Verenigd Secretariaat IVe Internationale

Spanje: zwakste schakel in de kapitalistische keten


Geschreven: mei 1973
Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, mei 1973, nr. 3, jg. 1.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


Verwant
Revolutie en contrarevolutie in Spanje
Mijn werk in Spanje
De les van Spanje. Laatste waarschuwing

Verklaring


In januari 1971 maakte het tijdschrift Quatrième Internationale in het redactioneel “De laatste dagen van het franquisme” de balans op van de opgang in de strijd van de Spaanse arbeidersmassa’s: vanaf de staking in Asturië in 1962 tot aan de zegevierende strijd tegen de terdoodveroordeling van de zes Baskische beklaagden in het Burgosproces. Deze balans beschreef de mechanismes die in Spanje tot de socialistische revolutie leiden.

Hoewel Spanje gedurende de jaren ’60 een versnelde economische groei heeft gekend, die als een bijproduct van de expansie van de West-Europese imperialistische economie moet worden gezien, bleek de Spaanse burgerij fundamenteel niet in staat de evenwichtsverstorende factoren uit te schakelen. Door die factoren spitsen de sociale tegenstellingen zich toe tot de meest explosieve in heel Europa: lage levensstandaard van het proletariaat, permanente crisis in de armste landbouwstreken, het ontbreken van een concurrentiepositie voor de Spaanse industrie op de internationale kapitalistische markt, schrijnende onderontwikkeling in de dienstensector, enzovoort.

Als objectief gevolg van de economische groei werd de sociale explosie afgeremd, maar breidde het proletariaat zich kwantitatief uit, zodat het versterkt werd met jonge krachten. Dit proletariaat is in staat om stap voor stap het trauma van de verpletterende nederlaag in de bloedige Spaanse burgeroorlog te boven te komen.
Tegelijk bracht die economische bloei het proletariaat kostbare bondgenoten in het studentenmilieu en in de lagen van technici en intellectuele arbeiders waar een radicalisering op gang gekomen is.

Door de combinatie van die twee factoren kan de Spaanse burgerij zich de luxe van een parlementaire democratie niet veroorloven, zelfs geen regime van het gaullistische type. Elke verovering van democratische vrijheden door de werkende massa’s zou leiden tot grote uitbarstingen in de klassenstrijd, die een revolutionaire draagwijdte zou krijgen. Dit verklaart het bankroet van alle illusies over een stapsgewijze “liberalisering” van het franquistische regime, zij het dan onder de vorm van een half-grondwettelijke monarchie.


Het dagblad met de misleidende titel Pravda schaamde zich niet onlangs voor de zoveelste keer weer met illusies van dat slag op de proppen te komen. In die omstandigheden kan het Spaans kapitalisme zich maar op één doel richten: het versnipperen van de arbeidersstrijd en die kanaliseren naar onmiddellijke, zuiver economische eisen. Gedurende een hele periode heeft de traditionele leiding van het Spaanse proletariaat, vooral de CP, de burgerij een handje geholpen om dat doel te bereiken. De harde, meer algemene en meer gepolitiseerde strijdvormen bewijzen echter – en dat in een klimaat van verhevigde repressie – het failliet van die oriëntering.

De hoofdtendensen in de economische, politieke en sociale ontwikkeling in het Spanje van de laatste 15 maanden (dit is sedert januari 1971) bevestigen die analyse volkomen. 1971 werd gekenmerkt door een uitgesproken vertraging in de Spaanse economie. Tezelfdertijd heeft de stijging van de kosten in het levensonderhoud alle records van de vorige jaren gebroken: bankkringen schatten de prijsstijgingen in de loop van 1971 op meer dan 15 %. Dat een land als Spanje ook een combinatie van stagnatie en inflatie kent, zegt genoeg over de structurele zwakheid van zijn economie.

De verslechtering van de economische situatie in het internationale kapitalisme zal een hardere weerslag hebben op een betrekkelijk marginale economie als de Spaanse. De werkgelegenheid van Spaanse arbeiders in de Duitse Bondsrepubliek en in andere, kleinere landen die afhankelijk zijn van de West-Duitse economie, wordt ernstig in gevaar gebracht door de economische recessie aldaar. Maar ook in Spanje zelf neemt de werkloosheid toe. Het derde “ontwikkelingsplan” (1972-75) voorziet slechts een verhoging van de werkgelegenheid met 1 % per jaar. Dit cijfer ligt lager dan dat van de bevolkingsgroei, maar nog veel lager dan de vraag naar nieuwe arbeidersplaatsen. Die vraag vloeit niet alleen voort uit de bevolkingstoename, maar ook uit de uittocht van het platteland, de vernietiging van de kleine huisnijverheid en de rationalisatiemaatregelen die meer en meer worden toegepast in de industrie. Daarbij mogen we niet vergeten dat de streefcijfers voor de werkgelegenheid die in het tweede “ontwikkelingsplan” werden gesteld, niet eens konden worden bereikt! Zelfs de officiële statistieken leren ons dat de werkgelegenheid toenam met een povere 0,9 % in plaats van 1,3 % zoals voorzien; in de praktijk betekent dit: 150.000 arbeidsplaatsen minder dan voorzien was in 1971.

De landbouwcrisis in de armste gebieden en de crisis van “minifundia” wordt alsmaar groter. Zo worden de concentratie van de grond, de proletarisering van de kleine boeren en de uittocht van het platteland in een steeds schriller daglicht geplaatst.
In dit verband overwege men dat de boerenbevolking, die nog 30 % van de actieve bevolking uitmaakt, in 1970 maar 14 % van het nationaal inkomen vertegenwoordigde. Indien men dan van die 14 % de inkomsten van de grootgrondbezitters en de nieuwe “koelakken” aftrekt, krijgt men een beeld van de miserabele inkomsten waarmee de massa van de kleine boeren zich tevreden moet stellen.

Het uitblijven van enige politieke “liberalisering” wordt voor iedereen duidelijk. In plaats van de “rustige vooruitgang” naar een “Europees” regime waarvan alle Spaanse reformisten dromen, zien we hoe de repressie naar een nog strakkere dictatuur leidt.
Kijken we maar naar de wet op de “openbare veiligheid”, het categorische “neen” van Franco tegen elke poging om legale politieke organisaties te vormen, de verscherping van de censuur, de verlenging van de uitzonderingswetten. Juan Carlos moet het voortbestaan van het franquisme zonder Franco verzekeren. De openlijk fascistische en integrationistische agitatie van Blas Pinars “Christus Koning”-groep kan die verstrakking van het regime alleen verdoezelen voor hen die vrijwillig blind blijven. De dictatuur gooit alle maskers af als zij bevel geeft tot vuren op stakende arbeiders, en dit is in Spanje geen uitzondering: na de fusillade van Granada, de moord op een bouwvakker in Madrid en een SEAT-arbeider in Barcelona, vielen de twee stakers van de scheepswerven te El Ferrol als slachtoffers van de dictatuur.

De verklaring voor die verhevigde repressie ligt in de uitbreiding van de massastrijd en vooral in de ontwikkeling van de arbeidersstrijd. Het belangrijkste en meest ingrijpende aspect waardoor de dieperliggende tendensen van de huidige ontwikkeling in Spanje te begrijpen zijn, bestaat er precies uit dat de arbeidersklasse zich niet meer laat intimideren door deze verscherpte repressie, evenmin als zij zich hebben laten paaien door de economische concessies en de vage belofte van “liberalisering” in de voorgaande periode.
Op de verscherping van de repressie antwoorden de arbeiders met verscherpte, meer gepolitiseerde en meer massale strijdvormen. Dit zullen ze in de toekomst steeds duidelijker laten blijken. Op die manier blijkt de strijd met objectief revolutionair karakter in Spanje duidelijk toe te nemen.

* * *


De belangrijkste fasen in de opgang van de massastrijd in Spanje zijn welbekend: de beweging voor de boycot van de vakbondsverkiezingen, de staking in de bouw te Madrid, nationale staking van de bankbedienden, de staking in Asturië, de bijzonder harde staking te Pamplona en te Vittoria (Michelin), die 42 dagen duurde, de staking-met-bezetting van de SEAT-fabrieken te Barcelona en de solidariteitsstaking van 100.000 arbeiders na de moord op een arbeider van SEAT bij de ontruiming van de fabriek; de studentenagitatie rond de staking van de studenten in de geneeskunde die haar hoogtepunt kende in Madrid; de eisenbewegingen waarmee de hernieuwingen van vele collectieve arbeidsovereenkomsten gedurende het eerste kwartaal van 1972 gepaard gingen, de explosieve staking van de arbeiders van de scheepswerven van El Ferrol in Galicië die geleid heeft tot een ware straatoorlog tussen de repressietroepen en de arbeiders.

Alleen al uit de opsomming blijkt hoe die conflicten de neiging vertonen zich uit te breiden over het hele land en tot alle categorieën van de werkende massa’s.
Dat steeds meer lagen uit de “nieuwe middenklasse” aan de strijd deelnemen was reeds vorig jaar te zien en werd voor iedereen duidelijk toen de jonge artsen zich naast de studenten opstelden in hun strijd tegen de “wet op het onderwijs”.

Bij dezelfde gelegenheid, en wel op 14 februari 1972: nationale protestdag tegen die wet, kwamen de Spaanse scholieren voor de eerste keer massaal op straat. Hoewel in de rest van kapitalistisch Europa het kapitaal vlugger tot Europese solidariteit is overgegaan dan de arbeidersklasse, is het ook waar dat de Spaanse massa’s in hun strijd veel sneller de ontwikkelde strijdvormen van de Europese arbeiders hebben overgenomen dan de bourgeoisie de industriële techniek en de heersende economische organisatievormen van het Europees kapitaal heeft kunnen overnemen.
Naast de tendens tot uitbreiding en politisering vertoont de Spaanse arbeidersstrijd in 1971-72 drie essentiële kenmerken die duidelijk de verwantschap met de Europese klassenstrijd illustreren. De doeleinden en beperkingen die zowel het franquistische regime als het gehele Spaanse ondernemerdom van de loonpolitiek vaststelden, werden telkens doorbroken op die plaatsen waar de arbeiders directe actie verkozen boven de “bemiddeling” van de staats “vakbonden”.


Het is waar dat de staalgieters van de hoogovens te Bilbao zich hebben moeten tevreden stellen met een nominale loonsverhoging van 11 % gespreid over 3 jaar, en dit terwijl de “Banco de Madrid” de stijging van de levensduurte in 1970 en 1971 alleen al schatte op 35 %. Maar het is ook waar dat de loonpolitiek van het regime een nederlaag heeft geleden in alle sociale conflicten waarbij de arbeiders hun directe en verscherpte strijdvaardigheid in de weegschaal wierpen. De arbeiders hebben spontaan voor eenheidsscheppende eisen gekozen die trouwens door de revolutionaire groepen sterk naar voren werden gebracht: gelijke loonsverhogingen voor allen, minimumloon van 450 peseta’s per dag, enzovoort. In dezelfde geest van versterking van de klassesolidariteit, speelt de leuze van de wederindienstneming van de ontslagen arbeiders een alsmaar belangrijker wordende rol in de arbeidersagitatie.

Het gebruik van militantere strijdvormen die tegelijkertijd meer gericht zijn op de arbeidersdemocratie is sterk verbonden met deze verhoging van het klassebewustzijn. Deze agitatie en de stakingen worden gekenmerkt door algemene vergaderingen van de arbeiders. Gedurende de agitatie komen in plaats van de beperkte en permanente arbeiderscommissies, bredere comités die verantwoording moeten afleggen tegenover de algemene vergaderingen. Er zijn reeds enkele voorbeelden, waar de eis van de revolutionaire mraxisten, dat deze comités verantwoording moeten afleggen tegenover de algemene vergaderingen en door hen afzetbaar moeten zijn, door de arbeiders in de praktijk werd gebracht. Verder moet ook het optreden van massale piketten, die, om de staking te doen uitbreiden naar naburige fabrieken, of naar fabrieken van dezelfde industrietak trekken, benadrukt worden. In El Ferrol kende de arbeidersstrijd een nieuwe opflakkering. Het werd steeds minder aanvaardbaar voor het Spaanse proletariaat, passief de repressie van de dictatuur te ondergaan, die des te erger geworden was, door het bevel op stakers en betogers te schieten. In 1971 waren het echter alleen de revolutionaire groepen die opriepen tot de vorming van zelfverdedigingspiketten, ter gelegenheid van noodzakelijkerwijze zeer korte betogingen. Deze leuze werd in de eerste plaats in de praktijk gebracht door onze kameraden van de Revolutionair Communistische Liga. Tijdens de “ontzetting” van de SEAT-fabrieken door de Guardia Civil, waren er zelfverdedigingsreflexen bij de arbeiders, maar de arbeidersklasse heeft geaarzeld de strijd aan te gaan op het weinig gunstige terrein van één enkele fabriek, die dan nog volledig omsingeld was door de vijand. Toen de repressie in alle hevigheid werd ontketend in de straten van El Ferror, tegen de arbeiders van de scheepswerven, hebben die niet alleen weerstand geboden, maar ze zijn overgegaan tot het tegenoffensief en zijn er zelfs in geslaagd de repressietroepen weg te vegen. Er werden twee arbeiders gedood, maar veel smerissen kwamen in het ziekenhuis terecht. Elektriciteit, gas en water werden door de stakers afgesloten. De strijd kreeg het karakter van een algemene staking in de hele stad. De beste tradities uit het verleden van het Spaanse proletariaat, het meest revolutionaire van Europa, waren plotseling weer opgedoken, versterkt en verrijkt door de harde lessen van vroegere nederlagen. Een sterk wantrouwen tegen de bureaucratie en het gevoel voor klasse-autonomie en klassesolidariteit, kregen weer de overhand.

* * *


Verharding van de dictatuur aan de ene kant, harder verzet van de werkende massa’s aan de andere; dit zijn de krachtlijnen van de huidige sociale en politieke ontwikkeling. Zij ontnemen alle geloofwaardigheid aan de politiek van de Spaanse CP, gericht op een vreedzame vervanging van het franquistische regime door aan te pappen met de bourgeoisie, of monarchisten, en zelfs met een fractie van het leger.

In een interview met La Nouvelle Critique, tijdschrift van de Franse CP, heeft Santiago Carillo, algemeen secretaris van de Spaanse CP dit plan beschreven met een cynisme dat haast aan naïviteit grenst. De Spaanse bourgeoisie, aldus Carillo, beschikt over geen enkele politieke kracht meer waarmee ze zou kunnen werken in een parlementair regime. In het verleden speelde de sociaaldemocratie deze rol, vandaag biedt de CP er zich voor aan. Heel deze oriëntering ging uit van de hoop op een vreedzame overgang van het franquistisch naar een parlementair regime: alleen onder de “druk” van de massa’s en de samenwerking met de bourgeoisie, onder het garanderen van haar eigendom en haar winsten. De objectieve functie van die politiek, onafhankelijk van de plannen en berekeningen van de leiders, is de opgang van de arbeidersstrijd te kanaliseren naar doelstellingen die verenigbaar zijn met het overleven van het kapitalisme, en door te kiezen voor actie- en organisatievormen die de reformistische en gradualistische illusies versterken die verspreid worden door een vleugel van de dictatuur. Het mislukken ervan manifesteert zich op twee vlakken: de massa’s worden zich meer en meer bewust van het illusoire karakter van de pogingen, het franquisme op vreedzame wijze uit de weg te ruimen. Zij ontketenen in de praktijk een steeds heviger strijd met een duidelijke antikapitalistische dynamiek.

In de bedrijven en de universiteiten begint reeds een voorhoede naar voren te komen, die de essentiële lessen heeft getrokken uit het neoreformisme van de CP en erin slaagt sectoren van de massa op de been te brengen voor eisen en actievormen die een permanent revolutionair proces in beweging kunnen brengen.

Het meest treffende voorbeeld van deze wijziging in de krachtsverhoudingen binnen de massabeweging zelf, van het verlies van de volstrekte hegemonie die de CP gedurende vijftien jaar had weten te houden is het opmerkelijke succes van de campagne van de uiterst-linkerzijde om de verkiezingen voor de staats “vakbonden” te boycotten. Het feit dat in Catalonië en in Baskenland meer dan 50 % van de arbeiders deze leuze hebben gevolgd, en dat zelfs in het industriebekken van Madrid – een waar CP bastion – een belangrijke minderheid van de arbeidersklasse de verkiezingen heeft geboycot, toont de rijping aan van het klassebewustzijn van een belangrijke sector van het Spaanse proletariaat. Het voorbijstreven van de lijn van de CP komt steeds vaker voor, zowel in nieuwe als in van oudsher geïndustrialiseerde gebieden. Zelfs in Madrid, in de Castellon-fabriek, heeft men voor de eerste keer een dergelijk verschijnsel meegemaakt.

Het optreden van een brede voorhoede, buiten de traditionele apparaten, die een massakarakter en -invloed begint te krijgen, is natuurlijk niet eigen aan Spanje alleen. Hetzelfde verschijnsel komt of is reeds voorgekomen in drie andere belangrijke Europese imperialistische landen: Frankrijk, Italië en Groot-Brittannië. Om redenen, eigen aan Spanje, zijn de krachtsverhoudingen tussen deze voorhoede en de CP daar veel meer in het voordeel van de revolutionairen dan in Frankrijk en Italië of dan de krachtsverhoudingen tussen de revolutionairen en Labour in Groot-Brittannië. De meer explosieve aard van de sociale tegenstellingen, en de grotere objectieve moeilijkheid om hetzij de massabeweging te beperken, of naar reformistische af te leiden, zullen deze ommekeer in de machtsverhoudingen nog versterken. De leiding van de CPS ziet zich zo geconfronteerd met de nieuwe dwang te manoeuvreren binnen de massabeweging, teneinde het verlies van haar eigen invloed te beperken en de crisis in haar eigen rijen af te remmen die wel moest ontstaan nadat haar lijn zo dikwijls links was ingehaald door de arbeiders en studenten.

* * *


Verder moet de ploeg van Santiago Carillo zich nog verdedigen tegen de herhaalde pogingen van de Sovjetbureaucratie haar te vervangen door een ploeg die nog meer de buitenlandse politiek van het Kremlin zou ondersteunen. Al deze redenen tezamen verklaren de grotere soepelheid van de carillistische leiding ten aanzien van de andere tendensen in de arbeidersbeweging, de revolutionairen inbegrepen: de reis van Carillo naar Peking, de gelegenheids eenheidsfronten met de revolutionairen, zelfs aan de universiteit van Madrid, met onze kameraden van RCL, de uitgesproken nadruk op de eenheid in de actie. Als bij gelegenheid, in een gunstige conjunctuur, sommige CP-groepen door die eenheid in de actie een linksere koers zouden gaan volgen, dan is dat nog geen mogelijk perspectief voor de hele CP, integendeel: de grotere “liberalisatie van deze partij en de voorgewende grotere eerbied voor de arbeidersdemocratie, stemmen perfect overeen met een uitgesproken ontwikkeling naar een sociaaldemocratisatie en een uitgesproken rechtse koers. Duidt dit op een neergang in de massa-invloed van de CP? Wij geloven van niet. Naarmate de massa’s meer en meer in actie komen en steeds nieuwe lagen van de arbeidersklasse en van de jeugd gepolitiseerd worden, is het zeer waarschijnlijk dat tegelijk met de afname van haar invloed bij de voorhoede, de CP deze zal zien toenemen bij de massa’s die pas in actie zijn gekomen, nog weinig gepolitiseerd zijn en nog weinig ervaring hebben. Kwantitatief is de resultante van deze twee stromingen een versterking en geen verzwakking van de CP.


Het historische perspectief dat de revolutionaire marxisten in Spanje verdedigen is een proces van permanente revolutie. Zij verwerpen zowel de mogelijkheid van een vreedzame liquidatie van de franquistische dictatuur, als van een massabeweging die niet verder gaat dan het ontfutselen van de democratische vrijheden, en zich inschakelt in een traditioneel beweeglijk democratisch parlementair kader. Franco en het franquistisch regime (zelfs een franquisme zonder Franco) kunnen slechts omvergeworpen worden door een revolutionaire massamobilisatie die de strijd aanbindt met de burgerlijke staat, zijn repressieapparaat desintegreert en vernietigt en bedrijven en gronden bezet, dus de kapitalistische eigendom aantast.

Het revolutionair proces dat tot de omverwerping van de dictatuur moet leiden, zal onmiddellijk de overwinning van de socialistische revolutie op de agenda plaatsen, zonder via een historische tussenstap van burgerlijke parlementaire democratie te moeten gaan.

Maar wie spreekt over een permanent revolutionair proces verdedigt niet de karikatuur die men van dit concept heeft gemaakt, namelijk dat de revolutie moet mislukken als ze niet onmiddellijk leidt tot het instellen van de dictatuur van het proletariaat.

De Spaanse bourgeoisie wil de dictatuur behouden omdat ze weet dat elke concessie in de zin van democratische vrijheden de massastrijd nog zal aanwakkeren in plaats van die te kanaliseren naar reformistische doelstellingen. Maar als die burgerij geconfronteerd wordt met een revolutionaire massabeweging die haar toevlucht neemt tot de openlijke opstand, heeft zij niets meer te verliezen. Ze zal alleen trachten tijd te winnen door de arbeiders als lokaas een soort “herstel van democratische rechten” toe te gooien. Daarom kan het niet waar zijn dat het vooruitzicht op een permanent revolutionair proces in Spanje de mogelijkheid van een tijdelijk herstel van de democratische vrijheden zou uitsluiten. Integendeel: die mogelijkheid is reëel, en het herstel van de democratische rechten is niets meer dan het bijproduct van de revolutionaire opgang van het proletariaat.

Het revolutionair proces zal beginnen met het heroveren van die vrijheden door de arbeidende massa’s.
In die tussenperiode zal de bourgeoisie koortsachtig zoeken naar een middel om de krachtsverhoudingen ingrijpend te wijzigen en de massabeweging met geweld neer te slaan. De proletarische voorhoede zal dit uitstel gebruiken om de organisatie van de massa’s te vervolmaken in organen van dubbele macht (arbeidersraden, arbeidersmilities). Zo zal zij meer invloed verwerven onder de massa’s, om met een maximum aan overwinningskansen de grote, onvermijdelijke confrontatie aan te gaan, waarin de opbouw van de revolutionaire partij zich met versneld tempo zal voltrekken.

Het is overduidelijk welk verschil er bestaat tussen zo’n perspectief en het vooruitzicht van een “normalisering naar Europees model”, zoals men kende in Frankrijk en Italië onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog.
Die was mogelijk door het verraad van de KP en de Socialistische Partij, in het kader van een versnelde economische groei van het kapitalisme die door dat verraad mogelijk was geworden.
Om dit perspectief in de praktijk te vertalen moeten de revolutionaire marxisten van nu af een revolutionaire strategie ontwikkelen om te verhinderen, of te bemoeilijken, dat de revolutionaire massa-energie op het dwaalspoor van de louter reformistische eisen wordt gemanoeuvreerd. Zulke manoeuvres zouden immers nooit uitmonden in een relatief stabiele burgerlijke democratie. Ze zouden opnieuw de jonge strijdbare generaties van arbeiders en studenten in het bloed smoren.


De essentiële elementen van deze strategie zijn:
1. Elk initiatief dat tegen de verbrokkeling en de isolering van de strijd ingaat, aanmoedigen. Strijden voor coördinatie op sectorieel, lokaal, regionaal en nationaal vlak, zowel van de arbeidersstrijd als van de beweging in andere lagen van de bevolking: studenten, scholieren, de nieuwe “middenklasse”, de arme boeren.
Bijzondere aandacht moet besteed worden aan het uitwerken van een tactiek om stakingen uit te breiden en te veralgemenen, en aan het oprichten en versterken van coördinerende organen die de toekomstige sovjets weerspiegelen.
2. Elke poging om de louter economische eisen te doorbreken en de stakingen en agitatie een politieke inhoud te geven, moet ten volle gesteund worden. Op dit ogenblik spelen de democratische eisen en het nationaliteitenvraagstuk een grote rol.
Het regime en het ondernemerdom putten zich uit om de arbeidersstrijd in het nauwe kader van loononderhandelingen te houden, waar de twee partijen met ongelijke wapens tegenover elkaar staan (zelfs zonder een vrije vakbond om de arbeiders te verdedigen).
Die pogingen kunnen het best geneutraliseerd worden als men onder de eisen systematisch opneemt: onvoorwaardelijk en tegen volledig loon opnieuw in dienst nemen van alle afgedankte arbeiders; de onmiddellijke vrijlating van alle politieke gevangenen; afschaffing van de privémilities en de openbare repressiestrijdkrachten in dienst van het patronaat op bedrijven, universiteit en scholen; erkenning van het stakingsrecht, erkenning van de syndicale vrijheid, de vrijheid van vereniging, pers, vergadering en betoging.
3. Aanzetten tot zuiver antikapitalistische eisen en actievormen: tegen opdrijving van het werktempo; tegen de ontslagen; strijd voor arbeiderscontrole; bedrijfsbezettingen, enz.
4. Aangepaste en steeds hogere vormen van zelfverdediging opbouwen voor stakingen en massademonstraties tegen het repressieve geweld van de dictatuur, van haar directe en indirecte lakeien, van de verdedigers van het Spaans kapitalisme. De noodzaak van die zelfverdedigingsorganismen moet worden uitgelegd.
5. De eenheidsorganismen ter voorbereiding van de strijd (uitgebreide en werkelijke eengemaakte arbeiderscommissies) uitbouwen; op het moment dat de strijd losbarst ze vervangen door representatieve organen die democratisch verkozen worden door de massa’s. Dit betekent dus dat men ervoor moet zorgen dat er zeer vlug organen van dubbele macht ontstaan.
6. Een revolutionaire tussenkomst bij de landarbeiders en de arme boeren moet worden voorbereid.

Deze hele strategie kan worden samengevat in de leus: De revolutionaire staking propageren, voorbereiden en organiseren voor de omverwerping van de dictatuur, die de arbeiders vermoordt.

* * *


Met de oprichting en de versterking van de Liga Comunista Revolucionaria werd een eerste stap gedaan naar de opbouw van de revolutionaire partij van het Spaanse proletariaat. Zo’n partij kan enkel op een revolutionair marxistisch programma worden opgebouwd. Door propaganda te maken voor dat programma vormt de LCR de eerste kern van zo’n revolutionaire partij.

Om de opbouw van de partij tot een goed einde te brengen zal een versterking uitsluitend via individuele rekrutering onvoldoende zijn. Er moet ook gewerkt worden in de richting van hergroeperingen, samensmelting met andere revolutionaire stromingen, en het terugwinnen van de beste voorhoede arbeiders die nog altijd aan de CP zijn gebonden.
De centraliserende rol die de LCR heeft gespeeld op nationaal vlak in de strijd voor de boycot van de CNS (vakbondsverkiezingen); haar leidende rol in de onmiddellijke reactie op wat gebeurde bij SEAT; haar voorbeeldige houding in de studentenbeweging te Madrid, hebben ertoe bijgedragen dat deze organisatie bekendheid verwierf en een aantrekkingspool werd voor revolutionaire militanten, zelfs in de streken waar ze voordien geen enkele inplanting had. De IVe Internationale is er trots op dat militanten met zo’n volharding en moed spontaan besloten hebben zich bij haar aan te sluiten. Dat bevestigt dat de Internationale, die oorspronkelijk niets méér was dan een verzameling van een beperkt aantal trotskistische propagandagroepen, uitgroeit tot een revolutionaire wereldbeweging die nu al in staat blijkt om in de actie zodanige initiatieven te ontwikkelen dat de krachtsverhoudingen tussen de voorhoede en de bureaucratische apparaten in de arbeidersbeweging beginnen te veranderen. Tegelijk wordt ook de richting waarin die massabeweging zelf zich ontwikkelt, grondig beïnvloed.

* * *


Een dringend probleem op dit ogenblik is dat van een nieuwe fase in de groei van de LCR. Dit probleem bevat ook de verhouding met de ultralinkse en centristische voorhoedetendensen, en met de traditionele organisaties van de arbeidersbeweging, vooral de CPS.

Terwijl men zijn programma systematisch afbakent en de theoretische, politieke en propagandistische polemiek voert, moet men ook in staat zijn om bij gelegenheid overeenkomsten voor “eenheid in de actie” voor te stellen en af te sluiten. Dergelijke overeenkomsten zijn steeds gericht op concrete doelstellingen die de hele werkende bevolking aangaan. Er bestaat geen enkele tegenstelling tussen die twee aspecten van politieke activiteit in een revolutionaire organisatie. Integendeel, ze vullen elkaar logisch aan. De ene kan alleen waardevol zijn als ze met de andere gecombineerd wordt.

Ook op het gebied van de arbeiderscommissies zou de revolutionaire partij een stap voorwaarts kunnen zetten. De CPS is in haar poging, om de arbeiderscommissies om te vormen tot semilegale vakbonden, politiek gedomineerd door het CP-apparaat, niet geslaagd. Die mislukking moet worden toegeschreven aan het “gradualisme” en het neoreformisme van de CP.

Onder druk van de omstandigheden waren de arbeiderscommissies verplicht hun activiteiten tot op het zuiver politieke vlak uit te breiden, zodat elk “semilegaal” bestaan ervan in botsing kwam met het karakter zelf van de dictatuur. Die nederlaag volgt uit het feit dat de CP haar overwicht in de arbeidersvoorhoede heeft verloren, en dat er in die commissies een politieke differentiatie ontstond, die zelfs vaak een splitsing in de groupuscules veroorzaakte. Tenslotte illustreert die mislukking ook de uitbreiding en de verscherping van de strijd.

* * *


Uit dit alles volgt dat het voor de Spaanse revolutionairen onmogelijk is om in de arbeiderscommissies op precies dezelfde manier te werk te gaan als de revolutionairen traditioneel in hun vakbondswerk.
Maar dit betekent geenszins dat de arbeiderscommissies moeten worden beschouwd als een marginale en achterhaalde organisatievorm, waarvoor de revolutionairen een combinatie in de plaats moeten stellen van politieke bedrijfskernen en stakingscomité (of comité ter voorbereiding van stakingen), dat resulteert in algemene vergaderingen.

Arbeiderscommissies zijn organisatievormen waarin alle militante elementen van het bedrijf de mogelijkheid hebben samen te werken en voortdurend te discussiëren. Zo’n organisatievorm voldoet het best aan de voorwaarden van de clandestiniteit, dat wil zeggen, aan de onmogelijkheid massavakbonden te organiseren. Bovendien kan een arbeiderscommissie zich zeer snel aanpassen aan een plotselinge, onstuimige opgang van de massabeweging (te weten aan het feit dat het aantal actieve militanten in een bedrijf plots tot het dubbel, of tot het drievoud kan aangroeien in periodes van agitatie).

Vanaf het ogenblik dat de gebeurtenissen en de krachtsverhoudingen elke aanspraak van de CPS om de politieke controle of de exclusieve vertegenwoordiging naar zich toe te trekken, ongedaan maken, vertoont de arbeiderscommissie het dubbele voordeel soepel te zijn, en tevens de eenheid in de strijd mogelijk te maken.

De Spaanse revolutionairen moeten het éénmakende karakter van de arbeiderscommissies op overtuigende wijze eerbiedigen. Daartoe moeten zij de regels van de arbeidersdemocratie volledig eerbiedigen: alle tendensen van de arbeidersbeweging hebben het recht zich te organiseren en in de commissie vertegenwoordigd te zijn. Bij dat alles mag de concrete realiteit nooit uit het oog verloren worden, en moet zich hoeden voor elke mystificatie omtrent één bepaalde vorm van eenheidsactie.

De strijd voor dit principe loopt op dit ogenblik parallel met een werkelijke bewustwording bij de basis van de CP zelf. Dat is geen belemmering voor de opbouw van een nieuwe revolutionaire leiding voor het Spaanse proletariaat. Het biedt integendeel de mogelijkheid deze taak voor het eerst aan de orde te stellen bij een veel bredere arbeidersvoorhoede.

Franco-Spanje is vandaag de zwakste schakel van de imperialistische keten in Europa


Het uitbreken van een algemene revolutionaire staking en een nieuwe revolutie in Spanje zou de politieke en sociale krachtsverhoudingen op het hele continent op ingrijpende wijze veranderen.

Daarom hebben de revolutionaire marxisten en de IVe Internationale een bijzondere plicht van solidariteit met het Spaanse proletariaat en hun kameraden van de LCR. Het Spaanse proletariaat heeft een bijzondere plaats in het geheel van de Europese arbeidersstrijd op dit ogenblik. Er is tevens het doorslaggevend belang van een mogelijke revolutionaire uitbarsting in Spanje voor de proletarische revolutie in heel kapitalistisch Europa. Voor de revolutionair-marxistische organisaties volgt hieruit meer dan een plicht van steun en hulp aan hun Spaanse kameraden van de LCR. Ze moeten ook begrijpen dat, in vele Europese landen, de Spaanse arbeiders de rol van zeer strijdbare voorhoede vervullen. Overal waar het enigszins mogelijk is, moeten de revolutionaire marxisten systematisch gaan werken in dit milieu met als doel het organiseren van groepen Spaanse arbeiders, die in den vreemde met de LCR sympathiseren. Het revolutionaire proces in Spanje helpen rijpen; een nieuwe, revolutionaire voorhoede voor het Spaanse proletariaat helpen uitbouwen; de LCR helpen versterken; dat is het middel bij uitstek om de nieuwe opgang van de Europese klassenstrijd sinds mei 1968 tot een nieuwe revolutionaire situatie op continentaal vlak te laten uitgroeien.

1-6-72
Het Verenigd Secretariaat van de IVe Internationale.