Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1996, nr. 3, september, jg. 30
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Brouns M., Verloo M., Grünell M., Vrouwenstudies in de jaren negentig. Een kennismaking vanuit verschillende disciplines, Bussum: Coutinho, 1995, 368 p.
Het Nederlands Genootschap Vrouwenstudies nam het initiatief een geactualiseerd leerboek te maken dat de recente ontwikkelingen in diverse vakgebieden zou omvatten. Het boek is in de eerste plaats bedoeld voor studenten, maar ook voor iedereen die geïnteresseerd is in vrouwenstudies. Zo staat het opzet van dit boek beschreven in het voorwoord, een opzet waarin de redactrices uitstekend zijn geslaagd. Na een inleiding over Feminisme en wetenschap, worden op een heldere manier de kernconcepten en de belangrijkste theoretische kaders van vrouwenstudies uiteengezet. De voorkeur van de redactrices gaat duidelijk naar de poststructuralistische en postmoderne theorievorming op het terrein van o.m. literatuur, taal, seksualiteit. Termen als ‘representatie’ en ‘betekenisgeving’ komen uitgebreid aan bod. Hoewel deze benadering duidelijk leidt tot creatieve wetenschapskritiek, lijkt zij minder geschikt voor het formuleren van veranderingsstrategieën en voor het blootleggen van sociaaleconomische machtsmechanismen. Zo beschouwen sommige auteurs bijvoorbeeld (neo)marxistische analyses als ontoereikend en of voorbijgestreefd. Daarmee gaan zij voorbij aan Angelsaksische analyses waarbij termen als ‘skill’ en ‘reproductie’ leiden tot nieuwe gender-inzichten vanuit neomarxistisch perspectief. Waar de auteurs zich tot doel stellen aan te tonen dat er zowel continuïteit is als verandering op het terrein van vrouwenstudies, wordt er soms iets te snel voorbijgegaan aan ‘oude’ vraagstukken – zoals abortus, seksueel geweld en werkloosheid – die voor het grootste deel van de vrouwen in de wereld nog steeds relevanter zijn dan het geven van multiple betekenissen vanuit sekse. Hetzelfde kan worden gezegd over etniciteit, arbeid, technologie en politiek. Zowel de auteurs als de redactrices van dit boek zijn gevestigde namen op het terrein van vrouwenstudies in Nederland. Toch had iets meer van de ‘oude’ generatie vrouwenstudies zoals bv. Joyce Outshoorn, een tegengewicht gegeven voor al te sterke postmodernistische tendensen. Ondanks deze kanttekeningen willen we het boek ten zeerste aanbevelen als een gedegen ‘Reader’, met een uitstekende literatuurlijst en nuttige leessuggesties na elk hoofdstuk. Vooral nuttig en nodig is dit boek in België, waar vrouwenstudies als wetenschapskritiek in onderzoek en onderwijs nog ontdekt moet worden. Dit boek kan dienen als een handboek voor beginners vrouwenstudies, terwijl een andere recente publicatie, Vrouwenstudies in de Cultuurwetenschappen van Buikema en Smelik (zie de recensie hieronder), eerder een boek is voor gevorderden. Vrouwenstudies in de jaren negentig wordt afgesloten met bijlagen over resp. vrouwen en vrouwenstudies in cijfers, en met een register.
Rosemarie Buikema en Anneke Smelik (red.), Vrouwenstudies in de cultuurwetenschappen. Muiderberg: Coutinho, 1993, 251 p.
Toen vrouwenstudies – als de academische exponent van de feministische beweging – zich 25 jaar geleden een weg en een structuur zocht aan Amerikaanse en Europese universiteiten, vormde de literatuur het eerste studieterrein. Vergeten vrouwen in de literatuur; een renaissance van vrouwelijke auteurs, die leidde tot fundamentele vragen rond literatuur en kunst. De cultuurkritiek die uit deze vraagstelling naar voren kwam, werd niet in dank afgenomen door De Wetenschap en de Kunst, want deze waren – per definitie, zei men – sekseneutraal.
Vrouwenstudies in de Cultuurwetenschappen toont de lange weg die de academica sindsdien hebben afgelegd; het ‘feministisch perspectief’ heeft vruchten afgeworpen vanuit drie invalshoeken die mekaar vaak doorkruisen maar in dit boek weer uit elkaar worden gehaald: het gelijkheidsdenken, het verschildenken en de deconstructie van sekse. Na een inleiding over deze drie invalshoeken worden de inzichten binnen de diverse academische disciplines, in de volgorde van hun ontwikkeling, gepresenteerd: geschiedschrijving, literatuurwetenschap, taalkunde, filmkunde, theaterwetenschap, kunstgeschiedenis, muziekwetenschap. In deze volgorde nemen de hoofdstukken af in overtuigingskracht, wellicht door gebrek aan voldoende onderzoek op deze laatste terreinen. In dit eerste deel wordt vooral aandacht besteed aan een poststructuralistische aanpak, zonder dat op indringende wijze vroegere feministische theorieën worden geëvalueerd. Zo wordt bijvoorbeeld wel af en toe verwezen naar theorieën met marxistische inspiratie, maar een coherente uiteenzetting en kritiek wordt er niet van gegeven.
Dit is wellicht ook de reden waarom het machtsaspect – en daarmee ook het echt subversieve potentieel van ‘cultuur’ – onderbelicht worden. Dit wordt nog duidelijker in het tweede deel van het boek, waar een keuze gemaakt wordt voor drie theorieën: de zwarte (feministische) kritiek, de semiotiek en de psychoanalyse. Deze theorieën maken heel diverse verhalen mogelijk, geheel conform het postmodernistische denken. Het vertellen van vele verhalen is, volgens de redactrices, de taak van vrouwenstudies. Zij illustreren dit aan de hand van verhalen over een verhaal, nl. het boek en de film ‘The Color Purple’ (Alice Walker). Vooral de film is een soort van voedingsbodem voor dit boek, een vruchtbare ‘focalisatie’ doorheen de diverse disciplines. Door in dit boek de nadruk te leggen op cultuur als terrein waar betekenissen worden geconstrueerd, gaan wegen open naar verandering. Hopelijk vinden deze inzichten dan weer aansluiting bij die van de (feministische) sociale wetenschappen waar ‘gender is power, c.q. power is gender’ reeds geruime tijd op de onderzoeksagenda staan. Dit boek is opgevat als lesmateriaal voor vrouwenstudies in de cultuurwetenschappen aan de universiteit. Het kan dienen als handboek voor gevorderden in de vrouwenstudies, terwijl een andere publicatie, Vrouwenstudies in de jaren negentig, een kennismaking vanuit verschillende disciplines, van Brouns, Verloo, en Grünell (recensie zie hierboven), eerder een boek is voor beginners. Vrouwenstudies in de cultuurwetenschappen wordt afgesloten met een uitgebreide bibliografie, een verklarende woordenlijst en een reeks opdrachten voor studenten. De bibliografie verraadt wel overwegend Angelsaksische inspiratiebronnen bij deze Nederlandse docentes, met uitzondering dan van Cixous en Irigaray. Voor Belgische lezers een bijzonder nuttig boek, want op Belgische bodem bestaat na 25 jaar vrouwenbeweging nog steeds geen structurele academische ruimte voor vrouwenstudies.