Bron: De Nieuwe Tijd, 1e jaargang, 1896 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
In het Publieke Domein
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
De kapitalistische productiewijze heeft lange tijd nodig gehad om door te dringen, om te overwinnen.
De kapitalistische productiewijze is de volledigste vorm van de warenproductie. Gedurende de middeleeuwen bestond in Europa de warenproductie gedeeltelijk. In de steden was zij algemeen en buiten de steden zo goed als niet aanwezig. Buiten de steden was de bodem in handen van de adel en de geestelijkheid, welke lichamen de bodem hadden afgenomen van de gemeenten en van de vrije boeren. Op de kerkelijke en heerlijke goederen arbeidden de tot lijfeigenschap vervallen boeren: somtijds direct in dienst van hun meesters; somtijds voor eigen rekening met bepaalde uitkeringen van oogst en veestapel aan de bezitters van het land.
Dit was, aangezien het gedwongen arbeid was en geen geld werd gebruikt, hetzij om loon te betalen of om pacht te voldoen, geen warenproductie. Er werd niet geproduceerd voor ruil; wat er opgebracht werd of uitgekeerd, geschiedde in natuurlijke voortbrengselen van landbouw, veeteelt, en somtijds ook van andere arbeid: kleine nijverheid voor huishoudelijk verbruik, vervoer, oorlog, enz.
Het is waar dat, naarmate de opbrengst van de arbeid toenam, het verkeer tussen de landen onderling en met overzeese gewesten zich uitbreidde en daarmee de behoeften van de hogere klassen, de kastelen en de kloosters een deel van hun overschotten gingen verkopen om voor het geld de goederen zich aan te schaffen, welke op hun bezittingen niet konden worden geteeld of gemaakt. Maar dit vond eerst plaats tegen het einde van de middeleeuwen en bleef een uitzondering. Regel was, buiten de steden, geen handel van betekenis en alle producten, direct voor het gebruik, verward door lieden in min of meer strenge lijfeigenschap.
De kapitalistische productiewijze derhalve, die alleen voor de ruil arbeidt, die gedreven wordt door eigenaren van de productiemiddelen aan de ene kant, aan de anderen door een klasse van proletariërs welke enkel arbeidskracht bezit en voor loon haar arbeidskracht afstaat: de kapitalistische productiewijze was in de middeleeuwen zeer weinig ontwikkeld. Want zelfs in de steden, waar de warenproductie gevestigd was met een levendige handel en een drukke industrie, was van een kapitalistische voortbrenging nog weinig sprake. Herinneren wij ons dat kapitaal is de in geld omgezette, in handen van de bezitters der arbeidsmiddelen verblijvende opbrengst van de arbeidsproducten, verminderd met het loon van de arbeider. Dit geld moet bovendien rente kunnen voortbrengen: in gebruik gegeven aan andere bezitters van productiemiddelen of van hen die in de gelegenheid zijn het te worden.
Welnu, in de middeleeuwen was het gebied van de industrie beperkt. Er was weinig koopkracht buiten de steden en slechts in weinige steden grote rijkdom. De verkeerswegen en middelen waren zeer onvoldoende, de afstanden groot, de bevolking dun, de behoefte gering. De markten bepaalden zich tot enige enkelen en overal werd het vervoer door allerlei gevaar bedreigd. Er bestond dus geen motief tot ontwikkeling van de productie, althans niet van de productie door nijverheid. Waarom zou men zich op grote werken toeleggen, zich inspannen voor een uitgebreide productie? Van de zijde der rijkeren, dus, werd weinig of niets gedaan om het in kleinbedrijf of handel, in handel vooral, verdiende geld aan te wenden tot grote productieve inrichtingen. De wetten, overigens, verboden zodanige inrichtingen. Er was namelijk een klasse van handwerkers, in gilden georganiseerd, die een sterke invloed uitoefenden op de wetgeving. Het aantal gezellen bij een meester in dienst te nemen, was nauwkeurig omschreven, evenals het gebruik van de werktuigen, de vereisten waaraan de goederen moesten voldoen, en ook de werkuren, de feestdagen, enz. Er was, in één woord, een regeling van de arbeid, een regeling dus van het handwerk waaruit de arbeid bestond; en deze regeling belette de groei van de productie in het groot. Deze wetgeving bleef van kracht, zolang de klasse welke er belang bij had, politieke macht bezat. En zij bleef haar politieke macht behouden, totdat de economische omstandigheden de overheersende klasse maakte van de geldbezitters.
Namelijk zo. – Zolang deze omstandigheden de ontwikkeling van de productie tegenhielden, bleef het kapitalistisch element in de maatschappij zeer zwak. De ambachtsgezellen waren eigenaars van hun gereedschap, en andere, meer kostbare arbeidsmiddelen kende men niet. Er bestond geen gelegenheid om door grote en dure fabrieken de werklieden van de arbeidsmiddelen te scheiden, en de werklieden geheel aan de bezitters van de arbeidsmiddelen te onderwerpen. Wel werd enige meerwaarde uit de arbeid getrokken, maar niet opgehoopt in de vorm van kapitaal als thans. Openbare schuld was onbekend, particuliere belegging zo goed als onbekend. Het verdiende geld werd aan weelde besteed, aan het kopen van politieke en andere privilegies van de vorsten; of aan liefdadigheid, publieke gebouwen, kunst, ten koste gelegd. Wij spreken hier altijd over de steden: de Italiaanse, Vlaamse, enige Duitse, Parijs, Londen enz. Willen wij een datum noemen, dan kunnen wij als het jaartal waarop de veranderingen een begin namen, vaststellen het jaar 1500.
De bevolking was toegenomen, het contact der volken toegenomen, de afstanden ingestort, vervoer en verkeer uitgebreid, verbeterd. De prikkel om op grotere schaal dan voor de consumptie van stadgenoten en omliggende streken te produceren, deed zich gevoelen. Nog bestond nergens een hogere kapitalistische voortbrenging, maar het kleinbedrijf en de landbouw in de omgeving van de steden werden op steeds meer plaatsen van de wereld gedreven. Dit deed de handel toenemen. Men leerde elkaars producten kennen en op prijs stellen. Reeds vroeg in de middeleeuwen bloeide hier en daar de handel. Duitse en Vlaamse steden met Italië, Italië met het Oosten enz.
De handel nu, werd de revolutionerende macht. De handel bracht het geld. Door nijverheid niet, maar door handel, was de gelegenheid geopend om rijk te worden. De handel beheerste alles, beheerste de nijverheid. Wie in handel geld had verdiend, werd de machtige man, en de klasse van de kooplieden de machtige klasse. De winstgevende handel was nog zeldzaam, het vervoer te water aan zeer grote gevaren blootgesteld, de handel veel avontuurlijker dan thans, – en dit alles maakte dat de weinige gelukkige personen en bevoorrechte steden die zich op die handel met goed gevolg toelegden, dan ook enorme resultaten verkregen. De handel, zeiden we, beheerste de nijverheid. Een gunstig gelegen haven lokte de handel, vergrootte en versterkte de stad, vermeerderde de inwoners en hun rijkdommen. Dan stroomden de handwerkslieden en de van het land verdreven boeren naar de stad toe, of zochten bescherming onder haar muren. In de stad voegde zich een nieuwe bevolking bij de oude. Er ontstond een verschil van poorters, burgers en vreemdelingen, dikwijls arme gezellen of geplunderde boeren. Maar de kooplieden, die rijk waren geworden door de afzet met geweldige winsten van hun uit verre landen op grote risico gehaalde waar, wilden gaarne ook in de nijverheid hun geld gebruiken. Hun handelsrelaties stelden hen in staat de te produceren goederen elders te slijten.
De oude gildewetten echter bedwongen hun kapitalistische drift, de gilden stonden hun plannen in de weg. Daarentegen werden de nieuwe stedelingen niet zeer gastvrij in de gilden opgenomen. De bekrompen trots en de hebzucht van de gildebroeders deden hen met haat en angst neerzien op de vreemde werklieden en onder hun invloed maakten de stedelijke regeringen strenge bepalingen tegen de gevreesde concurrentie. Zo waren de gilden zelf de oorzaak van het ontstaan van een nieuwere klasse, die der proletariërs, van alles beroofd en alleen in hot bezit van arbeidskracht – de welkome buit van de rijke, die met de concurrentie onder de arbeiders, een concurrentie door de onvriendelijke houding van de gilden aangewakkerd, ten zeerste waren gebaat. Het belang van de rijken werd voortaan lijnrecht tegenovergesteld aan het belang van de gilden, van de arbeiders. Het einde was de onderwerping van de arbeiders, de verstoring van de gilden, de ontbinding van de organisatie. De stedelijke besturen raakten in de uitsluitende macht van de rijken, en door hen werden inbreuken gemaakt op de gildewetten. In geheel Europa was de oude gemeentelijke bestuursinrichting democratisch geweest, er was geen economisch verschil en dus ook geen politiek onderscheid. Nu de bourgeoisie opkwam, hoofdzakelijk en ten eerste door de handel rijk geworden, en vervolgens ook door de nijverheid, toen de gelegenheid om kapitaal te maken uit de opbrengst van het werk van anderen zich steeds uitbreidde, – nu week de gemeentelijke administratie hoe langer hoe meer af van de oude manier. In Holland was reeds in de zestiende eeuw de vergadering van “de gemeente” vervangen door de bijeenkomst van “de rijkdom” of van de vroedschap, volgens een eeuwenoude burgerlijke fictie dat geldbezit wijsheid meebrengt. Met de stedelijke garnizoenen, onder bevelen staande van de aristocratische provinciale regeringen, werden de gemeentelijke schutterijen bedwongen. Het wapenbedrijf, bovendien, werd een bijzonder vak en de gemengde gewapende burgerij was niet opgewassen tegen de betaalde beroepssoldaten. Het einde was, zoals wij zeiden, de overwinning van het kapitaal, toen nog grotendeels handelskapitaal.
Omstreeks en steeds meer na 1500, kwam de klasse van het kapitaal in aanzien. Wel te verstaan, in die weinige streken van de beschaafde wereld waar de handel een macht was. Ik spreek kortheidshalve niet van de Hanzesteden, noch van de Vlaamse, noch van de Italiaanse. De Hollandse provinciën waren de eerste die voor goed de macht verbroken van hun vorsten, nadat de bourgeoisie de tegenstand van de georganiseerde werklieden had verbroken. Holland is het land van de wereld waar de kapitalistische productiewijze het eerst werd ingevoerd en van alle landen het snelste zich ontwikkelde.
Daarna volgde Engeland. En eindelijk Frankrijk.
Holland, Engeland en Frankrijk hebben hun burgerlijke revoluties gehad. Holland in 1572, Engeland in 1688, Frankrijk in 1789. Deze jaartallen betekenen niet dat telkens een eeuw ligt tussen het optreden van de kapitalistische productie in deze drie landen. Het zijn alleen de tijdstippen van grote gebeurtenissen, waarin en waardoor de politieke overwinning van de burgerlijke klasse, die op deze productie steunt, hetzij aanvangt, hetzij zich voltrekt.
In 1572 maakten deze gewesten zich vrij van de middeleeuwse instelling, de katholieke kerk, die een zeer groot gedeelte van de grond en bodem in eigendom hield en bovendien de belangen voorstond van een klasse welke de bourgeoisie liever onbeschermd aan zich overgeleverd zag. En vrij van een koning die de verheffing van de stedelijke burgerijen met alle kracht tegenstreefde, aan zijn hovelingen en krijgsoversten het beheer van deze landen wilde geven en zijn berooide schatkist vullen met de rijkdommen van de handelaars.
In 1688 verjoegen de Engelsen de hunnen, die al de misbruiken en nadoelen van het middeleeuwse koningschap in de reeds geheel verburgerlijkte maatschappij wilde herstellen. – Twee andere jaartallen, in verband met de twee genoemde, zeggen meer dan lange beschrijvingen en zijn misschien gewichtiger dan enige van de gehele zeventiende eeuw: – 1609 en 1692. In de leerboeken vindt men ze niet of nauwelijks vermeld. Toch zijn ze ruim zo belangrijk als de data van troonsbestijgingen, veldslagen of vredesverdragen. In 1609, namelijk werd te Amsterdam de Bank gevestigd, in 1692 de Engelse te Londen. Vestiging van banken, nu, is een zeker teken van de oppermacht der handeldrijvende bourgeoisie – die haar geld niet vertrouwt op een openbare, bekende plaats, voor zij in staat is het tegen de begerigheid van koningen te beschermen. Wat zegt een Engelse schrijver in zijn dagboek, niet bestemd om publiek gemaakt te worden, en eerst in het begin van deze eeuw uitgegeven?[1] “De onveilige toestand van een bank onder een vorst en het gevaar van een corporatie (van kooplieden) om zoveel rijkdom en krediet te bezitten ... maakt het moeilijk om hier een bank te hebben.” De kooplieden herinneren zich, zegt hij verder, – “hoe de overleden koning, toen tengevolge van de oorlog van Holland en Frankrijk met Spanje al het goud en zilver van Spanje (uit Zuid-Amerika vervoerd in de bekende zilvervloten waarvan Piet Hein zo gelukkig was een te kapen) hier gebracht werd – overgehaald werd om op al het geld in de Tower beslag te leggen; en, ofschoon de kooplieden er in slaagden het weer vrij te krijgen, zal dit geval nooit vergeten worden.” – Deze aantekening, gedateerd 17 augustus 1666, toen de macht van de herstelde Karel II nog groot was, stelt de revolutionaire werking van het koopmanskapitaal in het oude Europa en de daarop steunende revolutionaire houding van de handeldrijvende bourgeoisie, in het juiste licht.
En eindelijk, in de 18e eeuw, breidde het kapitalisme in Frankrijk zich uit, met een toenemende snelheid. Reeds in de 17e eeuw had de moderne koopmanschap en ook de nijverheid in de steden gebloeid, bovenal ten voordele van Holland. Maar de bourgeoisie had nog niet de tijd gehad zich als heersende klasse te vestigen. De oorlogen van Lodewijk XIV en zijn binnenlandse politiek hadden Frankrijk geruïneerd. Welvaart en weelde, weer gevestigd, vermeerderden zich onder de regeringen van Lodewijk XV en Lodewijk XVI zodanig, dat in de jaren vóór de revolutie Frankrijk was geworden het eerste industriële en commerciële land van de wereld.
In 1789 bevrijdde de Franse bourgeoisie zich van de overblijfselen van het antikapitalistische middeleeuwse stelsel. Zij was in ieder opzicht de regerende klasse geworden en genoot van deze positie al de voordelen – behalve de naam. De nieuwe toestand te regelen, oude belemmeringen op te ruimen, de wetten in overeenstemming te brengen met de economische werkelijkheid – ziedaar het doel van de grote beweging die wij met de naam van Franse Revolutie aanduiden. Het kapitalisme, om volkomen te regeren, moest zich geheel onafhankelijk maken van regeringswillekeur en regeringstoezicht. Het kapitalisme moest bovendien de onderwerping van de arbeidersklasse voltooien. De bourgeoisie, in één woord, greep naar de politieke macht. Zij regeerde, weliswaar, reeds door middel van de publieke opinie, tegen welke Lodewijk XVI nooit heeft gewaagd zich ernstig te verzetten. Maar een klasse, die zó ver is, wil ook de naam en de majesteit bezitten van het gezag. De andere majesteit, daarom, moest wijken. Hij verloor eerst zijn kroon en toen zijn hoofd. Hij was evenmin de slechtste koning van Frankrijk als zijn regering de ongelukkigste voor het land. Maar de tijden waren rijp, het kapitalisme triomfeerde.
Het doel van dit artikel is de omstandigheden te schetsen, waaronder in Frankrijk de overbrenging van de politieke macht op de bourgeoisie plaats vond.
Thans is het de “vierde stand”, het proletariaat, dat de politieke macht nodig heeft om de veranderingen, sedert lang voorbereid door de economische ontwikkeling, te kunnen doorvoeren. Ook wij hebben een nieuwe toestand te regelen, beletselen weg te nemen, de inrichting van het politieke leven in overeenstemming te brengen met de economische mogelijkheid. Er is veel verschil en een grote gelijkheid. Wij zullen onze eigen taak beter kunnen overzien, door kennis te nemen van de wijze waarop onze voorgangers zich hebben gekweten van de hunne.
_______________
[1] Pepys’ Diary, 1659-69. De schrijver van dit hoogst belangrijke dagboek was een hooggeplaatst ambtenaar aan het ministerie van Marine.