Geschreven: 1932-1936
Bron: marxisme.be
Vertaling: marxisme.be (2003 en 2012), een stuk komt vanop marxists.org
Deze versie: deze versie is o.m. de bundeling van nieuw vertaalde tekst en hier eerder gepubliceerde delen
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • De crisis van het Franse marxisme • Eenheidsfront tegen het fascisme • Fascisme en massapsychologie |
Op deze pagina’s willen we de arbeiders uitleggen wat het lot van Frankrijk de komende jaren zal zijn. Voor ons is Frankrijk noch de beurs, noch de banken, noch de grote bedrijven, noch de regering, noch de staat, noch de kerk – dat zijn allemaal onderdrukkers – maar wel de arbeidersklasse en de uitgebuite boeren.
Na de oorlog was er een reeks schitterende revoluties in Rusland, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, en later in Spanje. Maar het was enkel in Rusland dat de arbeidersklasse de macht volledig zelf in handen nam, de uitbuiters onteigende, en wist hoe het een arbeidersstaat moest oprichten en behouden. Elders bleef de arbeidersklasse, ondanks haar overwinningen, halfweg steken omwille van fouten van haar leiding. Het resultaat hiervan was dat de macht uit haar handen glipte, van links naar rechts ging, en ten prooi kon vallen voor het fascisme. In een aantal andere landen ging de macht over naar militaire dictators. Nergens waren de parlementen in staat om de klassentegenstellingen te verzoenen en een vreedzaam verloop van de gebeurtenissen te verzekeren. Conflicten werden gewapenderhand opgelost.
De Fransen dachten lang dat zij niets met het fascisme te maken hadden. Zij hadden een republiek waar alle kwesties behandeld werden door het onafhankelijke volk door de uitoefening van het algemeen stemrecht. Maar op 6 februari 1934 slaagden duizenden fascisten en royalisten, gewapend met revolvers, stokken en messen, erin om het land de reactionaire regering van Doumergue op te leggen, onder wiens bescherming de fascistische bendes konden groeien en zichzelf bewapenen. Wat zal de toekomst ons brengen?
Natuurlijk bestaan er in Frankrijk, net zoals in bepaalde andere Europese landen (Engeland, België, Holland, Zwitserland, de Scandinavische landen), nog parlementen, verkiezingen, democratische vrijheden en andere overblijfselen. Maar in al deze landen zien we dezelfde historische wetten in actie, de wetten van de kapitalistische neergang. Als de productiemiddelen in handen blijven van een kleine groep kapitalisten, is er geen uitweg voor de samenleving. De maatschappij is dan gedoemd om van de ene crisis in de andere terecht te komen, van tekorten naar miserie te gaan, van slecht naar slechter. In de verschillende landen wordt de neergang en desintegratie van het kapitalisme in verschillende vormen en op ongelijk tempo duidelijk. De basiskenmerken van het proces zijn echter overal dezelfde. De burgerij leidt haar eigen samenleving naar het bankroet. Het kan de bevolking noch brood noch vrede garanderen. Dat is waarom het niet langer een democratische orde kan tolereren. Het is verplicht om de arbeiders en boeren te verpletteren door het gebruik van fysiek geweld. De ontevredenheid van de arbeiders en boeren kan echter niet gestopt worden door de politie alleen. Het is bovendien vaak onmogelijk om het leger te laten marcheren tegen de bevolking. Het begint met desintegratie en eindigt met het overlopen van een groot deel van de soldaten naar de kant van het volk. Dat is waarom het financiekapitaal verplicht is om speciale troepen op te zetten, troepen die getraind zijn in het vechten tegen de arbeiders net zoals honden opgeleid worden om deel te nemen aan de jacht. De historische functie van het fascisme is het verpletteren van de arbeidersklasse, het vernietigen van de organisaties van de arbeidersklasse, en het verdrukken van politieke vrijheden op een ogenblik dat de kapitalisten niet in staat zijn om zelf te regeren en te domineren op basis van een democratisch apparaat.
De fascisten vinden hun actieve leden vooral bij de kleinburgerij. Die wordt bijna volledig geruïneerd door het grootkapitaal. Er is voor de kleinburgerij geen uitweg binnen de huidige sociale omstandigheden, maar het kent geen andere orde. Haar ongenoegen, verontwaardiging en wanhoop worden door de fascisten van het grootkapitaal weggeleid en tegen de arbeiders gericht. Het kan gezegd worden dat het fascisme de kleinburgerij ter beschikking stelt van haar vijanden. Op deze wijze kan het grootkapitaal de kleinburgerij ruïneren en nadien, met de hulp van de ingehuurde fascistische demagogen, de wanhoop van de kleinburgerij inzetten tegen de arbeiders. Het burgerlijke regime kan enkel door zo’n moorddadige middelen overeind blijven. Maar voor hoelang? Tot het omvergeworpen wordt door de arbeidersrevolutie.
De beweging van democratie naar fascisme staat in Frankrijk nog in haar kinderschoenen. Het parlement bestaat nog, maar beschikt niet langer over de macht die het ooit had en die vroegere macht zal ook niet terugkeren. De parlementaire meerderheid was doodsbang na 6 februari en riep Doumergue naar voor om de macht te nemen. Doumergue moest de redder, de scheidsrechter worden. Zijn regering stelt zich boven het parlement. Ze is niet gebaseerd op de ‘democratisch’ verkozen meerderheid maar is direct afhankelijk van het bureaucratische apparaat, de politie en het leger. Dat is meteen ook de reden waarom Doumergue de ambtenaren of meer algemeen het overheidspersoneel geen vrijheden kan toekennen. Hij heeft nood aan een volgzame en gedisciplineerde ambtenarij waarbij hij zichzelf aan de top kan plaatsen. De parlementaire meerderheid is bang van de fascisten en van het ‘gemeenschappelijk front’, waardoor het buigt voor Doumergue.
Er wordt vandaag veel geschreven over de komende grondwetshervorming, over het recht om de Kamer te ontbinden,… Al deze kwesties zijn slechts van juridisch belang. Op politiek vlak is de kwestie al opgelost. Er is een hervorming doorgevoerd zonder naar Versailles te trekken. Het feit dat gewapende fascistische bendes op het toneel verschenen, maakte het voor het financiekapitaal mogelijk om zichzelf boven het parlement te plaatsen. Dat is waar de essentie van de Franse grondwet nu op neerkomt. Al de rest bestaat uit illusies, woordenkramerij of bewust bedrog.
De huidige rol van Doumergue (of van zijn mogelijke opvolgers zoals Tardieu[1]) is niet nieuw. Het is een gelijkaardige rol als deze die, in andere omstandigheden, werd gespeeld door Napoleon I en Napoleon III. De kern van het bonapartisme bestaat hieruit: het baseert zich op de strijd tussen twee kampen om de ‘natie’ te ‘redden’ met de hulp van een bureaucratisch-militaire dictatuur. Napoleon I vertegenwoordigde het bonapartisme van de onstuimige jonge burgerij. Het bonapartisme van Napoleon III ontwikkelde zich toen de burgerij al sterker stond. Met Doumergue zien we het seniele bonapartisme van een kapitalisme in verval.
De regering van Doumergue vormt een eerste stap in de overgang van het parlementarisme naar het bonapartisme. Om overeind te blijven, heeft Doumergue aan zijn rechterhand de fascisten en de andere bendes die hem aan de macht brachten nodig. Van Doumergue eisen dat hij de Patriottische Jongeren, het Croix de Fue, de Camelots du Roi,...[2] niet alleen op papier maar ook in daden zou verbieden en ontbinden, komt neer op de vraag om de tak waarop hij zit af te snijden.
Natuurlijk zijn tijdelijke slingerbewegingen mogelijk. Een prematuur fascistisch offensief kan een zekere bocht naar ‘links’ aan de top van de regering veroorzaken. Doumergue zou tijdelijk niet de weg voor Tardieu voorbereiden maar voor Herriot.[3] Maar niemand heeft ooit gezegd dat de fascisten een premature staatsgreep zullen plegen. Bovendien zou een tijdelijke bocht naar links aan de top de algemene koers van de ontwikkeling niet veranderen. Het zou enkel afstel betekenen maar geen uitstel.
Er is niet langer een weg terug naar een vreedzame democratie. De gebeurtenissen gaan onvermijdelijk en onomkeerbaar naar een conflict tussen de arbeidersklasse en het fascisme.
Hoe lang kan het huidige bonapartistische overgangsregime standhouden? Of anders gezegd: hoeveel tijd heeft de arbeidersbeweging om zich voor te bereiden op het beslissende gevecht? Het is uiteraard onmogelijk om op deze vraag een exact antwoord te geven. Er zijn wel een aantal factoren waarmee rekening moet gehouden worden bij het evalueren van het tempo waarmee het proces ontwikkelt. Het belangrijkste element daarbij is de kwestie van het onmiddellijke lot van de Radicale Partij.
De opkomst zelf van het huidige bonapartistische regime is, zoals we eerder stelden, verbonden met het begin van een burgeroorlog tussen de extreme politieke kampen. Het regime vindt haar belangrijkste materiële steun bij de politie en het leger. Maar het beschikt ook over politieke steun van de linkerzijde, vanwege de Radicale Socialistische Partij. De basis voor deze massapartij is de kleinburgerij in de steden en op het platteland. De leiding van deze partij wordt ingenomen door ‘democratische’ agenten van de grote burgerij van de steden en het platteland die de bevolking nu en dan eens kleine hervormingen toewerpen, maar zich doorgaans beperken tot democratische frasen waarmee ze de bevolking dagelijks (met woorden) redden van de reactie en de klerikalen terwijl ze het beleid van het grootkapitaal doorvoeren.
Met de dreiging van het fascisme, en nog veel meer de dreiging van de arbeidersklasse, zagen de Radicale Socialisten zich verplicht om naar het kamp van het bonapartisme over te gaan. Zoals een kameel buigt voor de zweep van haar bestuurder, zo gaan de Radicalen op de knieën om de kapitalistische reactie te laten plaatsnemen. Zonder de politieke steun van de Radicalen zou de regering Doumergue vandaag niet mogelijk zijn.
Als de politieke evolutie van Frankrijk wordt vergeleken met die van Duitsland, dan komt de regering Doumergue en haar mogelijke opvolgers overeen met Brüning, Papen en Schleicher, de regeringen die de periode tussen Weimar en Hitler opvulden. Er is echter een verschil dat politiek van groot belang kan zijn. Het Duitse bonapartisme verscheen op het toneel toen de democratische partijen in elkaar gestort waren en de nazi’s op een snel tempo groot werden. De drie bonapartistische regeringen van Duitsland hadden zelf een erg zwakke basis en moesten zich overeind houden op de smalle koord die gespannen was tussen de uiteinden van twee vijandige kampen – de arbeidersklasse en het fascisme. Alle drie de regeringen kwamen snel ten val. Het kamp van de arbeidersklasse was verdeeld en niet klaar voor de strijd, dit kamp was gedesoriënteerd, misleid en verraden door haar leiders. De nazi’s konden bijna zonder enige strijd de macht grijpen.
Het Franse fascisme beschikt nog niet over een massale kracht. Anderzijds is er een steun voor het bonapartisme. Het is geen stabiele steun maar het gaat wel om een massale basis voor de Radicalen. Beide feiten zijn met elkaar verbonden. Door het sociale karakter van haar basis is het Radicalisme de partij van de kleinburgerij. Het fascisme kan enkel een massakracht worden als het de kleinburgerij verovert. Met andere woorden, het fascisme kan in Frankrijk vooral ten koste van de Radicalen ontwikkelen. Dat proces is al bezig, maar het zit nog in een prille fase.
De laatste regionale verkiezingen leverden het resultaat op dat kon verwacht worden. De flanken, met name de reactionairen en het arbeidersblok, gingen vooruit terwijl het centrum, de Radicalen, verloor. Maar de winst en de verliezen waren nog verwaarloosbaar. Moest het om parlementsverkiezingen gaan, dan zouden deze fenomenen ongetwijfeld een grotere omvang aangenomen hebben. De verschuivingen hebben voor ons een belang dat niet in de verschuivingen zelf ligt, maar in het feit dat dit symptomen zijn van veranderingen in het bewustzijn van de massa’s.
Ze tonen aan dat het kleinburgerlijke centrum al plaats moet beginnen maken voor de twee extreme kampen. Dat betekent dat de restanten van het parlementaire regime steeds meer uitgehold zullen worden. Nu zullen de extreme kampen groeien. Er zullen confrontaties tussen hen plaatsvinden. Het is niet moeilijk te begrijpen dat dit proces compleet onvermijdbaar is.
De Radicale Partij is de partij waarmee de grote burgerij de hoop van de kleinburgerij in een progressieve en vreedzame verbetering van haar situatie in stand houdt. Deze rol van de Radicalen was slechts mogelijk zo lang de economische situatie van de kleinburgerij draagbaar bleef, zo lang er geen massale verpaupering was, zo lang de kleinburgerij haar hoop in de toekomst behield. Het programma van de Radicalen bleef steeds beperkt tot papier. Er werden geen ernstige sociale hervormingen doorgevoerd en de partij zou daar ook niet toe in staat geweest zijn. Dat werd immers niet toegestaan door de grote burgerij die alle echte hefbomen van de macht in handen houdt, de banken en de beurs, de media, de top van de ambtenarij, de belangrijkste diplomaten en de generale staf.
Af en toe konden de Radicalen enkele kruimels aan hun basis geven, zeker op provinciaal vlak. Deze aalmoezen hielden de illusies van de massa’s in stand. Zo ging het door tot aan de laatste crisis. Nu is het zelfs voor de meest achtergebleven boer duidelijk dat dit geen gewone crisis van voorbijgaande aard is, zoals er een aantal waren voor de oorlog, maar een crisis van het volledige sociale systeem. Dat vereist doortastende maatregelen. Welke? De boer weet het niet. Niemand heeft hem verteld wat hij had moeten horen.
Het kapitalisme heeft de productiemiddelen tot op een zodanig niveau gebracht dat ze lam gelegd worden door de miserie van de volkse massa’s die geruïneerd zijn door datzelfde kapitalisme. Het volledige systeem begint af te takelen, te desintegreren en te rotten. Het kapitalisme kan de werkenden niet alleen geen nieuwe sociale hervormingen geven, zelfs geen kruimels. Maar het moet terugnemen wat het ooit gaf. Heel Europa zit in een periode van economische en politieke tegenhervormingen. Het beleid om de massa’s te verstikken is niet het resultaat van de grillen van de reactie maar komt voort uit de desintegratie van het kapitalistische systeem. Dat is het fundamentele feit dat iedere arbeider naar voor moet brengen als hij zich niet wil laten misleiden door holle frasen.
Dat is net de reden waarom de democratische reformistische partijen desintegreren en in land na land doorheen Europa aan kracht verliezen. Hetzelfde lot staat de Franse Radicalen te wachten. Enkel dwazen denken dat de capitulatie van Daladier[4] of het verraad van Herriot tegenover de ergste reactie voortkomt uit toevallige en tijdelijke oorzaken of door een gebrek aan ruggengraat van deze twee betreurenswaardige leiders. Neen! Belangrijke politieke fenomenen kennen steeds diepgaande sociale oorzaken. De neergang van de democratische partijen is een universeel fenomeen als gevolg van de desintegratie van het kapitalisme zelf. De grote burgerij zegt aan de Radicalen:
“Nu is de speeltijd voorbij. Als je niet stopt met tegen de socialisten aan te leunen en de mensen wonderen te beloven, dan halen we er de fascisten bij. Begrijp goed dat 6 februari slechts een eerste waarschuwing was.”
Waarop de Radicale kameel door de knieën gaat. Hij kan niets anders doen.
Maar het radicalisme zal er op deze manier niet in slagen om stand te houden. Door tegenover de bevolking duidelijk te maken dat het lot van de Radicalen verbonden is met het lot van de reactie, bespoedigen de Radicalen hun eigen einde. Het verlies aan stemmen en mandaten bij de regionale verkiezingen is slechts een begin. Het proces van de ineenstorting van de Radicale Partij zal steeds sneller verlopen. De hele kwestie is nu in wiens voordeel deze onvermijdelijke ineenstorting zal uitdraaien – in het voordeel van de arbeidersrevolutie of van het fascisme.
Zal het revolutionaire socialisme of de fascistische reactie de middenklasse het eerste brede en stoutmoedige overtuigende programma aanbieden en, nog belangrijker, het vertrouwen winnen door in woorden en daden aan te tonen dat het bereid is om ieder obstakel op de weg naar een betere toekomst uit de weg te ruimen?
Het lot van Frankrijk zal de komende jaren bepaald worden door deze vraag. En dat geldt niet alleen voor Frankrijk, maar voor heel Europa. En niet alleen voor Europa, voor de hele wereld.
Sinds de overwinning van de nazi’s in Duitsland is er binnen de Franse “linkse” partijen en groepen veel gesproken over de noodzaak om zich niet te vervreemden van de “middenklasse” om zo de weg naar het fascisme te versperren. De fractie van Renaudel[5] en co splitste zich met dat specifiek doel van de Socialistische Partij af en positioneerde zich dichter bij de Radicalen. Maar op het ogenblik dat Renaudel, wiens ideeën in 1848 vast zitten, beide handen reikte aan Herriot had die laatste geen handen vrij omdat er een vast zat aan Tardieu en een andere aan Louis Marin.[6]
Dit betekent echter niet dat de arbeidersklasse de kleinburgerij de rug moet toekeren en aan haar lot moet overlaten. Zeker niet! De boeren en de kleinburgerij in de steden bereiken en aan onze kant krijgen, is een noodzakelijke voorwaarde om succesvol te strijden tegen het fascisme en dan hebben we het nog niet over de verovering van de macht. Het probleem moet wel correct gesteld worden en daarvoor is een duidelijk begrip van de aard van de “middenklasse” nodig. In politiek en zeker in een kritieke periode is er niets zo gevaarlijk als het herhalen van algemene formules zonder de sociale inhoud ervan te onderzoeken.
De huidige samenleving bestaat uit drie klassen: de grote burgerij, de arbeidersklasse en de “middenklassen” of de kleinburgerij. De verhoudingen tussen deze drie klassen bepalen in laatste instantie de politieke situatie van het land. De fundamentele klassen in de samenleving zijn de grote burgerij en de arbeidersklasse. Enkel deze twee klassen hebben een duidelijke, consistente en onafhankelijke politieke koers. De kleinburgerij wordt gekenmerkt door haar economische afhankelijkheid en sociale heterogeniteit. De hoogste lagen van de kleinburgerij zijn direct verbonden met de grote burgerij. De laagste lagen gaan samen met de arbeidersklasse en vallen soms zelfs onder de status van lompenproletariaat. In overeenstemming met haar economische positie kan de kleinburgerij geen eigen politieke koers varen. De kleinburgerij wordt steeds over en weer geslingerd tussen de kapitalisten en de arbeiders. De toplagen duwen de kleinburgerij naar rechts, de onderste lagen van onderdrukten en uitgebuitenen kunnen in bepaalde omstandigheden een scherpe bocht naar links nemen. Deze tegenstrijdige verhoudingen tussen de verschillende lagen van de ‘middenklassen’ hebben steeds het verwarde en failliete beleid van de Radicalen bepaald. Het verklaart hoe de partij aarzelt tussen een kartel met de socialisten om de basis te kalmeren of een nationaal blok met de kapitalistische reactie om de burgerij te redden. De finale ontbinding van het Radicalisme begint als de grote burgerij die zelf in een impasse zit, niet langer enige aarzeling toelaat.
De kleinburgerij, de failliete massa’s van de steden en het platteland, begint haar geduld te verliezen. Het neemt een steeds vijandiger houding in tegenover de eigen toplaag. De kleinburgerij raakt overtuigd van het falen en de onstandvastigheid van de eigen politieke leiding. De arme boer, de ambachtsman, de kleine handelaar raken overtuigd dat er een grote kloof ligt tussen hen en deze burgemeesters, advocaten en politieke zakenlui zoals Herriot, Daladier, Chautemps en co die met hun levenswijze en standpunten aansluiten bij de grote burgerij. Het is op deze ontgoocheling en deze desillusies van de kleinburgerij, haar ongeduld en haar wanhoop, dat het fascisme inspeelt. De fascistische agitatoren stigmatiseren en verwensen de parlementaire democratie die enkel de carrièristen en zakkenvullers dient maar niets aan de werkende bevolking geeft. Deze demagogen schudden met hun vuisten naar de bankiers, de grote handelaars en de kapitalisten. Hun woorden en gebaren stemmen overeen met de gevoelens van vele kleine bezitters die in een doodlopende weg vastzitten. De fascisten tonen zich daadkrachtig, ze trekken de straten op, vallen de politie aan en willen het parlement met brute kracht de deur wijzen. Dat maakt indruk op de wanhopige kleinburgerij. Die zegt tegen zichzelf:
“Bij de Radicalen zijn er teveel dieven, de partij heeft zich uitverkocht aan de bankiers. De socialisten beloven al zo lang dat ze een einde zullen maken aan uitbuiting, maar ze gaan nooit van woorden over tot daden. De communisten zijn niet te begrijpen – vandaag is het dit en morgen iets anders. Laat ons eens zien of de fascisten ons kunnen redden.”
Renaudel, Frossard[7] en gelijkaardige figuren beelden zich in dat de kleinburgerij voor alles gehecht is aan democratie, waarbij het nodig is om de Radicalen te blijven ondersteunen. Wat een verschrikkelijke verwarring! Democratie is slechts een politieke vorm. De kleinburgerij is niet bezorgd om de verpakking maar om wat er in zit. Het wil zich redden van miserie en bankroet. Als de democratie daar niet toe in staat is, dan kan de democratie de pot op. Dat is hoe iedere kleinburger redeneert of denkt.
De belangrijkste sociale en politieke bron van het fascisme is de groeiende revolte van de lagere kleinburgerij tegen haar eigen ‘hoger opgeleide’ toplagen in de gemeenten, districten en parlementen. Dat wordt aangevuld met de haat van de door crisis getroffen intellectuele jongeren tegenover de advocaten, de verkozenen en de ministers. Ook hier rebelleren de lagere kleinburgerlijke intellectuelen tegen diegene die boven hen staan.
Betekent dit dat de overgang van de kleinburgerij naar het fascisme onvermijdelijk en onherroepelijk is? Neen, zo’n conclusie zou getuigen van een beschamend fatalisme.
Wel onvermijdelijk en onherroepelijk is de neergang van het Radicalisme en alle politieke groeperingen die zich aan het lot van het Radicalisme verbinden.
Onder de voorwaarden van kapitalistische neergang is er geen plaats meer voor een partij van democratische hervormingen en ‘vreedzame’ vooruitgang. Welke weg ook wordt uitgegaan in Frankrijk, het Radicalisme zal van het toneel verdwijnen. Het wordt verworpen en onteerd door de kleinburgerij die het heeft verraden.
Iedere bewuste arbeider zal door de dagelijkse ervaring overtuigd geraken dat onze voorspellingen met de realiteit overeenstemmen. Bij nieuwe verkiezingen zullen de Radicalen een nederlaag lijden. Volledige delen zullen naar de uitgang trekken, van de volkse massa’s onderaan tot groepen van angstige carrièristen aan de top. Afsplitsingen, verraad en ontslagen zullen elkaar onafgebroken opvolgen. Geen enkel maneuver of blok zal de Radicale Partij redden. Zo’n blok zou enkel betekenen dat de neergang wordt gedeeld. Het einde van de Radicale Partij is het onvermijdelijke gevolg van het feit dat de burgerlijke samenleving haar eigen moeilijkheden niet langer kan overstijgen met behulp van zogenaamde democratische methoden. De splitsing tussen de basis en de top van de kleinburgerij is onvermijdelijk.
Maar dat betekent helemaal niet dat de massa’s die vandaag het Radicalisme volgen onvermijdelijk hun hoop in het fascisme zullen vestigen. De meeste gedemoraliseerde lagen zullen dat ongetwijfeld wel doen, de meest verstoten en luidruchtigste jongeren uit de middenklasse hebben hun keuze in die richting al gemaakt. Het is vanuit dat reservoir dat de fascistische bendes vorm aannemen. Maar de gewone massa’s in de steden en op het platteland hebben hun keuze nog niet gemaakt. Ze twijfelen voor zo’n grote beslissing. En omdat ze aarzelen, zullen ze zonder veel vertrouwen blijven stemmen voor de Radicalen. De situatie van aarzeling en onbeslistheid zal echter geen jaren blijven duren, eerder enkele maanden.
Politieke ontwikkelingen in de komende periode zullen zich op een koortsachtig ritme voordoen. De kleinburgerij zal de fascistische demagogie enkel verwerpen als het vertrouwen stelt in de reële kansen van een andere weg. Die andere weg is deze van de arbeidersrevolutie.
Parlementaire cretinisten,[8] die zichzelf naar voren schuiven als diegenen die dicht bij de mensen staan, herhalen graag:
“Je moet de middenklasse niet bang maken met revolutie. Ze houden niet van extremen.”
In zijn algemene vorm is deze bewering absoluut verkeerd. Natuurlijk verkiest de kleine middenstander orde zolang zijn zaak draait en zolang hij hoop heeft dat het morgen beter zal gaan.
Maar als die hoop verloren gaat, wordt hij gemakkelijk woedend en is hij bereid om zich over te geven aan de meest extreme maatregelen. Hoe kon de democratische staat anders omvergeworpen worden om het fascisme aan de macht te brengen in Italië en Duitsland? De wanhopige kleinburgerij ziet in het fascisme bovenal een strijdbare kracht tegen het grootkapitaal en denkt dat de fascisten, in tegenstelling tot de arbeiderspartijen, die vooral grote woorden naar voren brengen, effectief hun krachten zullen gebruiken om meer “rechtvaardigheid” in te stellen. De boer en de kleine handelaar zijn op hun manier realisten. Ze begrijpen dat er niet aan het gebruik van geweld kan ontkomen worden.
Het is verkeerd, compleet verkeerd, om te stellen dat de huidige kleinburgerij niet naar de arbeiderspartijen gaat omdat het bang is van “extreme maatregelen”. Integendeel. De lagere kleinburgerij, de grote massa’s, zien in de arbeiderspartijen slechts parlementaire machines. Ze geloven niet in hun kracht, noch in hun capaciteit om te strijden, noch in hun bereidheid om de strijd ditmaal tot het einde te voeren.
Als dit zo is, is het dan de moeite waard om de democratische kapitalistische vertegenwoordigers te vervangen door hun parlementaire broeders ter linkerzijde? Dat is hoe de halfuitgebuite en ontevreden kleine eigenaars zich voelen. Zonder een begrip van deze psychologie van de boeren, de kleine handelaars, bedienden, functionarissen,... — een psychologie die voortkomt uit de sociale crisis — is het onmogelijk om een correcte politiek uit te werken. De kleinburgerij is economisch afhankelijk en politiek geatomiseerd. Dat is waarom het geen onafhankelijke politiek kan voeren. Het heeft nood aan een “leider” die hen inspireert en vertrouwen geeft. Deze individuele of collectieve, het is te zeggen een persoon of partij, kan hen aangeboden worden door de ene of de andere fundamentele klasse — ofwel de grote burgerij ofwel de arbeidersklasse. Het fascisme ontrafelt en bewapent de gebroken massa’s. Vanuit menselijke stof organiseert het gevechtseenheden. Op die manier geeft het de kleinburgerij de illusie dat het een onafhankelijke kracht is. Het begint zich voor te stellen dat het echt in staat zal zijn om de staat te leiden. Het is niet verrassend dat deze illusies en hoop in het gezicht van de kleinburgerij ontploffen!
Maar de kleinburgerij kan ook een leider vinden in de arbeidersklasse. Dat werd aangetoond in Rusland en deels in Spanje. In Italië, Duitsland en Oostenrijk ontwikkelde de kleinburgerij in die richting. Maar de partijen van de arbeidersklasse waren niet opgewassen voor hun historische taak.
Om de kleinburgerij aan haar kant te krijgen, moet de arbeidersklasse haar vertrouwen winnen. En daartoe moet het vertrouwen hebben in haar eigen kracht.
De arbeidersklasse moet een duidelijk actieprogramma hebben en bereid zijn om met alle mogelijke middelen voor de macht te strijden. Aangemoedigd door haar revolutionaire partij, zegt de arbeidersklasse aan de boeren en de kleinburgerij in de steden:
“We voeren strijd om de macht. Hier is ons programma. We zijn bereid om met jullie te discussiëren over veranderingen in dit programma. We zullen enkel geweld gebruiken tegen het grootkapitaal en haar lakeien, maar met jullie willen we een alliantie vormen op basis van een programma.”
De boeren zullen dergelijke taal begrijpen. Ze moeten enkel vertrouwen hebben in de capaciteiten van de arbeidersklasse om de macht te grijpen.
Daartoe is het noodzakelijk om een eenheidsfront op te bouwen los van iedere onbeslistheid en holle frasen. Het is noodzakelijk om de situatie te begrijpen en zich op een serieuze wijze op het revolutionaire pad begeven.
Renaudel, Frossard en co zijn er ernstig van overtuigd dat een alliantie met de Radicalen een alliantie met de middenklassen vormt en bijgevolg een dam tegen het fascisme. Deze mensen zien enkel parlementaire schaduwen. Ze negeren de reële evolutie van de massa’s en jagen op de “Radicale Partij” die zichzelf heeft uitgeleefd en zich ondertussen tegen hen keert. Ze denken dat ze in een periode van grote sociale crisis een alliantie van klassen kunnen opzetten door een blok te vormen met een parlementaire kliek die door en door gecompromitteerd is en gedoemd om te verdwijnen. Een echte alliantie van de arbeidersklasse en de middenklassen is geen kwestie van parlementaire statistieken maar van revolutionaire dynamiek.
Deze alliantie moet doorheen strijd opgezet en versterkt worden. De betekenis van de huidige politieke situatie ligt net in het feit dat de wanhopige kleinburgerij het juk van de parlementaire discipline achter zich laat en breekt met het voogdijschap van de conservatieve ‘radicale’ kliek die de mensen steeds bedriegt en de massa’s nu definitief heeft verraden. In zo’n situatie samenwerken met de Radicalen leidt er enkel toe dat je zelf de hoon van de massa’s over je krijgt en dat de kleinburgerij in de armen van het fascisme als enige redder wordt geduwd.
Een arbeiderspartij moet zich niet bezig houden met een hopeloze poging om een gefaalde partij te redden. Ze moet integendeel alle krachten aanwenden om de massa’s sneller te bevrijden van de invloed van de Radicalen. Hoe meer inspanningen daartoe worden geleverd, hoe sneller en hoe zekerder het tot een echte alliantie van de arbeidersklasse en de kleinburgerij zal komen. Het is noodzakelijk dat de arbeidersklasse zich aan het hoofd plaatst en niet aan de staart. De geschiedenis gaat soms snel. Wee diegene die achterop loopt!
Als Frossard de Socialistische Partij het recht ontzegt om de Radicale Partij te ontmaskeren, te verzwakken en het proces van desintegratie te versnellen, dan treedt hij niet als socialist naar buiten maar als conservatieve radicaal. Enkel die partij die gelooft in het eigen programma en ernaar streeft om de bevolking achter zich te krijgen, heeft recht op een historisch bestaan. Anders is het geen partij maar een parlementaire kliek van carrièristen. Het is niet alleen het recht maar de elementaire plicht van een arbeiderspartij om de werkende bevolking te bevrijden van de fatale invloed van de burgerij. Deze historische taak vereist vandaag een bijzonder scherpte aangezien de Radicalen meer dan ooit als dekmantel voor de reactie optreden waarbij de bevolking wordt gesust en misleid waardoor uiteindelijk de weg voor het fascisme wordt vrijgemaakt. En de linkse Radicalen? Die capituleren voor Herriot net zoals Herriot capituleert voor Tardieu.
Voor Frossard zou een alliantie van Socialisten en Radicalen leiden tot een ‘linkse’ regering die de fascistische organisaties zou ontbinden en de republiek zou redden. Dat is een monsterlijk amalgaam van democratische illusies en politie-cynisme. Als we stellen dat er nood is aan een arbeidersmilitie, en we komen daar verder op terug, dan protesteren Frossard en zijn medestanders:
“Tegen het fascisme moeten we niet fysiek strijden maar met ideologische middelen.”
Als we zeggen dat enkel een massale mobilisatie, wat enkel kan als ook tegen het Radicalisme wordt ingegaan, in staat is om het gras onder de voeten van het fascisme te maaien, dan zeggen dezelfde heren ons:
“Neen, enkel de politieregering van Daladier-Frossard kan ons redden.”
Wat een zielig gewauwel! De Radicalen hebben de macht gehad en stonden deze vrijwillig af aan Doumergue. Dat was niet omdat ze geen steun van Frossard kregen maar omdat ze bang waren van het fascisme, ze waren bang van de grote burgerij die dreigde met royalistische stoottroepen en ze waren nog banger dat de arbeidersklasse zou ingaan tegen het fascisme. Tot overmaat van ramp raadt Frossard, die bang is geworden door de angst van de Radicalen, Daladier aan om te capituleren.
Als we nu even inbeelden – en het is een weinig waarschijnlijke hypothese – dat de Radicalen zouden ingestemd hebben met het voorstel om de alliantie met Doumergue te verbreken om met Frossard in zee te gaan. Dit zou de fascistische bendes, nu met de directe medewerking van de politie, ertoe aanzetten om in grote getalen op straat te komen. De Radicalen zouden spoedig met Frossard onder de tafel gekropen zijn of zich verstopt hebben in hun ministeriële toiletten.
Laat ons nu een nog fantasierijkere hypothese maken: de politie van Daladier-Frossard die de “fascisten ontwapent”. Lost dat de zaak op? En wie zal diezelfde politie ontwapenen als ze met de rechterhand aan de fascisten terug geeft wat ze met de linkerhand van hen heeft afgenomen? De klucht van een ontwapening door de politie zal de autoriteit van de fascisten als strijders tegen de kapitalistische staat enkel versterken. De fascistische bendes zullen pas succesvolle slagen toegebracht worden als ze tegelijk politiek geïsoleerd worden.
Ondertussen zou de hypothetische regering van Daladier en Frossard de arbeidersklasse of de kleinburgerlijke massa’s niets kunnen aanbieden omdat deze regering niet in staat zou zijn om de fundamenten van het private bezit aan te pakken. Zonder de onteigening van de banken, de grote commerciële bedrijven, de sleutelsectoren van de industrie en het transport, zonder een monopolie op buitenlandse handel en zonder een reeks andere verregaande maatregelen, is het niet mogelijk de boer of de handelaar te helpen. Door haar passiviteit en haar impotentie zou de regering van Daladier en Frossard aanleiding bieden voor een revolte van de kleinburgerij die doorheen deze revolte verder de weg van het fascisme zou opgaan. Maar dat allemaal dus in de veronderstelling dat zo’n regering mogelijk zou zijn…
We moeten echter erkennen dat Frossard niet alleen staat. Op dezelfde dag (24 oktober) dat de gematigde Zyromsky in ‘Le Populaire’ inging tegen de poging van Frossard om het kartel te herstellen, sprak Cachin[9] zich in ‘L’Humanité’ uit voor het idee van een blok met de Radicale Socialisten. Cachin verwelkomde het feit dat de Radicalen verklaarden dat ze voor de “ontwapening van de fascisten” waren.
Natuurlijk verklaarde de Radicalen dat ze voor de ontwapening van iedereen zijn – arbeidersorganisaties inbegrepen. Als zo’n maatregel door een bonapartistische staat wordt genomen, zou het ongetwijfeld vooral tegen de arbeiders gericht zijn. De ‘ontwapende’ fascisten zouden langs de achterdeur dubbel zoveel wapens terugkrijgen, de politie zou hen daarbij wel helpen. Maar waarom zo lang stilstaan bij sombere gedachten? Iedereen heeft zijn hoop nodig. Bijgevolg treedt Cachin de voetsporen van Wels en Otto Bauer die ook hun toevlucht zochten in de ontwapening door de politie van Brüning en Dollfuss.
Cachin neemt nogmaals een bocht van 180 graden om de Radicalen met de middenklassen gelijk te stellen. Hij ziet de onderdrukte boeren enkel door de bril van de Radicalen. Een alliantie met de kleinburgerlijke eigenaars ziet hij louter in de vorm van een blok met parlementaire carrièristen die net het vertrouwen van de kleinburgerlijke eigenaars beginnen te verliezen.
In plaats van de ontluikende revolte van de boer en de ambachtslieden tegen de ‘democratische’ uitbuiters te voeden en aan te wakkeren en deze revolte in de richting van een alliantie met de arbeidersklasse te sturen, wil Cachin de failliete Radicalen ondersteunen met de autoriteit van het “gemeenschappelijke front”. Hierdoor wordt de revolte van de meeste uitgebuite kleinburgerij de weg van het fascisme op geduwd.
Theoretische slordigheid leidt in revolutionaire politiek altijd tot een wrede wraak. ‘Antifascisme’ is voor de stalinisten net zoals fascisme geen concreet gegeven. Het zijn twee grote lege zakken waar ze in steken waar ze op dat ogenblik de hand op kunnen leggen. Voor hen is Doumergue een fascist net zoals Daladier eerder een fascist was. Eigenlijk is Doumergue een kapitalist die gebruik maakt van de fascistische vleugel van de kleinburgerij, net zoals Herriot gebruik maakt van de radicale kleinburgerij. Vandaag gaan beide vormen samen in een bonapartistisch regime. Doumergue is op zijn manier ook een ‘antifascist’ aangezien hij een militaire of politiedictatuur van het grootkapitaal verkiest op de burgeroorlog waarvan de uitkomst altijd onzeker is. Uit angst voor het fascisme en een nog grotere angst voor de arbeidersklasse, sluit de ‘antifascist’ Daladier de rangen met Doumergue. Maar het regime van Doumergue kan niet standhouden zonder het bestaan van de fascistische bendes. Een eenvoudige marxistische analyse toont de volslagen nutteloosheid van het idee van een alliantie met de Radicalen tegen het fascisme.
De Radicalen zullen zelf alle moeite doen om in de praktijk aan te tonen hoe fantasierijk en reactionair de politieke dromen van Frossard en Cachin zijn.
Om te strijden is het noodzakelijk om het instrument en de middelen om te strijden te behouden en versterken: organisaties, eigen media, meetings,... Het fascisme bedreigt dat op directe en onmiddellijke wijze. Het is nog te zwak voor een directe machtsstrijd, maar sterk genoeg om pogingen te ondernemen teneinde de arbeidersorganisaties beetje bij beetje kapot te krijgen, en om verwarring en gebrek aan vertrouwen in de eigen krachten te verspreiden in de rangen van de arbeiders.
Het fascisme vindt onbewuste steun bij diegenen die stellen dat de “fysieke strijd” onaanvaardbaar of hopeloos is, en die van Doumergue eisen dat hij zijn fascistische garde zou ontwapenen. Niets is zo gevaarlijk voor de arbeidersklasse — zeker in de huidige situatie — als het zoete vergif van valse hoop. Niets versterkt het zelfvertrouwen van de fascisten zo sterk als het “flauwe pacifisme” van de arbeidersorganisaties. Niets vernietigt het vertrouwen van de middenklassen in de arbeidersklasse zo sterk als de passiviteit en het gebrek aan bereidheid om de strijd aan te gaan.
“Le Populaire” en vooral “L’Humanité” schrijven iedere dag:
“Het eenheidsfront is een hindernis tegen het fascisme”;
“het eenheidsfront zal het niet toelaten...”;
“de fascisten zullen niet durven”,...
Dat zijn frasen. Het is nodig dat we rechtuit zeggen aan de arbeiders, socialisten en communisten: laat je niet in slaap wiegen door de frasen van kunstmatige en onverantwoorde journalisten en sprekers. Het gaat om een kwestie van ons voortbestaan en van de toekomst van het socialisme. Wij ontkennen het belang van het eenheidsfront niet. Integendeel, wij eisten dit toen de leiders van beide partijen er tegen waren. Het eenheidsfront biedt heel wat mogelijkheden, maar niets meer. Op zichzelf zal het niets beslissen. Enkel de strijd van de massa’s is beslissend. Het eenheidsfront zal haar waarde tonen als communistische gevechtseenheden de socialisten ter hulp komen en vice versa in het geval van aanvallen van fascistische bendes tegen Le Populaire of L’Humanité. Daartoe moeten er wel arbeidersgevechtseenheden bestaan die opgeleid, getraind en bewapend zijn. Als er geen defensie-organisaties zijn, en dus arbeidersmilities, mogen Le Populaire en L’Humanité zoveel artikels schrijven als ze willen over de almachtigheid van het eenheidsfront, maar zullen beide bladen zonder verdediging staan tegenover de goed voorbereide eerste aanvallen van de fascisten.
Wij stellen voor om de “argumenten” en “theorieën” van de tegenstanders van de arbeidersmilitie kritisch te bestuderen, aangezien deze talrijk en invloedrijk zijn in beide arbeiderspartijen.
“We hebben een massale zelfverdediging nodig en geen militie”, wordt ons vaak verteld.
Maar wat houdt die “massale zelfverdediging” in zonder gevechtsorganisaties, zonder gespecialiseerde kaders, zonder wapens? De verdediging tegen het fascisme overlaten aan ongeorganiseerde en onvoorbereide massa’s die op zichzelf aangewezen zijn, komt overeen met het spelen van een rol die nog lager is dan die van Pontius Pilatus. Het belang van de militie ontkennen, is het belang van de voorhoede ontkennen. Waarom hebben we dan een partij? Zonder de steun van de massa’s, betekent de militie niets. Maar zonder georganiseerde gevechtseenheden, zullen de meest heroïsche massa’s neergeslagen worden door de fascistische troepen. Het is nonsens om de militie tegenover zelfverdediging te plaatsen. De militie is een orgaan van zelfverdediging.
“Oproepen tot het organiseren van een militie”, zeggen sommige tegenstanders die tot de minst ernstige en de minst eerlijke behoren, “houdt een provocatie in”.
Dat is geen argument, maar een belediging. Als de noodzaak voor het verdedigen van de arbeidersorganisaties voortvloeit uit heel de situatie, hoe kunnen we dan niet oproepen voor het opzetten van milities? Misschien bedoelen ze dat het opzetten van een militie fascistische aanvallen en regeringsrepressie “provoceert”. In dat geval is het een absoluut reactionair argument. Het liberalisme heeft altijd aan de arbeiders gezegd dat hun klassenstrijd de reactie zou “provoceren”.
De reformisten herhaalden deze beschuldiging tegen de marxisten, de mensjewieken tegen de bolsjewieken. Deze beschuldigingen herleiden zichzelf, in laatste instantie, tot de onderliggende gedachte dat als de onderdrukten niets doen, de onderdrukkers verplicht zullen zijn om hen te slaan. Dat is de filosofie van Tolstoy en Ghandi, maar niet van Marx en Lenin. Als L’Humanité in het vervolg de doctrine van “geen gewapend verzet” wil ontwikkelen, moet het haar symbool van de hamer-en-sikkel, het symbool van de Oktoberrevolutie, misschien vervangen door de geit die Ghandi van melk voorzag.
“Het bewapenen van de arbeiders is enkel opportuun in een revolutionaire situatie, die vandaag nog niet bestaat.”
Dit argument betekent dat de arbeiders zouden moeten toelaten dat ze afgeslacht worden vooraleer de situatie revolutionair wordt. Diegenen die gisteren de “Derde Periode” predikten, willen vandaag niet zien wat er onder hun eigen ogen aan het gebeuren is. De kwestie van wapens komt alleen naar voren omdat de “vreedzame”, “normale”, “democratische” situatie geleid heeft tot een stormachtige en onstabiele situatie die zichzelf kan omzetten in een revolutionaire, of een contrarevolutionaire, situatie.
Dit alternatief is vooral afhankelijk van de vraag of de meest ontwikkelde arbeiders zullen toelaten dat ze aangevallen worden en beetje bij beetje verslagen worden of als ze iedere aanval zullen beantwoorden met twee tegenaanvallen, die voortkomen uit de moed van de onderdrukten en het verenigen van de onderdrukten onder hun vlag. Een revolutionaire situatie komt niet uit de lucht vallen. Het komt voort uit de actieve betrokkenheid van de revolutionaire klasse en haar partij.
De Franse stalinisten beargumenteren nu dat de militie niet in staat was om de Duitse arbeidersklasse voor een nederlaag te behoeden. Gisteren ontkenden ze nog iedere nederlaag in Duitsland en stelden ze dat het beleid van de Duitse stalinisten correct was van begin tot einde. Vandaag zien ze alle kwaad in de Duitse arbeidersmilitie (Rote Front). Zo komen ze van de ene fout bij de tegenovergestelde fout terecht, wat niet minder schandalig is. De militie zal op zichzelf niet de oplossing vormen. Een correcte politiek is nodig. Intussen leidde de politiek van de stalinisten in Duitsland (“het sociaalfascisme is de belangrijkste vijand”, de splitsing in de vakbonden, het geflirt met nationalisme, putschisme) tot de isolatie van de arbeidersvoorhoede en haar nederlaag. Met een compleet verkeerde politiek, kon geen enkele militie de situatie redden.
Het is nonsens om te stellen dat de organisatie van de militie op zichzelf leidt tot avonturen, de vijand provoceert, de politieke strijd vervangt door fysieke strijd,... In al deze frasen verschuilt zich niets anders dan een politieke lafheid.
De militie, als sterke organisatie van de voorhoede, is in feite de beste verdediging tegen avonturen, tegen individueel terrorisme, tegen bloedige spontane explosies.
De militie is tegelijk de enige serieuze manier om de burgeroorlog te beperken die door het fascisme aan de arbeidersklasse wordt opgedrongen. Laat de arbeiders, ondanks de afwezigheid van een “revolutionaire situatie”, de fils-à-papa patriotten op hun wijze corrigeren, en de rekrutering van de fascistische bendes zal onvergelijkbaar moeilijker worden.
Maar dan komen de strategen die verwikkeld zijn in hun eigen redeneringen en nog stommere argumenten naar voren brengen. We citeren letterlijk:
“Als we de revolverschoten van de fascisten beantwoorden met andere revolverschoten,” schrijft L’Humanité op 23 oktober, “verliezen we uit het oog dat het fascisme het product is van het kapitalistische regime en dat we in onze strijd tegen het fascisme het gehele systeem bevechten waarmee we geconfronteerd worden.”
Het is moeilijk om op een paar lijnen meer verwarring en fouten samen te brengen. Het is onmogelijk om ons tegen de fascisten te verdedigen omdat ze “een product van het kapitalistische regime zijn”. Dat betekent dat we heel de strijd moeten verlaten, want alle sociale problemen vandaag zijn “producten van het kapitalistische systeem”.
Als de fascisten een revolutionair vermoorden, een gebouw van een arbeiderskrant platbranden, moeten de arbeiders op filosofische wijze verzuchten:
“Helaas! Moordenaars en brandstichters zijn producten van het kapitalistische systeem”, waarna ze met gerust gemoed naar huis kunnen gaan. Fatalistische uitputting komt in de plaats van de militante theorie van Marx, de enigen die hier voordeel uit halen zijn de klassenvijanden. Het failliet van de kleinburgerij is, natuurlijk, een product van het kapitalisme. De groei van de fascistische bendes is op haar beurt een gevolg van het failliet van de kleinburgerij. Maar anderzijds zijn ook de toename van de miserie en opstanden van de arbeidersklasse producten van het kapitalisme, en de militie op haar beurt is een product van de scherper wordende klassenstrijd. Waarom stellen de “marxisten” van L’Humanité dan dat de fascistische bendes een legitiem product van het kapitalisme zijn, en de arbeidersmilities het illegitiem product van — de trotskisten? Het is onmogelijk om daar kop of staart van te maken.
“We moeten heel het systeem aanpakken”, wordt ons verteld.
Hoe? Door over de hoofden van de mensen heen te werken? De fascisten begonnen in verschillende landen met hun revolvers en eindigden met het vernietigen van het hele ‘systeem’ van arbeidersorganisaties. Hoe kunnen we anders het hoofd bieden aan een gewapend offensief van de vijand dan met een gewapende verdediging, waarmee we op onze beurt in het offensief kunnen gaan?
L’Humanité geeft nu toe aan verdediging in woorden, maar enkel in de vorm van “massale zelfverdediging”. De militie is schadelijk omdat het de gevechtseenheden van de massa’s scheidt... Maar waarom zijn de onafhankelijke gewapende detachementen van de fascisten dan niet losgekoppeld van de reactionaire massa’s maar juist gebaseerd op de moed en de actiebereidheid van die massa’s door goed georganiseerde aanvallen? Of is de arbeidersmassa inferieur aan de kleinburgerij op vlak van gevechtskwaliteiten?
Hopeloos verward, begint L’Humanité eindelijk te twijfelen: het schijnt dat massaverdediging vereist dat er speciale “zelfverdedigingsgroepen” worden opgezet. In plaats van de verworpen milities, worden speciale groepen of detachementen voorgesteld. Op het eerste zicht lijkt het alsof er enkel op vlak van de naam een verschil is. Natuurlijk betekent de naam die door L’Humanité wordt voorgesteld op zich niets. Je kunt spreken van “massale zelfverdediging”, maar het is onmogelijk om te spreken van “zelfverdedigingsgroepen”, aangezien het doel van die groepen niet de verdediging van zichzelf is, maar van de arbeidersorganisaties. Maar het is natuurlijk geen kwestie van benaming. De “zelfverdedigingsgroepen”, moeten volgens L’Humanité het gebruik van wapens afkeuren om niet in een vorm van “putschisme” te vervallen. Deze wijzen behandelen de arbeidersklasse als een kind dat geen scheermes in zijn handen mag houden. Scheermessen zijn bovendien, zoals we weten, het monopolie van de Camelots du Roi,[10] die een legitiem “product van het kapitalisme” zijn, en die met behulp van messen het democratisch “systeem” hebben omvergeworpen. Hoe zullen die “zelfverdedigingsgroepen” zich verdedigen tegen fascistische revolvers? “Ideologisch” natuurlijk. Met andere woorden: ze zullen zichzelf wegsteken. Aangezien ze niet de benodigde zaken in hun handen hebben, zullen ze als “zelfverdediging” de benen nemen. En de fascisten zullen intussen de arbeidersorganisaties stevig aanpakken. Maar als de arbeidersklasse een verschrikkelijke nederlaag leidt, zal het alleszins niet schuldig geweest zijn aan “putschisme”. Deze baarlijke nonsens, en dat onder het banier van het “bolsjewisme”, kan enkel afschuw en afkeer opwekken.
Tijdens de “Derde Periode” in de goede oude dagen — toen de strategen van L’Humanité vervuld waren door het delirium van de barricaden, de straten iedere dag “veroverden” en iedereen die hun extravagante meningen niet deelde als “sociaalfascistisch” bestempelde — voorspelden we:
“Het moment waarop deze heren hun vingertoppen verbranden, zullen ze de ergste opportunisten worden.”
Die voorspelling wordt nu volledig bevestigd. Op een ogenblik waarbij binnen de Socialistische Partij de beweging voor een militie groeit en sterker wordt, staan de leiders van de zogenaamde Communistische Partij aan de kant van diegenen die de wens van de ontwikkelde arbeiders om zichzelf te organiseren in gevechtseenheden, willen laten afkoelen. Kun je een meer demoraliserend en schadelijk werk voorstellen dan dit?
In de rangen van de Socialistische Partij horen we soms de volgende bedenking:
“Er moet een militie gevormd worden, maar we moeten dit niet van de daken schreeuwen.”
We kunnen de kameraden die de praktische kant van de zaak willen afschermen van de ogen en oren van onze tegenstanders enkel feliciteren. Maar het is bijzonder naïef te denken dat een militie op onmerkbare, geheime wijze binnen vier muren opgezet kan worden. We hebben tientallen en later honderden en duizenden vechters nodig. Ze zullen enkel deelnemen als miljoenen mannen en vrouwen uit de arbeidersklasse, en na hen de boeren, de noodzaak van de militie begrijpen en rond de vrijwilligers een sfeer van sterke sympathie en actieve steun creëren. De samenzweerderige bezorgdheid kan en mag enkel betrekking hebben op het technische aspect van de kwestie. De politieke campagne moet openlijk gevoerd worden, op meetings, in de fabrieken, op de straten, op de marktpleinen.
De centrale kaders van de militie moeten fabrieksarbeiders zijn die georganiseerd zijn op hun werkplaats, elkaar kennen en beter in staat zijn om hun gevechtseenheid te beschermen tegen provocaties van vijandige agenten dan de hoogste bureaucraten. Samenzweerderige commando’s zonder openlijke mobilisatie van de massa’s zullen op het ogenblik dat er gevaar dreigt, ondoeltreffend blijken. Iedere organisatie van de arbeidersklasse moet deelnemen. Er kan daarbij in deze kwestie geen scheidingslijn zijn tussen arbeiderspartijen en de vakbonden. Hand in hand moeten die de massa’s mobiliseren. Het succes van de arbeidersmilitie zal dan verzekerd zijn.
“Maar waar zullen de arbeiders hun wapens halen”, werpen de nuchtere ‘realisten’ op — het is te zeggen, de angstige filisters —
“de vijand heeft geweren, kanonnen, tanks, gas, en vliegtuigen. De arbeiders hebben een paar honderd revolvers en zakmessen.”
Met deze tegenkanting wordt alles eraan gedaan om de arbeiders bang te maken. Enerzijds stellen onze wijzen de wapens van de fascisten gelijk met de uitrusting van de staat. Anderzijds keren ze zich naar de staat en eisen ze ervan dat de fascisten ontwapend worden. Eigenaardige logica! In feite is hun positie verkeerd in beide gevallen. In Frankrijk staan de fascisten nog ver van de situatie waarbij ze de staat controleren. Op 6 februari raakten ze zelfs betrokken in een gewapend conflict met de politie. Het is dan ook verkeerd om te spreken over kanonnen en tanks als het gaat over de onmiddellijke gewapende strijd tegen de fascisten. Natuurlijk zijn de fascisten rijker dan ons. Het is voor hen gemakkelijker om wapens te kopen. Maar de arbeiders zijn met meer, zijn meer vastberaden, meer toegewijd, als ze bewust zijn van een stevige revolutionaire leiding.
Naast andere bronnen, kunnen de arbeiders zich bewapenen door de fascisten systematisch te ontwapenen.
Dit is nu één van de meest serieuze vormen van de strijd tegen het fascisme. Als de arsenalen van de arbeiders uitbreiden ten koste van de wapendepots van de fascisten, zullen de banken en grote bedrijven voorzichtiger zijn in het financieren van hun moorddadige bendes. Het zou in dit geval — maar enkel in dit geval — zelfs mogelijks zijn dat de gealarmeerde autoriteiten echt werk zou beginnen maken van het verhinderen dat de fascisten zich kunnen bewapenen, met als doelstelling het verhinderen dat de arbeiders zich extra wapens kunnen toe-eigenen. We weten al lang dat enkel een revolutionaire tactiek, als neveneffect, leidt tot “hervormingen” of toegevingen van de regering.
Hoe kunnen we de fascisten ontwapenen? Dat is natuurlijk niet mogelijk met enkel en alleen een reeks krantenartikelen. Er moeten gevechtseenheden opgezet worden. Er moet een inlichtingendienst komen. Duizenden informanten en bevriende arbeiders zullen zich vrijwillig aanbieden als ze zich realiseren dat we de zaken serieus aanpakken. Dit vereist een vastberaden wil tot arbeidersactie.
De wapens van de fascisten zijn natuurlijk niet het enige. In Frankrijk zijn er meer dan een miljoen georganiseerde arbeiders. Algemeen gesproken is dat aantal beperkt. Maar het is voldoende om te beginnen met het organiseren van een arbeidersmilitie. Als de partijen en vakbonden slechts één tiende van hun leden zouden bewapenen, zou dat al een kracht van 100.000 manschappen zijn. Bij een oproep door een verenigd front zou het aantal vrijwilliggers dat aantal ongetwijfeld sterk overtreffen. De bijdragen van de partijen en vakbonden, collecties en vrijwillige bijdragen, zouden het binnen de paar maanden mogelijk maken om tussen de 100.000 en 200.000 arbeiders te bewapenen. De fascisten zouden met hun staart tussen de benen afdruipen. Onze perspectieven zouden er onvergelijkbaar beter uitzien.
De afwezigheid van wapens of andere redenen inroepen om uit te leggen waarom er nog geen pogingen gedaan zijn om een militie op te zetten, getuigt van een grote mate van zelfbedrog en misleiding. Het belangrijkste obstakel — we kunnen zelfs zeggen: het enige obstakel — vindt haar oorsprong in de conservatieve en passieve aard van de leiding van de arbeidersorganisaties. De sceptici die de leiders zijn, geloven niet in de sterkte van de arbeidersklasse. Ze stellen al hun hoop in allerhande mirakeloplossingen die van bovenaf komen, in plaats van het versterken van de revolutionaire energie van onderuit. De socialistische arbeiders moeten hun leiders ter verantwoording roepen om onmiddellijk over te gaan tot het opzetten van een arbeidersmilitie of anders een stap opzij te zetten voor jongere, frisse krachten.
Een staking kan niet uitgeroepen worden zonder propaganda en zonder agitatie. Het is ook niet mogelijk zonder stakingspiketten die indien mogelijk overtuigen, en indien noodzakelijk hun fysieke krachten inzetten. De staking is een basisvorm van klassenstrijd die altijd — in wisselende proporties — “ideologische” methoden combineert met fysieke methoden. De strijd tegen het fascisme is essentieel een politieke strijd die een militie nodig heeft zoals een staking een piket nodig heeft. Het piket is het embryo van de arbeidersmilitie. Wie afstand neemt van “fysieke” strijd, neemt afstand van iedere strijd, aangezien de geest niet losstaat van het lichaam.
De grote militaire theoreticus Clausewitz stelde reeds met een schitterende frase dat de oorlog de verderzetting is van de politiek, maar met andere middelen. Die definitie gaat ook op voor de burgeroorlog. Het is niet toelaatbaar om beiden tegenover elkaar te zetten, aangezien het onmogelijk is om volgens goeddunken de politieke strijd te voeren als het zich, door krachten van innerlijke noodzakelijkheid, omvormt tot een gewapende strijd.
De taak van een revolutionaire partij bestaat erin dat ze vooruitziet in de tijd en de onvermijdelijkheid erkent dat de politiek zal leiden tot een openlijk gewapend conflict, en daarom haar krachten voorbereidt op dat moment, net zoals de heersende klassen dat doen.
De eenheden van de militie voor de verdediging tegen het fascisme, vormen de eerste stap in de bewapening van de arbeidersklasse. Maar dit zijn niet de laatste stappen. Onze slogan is:
“Bewapen de arbeidersklasse en de revolutionaire boeren!”.
De arbeidersmilitie moet in laatste instantie alle werkenden verenigen. Dat programma vervolledigen is enkel mogelijk in een arbeidersstaat die alle productiemiddelen in handen heeft, en bijgevolg ook alle middelen van vernietiging — alle wapens en de fabrieken die deze produceren.
Het is echter niet mogelijk om met lege handen een arbeidersstaat op te bouwen. Enkele politieke invaliden, zoals Renaudel, spreken van een vreedzame, grondwettelijke weg naar het socialisme. De grondwettelijke weg is bezaaid met loopgraven die in handen zijn van fascistische bendes. Het aantal loopgraven waarmee we geconfronteerd worden, zijn niet beperkt. De burgerij zal er niet aan twijfelen om tientallen staatsgrepen te gebruiken, met de hulp van politie en leger, om te verhinderen dat de arbeidersklasse aan de macht zou komen.
Een socialistische arbeidersstaat kan enkel gecreëerd worden door een succesvolle revolutie.
Iedere revolutie wordt voorbereid door de economische en politieke ontwikkelingen, maar wordt uiteindelijk beslist in een openlijk conflict tussen vijandige klassen. Een revolutionaire overwinning is enkel mogelijk door een langdurige politieke agitatie, een periode van vorming en organisatie van de massa’s. Maar ook het gewapende conflict moet op dezelfde wijze langdurig voorbereid worden. De meest ontwikkelde arbeiders moeten weten dat ze zullen moeten vechten en de strijd moeten aangaan. Ze moeten zich bewapenen als garantie voor hun bevrijding.
In een tijdperk dat zo kritiek is als vandaag, moet de partij van de revolutie onder de arbeiders onophoudelijk pleiten voor de noodzaak om zich te bewapenen en moet deze partij er alles aan doen om de arbeiders, of minstens de voorhoede van de arbeidersbeweging, te bewapenen. Als dit niet gebeurt, is een overwinning niet mogelijk.
De meest recente verkiezingsoverwinningen van de Britse Labour Party zijn geen weerlegging van wat hierboven wordt gesteld. Zelfs indien we ervan zouden uitgaan dat de Labour Party bij de volgende parlementsverkiezingen een absolute meerderheid zal halen, wat alleszins niet zeker is, en als we er bovendien van uitgaan dat de partij de weg van socialistische maatregelen zou opgaan – wat nog minder zeker is – dan zou dit meteen op zo een sterk verzet botsen van het Hogerhuis, de koning, de banken, de beurzen, de bureaucratie, de media dat verdeeldheid in eigen rangen onvermijdelijk zou zijn. De linkse, meer radicale, vleugel zou in het parlement al gauw een minderheid worden. Tegelijk zou de fascistische beweging een nooit geziene ontwikkeling kennen. De Britse burgerij is gealarmeerd door de gemeenteraadsverkiezingen en bereidt zich ongetwijfeld al voor op een buitenparlementaire strijd terwijl de leiding van de Labour Party de arbeiders in slaap wiegt met haar successen en de Britse gebeurtenissen spijtig genoeg doorheen de roze bril van Jean Longuet bekijkt. Hoe minder de Labour-leiders voorbereid zijn, hoe wreder de burgeroorlog zal zijn die door de Britse burgerij aan de arbeiders wordt opgedrongen.
“Maar waar zal je wapens vinden voor alle arbeiders?”, werpen de sceptici eens te meer op terwijl ze hun eigen nutteloosheid verwarren met objectieve onmogelijkheid. Ze vergeten dat deze kwestie al eerder aan de orde was in iedere revolutie in de geschiedenis. En ondanks alles vormen overwinnende revoluties belangrijke stadia in de ontwikkeling van de mensheid.
De arbeiders produceren wapens, vervoeren ze, bouwen de gebouwen waar ze in bewaard worden, bewaken deze gebouwen tegen zichzelf, dienen in het leger en creëren alle uitrustingen van het leger. Het zijn niet de sloten of de muren die de arbeiders van de wapens weg houden, maar de gewoonte van onderwerping, de hypnose van klassendominantie en het nationalistische vergif.
Het volstaat om deze psychologische muren te vernietigen en geen enkele stenen muur zal in de weg staan. Het volstaat dat de arbeidersbeweging wapens wil en ze zal deze vinden. De taak van de revolutionaire partij is om dit verlangen wakker te schudden en de realisatie ervan te begeleiden.
Hier komen Frossard en honderden angstige parlementairen, journalisten en vakbondsleiders met hun laatste argument, het meest doorslaggevende.
“Kunnen ernstige mensen in het algemeen hun hoop vestigen in het succes van een fysieke strijd na de recente tragische gebeurtenissen in Oostenrijk en Spanje? Denk maar aan de huidige technieken, tanks, gas, vliegtuigen!”
Dit argument geeft aan dat een aantal ‘ernstige mensen’ niet alleen weigeren om lessen te trekken maar in hun angst ook het weinige dat ze eerder leerden zijn vergeten.
De geschiedenis van de afgelopen 20 jaar geeft erg scherp aan dat de fundamentele problemen in de verhoudingen tussen de klassen, net zoals deze tussen naties, worden geregeld door fysieke kracht. De pacifisten hebben lange tijd gehoopt dat de ontwikkeling van militaire techniek een oorlog zou vermijden. De filisters hebben decennialang herhaald dat de militaire techniek een revolutie onmogelijk zou maken. Maar oorlogen en revoluties blijven bestaan. Er waren nooit zoveel revoluties, waaronder succesvolle revoluties, als sinds de laatste oorlog waarin de kracht van de militaire techniek bleek.
Frossard en co diepen oude clichés op alsof het om de laatste nieuwe ontdekkingen gaat. Na de automatische geweren en machinegeweren ontdekken ze de tanks en de bommenwerpers. Wij antwoorden: achter iedere machine staan er mensen die niet gestuurd worden door technische maar door sociale en politieke banden. Als historische ontwikkelingen de samenleving confronteren met revolutionaire taken die niet kunnen uitgesteld worden en die een kwestie van leven en dood vormen, als er een progressieve klasse is wiens overwinning noodzakelijk is om de samenleving te redden, dan biedt de ontwikkeling van de politieke strijd de revolutionaire klasse de meest uitgebreide keuzemogelijkheden waaronder ook die om de militaire krachten van de vijand lam te leggen en minstens gedeeltelijk over te winnen. Voor de filister is zo’n mogelijkheid telkens opnieuw een ‘toevalstreffer’ die niet voor herhaling vatbaar is. Maar in de meest onverwachte doch fundamenteel natuurlijke combinaties van gebeurtenissen, zijn er allerhande mogelijkheden die kenmerkend zijn voor iedere grote, dat wil zeggen echt populaire, revolutie. Maar desalniettemin komt de overwinning niet vanzelf.
Om de gunstige mogelijkheden te benutten, is het noodzakelijk om een revolutionaire wil te hebben, een ijzeren vastberadenheid om te overwinnen, een stoutmoedige en doortastende leiding. L’Humanité gaat in woorden akkoord met de slogan om de ‘arbeiders te bewapenen’, maar het komt niet tot daden. Volgens deze krant is het op dit ogenblik ontoelaatbaar om een slogan naar voor te schuiven die enkel opportuun is in “een volledige revolutionaire crisis.” Het is gevaarlijk om je geweer te laden, zegt de ‘al te voorzichtige’ jager, als het doelwit nog niet zichtbaar is. Maar als dat doelwit dan plots verschijnt, is het te laat om het geweer nog te laden. Denken de strategen van L’Humanité echt dat ze in “een volledige revolutionaire crisis” zonder enige voorbereiding in staat zullen zijn om de arbeiders te mobiliseren en te bewapenen? Om een grote kwantiteit van wapens veilig te stellen, moet je al over een zekere kwantiteit beschikken. We moeten onophoudelijk voorbereidend werk verrichten. Niet alleen in de sportzalen, maar ook onlosmakelijk verbonden met de dagelijkse strijd van de massa’s. Dit betekent: het is noodzakelijk om onmiddellijk te bouwen aan een militie en tegelijk de propaganda voor de algemene bewapening van de revolutionaire arbeiders en boeren verder te zetten.
De onmacht van het parlementarisme in een periode van crisis van het volledige kapitalistische systeem is zo duidelijk dat de vulgaire democraten in het kamp van de arbeiders (Renaudel, Frossard en hun imitatoren) geen enkel argument vinden om hun versteende vooroordelen te verdedigen. Ze grijpen dan maar snel terug naar iedere nederlaag en elke mislukking die op de revolutionaire weg wordt geleden. Hun gedachtegang gaat als volgt: als puur parlementarisme geen weg vooruit biedt, dan nog is gewapende strijd niet beter. De nederlagen van de arbeidersopstanden in Oostenrijk en Spanje zijn momenteel natuurlijk hun favoriete argumenten. In feite blijkt het theoretische en politieke bankroet van de vulgaire democraten nog sterker in hun kritieken op de revolutionaire methode dan in hun verdediging van de methoden van de rottende burgerlijke democratie.
Niemand stelt dat de revolutionaire methode automatisch leidt tot overwinningen. Het is niet de methode die op zich beslissend is maar wel de correcte toepassing ervan, de marxistische benadering van de gebeurtenissen, krachtige organisatie, het vertrouwen van de massa’s dat gewonnen is op basis van langdurige ervaringen, een doortastende en stoutmoedige leiding. Het resultaat van iedere strijd is afhankelijk van het moment en de omstandigheden van het conflict en van de krachtsverhoudingen. Het marxisme stelt absoluut niet dat het gewapende conflict de enige revolutionaire methode is of een wondermiddel dat in alle omstandigheden werkt. Het marxisme kent in het algemeen geen fetisj, noch op parlementair vlak noch op vlak van opstanden. Er is een tijd en een plaats voor alles. Maar er is wel iets dat van bij het begin kan gezegd worden: via de parlementaire weg hebben socialistische arbeiders nog nergens de macht veroverd en zijn ze er zelfs nooit dicht bij gekomen.
De regeringen van Scheidemann, Hermann Müller, MacDonald hadden niets met socialisme gemeen. De burgerij liet de sociaaldemocraten en Labour toe om aan de macht te komen op voorwaarde dat ze het kapitalisme verdedigden tegen haar tegenstanders. De sociaaldemocraten en Labour hebben die voorwaarde met verve vervuld. Een puur parlementair en anti-revolutionair socialisme heeft nergens geleid tot een socialistisch ministerie. Het heeft enkel afgrijselijke afvalligen voortgebracht die de arbeiderspartij gebruikten om hun eigen regeringscarrière te dienen – Millerand, Briand, Viviani, Laval, Paul-Boncour, Marquet.
Anderzijds zijn er historische ervaringen die aantonen dat de revolutionaire methode tot een machtsovername door de arbeiders kan leiden. Dat zagen we in Rusland in 1917, in Duitsland en Oostenrijk in 1918, in Spanje in 1930. In Rusland was er een sterke Bolsjewistische Partij die lange tijd de voorbereidingen voor een revolutie had getroffen en die wist hoe de macht moest genomen worden.
De reformistische partijen in Duitsland, Oostenrijk en Spanje waren niet op revolutie voorbereid, speelden er geen leidinggevende rol in maar ondergingen ze. Ze waren bang van de macht die tegen eigen wil in hun handen was gekomen en gaven ze snel vrijwillig terug aan de burgerij. Op deze manier ondermijnden ze het zelfvertrouwen van de arbeidersklasse in haar eigen kunnen en ook het vertrouwen van de kleinburgerij in de arbeidersklasse. Hiermee werden de voorwaarden voor de opkomst van de fascistische reactie gecreëerd, een reactie waar de reformistische partijen zelf het slachtoffer van werden.
In navolging van Clausewitz stellen we dat burgeroorlog de voortzetting van politiek met andere middelen is. Dit betekent dat de uitkomst van de burgeroorlog voor een vierde, of misschien slechts een tiende, afhankelijk is van de ontwikkeling van de burgeroorlog zelf, de technische mogelijkheden, de puur militaire leiding en voor drie vierden, of zelfs negen tienden, van de politieke voorbereiding. En waaruit bestaat die politieke voorbereiding dan? Het bestaat uit de revolutionaire samenhang van de massa’s, in hun bevrijding van de slaafse hoop op genade, vrijgevigheid en loyaliteit tegenover de ‘democratische slavendrijvers’, in de vorming van revolutionaire kaders die weten hoe te antwoorden op de officiële publieke opinie en die tegenover de burgerij een tiende van de onverzoenlijkheid tonen die de burgerij zelf aan de dag legt tegenover de werkende bevolking. Als dit niet gebeurt en de situatie leidt uiteindelijk tot een burgeroorlog – wat uiteindelijk altijd zal gebeuren – dan zal dit gebeuren onder voor de arbeiders erg ongunstige omstandigheden die heel wat gevaren met zich mee brengen waarbij zelfs in het geval van een militaire overwinning de macht uit de handen van de arbeidersklasse kan ontglippen. Wie in dit gewapend conflict en het resultaat ervan niet de volledige voorgaande politiek van de strijdende klassen bekijkt, is ziende blind.
Wat in Oostenrijk werd verslagen, was niet de methode van opstand maar het Oostenrijkse marxisme en in Spanje het principeloze parlementaire reformisme.
De Oostenrijkse sociaaldemocratie gaf in 1918 achter de rug van de arbeidersklasse de macht terug aan de burgerij nadat de arbeidersklasse deze had gewonnen. In 1927 keerde de sociaaldemocratie zich niet alleen laf weg van de arbeidersopstand die alle kans op succes had, maar werd ook een Schutzbund van arbeiders tegen de opstandige massa’s opgezet. Dat bereidde de overwinning van Dollfuss voor. Bauer en co verklaarden:
“We willen een vreedzame evolutie maar als de vijand het hoofd verliest en ons aanvalt, dan...”
Deze formule leek erg ‘wijs’ en ‘realistisch’. Jammer genoeg gaat Marceau Pivert op dit Oostenrijkse model voort met zijn redenering “als – dan”. Deze formule is een valstrik voor de arbeiders. Het wiegt hen in slaap en misleidt hen. “Als” betekent dat de vorm van de strijd afhankelijk is van de wil van de burgerij en niet van de absolute onverzoenlijkheid van de klassenbelangen. “Als” betekent dat als we slim, voorzichtig en verzoeningsgezind zijn, de burgerij loyaal zal blijven en alles vreedzaam zal blijven.
Otto Bauer en andere leiders van de Oostenrijkse sociaaldemocratie liepen het “Als”-spook achterna en trokken zich passief terug voor de reactie, ze deden de ene toegeving na de andere, zorgden voor demoralisatie onder de massa’s, trokken zich nog verder terug en uiteindelijk bevonden ze zich in een totale impasse. Volledig teruggedrongen in hun laatste bolwerken verklaarden ze de strijd aan te gaan en ze verloren die.
In Spanje verliep het anders maar de oorzaken voor de nederlaag waren in essentie dezelfde. De Socialistische Partij, vergelijkbaar met de Russische Sociaal-Revolutionairen en Mensjewieken, deelden de macht met de republikeinse burgerij om te verhinderen dat de arbeiders en boeren de revolutie tot haar conclusies zouden doortrekken. De socialisten hadden de macht twee jaar in handen en hielpen de burgerij om de massa’s onder controle te krijgen door hen kruimels te geven met nationale, sociale en landbouwhervormingen. Tegen de meest revolutionaire lagen van de bevolking gebruikten de socialisten vervolgens repressie.
Het resultaat was tweeledig. Het anarcho-syndicalisme, dat in het heetst van de revolutie als was zou weg gesmolten zijn indien de arbeiderspartij een correcte koers had gevolgd, kon zich versterken en trok de militante lagen van de arbeidersklasse aan. Aan de andere kant slaagde de sociaal-katholieke demagogie er in om op het ongenoegen van de massa’s tegenover de burgerlijk-socialistische regering in te spelen.
Toen de Socialistische Partij voldoende gecompromitteerd was, verdreef de burgerij haar van de macht en werd een offensief op alle fronten gestart. De Socialistische Partij moest zich verdedigen in de meest ongunstige omstandigheden die het resultaat waren van haar eerdere koers. De burgerij had ter rechterzijde al een sterke steun. De anarcho-syndicalistische leiders begingen tijdens de revolutie alle typische fouten die eigen zijn aan professionele warhoofden. Nu weigerden ze de opstand onder leiding van de ‘politieke’ verraders te steunen. De beweging nam geen algemeen karakter aan, maar bleef beperkt. De regering bracht de verschillende delen van de arbeidersklasse nederlagen toe. De burgeroorlog werd door de reactie opgedrongen en eindigde in een nederlaag voor de arbeidersklasse.
Het is niet moeilijk om vanuit de Spaanse ervaring de les te trekken dat socialistische deelname aan een burgerlijke regering nefast is. Deze conclusie kan niet betwist worden, maar volstaat op zich niet. Het zogenaamde ‘radicalisme’ van het Oostenrijkse marxisme is in geen geval beter dan het Spaanse ministerialisme. Het verschil ertussen is van technische en niet van politieke aard. Beiden hadden gehoopt dat de burgerij hun “loyaliteit” zou beantwoorden met een zelfde “loyaliteit”. Beiden leidden de arbeidersklasse naar een ramp.
In Spanje en Oostenrijk waren het niet de revolutionaire methoden die tot een nederlaag hebben geleid, maar de opportunistische methoden in een revolutionaire situatie. En dat is niet hetzelfde.
We zullen hier niet verder ingaan op de koers van de Communistische Internationale in Oostenrijk en Spanje. We verwijzen de lezer naar de documenten van La Vérité en brochures die hierover verschenen. In een uitzonderlijk gunstige situatie waren de Oostenrijkse en Spaanse Communistische Partijen gedoemd tot volledig isolement omdat ze gegijzeld werden door de theorie van de ‘Derde Periode’ en het ‘sociaal-fascisme’. Met de autoriteit van Moskou brachten ze de methoden van revolutie in diskrediet en versperden ze de weg naar een echt marxistisch en bolsjewistisch beleid. De essentie van de revolutie is het snel en meedogenloos onderzoeken van alle doctrines en alle methoden. De afstraffing volgt bijna direct op het misdrijf.
De verantwoordelijkheid van de Comintern voor de nederlagen van de arbeidersklasse in Duitsland, Oostenrijk en Spanje is onmeetbaar groot. Het volstaat niet om een ‘revolutionaire’ koers (in woorden) te varen. Er is nood aan een correcte koers. Niemand heeft al enig ander geheim voor een overwinning gevonden.
We hebben al gezegd dat het eenheidsfront van socialistische en communistische partijen enorme mogelijkheden zou bieden. Als dit eenheidsfront het ernstig zou willen, kan het morgen heerser van Frankrijk worden. Maar dan moet de wil er wel zijn.
Het feit dat Jouhaux[11] en meer algemeen de bureaucratie van de CGT buiten het eenheidsfront blijft om haar ‘onafhankelijkheid’ te bewaren, lijkt in tegenspraak met wat we zeggen. Maar dat is enkel op het eerste gezicht zo. In een tijdperk van enorme uitdagingen en gevaren waarbij de massa’s op straat komen, zullen de grenzen tussen politieke en syndicale arbeidersorganisaties verdwijnen. De arbeiders willen weten hoe ze kunnen ingaan tegen het kapitaal en liggen niet wakker van de ‘onafhankelijkheid’ van Jouhaux tegenover arbeiderspolitiek (spijtig genoeg is Jouhaux redelijk afhankelijk van de burgerlijke politiek). Als de voorhoede van de arbeidersbeweging vanuit een eenheidsfront de weg van de strijd op correcte wijze betreedt, dan zullen alle obstakels die door de vakbondsbureaucratie worden gevormd aan de kant geschoven worden. De sleutel tot de situatie bevindt zich in het eenheidsfront van beide partijen. Als deze sleutel niet wordt gehanteerd, dan zullen deze partijen dezelfde betreurenswaardige rol spelen als door het ‘eenheidsfront’ van Mensjewieken en sociaal-revolutionairen in 1917 zou gespeeld zijn, indien de Bolsjewieken daar geen stokje hadden voor gestoken.
We zullen niet afzonderlijk ingaan op de Socialistische en Communistische Partijen omdat beiden hun onafhankelijkheid hebben opgegeven ten voordele van het eenheidsfront. Zodra beide arbeiderspartijen die in het verleden zo hard met elkaar in concurrentie gingen de wederzijdse kritieken lieten varen, hielden ze ook op om als afzonderlijke partijen te bestaan. Het inroepen van ‘principiële meningsverschillen’ die blijven bestaan, verandert daar niets aan. Als deze principiële verschillen niet openlijk en actief blijken op een ogenblik vol verantwoordelijkheid, zoals nu het geval is, dan bestaan die meningsverschillen politiek gezien niet meer. Het zijn als schatten op de zeebodem. We voorspellen hier niet of het gezamenlijke werk zal leiden tot een fusie, maar in de huidige periode, die beslissend is voor het lot van Frankrijk, werkt het eenheidsfront als een onvolmaakte partij die zich op federalistische principes baseert.
Wat wil het eenheidsfront? Tot hiertoe heeft het dit nog niet aan de massa’s gezegd. De strijd tegen het fascisme? Tot nu toe heeft het eenheidsfront niet uitgelegd wat het voorstelt in de strijd tegen het fascisme. Een puur defensief blok tegen het fascisme zou overigens volstaan als de twee partijen voor het overige hun onafhankelijkheid willen bewaren. Maar neen, er is een eenheidsfront dat zowat alle publieke activiteiten van beide partijen omvat en een einde maakt aan hun wederzijdse strijd om de meerderheid van de arbeidersklasse achter zich te winnen. Het is hieruit dat alle consequenties moeten volgen. Het eerste en belangrijkste is de machtsstrijd. Het doel van het eenheidsfront kan enkel bestaan uit een regering van het eenheidsfront, met name een regering van socialisten en communisten, een kabinet Blum-Cachin.
Dat moet openlijk gezegd worden. Als het eenheidsfront zichzelf ernstig neemt – en dat is een voorwaarde opdat de massa’s het ernstig zouden nemen – dan kan het niet om de slogan van de macht heen. Hoe moet het daartoe komen? Met alle mogelijke middelen die tot de macht leiden.
Het eenheidsfront keert zich niet tegen de parlementaire strijd, maar gebruikt het parlement vooral om de onmacht van deze instelling te onthullen en om aan de bevolking uit te leggen dat de huidige regering over een buitenparlementaire basis beschikt en dat de regering enkel kan omver geworpen worden door een machtige massabeweging.
De strijd voor de macht betekent dat alle mogelijkheden die worden aangereikt door het semi-parlementaire bonapartistische regime om dit regime op revolutionaire wijze omver te werpen ook effectief worden benut en dat de burgerlijke staat wordt vervangen door een arbeidersstaat.
Bij de laatste lokale verkiezingen was er een toename van de stemmen voor de socialisten en zeker voor de communisten. Maar dat lost de situatie op zich niet op. Aan de vooravond van haar ineenstorting boekte de KPD een nog veel grotere stemmenwinst. Nieuwe en brede lagen van de onderdrukten worden door de situatie naar links geduwd, zelfs los van de politiek van de extreme partijen. De Franse Communistische Partij haalde meer stemmen omwille van de traditie die overeind blijft en ondanks haar huidige conservatieve koers. De massa’s toonden bij de verkiezingen hun tendens om de arbeiderspartijen een duw naar links te geven, de massa’s staan immers heel wat linkser dan hun partijen. Dit werd ook bevestigd door de revolutionaire sfeer onder de socialistische jongeren. We mogen niet vergeten dat de jongeren een gevoelige barometer vormen voor de hele arbeidersklasse en haar voorhoede.
Als het eenheidsfront niet uit de passiviteit geraakt. Of erger nog, als het een onwaardige romance met de Radicalen begint, dan zullen krachten ‘links’ van het eenheidsfront – anarchisten, anarcho-syndicalisten en gelijkaardige groepen die voor politieke desintegratie staan – zich kunnen versterken. Tegelijk zal de apathie, een voorloper van catastrofes, een opgang kennen.
Als het eenheidsfront daarentegen haar achterhoede en flanken tegen de fascistische benden kan beschermen en tegelijk een breed politiek offensief opzet met de slogan van machtsovername, dan zal het een machtige respons krijgen die veel verder zal gaan dan de meest optimistische verwachtingen.
Enkel charlatans voor wie grote massabewegingen steeds een gesloten boek zullen blijven - een boek dat met zeven zegels is afgesloten - slagen er niet in om dit te begrijpen.
De strijd om de macht moet beginnen met het fundamentele idee dat oppositie tegen een verdere verergering van de situatie van de massa’s onder het kapitalisme mogelijk is, maar dat er geen echte verbetering kan komen zonder een revolutionaire strijd tegen de kapitalistische eigendomsrechten. De politieke campagne van het eenheidsfront moet zich baseren op een goed uitgewerkt overgangsprogramma, dat wil zeggen een reeks maatregelen waarmee een regering van arbeiders en boeren de overgang van kapitalisme naar socialisme kan bewerkstelligen.
Er is nood aan een programma dat niet dient om het geweten te sussen, maar wel om revolutionaire actie richting te geven. Wat hebben we aan een programma als het bij dode letters blijft? De Belgische Werkliedenpartij bijvoorbeeld nam het beruchte ‘plan De Man’ aan waarin allerhande nationalisaties werden geëist. Maar wat is het nut van dat programma als de partij geen vinger uitstak om dit ook te realiseren? De programma’s van de fascisten zijn fantasierijk, vals en demagogisch. Maar het fascisme voert wel een harde strijd om de macht. Socialisten kunnen met het meest wetenschappelijke programma uitpakken, maar de waarde ervan zal nihil zijn indien de voorhoede van de arbeidersklasse geen stoutmoedige strijd voert om de staat over te nemen. De sociale crisis in haar politieke uitdrukking, is de machtscrisis. De oude heerser van de samenleving is bankroet. Er is nood aan een nieuwe heerser.
Als de revolutionaire arbeidersklasse de macht niet grijpt, dan zal het fascisme dat onvermijdelijk doen!
Een programma met overgangseisen voor de ‘middenklassen’ kan uiteraard een groot belang aannemen als dit programma enerzijds overeenkomt met de reële behoeften van de middenklassen en anderzijds aan de vereiste ontwikkeling in de richting van socialisme. Eens te meer ligt het zwaartepunt niet bij een speciaal programma. De middenklassen hebben al veel programma’s gezien. Wat nodig is, is het vertrouwen dat het programma ook zal gerealiseerd worden. Op het ogenblik dat de boer zegt:
“Nu ziet het er naar uit dat de arbeiderspartijen niet zullen toegeven” – is de zaak voor het socialisme gewonnen.
Daartoe is het noodzakelijk dat in actie wordt aangetoond dat we vastberaden zijn en bereid om ieder obstakel uit de weg te ruimen. We moeten geen strijdmethoden uitvinden. Die halen we uit de hele geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging. Een geconcentreerde campagne in de arbeidersmedia waarbij op dezelfde nagel wordt geklopt; echte socialistische toespraken vanop de tribunes in het parlement, niet door tamme verkozenen maar door de leiders van het volk; het gebruik van iedere verkiezingscampagne voor revolutionaire doeleinden; regelmatige meetings waarbij de massa’s niet alleen komen luisteren naar de sprekers maar ook om de slogans en richtlijnen van het ogenblik te horen; het opzetten en versterken van een arbeidersmilitie; een openlijke campagne voor het verenigen en uitbreiden van de rangen van de vakbonden op basis van vastberaden klassenstrijd; koppige en zorgvuldig berekende activiteit om het leger aan de kant van de bevolking te krijgen; stakingsacties; machtige betogingen; de algemene staking van de werkenden in steden en platteland; een algemeen offensief tegen de bonapartistische regering om op te komen voor de macht van de arbeiders en boeren.
Er is nog tijd om de overwinning voor te bereiden. Het fascisme is nog geen massabeweging. De onvermijdelijke verbrokkeling van het Radicalisme zal de basis voor het bonapartisme verkleinen en zal leiden tot de groei van de twee uiterste kampen en brengt een confrontatie dichterbij. Het is geen kwestie van jaren, maar van maanden. De duur van deze periode ligt niet vast, maar is afhankelijk van de strijd van levendige krachten en vooral van de politiek van de arbeidersklasse en haar eenheidsfront.
De potentiële krachten voor de revolutie zijn veel groter dan die van het fascisme en meer algemeen van de volledige verenigde reactie. Sceptici die denken dat alles verloren is, moeten we zonder mededogen uit de rangen van de arbeiders verdrijven. Vanuit de massa’s komen enthousiaste reacties op alle vastberaden en krachtige woorden, voor alle echt revolutionaire slogans. De massa’s willen de strijd aangaan
Niet de combinatie van parlementairen en journalisten, maar de legitieme en creatieve haat van de onderdrukten tegen de onderdrukkers vormt vandaag de meest progressieve factor in de geschiedenis. Het is nodig om naar de massa’s te gaan, naar de diepste lagen van de massa’s. Het is nodig om op hun passie en hun rede beroep te doen. Het is nodig om in te gaan tegen de valse ‘voorzichtigheid’ die synoniem is voor lafheid en op belangrijke historische keerpunten voor verraad. Het eenheidsfront moet de formule van Danton als motto aannemen: “Durf, altijd durven en nog meer durf.” De situatie volledig begrijpen en er alle praktische conclusies uit trekken, moedig en zonder angst en tot op het einde, is nodig om de overwinning van het socialisme te verzekeren.
_______________
[1] André Tardieu was een conservatief liberaal die sterk anti-Duits was. Hij was minister onder Clemenceau. In 1929 werd hij premier, in 1930 en 1932 zou hij opnieuw kortstondig premier zijn.
[2] Extreemrechtse milities
[3] Edouard Herriot was lid van de Radicale Partij en na de Eerste Wereldoorlog even partijleider. Hij stond mee aan de basis van het Volksfront. Bij het begin van WO 2 was hij eerst voorstander van maarschalk Pétain, nadien tegenstander. Hij werd overgeleverd aan de Duitsers
[4] Edouard Daladier (1884 – 1970) was een Frans politicus. Vanaf juni 1924 was hij negen jaar minister, eerst van Koloniën, en vervolgens onder meer van Oorlog. In 1927 werd hij leider van de radicaal socialistische partij, en in 1933 werd hij minister-president. Zijn regering sneuvelde na enkele maanden. In 1934 was Daladier gedurende enkele weken minister-president. In 1936 werd hij opnieuw minister van Oorlog, ditmaal in de Volksfront-regering, en in april 1938 werd hij opnieuw premier. (Bron: Wikipedia)
[5] Pierre Renaudel (1871-1935) stond voor 1914 dicht bij Jean Jaurès. Tijdens de Eerste Wereldoorlog stond hij aan het hoofd van de Humanité. Hij werd nadien woordvoerder van de socialisten. Hij zoekt in 1933 toenadering tot de ‘neosocialisten’ die bij de radicalen willen aanleunen.
[6] Louis Marin (1871-1960) was een conservatief politicus.
[7] Ludovic-Oscar Frossard (1889-1946) werd in 1918 verkozen tot algemeen-secretaris van de Franse Socialistische Partij. Hij bezocht Rusland in 1920 en lag mee aan de basis van de oprichting van de PCF waar hij de algemeen-secretaris van werd. In 1923 nam hij ontslag om terug naar de Socialistische Partij te gaan. Vanaf 1935 was hij meermaals minister.
[8] Parlementaire cretinisten denken dat de verandering die ze willen kan bereikt worden via parlementaire weg. Reformisten stelden dat socialisme met een geleidelijke overgang via het parlement kon bereikt worden. Marx ging daar tegen in en verweet de reformisten al ‘parlementaire cretinisme’.
[9] Marcel Cachin (1869-1958) steunde als socialistische verkozene de Eerste Wereldoorlog. In 1920 was hij een van de oprichters van de PCF en steunde hij de Russische Revolutie. Hij stond van 1918 tot 1958 aan het hoofd van L’Humanité en was van 1923 tot 1958 lid van het Politiek Bureau van de PCF.
[10] Camelots du Roi: een royalistische actiegroep die zich bewapende en uitdrukkelijk antisemitisch was. Er waren meerdere confrontaties met linkse jongerengroepen, maar ook met andere extreemrechtse groepen. Na een gewelddaad in 1936 werd de groep verboden als private militie.
[11] Léon Jouhaux (1879-1954): was jarenlang (van 1909 tot 1947) algemeen secretaris van de vakbond CGT, die hij probeerde uit de communistische invloed te houden. Hij lag mee aan de basis van de International Labour Organisation (ILO). In 1951 kreeg Jouhaux de nobelprijs voor de vrede.