, een sociale laag vormt, waarvan de belangen niet dezelfde zijn als deze van de arbeiders, die nog het geluk hebben regelmatig te werken...

Er zijn verschijnselen van ontmoediging, gelijkende op deze die in Duitsland de werklozen eerst naar het communisme, dan naar het nationaalsocialisme gevoerd hebben...

De communisten zijn klein in getal. Maar zij hebben onder hen actieve elementen, die bekwaam zijn veel kwaad te doen...”

Het doel en de politieke zin van het Plan De Man, is een dam tegen de “vernielende” gedachten op te werpen en tijd te winnen tot het ogenblik, dat de economische crisis voorbij zal zijn (zoals zij het hopen), tot de terugkomst van de normale tijden, tot het ogenblik dat de revolutionaire gisting in de arbeidersklasse kalm zal geworden zijn.

Het opstellen van het plan en het samentrekken van de aandacht van het proletariaat op dit plan, dient tot dit doel.

Dit manoeuvre — men moet het bekennen — werd met een buitengewone handigheid ondernomen. De naoorlogse ondervinding heeft het proletariaat geleerd, dat de deelname van socialistische leiders aan burgerlijke regeringen in verschillende landen, niet tot het opbouwen van het socialisme, maar wel tot het fascisme gevoerd heeft. Weliswaar antwoorden de leiders van de BWP aan de arbeiders, dat de nederlaag van de socialistische leiders niet te wijten is aan de onmogelijkheid van een vredelievende en geleidelijke overgang naar het socialisme door deelname aan de regering; de oorzaak van deze nederlaag, zeggen zij heden, ligt in het feit, dat de socialisten het bewind genomen hebben of er aan deelnamen zonder over een vast plan te beschikken. Door het feit zelve, verklaren zij, dat wij van nu af het bewind nemen of de deelname aan het bewind verbinden aan het aanvaarden van ons Plan als regeringsprogramma, verzekeren wij de heropbouw van de structuur der economie” en de “opbouw van het socialisme” . Dit zeggende verduiken zij voor de ogen van de arbeiders, wel te verstaan, dat het Plan — zelfs wanneer het verwezenlijkt moest worden — niets aan de huidige staat van zaken veranderen zou.

Het proletariaat, ontevreden over de passiviteit met dewelke de reformistische vakbonden de opeenvolgende loonsverminderingen aanvaard hebben, is instinctmatig tot de strijd gestuwd, zoals de stakingen van de mijnwerkers van de Borinage en van de textielbewerkers van Verviers het bewijzen. De leiders van de BWP trachten de arbeiders te overtuigen dat de economische strijd in crisisperiode op voorhand tot de nederlaag veroordeeld zijn. Tegenover de economische strijd voor de onmiddellijke eisen stellen zij hetgeen ze noemen een “offensief” voor de verandering van de structuur van het kapitalisme, voor de verwezenlijking van het Plan.

De arbeiders moeten van de daadwerkelijke strijd tegen het kapitalisme afgeleid worden door een schijnstrijd voor het plan, waarvan de toepassing — wanneer zij plaats grijpt — geen enkel voordeel aan de arbeiders brengt.

Het ordewoord van eenheidsfront in de strijd tegen het kapitaal, voorgesteld door de Communistische Partij, laat de leiders van de BWP niet met rust. Om iets tegen het gedacht van eenheidsfront te stellen, dat meer en meer de brede socialistische arbeidersmassa’s wint, hebben zij iets gevonden: in plaats van “eenheidsfront”, zeggen zij “Arbeidsfront”, voor de verwezenlijking van het “Plan van de Arbeid”.

“Men moet een arbeidsfront scheppen”, schrijft De Man. “In deze voorwaarden (wanneer de ganse aandacht gevestigd is op het Plan) denk ik dat het vraagstuk van het eenheidsfront zich vanzelf oplossen zal.” (Redevoering van De Man op het congres.)

De strijd tegen het eenheidsfront is het leitmotief van het kabaal, dat men rond het plan maakt. Maar, niettegenstaande de kermisreclame en de overwinning bulletins, waarvan Le Peuple vol is, schijnt het meer en meer, dat de Belgische arbeiders zich niet gemakkelijk laten winnen tot een dergelijk “front van de arbeid”. Welk schoon “front van de arbeid” met de deelname van de katholieke bisschoppen, met de kapitalistische uitbuiters, gezworen vijanden van het proletariaat. Indien de kapitalisten en hun vaandeldragers zich bereid verklaren zogezegd voor de “zaak van het proletariaat te strijden”, dan is het met het doel de strijd te saboteren en te verraden. De arbeiders en de arme boeren zijn de natuurlijke verbondenen, die het eenheidsfront in de strijd tegen het kapitalisme moeten vormen; de bisschoppen, die leerstoelen in de burgerlijke hogescholen bezetten, de bankbestuurders, zelfs wanneer zij bij de BWP aangesloten of haar gekozenen in de wetgevende lichamen zijn, maken hoofdzakelijk deel uit van het vijandelijk front. De werkende klasse kan de overwinning niet behalen, wanneer zij klassevijanden in haar partij toelaat en hun besturende posten toevertrouwt.

In Rusland heeft het proletariaat de macht kunnen winnen, omdat het onmeedogend al de verraders, al de agenten van de vijand uit de rangen van haar partij verjoeg.

De werkende massa’s van gans de wereld — en België maakt geen uitzondering — zien in de Sovjet-Unie het te volgen voorbeeld. De leiders van de BWP, en De Man in het bijzonder, trekken er op hun manier de les uit. Zij geven aan hun Plan de schijn iets gemeens te hebben met het “zegepralend vijfjarenplan”, opgesteld en verwezenlijkt door de regering van de dictatuur van het proletariaat, van de Sovjet-Unie. Zoals in de USSR zijn er ook “commissariaten” en ook een “economische raad”. Men spreekt zelfs letterlijk van een “vijfjarenplan”. De Man heeft zelfs in zijn redevoering op het congres, de stoutmoedigheid zijn “gemengde economie” op dezelfde voet te stellen als de socialistische economie van de Sovjet-Unie.

“Wat kunnen zij (de communisten) tegenover het Plan stellen?

Dat we een gemengde economie voorbereiden? Wij kunnen hun antwoorden dat, door een gemengde economie te maken, wij beginnen in België, daar waar zij in Rusland geëindigd hebben(!).

De “wijsgeer” De Man neemt de arbeiders zienderogen voor onnozel, die men door zulke grove poetsen kan bedriegen. Is de fortuin van tsaar, van de grootgrondeigenaars, van de kapitalisten in Rusland zonder vergoeding onteigent geworden? Ja!

Zal, volgens het Plan, de fortuin van een enkele Belgische kapitalist zonder vergoeding onteigent worden? Neen!

Is er in de Sovjet-Unie een enkele kapitalistische onderneming? Neen! (Zelfs de enkele buitenlandse concessies zijn er reeds geliquideerd.)

Het privaatkapitalisme, zal het, volgens het Plan, in de negen tienden van de nijverheid behouden blijven? Ja!

Is de grond, in de Sovjet-Unie, genationaliseerd en gratis ter beschikking gesteld van werkende boerenbevolking? Ja!

Zal de grond in België genationaliseerd aan de boeren en pachters gegeven worden? Zal de betaling van het pachtgeld en van de schulden aan de woekeraars afgeschaft worden? Neen!

Zijn de huisjesmelkers in de steden van de Sovjet-Unie zonder vergoeding onteigend geworden en zijn de huizen eigendom van de gemeenten geworden? Ja!

Zal men in België de kapitalistische eigendom in de steden en de woeker, die er door de eigenaars gedreven wordt, aanraken? Neen!

Heeft men in de Sovjet-Unie het oude staatsapparaat, het oude leger, de gendarmerie en de politie afgeschaft en vervangen door nieuwe organismen, samengesteld uit arbeiders en boeren? Ja!

Wil De Man het burgerlijk staatsapparaat, het leger en de politie aanraken? Neen!

Heeft men in de Sovjet-Unie de kapitalistische klassen, de gewezen landjonkers en burgers (die niet naar de vreemden gevlucht zijn), de rijke boeren en al de vijanden van het proletariaat ontwapend en heeft men het proletariaat gewapend? Ja!

Denken de leiders van de BWP aan de bewapening van het proletariaat en aan de ontwapening van de burgerij en van haar klassetroepen? Neen!

Wij zouden tot het oneindige deze tabel kunnen verlengen! Het op dezelfde voet stellen van de “gemengde economie” van het plan met integraal genationaliseerde socialistische economie van de Sovjet-Unie is de meest onbeschaamde der onwaarheden.

Het Plan De Man effent de weg naar het fascisme

Het Plan beweert “de basis van de democratie te versterken”. In werkelijkheid is de “politieke hervorming”, de overgave van de belangrijkste functies van het parlement aan “commissariaten”, staatsbureaus, en de versterking van gans het bureaucratisch apparaat, gans in de geest van het meest klassieke fascisme opgevat. De twee laatste punten van het plan zeggen:
“5. — Deze Kamer, waarvan de arbeidsmethoden vereenvoudigd en aan de noodwendigheden van de moderne sociale organisatie aangepast zullen zijn, zal in het uitwerken der wetten bijgestaan worden door raadgevende lichamen, waarvan de leden ten dele buiten het Parlement zullen gekozen zijn, uit hoofde van hun erkende bevoegdheid;
6. — Ten einde de gevaren van het etatisme te vermijden, zal het Parlement aan de organismen die door hem met leiding van de volkshuishouding belast worden, de uitvoerende macht verlenen, die onontbeerlijk is voor de snelheid der actie en voor de concentratie der verantwoordelijkheid.”

Het punt 5 betekent: het opstellen van de wetten zal niet meer de taak van het parlement alleen zijn, maar ook deze van raden buiten het parlement, van mensen met een erkende bevoegdheid, dus van kapiteins van het kapitalisme, van burgerlijke wijsgeren in betaalde dienst van de kapitalisten, ook van de leiders van de BWP, die hun proeven gedaan hebben in de leiding van banken en van vakbonden.

Het punt 6 betekent dat het nieuw bureaucratisch apparaat van het parlement volmacht krijgen zal om, gelijk de fascisten overal doen, van het schijnparlement het aanhangsel van hun dictatuur te maken.

De propaganda van De Man voor “een sterke Staat” is de ideologische voorbereiding van het fascisme.

De Man verklaart in zijn redevoering op het congres:

“Wij willen een sterke Staat, ja, maar om de geldmuur om te werpen, terwijl er anderen een sterke Staat willen om de geldmuur te versterken...”

Wij kennen die muziek zeer goed! Heeft Wells op het voorlaatste congres van de sociaaldemocratische partij van Duitsland in Maagdeburg niet gezegd: “Indien een dictatuur komen moet, dan zal het de onze zijn.” Maar in een burgerlijke staat, waar de burgerij over buitengewoon grootte fortuinen beschikt, waar het staatsapparaat haar toebehoort, waar zij de mogelijkheid heeft private legers te organiseren en fascistenbenden te wapenen, kan er geen “sterke Staat” tegen de burgerij, tegen de “geldmuur” zijn. Zolang de burgerij in bezit is van de productiemiddelen en van de rijkdom, is zij de heersende klasse en elke “sterke Staat” onder het burgerlijk regime is een sterke Staat, gericht tegen het proletariaat, een versterking van de dictatuur van de burgerij, een stap naar de fascistische Staat zelf. De propaganda van De Man voor een sterke Staat maakt het bed voor het fascisme.

Vergelijken wij de methoden die Hitler gebruikte om aan het bewind te komen in Duitsland met deze welke de BWP zich voorstelt om aan het bewind te geraken in België.

Hitler beloofde een nieuwe sociale orde, “het derde Reich”. Het Plan van de Arbeid belooft ook een “structuurverandering” van de maatschappij. Hitler beloofde de nationalisatie van de monopolie’s; het Plan van de Arbeid belooft hetzelfde.

Hitler beloofde aan de kleinburgerij de “slavernij van de woekeraars te breken”. Het Plan van de Arbeid belooft de “nationalisatie van het krediet”, hetgeen hetzelfde is in andere woorden. Hitler beloofde de liquidatie van de werkloosheid. Het Plan van de Arbeid belooft zulks ook.

Hitler kampt tegen het “marxisme”. De Man wil het socialisme ook “over het marxisme heen” door voeren.

Hitler bezwaddert de Sovjet-Unie. De Man ook. Hitler houdt conferenties voor de grootkapitalisten over zijn ontwerpen en stelt hen gerust, zeggende dat ze zijn redevoeringen in volksvergaderingen niet ernstig moeten opnemen; Vandervelde en De Man doen juist hetzelfde.

Niettegenstaande zijn grote redevoeringen over het “alles opvretende kapitalisme” is Hitler altijd een goede vriend van de kapitalisten geweest; de leiders van de BWP ook.

Hitler ontving geld van de grootkapitalisten voor zijn fascistische beweging: de BWP krijgt ook geld van de grootkapitalisten door tussenkomst van zijn ondernemingen, zoniet rechtstreeks. Deze parallel, welke men zou kunnen verlengen, toont aan dat de methoden van Hitler en van de leiders van de BWP in hun wezen dezelfde zijn.

De taal die De Man voor de Belgische kapitalisten voert is gans gelijkend aan die van Hitler. Inderdaad:

Eind maart hield De Man een conferentie in de “Maatschappij van economische politiek van België”, een vereniging van de grootbourgeoisie, voor een publiek, dat volgens Le Peuple van 29 maart 1934 “uit nijveraars, economisten, zakenmensen was samengesteld.” Wat zegt hij aan de Belgische grootkapitalisten?

“De nationalisatie is slechts voorzien, daar waar men zich voor monopolies bevindt. Het gaat niet om een overdracht van de eigendom: het gaat in de eerste plaats voor een overdracht van de autoriteit... Het Plan van de Arbeid betracht niet een vermindering van de winst: het betracht stabiliteit van de winst... het Plan is... een betrachting om uit de crisis, die alle klassen treft, te geraken.”

Het is juist hetzelfde, woord voor woord, van hetgeen Hitler duizenden malen zegde. En wij geven de uittreksels van het blad Le Peuple, het centraal orgaan van de BWP, dat in het opstellen van dit bericht nochtans rekenschap gehouden heeft met de lezers-arbeiders.

Er slechts één weg, die naar het socialisme leidt

We besluiten.

Elk arbeider zal zich rekenschap hebben kunnen geven van de werkelijke zin van het plan. Het is een zeer handig maneuver om de Belgische arbeiders te weerhouden, om hen van de revolutionaire weg van het eenheidsfront, van de communistische invloed af te houden. Het plan is anderzijds, het platform voor de vorming van een coalitieregering van de BWP met andere burgerlijke partijen, het is een plan voor de bescherming van de burgerij. Het is een kiesplatform, met twee gezichten, voor de naderende parlementaire verkiezingen. In geval het verwezenlijkt zou worden, zal het Plan de stabilisatie van de winsten, op de basis van de normalisatie van de huidige hongerlonen van de arbeiders, aan de burgerij verzekeren.

De propaganda voor de deelname van de BWP aan een regering op de basis van het Plan is doortrokken van de fascistische geest en opent de weg voor de komst van het fascisme in België.

De Belgische arbeiders, die in buitengewone klassenstrijden bewijzen van hun standvastigheid en van hun revolutionaire wil geleverd hebben, mogen zich niet in slaap laten wiegen en zich niet door het maneuver van de BWP laten knevelen.

Er slechts één weg, die naar het socialisme voert. Het is de weg aangeduid door het revolutionaire marxisme, de historische weg van de Russische bolsjewieken, de weg van de Kommunistische Internationale. Deze weg is deze van de omverwerping van de burgerlijke heerschappij door de opstand van de massa’s en het vestigen van de dictatuur van het proletariaat.

De strijd voor het socialisme in België kan of zal niet kunnen gevoerd worden onder de leiding van een partij, waarvan de ganse leidende laag organisatorisch aan de burgerij verbonden is en waarvan die ganse hoofdtaak bestaat in het verlengen van het leven van het kapitalisme, in de val van de burgerij te verhinderen, in de weg aan de proletarische revolutie af te snijden.

De Kommunistische Partij in België heeft de grote geschiedkundige verdienste, zich tegenover een grootte zogezegde arbeiderspartij bevindende; bedorven door het opportunisme en medewerking met de burgerij, in haar land het vaandel van de onwrikbare klassenstrijd hooggehouden te hebben, de arbeiders onvermoeid de methoden en de middelen van strijd te hebben aangepredikt, vooropgesteld door Marx, en door Lenin en de bolsjewieken ontwikkeld, aangevuld, verbeterd, bewezen in de Russische proletarische revolutie.

Heden is zij nog zwak in getal. Haar militanten worden vervolgd en bezwadderd, niet enkel door de kapitalistische jakhalzen, maar in een niet mindere mate en met nog meer doortraptheid, door de bureaucratie van de syndicaten en van de BWP. Maar zo zwak zij op dit ogenblik nog tegenover die kolos — met kleivoeten — van de BWP is, behoort haar, de KPB, de toekomst toe. Zij zal overwinnen — zoals de Kommunistische Internationale, waarvan zij de Belgische afdeling is, de op dit ogenblik in volle ontbinding zijnde zogezegde Socialistische Internationale zal overwinnen — omdat zij alleen de geschiedkundige waarheid vertegenwoordigt en de werkelijke belangen van het proletariaat van België verdedigt, terwijl de BWP de leugen van de klassensamenwerking vertegenwoordigt en verplicht is deze leugen te dekken door kwakzalverige arglistigheden in de zin van dit koddig Plan De Man.

De gebeurtenissen die zich in maart-april, rond het bankroet van de Belgische Bank van de Arbeid ontrolden, zullen er voorzeker aan helpen de ogen van vele arbeiders, die tot hiertoe nog vertrouwen hadden in de leiders van de BWP, te openen, en het vermaarde plan onder zijn werkelijk daglicht doen verschijnen. De Chinese muur, waarmee men in België getracht heeft de Kommunistische Partij te omringen, begint af te brokkelen. De onweerstaanbare radicalisatie van de massa’s, uit de crisis en haar moordende gevolgen spruitende, zal de rest doen.

De BWP — niettegenstaande de betrachtingen van heropleven in de zin van het plan — wordt langs om meer verleden. De KPB, die met de dag meer en meer het aantrekkingspunt wordt van alles wat levendig, krachtig en strijdvaardig is in de Belgische werkende klasse, is de toekomst.

_______________
[1] Verscheen als “Bijvoegsel”, aan de Neue Zeit, nummer 9, Stuttgart 1912.
[2] Het propagandaorgaan van het Volkshuis had, volgens De Man, de volgende zinspreuk aangenomen: “De coöperatieven schaffen de barelen af, die de rijke van de arme klassen scheiden”
[3] Voorwoord van het boek: Au delà du Marxisme, blz. 12.
[4] Laat ons dit eigenaardig feit aanhalen: Kita Ikki, een van de leiders der Japanse fascisten, heeft in zijn boek “Wetsontwerp voor de heropbouw van Japan”, tien jaar vóór De Man, het volgende programma van nationalisatie van het krediet opgesteld: “Een ministerie van banken zal gesticht worden. Het kapitaal zal verzekerd worden door de verbeurdverklaring van het kapitaal der banken of andere private ondernemingen, die een bepaalde norm overtreffen (10 miljoen Yen). De buitenlandse kapitalen zullen versmolten worden. De andere economische ministeries zullen kredieten ontvangen. De private banken ontvangen krediet. De geldwaardekoers en de prijzen zullen geregeld worden”, enz. (zie O. Tanin en E. Johans: De oorlogszuchtige fascistische beweging in Japan, Moskou 1933, bladzijde 63). Men ziet dat Kita Ikki “meer socialist” is dan De Man.
[5] Door boeren volledig van de Russische revolutie in een proletarische revolutie, bedoelt de schrijver der brochure het betrekken der boeren in de revolutie als bondgenoten onder de staatsvorm der Sovjets.
[6] Al de cijfers zijn genomen uit De economische toestand van België in 1932.
[7] Al de cijfers zijn genomen uit De economische toestand van België in 1932.
[8] In zijn klein boekje, verschenen vóór de oorlog, zegt De Man: “De weverijcoöperatie van Gent, gefinancierd door Vooruit, heeft zich onlangs vervormd in een Naamloze Vennootschap... de vennootschap blijft aangesloten aan de partij en de bezitter van een actie heeft de hoedanigheid van lid der partij. Zo kan men lid worden der partij op de Beurs door een actie van deze socialistische onderneming te kopen.” (De arbeidersbeweging in België, bladzijde 20).
[9] Revue International du Travail, april 1929, blz. 398.
[10] Revue Internationale du Travail, oktober 1933.
[11] Inlichtingsbulletin van de Nationale Bank van België 26-4-33. blz. 265.
[12] In 1927 werden er 175.544 arbeiders in de Belgische mijnen gebruikt; in 1932 waren er nog slechts 130.143. Een arbeider op vier is werkloos.
[13] De economische structuur van België, Leuven 1926 blz. 113.
[14] Het Plan zegt ten dien opzichte:
“Het regime van het vreemde kapitaal, dat in België geplaatst en van het Belgische kapitaal dat in het buitenland geplaatst is, zal aan dezelfde beginselen onderworpen zijn (als in de privaatsector): vrijheid van verkeer, alleen beperkt door de noodwendigheden van de nationale welvaart, enz.”
[15] Immers, in gans het plan is er geen woord over de Belgische boeren, die getroffen zij door de landbouwcrisis. Hoe wil men ze in de toekomstige “geregelde” maatschappij helpen?
[16]Wij moeten het klaar zeggen, dat wij voor de nationale verdediging zijn, zelf voor een nog krachtigere verdediging dan deze die onze regeerders ons voorstellen...”, Le peuple van 20 december 1933.
[17] Het volgende uittreksel uit de redevoering van De Man op het congres toont in welke mate de verwezenlijking van het Plan van weinig haast is voor de leiders van de BWP: “Brede onderzoeken zijn nodig. Tweeëntwintig bijzondere commissies zijn gelast met het op punt stellen van de bijzonderste artikels van het plan”. Wie herinnert zich niet meer van de vermaarde “Socialisatiecommissie” die, in 1918, werd ingesteld door de Duitse sociaaldemocratie en die, gedurende lange jaren, wel grote boeken over de socialisatie heeft voortgebracht maar die nooit geen enkele fabriek aan de kapitalisten heeft ontnomen?