Bron: De Nieuwe Tijd, 2e jaargang, 1897 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
In het Publieke Domein
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Klassenstrijd, socialisme en rechtvaardigheid • Brief aan Lenin • Wat moeten we doen met wetsovertreders? |
Komen de broeders Hogerhuis[0] uit de gevangenis, waarin zij volgens het oordeel van allen, wier klassengevoel hun met al dan niet bewuste drang de plicht voorschrijft, zich niet te buigen voor het gewezen oordeel, onschuldig zijn opgesloten, dan zullen zij aan de pressie van de arbeiders op de regerende gezelschappen hun vrijheid te danken hebben. Niet enkel sociaaldemocraten hebben geijverd voor de maatregelen, volgens de bestaande bepalingen noodzakelijk om de werking van een reeds in staat van uitvoering getreden vonnis te stuiten of op te heffen. Het is in ons land zo gesteld dat het proletarische besef nog niet zo zuiver zich heeft ontwikkeld, om reeds uitsluitend te spreken in de vormen van de sociaaldemocratie. Nog andere, minder radicale, verwarde en van het overwicht der burgerlijke gevoelens getuigende uitingen, verneemt men in de organen van de arbeiderspartijen. Zo is deze keer ook van anarchistische zijde en door het antiklerikale, tolstojaans christendom, dat in en buiten de Hervormde Kerk zijn aanhang heeft, gewerkt voor de herziening van het vonnis tegen de gebroeders. Maar tolstojanen en anarchisten en sociaaldemocraten hebben zonder uitzondering zich alleen tot het arbeiderspubliek gewend om voor de onschuldig veroordeelden belangstelling te wekken, en hebben buiten het arbeiderspubliek zo goed als geen belangstelling gevonden.
Zozeer, trouwens, zijn de organen van de andere klasse hiervan overtuigd, dat zij vrij algemeen, zover de gehele zaak door hen niet is verzwegen, te verstaan hebben gegeven dat de agitatie voor de bevrijding van de Hogerhuizen als een middel werd aangegrepen om te agiteren voor het socialisme. Dit is waar en niet waar. Niet waar is het in de enge, onedelmoedige zin die bedoelde organen, naar het voorbeeld van wat in het publiek bestaan van hun eigen kringen gebruikelijk is, hechten aan de propaganda voor een partij. Want de propaganda voor een burgerpartij, gedreven bijna nooit dan in verkiezingstijden, doet zich voor als een streven dat zelfs in eigen kring doorgaans belachelijk of verdacht wordt gevonden. Het is, in een woord, de minst beminnelijke zijde van de bourgeoisie welke, volgens haar eigen getuigenis, in de partijstrijd aan het licht komt.
De redenen zijn niet ver te zoeken. Als regerende klasse, die de instellingen van een neergaande productiewijze te verdedigen heeft, kan haar tactiek niet anders dan laag staan, zedelijk en verstandelijk. In zich zelf verdeeld, loopt het verschil van de partijen bij de regerende klasse, die de klasse is van de patroons, over de verdeling van de winst. Zij heeft, als geheel, belang bij het bestendigen van de onderdrukking van de proletariërs. Zij kan onmogelijk de intellectuele ontwikkeling, de vrijmaking van de arbeiders met ernst en goede wil ter hand nemen. Voor zover zij het zegt te willen, moet er een tegenstrijdigheid blijven tussen woord en daad. Gesplitst in partijen, zullen in het beste geval grote economische vraagstukken het onderwerp van het debat zijn, grote economische belangen het voorwerp van de strijd.
Dan kan het gebeuren dat een van de partijen, zij het indirect en niet opzettelijk, tevens het belang voorstaat van de arbeiders, dus het belang van een grote meerderheid, en dus de vooruitgang. Maar menigmaal bevechten elkaar de burgerlijke partijen om geen ander belang dan het bezit van de regeringsmacht met haar materiële en andere voordelen.
Lees de burgerlijke schrijvers en gij zult zien hoe dikwijls zij de gebeurtenissen van onze politieke historie weten te verklaren uit persoonlijke veten, uit intriges van kamerclubs tegen elkaar, uit de enkele zucht om een regering af te breken. In zulke gevallen bleef de grote massa van het burgerpubliek natuurlijk onverschillig. Ze liet de staatkundigen van beroep, de journalisten, de Kamerleden, zij die het worden wilden, ongestoord hun twisten uitvechten; en antwoordde op de van alle kanten tot haar gerichte aandrang om bij de verkiezingen het geding te beslissen, met een minachtend zwijgen. Dan kwamen de ideologen, de wijsgeren, de politici, zich beklagen over de lauwheid van het kiezersvolk, over de traagheid van de Nederlandse aard, over het gebrek aan politiek inzicht bij de burgerij. Maar de waarheid was, dat de burgerij althans genoeg politiek inzicht bezat, om te begrijpen dat de aanhangige kwesties geen groter inspanning of meerdere warmte verdienden. Van lieverlede, zelfs, kwam bij ons na 1848 “de politiek” in diskrediet. Heers- en hebzucht, soms zelf niet anders dan liefhebberij in het parlementaire spel, erkende men algemeen als de drijfveren van de staatkundige actie. En zo kwam het, dat de burgerij in haar afkeer van politiek, een ongunstig oordeel uitsprak over de bij haar eigen klassenpositie noodzakelijk behorende strijdwijze. Tevens belette haar klassenpositie dat haar kritiek oorzaak leerde scheiden van gevolg. Zij drong niet door tot de grond van het verschijnsel en weet hetgeen haar in de politiek van haar eigen organen nietig of onbehoorlijk voorkwam, aan onvermijdelijke eigenschappen van alle politiek, van “de politiek” als zodanig. En ziet nu de bourgeoisie arbeidersgroepen van verschillende richting de zaak van de onschuldig veroordeelden in Friesland zich aantrekken, dan is zij onmiddellijk met het voor haar alles afdoende verwijt gereed, dat wij er een partijzaak van maken. Zoals een burgerlijke fractie zich meester maakt van een hervorming, die zij in de steek laat zodra de agitatie er voor haar diensten heeft verricht, namelijk het helpen behalen van enig voordeel op een andere fractie. In deze zin is het niet waar.
* * *
Maar waar is het in ruimere en hogere betekenis. – Het proletariaat, als de klasse welker toekomst met de nieuwe productiewijze onafscheidelijk samengaat, omvat in zijn streven de vooruitgang van de gehele mensheid. Zijn strijd tegen de bourgeoisie is de strijd tegen de macht welke de ontwikkeling van de maatschappij belemmert. Ieder geval dat, ook voor de nog niet tot het besef van hun klassentaak gevorderde arbeiders, het grote euvel van de bourgeoisheerschappij kan helpen aantonen, mag niet enkel, maar behoort men te gebruiken. Deze heerschappij, nu, kan niet worden in stand gehouden dan met behulp van een justitie. Met hoeveel ernst en toewijding het ambt van rechter wordt waargenomen, het is – wij spreken van het strafrecht – in zijn wezen een onrechtvaardig ambt. Het is de bescherming van de sterke tegenover de zwakke; het is de verdediging van het privilege; het is, in een woord, het bolwerk van het kapitalisme. Hiermee is niet gezegd dat, in deze maatschappij de justitie moest worden afgeschaft; maar hiermee is gezegd, dat in deze maatschappij, welke een klasse aan de andere onderwerpt, geen goede justitie mogelijk is. Zij heeft ten doel het bestaande te handhaven; en, indien het bestaande onrecht is, handhaaft zij, niet het recht, maar het onrecht. De maatschappij brengt de mensen tot de misdaad; de justitie de misdadigers in de gevangenis; een dubbel onrecht.
Intussen, allen die in deze maatschappij leven, hebben belang, ik zeg niet bij haar behoud, maar bij de manier waarop zij zal worden vervangen. De maatschappij moet worden gerevolutioneerd, niet vernietigd. Ook de loonarbeider geniet enige veiligheid, enige rechtszekerheid; niet meer dan de bourgeoisie hem moet verlenen in haar eigen belang, maar ook niet minder. Doch wij voelen, dat zelfs de zwakke thans niet kan worden beschermd, zonder een nog zwakkere leed te doen. Wij lezen van een werkman die een kameraad besteelt op zijn hongercenten, van een landloper die een arme vrouw vermoord om haar in een zakdoek geknoopte spaarduitjes. Ja, zelfs het allerzwakste schepsel, het pasgeboren kind, kan de justitie tegen zijn moeder niet beveiligen dan op een wijze, die twijfelachtig maakt aan wie groter onrecht is weervaren, aan de moeder of aan het kind. – Zullen wij daarom zoals de anarchisten of volgers van Tolstoj, uit deze maatschappij de justitie kort en goed willen verwijderen? Bij deze verkeerde consequentie begint, dunkt ons, hun utopisme. De kapitalistische maatschappij die alle boze hartstochten wekt, heeft behoefte aan een macht welke de slachtoffers van de hartstochten onschadelijk maakt, afschrikt van de gevolgen der hartstochten.
Deze macht, in handen van de bezitters, allereerst gericht op het beschermen van het bezit, heeft tevens ten doel het in stand houden van de kapitalistische orde zonder welke de bezittende, maar ook de arbeidende klasse niet kan bestaan. De justitie op te heffen zou het kapitalisme desorganiseren, zonder het socialisme te bevorderen. Wij zijn tegen de kapitalistische orde, niet omdat zij een stelsel van orde is, maar omdat het stelsel kapitalistisch is. Eer het proletariaat geheel op de hoogte is gekomen van zijn historische taak, is geen nieuwe en hogere orde mogelijk. Wij zullen, tot het zover is, ons moeten beperken tot het verbeteren der justitie. Uit het voorgaande volgt, dat wij ons van de onmogelijkheid van een grondige verbetering bewust zijn. Maar evenals op ander gebied, is het hier de plicht van het proletariaat handelend in te grijpen. De justitie kon thans beter zijn. Het zal door niemand worden betwist, dat zelfs de burgerlijke strafrechtwetenschap aan het geldende strafrecht ver vooruit is. De arbeiderspartij kan haar politieke invloed gebruiken om de strafwetboeken te veranderen. Zij kan haar invloed gebruiken om de toepassing van de bestaande wetboeken te veranderen. Zij kan door de radicale gebreken van het stelsel te tonen, propaganda maken voor de maatschappelijke orde die het stelsel niet nodig heeft. En zij kan, als in bijzondere gevallen de toepassing van de geldende, bepalingen onjuist is geweest, haar invloed gebruiken om herstel te krijgen.
Dit geval is in de zaak Hogerhuis aanwezig.
Wij verzetten ons niet tegen het vonnis als zodanig, noch tegen het artikel in het wetboek van strafrecht. Wij maken geen propaganda voor het denkbeeld om rovers en inbrekers ongehinderd hun bedrijf te laten uitoefenen. Weliswaar achten wij deze vorm van benadeling juist niet de meest afkeurenswaardige in deze maatschappij, en menen wij te mogen betwijfelen of onder hen die vrij rondlopen, niet velen zijn, gevaarlijker misdadigers dan de tot moordende gevangenisstraf veroordeelden. Doch die vragen, welke met onze algemene bezwaren tegen het kapitalistische recht in verband staan, worden op dit ogenblik teruggedrongen door deze geheel andere vraag: – zijn de nu gevonniste personen wel de ware daders van het strafbare feit? De eerste en algemene vragen, weten we, zullen pas van praktische betekenis worden als de arbeidersklasse aanzienlijk aan macht heeft gewonnen; maar de andere vraag kan nu reeds tot daden leiden, omdat het ook voor de regerende klasse niet onverschillig is of haar justitie schuldigen treft dan wel onschuldigen. Daarom behoort het tot een goede politiek de krachten van de partij te gebruiken om tegen het vonnis van Hogerhuis te protesteren, zodanig dat het, zoveel mogelijk, ongedaan wordt gemaakt. Van het begin af, hebben sommigen getwijfeld aan de juistheid; de zekerheid van de onjuistheid staat nu voor velen vast.
En hiermee is gezegd, niet waarom wij de zaak Hogerhuizen tot een partijzaak maken, maar waarom zij een partijzaak is. Het socialistisch proletariaat in Nederland kan nog niet een eigen stelsel vestigen van recht; maar het kan de gebreken van het bestaande stelsel tonen en trachten te verhelpen wanneer in het stelsel wordt gefaald.
* * *
Tot daden kan onze agitatie ditmaal leiden, omdat ook de bourgeoisie er belang bij heeft dat dwalingen in het stelsel niet voorkomen en, eenmaal gebeurd, zoveel mogelijk worden hersteld.
Intussen, en daarom is het geval Hogerhuizen te meer een partijzaak, omdat juist in de betrokkenen bij deze soort van rechtszaken het interest van de gezeten burgerij niet zeer levendig is. Diefstal- en inbraakgeschiedenissen – het zijn bij uitzondering klassegenoten die zodanige misdrijven begaan. Daarentegen is de angst voor de bedrijvers groot genoeg om het besef te verzwakken, dat ook deze gevallen behoren berecht te worden op een manier, welke de verdachten alle waarborgen geeft van nauwgezetheid en billijkheid. Men kan er zeker van zijn dat ieder rapport van een gestreng vonnis over inbrekers en rovers geveld, de gemiddelde burgerman goed doet. Evenzeer dat hij geneigd is de bewijzen voor de schuld van personen die als zodanig terecht staan, op een wijze te behandelen welke te kennen geeft dat hij, onbewust gedreven door een gevoel van klassensolidariteit, van te voren partij heeft gekozen tegen hen. Eindelijk kan men er zeker van zijn dat geruchten van onverdiende vonnissen door hem met een schouderophalen ontvangen, berichten van een beweging ten gunste van veroordeelden met wrevel begroet zullen worden. De bijzonderheden van het proces hoeven wij hier niet opnieuw te vermelden. Er kan geen twijfel over bestaan: een jury van socialistische arbeiders zou, ik zeg niet Paulus van Dijk c.s. hebben veroordeeld, maar de broeders Hogerhuis hebben vrijgesproken. De rechters die anders handelden, handelden als vertegenwoordigers van hun klasse – eerder genegen, zou men zeggen, het type te overdrijven dan er aan te kort te doen. In de omtrek waren herhaaldelijk soortgelijke gevallen als het nu berechte, ongestraft gebleven. De propaganda voor een zeker slag van socialisme had tegelijk de zuivere arbeidersbeweging gedood, die op de misdadenstatistiek zeer gunstig pleegt te werken, en een bekrompen verbittering tegen de welgestelden gevestigd, welke gemakkelijk tot misdaden pleegt te leiden. Kortom, de stand van dorpsbewoners die iets te verliezen heeft, moet met grote voldoening de arrestatie van niet minder dan drie vermoedelijke daders vernomen, en de gegrondheid van de vermoedens ten opzichte van juist dit drietal zonder grote angstvalligheid hebben gewogen. Politie en justitie, eenmaal op het verkeerde spoor; en naar het schijnt, minder dan voor de kansen van een juist vonnis wenselijk mag heten, zich plaatsende op het standpunt dat niet zozeer de rechter de schuld, als wel de beklaagde zijn onschuld heeft te bewijzen, hebben, toen zij van hun kant meenden gereed te zijn, het geding met enige overhaasting doen aflopen. Men weet dat de verdediging zich beklaagd heeft wegens de ongelooflijk korte tijd van twee dagen tot haar voorbereiding gelaten. Een kenmerkende bijzonderheid, gevoegd bij de andere bijzonderheden in de vernietigende pleitrede van Troelstra van 7 december in de Kamer.
Alleen, dus, in deze voor hun personen verschonende zin, kunnen wij van rechters spreken als dienaren van een klassenjustitie. Een wraakneming op aanstotelijke individuen uit de andere klasse, is het vonnis niet geweest. Het ongeschokte vertrouwen op de eerlijkheid van de personen, is daartegen voor ons een reden te meer om stil te staan bij de dwaling van de ambtenaren. Het karakter van de mannen die rechtspraken bleef onaangetast, des te erger heeft geleden de naam van het college dat onrecht beging. Wie op zulke lichte gronden zulke zware vonnissen velt; wie een macht bezit als over leven en dood van zijn medeburgers, en in al haar strengheid zijn macht gebruikt op tegenstrijdige, psychologisch en feitelijk onaannemelijke getuigenissen, bij hem moet, als een persoonlijke haat hem beweegt, het klassenbesef dat misdrijven van deze soort hoogst ongaarne ongestraft laat en op de middelen niet volkomen zoveel acht geeft als op het doel – bij hem moet het klassenbesef sterk zijn ontwikkeld. En zo ook moet het gesteld zijn bij de grote menigte van zijn standgenoten, die zo goed als eenstemmig zwijgen. De enkele omstandigheid dat het alleen de arbeiders zijn, die tegen een uitspraak zich verheffen, welker ongerijmdheid men zou denken dat de stenen van het rechtsgebouw een stem moest geven om te protesteren, bewijst dat de zaak Hogerhnis in haar aard een partijzaak is. Zulke vonnissen zijn inderdaad vonnissen van onze gehele maatschappelijke orde, zij komen voort uit de verhouding tussen arm en rijk. De bekwame en getrouwe rechters hebben ons doen voelen hoe weinig goede trouw en bekwaamheid bij machte zijn, zelfs de stuitendste gevolgen van die verhouding te bemantelen.
* * *
De behandeling van de zaak Hogerhuis door de sociaaldemocraten in en buiten de Kamer, heeft geheel beantwoord aan de eisen welke uit de juiste opvatting van ons beginsel voortkomen. Onze invloed kan leiden tot herstel van fouten in het heersende rechtssysteem begaan; verder reikt onze invloed niet. Volgens de bestaande bepalingen kunnen de veroordeelden vrijkomen, behalve door gratie, door het verlenen van rechtsingang tegen een getuige-ten-laste wegens valse verklaringen, of wel door het blijken van schuld van anderen aan hetzelfde misdrijf.
De rechters zijn overtuigd van de schuld der veroordeelden; wij zijn het van hun onschuld: een reden voor hen om tot gratie niet voor te dragen, een reden voor ons om geen gratie te vragen. Wij zouden gratie willen vragen, ook voor onschuldigen, als geen ander middel overbleef; de naam alleen is genade, de zaak is recht gesteld boven wet. Maar in dit geval bood althans een van de beide andere rechtsmiddelen zich zo dringend aan, dat het ongerijmd zou zijn geweest het niet te gebruiken. Onze overtuiging is hoofdzakelijk gevestigd op het feit van de onbetrouwbaarheid van de voornaamste getuige a charge, van de man bij wie is ingebroken, van Haitsma te Beetgum. Rechtsingang tegen Haitsma wegens meineed, moet dus in het bestaande stelsel het richtpunt zijn van een doelmatige agitatie ten behoeve van de onschuldig veroordeelden.
Onze lezers weten dat inderdaad begin december een aanklacht in deze voege namens de gebroeders Hogerhuis bij de officier van justitie te Leeuwarden door Troelstra is ingediend. De 7e hield Troelstra zijn rede in de Tweede Kamer, er op aandringende dat de klacht tegen Haitsma zou worden vervolgd. – Het andere rechtsmiddel, het doen veroordelen van anderen, was beproefd, maar te vergeefs. Troelstra heeft in de Kamer de namen genoemd van de drie personen van wiens schuld hij zich overtuigd verklaarde. Anderen van het zelfde gevoelen hebben geëist te recht te worden gesteld wegens laster tegen het drietal, sedert ook buiten de Kamer door Troelstra opgeroepen om hem te vervolgen. De door de publieke opinie veroordeelden, althans twee van hun hebben zonder vrucht bij de officier van justitie te Leeuwarden, later bij de rechtbank aldaar, om bescherming tegen hun aanklagers verzocht. En op welke grond is de vervolging niet ingesteld? Omdat de beschuldiging van inbraak met poging tot diefstal, wellicht zelfs met poging tot doodslag, niet geacht werd “het oogmerk te hebben de eer of de goede naam van rekwestranten aan te randen” ... Geen wonder dat zelfs een niet-socialistisch Kamerlid, de Heer Harte, de minister uitnodigde hem te antwoorden op zijn vraag of Z.E. aan deze beslissing een algemeen karakter meende te moeten toekennen; – bovendien of, zo ja, wijziging van het wetboek van strafvordering niet dringend noodzakelijk moest heten?
Troelstra sprak 7 december en de 8e kon de minister meedelen, dat hij van het Leeuwarder parket telegrafisch bericht had ontvangen van de verwijzing naar de rechter van instructie van de klacht tegen Haitsma. Sedert is het onderzoek lopende, rechtsingang is nog niet verleend en wederom is het alleen de arbeiderspers welke de openbare belangstelling in de zaak levendig houdt.
Troelstra, wiens houding als socialistisch afgevaardigde, met deze theoretische beschouwing van het geval geheel strokende is, heeft namens zijn partij gedaan wat het beginsel der partij van hem verlangde. In arbeidersvergaderingen tot het onderwerp van redevoeringen en debatten gemaakt, trok de zaak Hogerhuis in die mate de aandacht van de autoriteiten, dat zij met aanvankelijk goed gevolg ter sprake kon worden gebracht door de vertegenwoordigers van de arbeiders in de Kamer. Dat in de vergaderingen, voor zover ze geleid werden door anarchisten en tolstojanen, de vorm onjuist gekozen en het proletarisch standpunt onduidelijk aangegeven mag geweest zijn, bewijst niet tegen de vergaderingen, maar tegen de leiding – bewijst allerminst iets tegen de deelneming van de volksmassa. De stoute redevoering van Troelstra, die tevens pleitte en vonniste, en op de behandeling van de zaak een licht wierp dat in de Kamer wel nog nooit op een crimineel proces geworpen is, is alleen mogelijk geweest als het woord van een man die op de vaste bodem staat van de volksopinie. Ook de volksopinie kan dwalen, maar dwalen kan iedere mening; en de mening welke Troelstra in de Kamer weergaf heeft op iedere andere voor, dat zij de woordvoerder de bevoegdheid en de kracht geeft met beslistheid te handelen.
Voorbijgaand is de dwaling dat arbeidersvergaderingen thans de “onmiddellijke invrijheidsstelling” kunnen “eisen” van onschuldig veroordeelden. Zij hebben de macht niet hun eis van de onwillige overheid af te dwingen; en het behoort tot de overblijfselen van de tactiek der revolutionaire frase om woorden te gebruiken die niet in daden kunnen worden omgezet.[1] Voorbijgaand is ook de dwaling dat het nu mogelijk zou zijn plotseling het heersende recht omver te werpen, of zelfs maar in bepaalde gevallen buiten werking de stellen. Wij zullen er niet trots op zijn de deuren van de gevangenis achter de ware schuldigen te hebben gesloten. Maar dit is het enige middel om een betrekkelijk recht te krijgen, en daarom willen noch mogen wij aarzelen. En zeker zullen wij met voldoening zien dat de deuren voor de onschuldigen worden geopend.
_______________
[0] MIA-voetnoot; meer informatie via: Wikipedia en/of het BWSA (beide openen een nieuw venster).
[1] Uit brieven van de gevangenen, meegedeeld in De Sociaaldemokraat, blijkt dat zij het verkeerde van deze tactiek ten volle beseffen.