Geschreven: oktober 1972
Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, oktober-november-december 1972, nr. 1, jg. 1.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • Schep twee, drie ... vele Vietnams • Verdedig de Vietnamese revolutie • Over het recht der naties op zelfbeschikking |
Na dertig jaar (bijna) ononderbroken oorlog tegen hun opeenvolgende imperialistische aanvallers (Japan, Frankrijk, USA), zijn de Indochinese volkeren op weg naar een heroïsch bevochten overwinning.
Deze overwinning heeft een wereldomvattende draagwijdte. Immers, in zijn laatste fase is deze bevrijdingsoorlog uitgegroeid van een “normale” koloniale oorlog, zoals de imperialisten er tientallen hebben gevoerd en nog voeren, tot het beslissende gevecht in het huidige tijdperk tussen de revolutionaire krachten van het socialisme en de voorhoede van het imperialistische kamp, de Verenigde Staten van Amerika.
Deze laatsten vechten in Vietnam en Indochina niet in de eerste plaats voor hun rechtstreekse economische en financiële belangen (die ondanks de recente ontdekking van petroleum in de kustwateren relatief beperkt blijven). Het gaat om directe politieke klassenstrijd: de USA proberen in de ogen van alle uitgebuite en onderdrukte volkeren van de koloniale en semikoloniale wereld te bewijzen dat het imperialisme de kracht heeft om het even waar, wanneer en hoe, de revolutionaire strijd te verpletteren.
Het tegendeel is echter bewezen: de heersende klasse die het machtigste militaire, economische en technologische apparaat uit de geschiedenis heeft ingezet tegen de belangen van de mensheid en die de geschiedenis zal ingaan als de nieuwe barbaren, is in opeenvolgende etappes door de knieën gegaan dankzij de volgehouden revolutionaire volksoorlog van de Indochinese volkeren.
In de eerste fase, de zogenaamde “speciale oorlog” (1961-64), trachtte de Amerikaanse big business o.l.v. Kennedy, de opstand snel in te dijken door het opkalefateren in economisch, militair en politiek opzicht van het Diem-regime, waarbij de rechtstreekse Amerikaanse militaire tussenkomst beperkt bleef (militaire “raadgevers”; bombardementen in het Zuiden). De tweede fase, die van de lokale oorlog (1964 71) sproot voort uit de mislukking van de eerste: in 1964 staat het Nationaal Bevrijdingsfront (FNL) voor de poorten van Saigon! Slechts de voortgaande maar massale toevoer van het US-agressieleger (550.000 man) en de vernietigende bombardementen op het Noorden kunnen op het nippertje het Vietnamese volk van de overwinning afhouden. De totale oorlog, derde fase van de agressiestrategie (vanaf 1971) werd “onontkoombaar”, wanneer het FNL tijdens het Têt-offensief (februari 1968) het militair initiatief opnieuw overneemt, de US-troepen in hun bases “vastnagelt” en het gehate en corrupte Thieu-regime verder uitholt.
In het begin bedwelmt Nixon met zijn zogenaamde “Vietnamisatie” (eerste pijler van de “totale oorlog”) de wereldopinie en de Amerikaanse antioorlogsbeweging. “Vietnamezen tegen Vietnamezen”, het cynische ordewoord van de “speciale oorlog”, schijnt te gelukken. Doch beetje bij beetje sijpelt de waarheid door van de prijs die, in de nieuwe krachtsverhoudingen op het terrein, het Vietnamese volk ervoor betaalt: een werkelijke vernietigingsoorlog, gesteund op de modernste technologie, tegen Noord en Zuid, en de terreur tegen de stedelijke oppositie (“tijgerkooien”, concentratiekampen, systematische foltering, censuur,...) als noodzakelijk instrument om de politieke stabiliteit van het Thieu-regime te verzekeren.
Het laatste revolutionair offensief (sedert april-mei 1972) was bezig deze strategie opnieuw te ontkrachten: in de eerste plaats de “vietnamisatie” verpulveren en in de plaats daarvan de revolutionaire zelfbestuurscomités in nieuwe gebieden inplanten; daarnaast het repressief-militaire apparaat van Thieu elimineren en de stedelijke oppositie (de katholieke en boeddhistische kleinburgerij en de syndicale beweging) voor zich winnen.
Helaas hadden de Indochinese revolutionairen geen middel tegen de militaire vernietigingsmacht van de grootste vloot uit de wereldgeschiedenis die in de Vietnamese wateren lag geconcentreerd. In de huidige omstandigheden was een militaire overwinning van het FNL uitgesloten.
Daardoor naderde de strijd een uitermate kritisch punt: hoe langer de oorlog duurde, hoe meer het Amerikaanse imperialisme en de bende van Thieu geïsoleerd werden, hoe meer “moesten” zij een beroep doen op hun zuivere militaire slagkracht om te overleven. En de interne logica van deze tactiek “verplichte” het Amerikaanse imperialisme om steeds brutaler en vernietigender toe te slaan.
Dit hield meteen in dat de militaire krachtsverhouding, met de progressieve uitschakeling van Thieu’s elitetroepen, zo ver was geëvolueerd (behalve indien de USSR de efficiënte verdedigingswapens had geleverd) als mogelijk was, en dat derhalve de gezamenlijke politieke situatie en strategie een doorslaggevende invloed kreeg om de Vietnamese arbeiders en boeren de overwinning te bezorgen.
In dit kader heeft de revolutionaire leiding van de Voorlopige Revolutionaire Regering en van Noord-Vietnam het diplomatieke front in Parijs (en daarbuiten) benut om de krachtsverhouding op het terrein en in de wereld fase na fase in politieke winst om te zetten.
Het imperialisme bezat de militaire macht om Indochina in één trek van de aardbol te vegen of, zoals een Amerikaans generaal het cynisch uitdrukte, “tot het stenen tijdperk te herleiden"! Dat het dit niet heeft gedaan, is het gevolg van een voortdurende optimale krachtsverhouding, zodat het isolement van de revolutie vermeden werd en zich opnieuw een bepaald beslissend ogenblik kon voordoen (na juli 1971; het werd toen “verdronken” in de pingpongdiplomatie van Mao-Nixon), waarbij het imperialisme politiek verplicht wordt de nederlaag te aanvaarden.
Niets is, op het ogenblik dat wij schrijven, definitief verzekerd inzake het aanvaarden en het werkelijk toepassen van het negenpuntenakkoord. Hoewel de Amerikaanse heersende klasse haar inwendige eenheid heeft hersteld en de nederlaag heeft aanvaard, probeert zij tegelijkertijd tijd te winnen om nieuwe toegevingen af te dwingen, haar handen zoveel mogelijk vrij te houden voor de toekomst en vooral haar (ontegensprekelijke) nederlaag zoveel mogelijk te verdoezelen.
Het is daarom van het grootste belang voor de verdere uitdieping van het revolutionaire proces in Indochina zelf, voor het voortstuwen van de bevrijdingsstrijd in de zgn. “derde wereld” en voor de politieke en organisatorische versterking van de revolutionaire voorhoede binnen de imperialistische landen zelf, dat alle revolutionaire conclusies worden getrokken en verspreid.
In deze overwinning van de Indochinese volkeren hebben drie factoren een doorslaggevende rol gespeeld.
In de eerste plaats de koelbloedigheid en het politiek doorzicht van de Vietnamese communistische leiding, zowel in Noord als in Zuid.
In tegenstelling tot haar stalinistische oorsprong en vorming, die haar er “normaliter” toe aanzet de diplomatieke belangen van de USSR en/of China als leidraad te nemen, is deze leiding erin geslaagd (zoals voorheen Tito in Joegoslavië en Mao in China) een onafhankelijke revolutionaire positie in te nemen, op pragmatische wijze een inzicht te verwerven in het permanent karakter van het revolutionair proces (dat niet stilstaat bij de grenzen van Vietnam en de democratisch-kapitalistische etappe) en zich resoluut aan het hoofd van de massa’s op te stellen.
De onoverwinnelijkheid van dit volk ligt niet in een soort mystieke “oosterse volksziel”, zoals sommige “begrijpende” bourgeoisorganen op een omgekeerd racistische wijze willen doen geloven, doch in de traditionele strijdbaarheid van de Vietnamese boeren- en arbeiders die onder impuls van haar leiding inderdaad heroïsche dimensies heeft aangenomen. Haar geheim ligt bijgevolg in de objectieven waarvoor en de wijze waarop de strijd wordt gevoerd. De strijd van de Indochinese massa’s voor hun nationale en sociale bevrijding is een volksoorlog. Gevoerd door een leger dat democratisch georganiseerd is en van hoog tot laag bestaat uit het Vietnamese proletariaat, is deze oorlog tegelijkertijd gericht tegen de buitenlandse agressor en tegen het “binnenlands” uitbuitingssysteem. M.a.w. de anti-imperialistische strijd is in de ogen van de Vietnamese boer onmiddellijk verbonden met de strijd voor het bezit van het land dat hij bewerkt (landhervorming).
De steun van het “socialistische” kamp is de tweede factor in deze opstelling van krachten.
Zonder de materiële steun van de Russische en Chinese arbeidersstaten, mist de Indochinese strijd de hulp van de troepenbewegingen, die nodig is om het hoofd te bieden aan de Amerikaanse kolos. Maar op deze hulp rust een politieke hypotheek in beide gevallen, door diplomatieke en eng nationale bureaucratische belangen. En hoewel de Vietnamese leiders het zich niet kunnen veroorloven om openlijk kritiek te leveren op hetgeen er in materieel en politiek opzicht ontbreekt, is het een publiek geheim dat de Russische hulp op militair vlak slechts mogelijk maakt stand te houden (doch niet om het socialistische Noord-Vietnamese luchtruim schoon te vegen van imperialistische bommenwerpers). Anderzijds hebben Hanoi en het FNL herhaaldelijk, zij het op bedekte wijze, hun kritiek uitgedrukt over de pogingen van Nixon om door de verdeeldheid tussen Moskou en Peking aan te wakkeren, de gezamelijke inspanning ten voordele van Vietnam gevoelig te verzwakken op alle vlakken, militair, economisch en diplomatiek.
Het opportunisme en het sektarisme van beide “groten” van het zgn. socialistisch kamp, die met hun steun aan Indochina in de eerste plaats de versterking van hun eigen bureaucratische belangen beoogden, zal in de geschiedenis gegrift blijven dankzij de aanklacht van Che Guevara, die met alle kracht de vorming van een Eenheidsfront op wereldschaal bepleitte.
Tenslotte is er de krachtspositie van de revolutionaire krachten op wereldschaal. De afwezigheid van een revolutionair-communistische massa-internationale heeft zich op een dramatische wijze laten gevoelen: het opzetten van een vanzelfsprekende materiële hulp, solidariteit, steun in allerlei vormen (militair, politiek, diplomatiek) heeft jarenlang de hinderpaal moeten overwinnen van de verdeeldheid van al wat zich in de wereld “communistisch” noemde, verdeeldheid die een illustratie was van de nefaste politiek van “vreedzame co-existentie” en “socialisme in één land”.
De Vietnamese leiding heeft hieraan een mouw proberen te passen naarmate de strijd op het terrein vorderde: systematische afzijdigheid in het conflict USSR-China; oprichting van het Indochinees Revolutionair Front (Noord- en Zuid-Vietnam, Laos, Cambodja); politiek inhaken op de Amerikaanse antioorlogsbeweging, organisatie van brede solidariteit in de wereld, zonder sektaire uitsluiting van welke revolutionaire organisatie ook.
Het is lang geleden dat de noodzaak van het proletarisch internationalisme zo dwingend naar voor is gekomen in zijn juiste betekenis: nl. een revolutionaire strategie op wereldschaal, hetgeen inhoudt: het gezamenlijk uitwerken, in het kader van een internationale, gebaseerd op het democratisch internationalisme, van een samenhangend geheel van strijdobjectieven en -middelen, teneinde het wereldkapitalisme op het juiste moment in zijn zwakste schakels te ontwrichten.
Zonder zelf openlijk voor een dergelijke Internationale te militeren, heeft de Vietnamese leiding een historische bijdrage geleverd tot de opbouw van een revolutionair-socialistische leiding op wereldschaal. Door dertig jaar ononderbroken heroïsche strijd, hebben de Vietnamese revolutionairen de verbinding weten tot stand te brengen met de nieuwe revolutionaire krachten, die zijn vrijgekomen uit de crisis van stalinisme en kapitalisme.
De eerste stap in de Indochinese revolutie, en vooral in het zuiden van Vietnam, is daarmee overschreden: het staatsapparaat van de heersende klasse gesteund door het imperialisme, is gebroken; er is een territoriale dubbele macht ontstaan en in de bevrijde gebieden is een nieuwe proletarische staat in opbouw.
Op de dagorde staat nu de ononderbroken (permanente) revolutie naar het socialisme. Zoals Le Duan, één van de belangrijkste leiders van de (communistische) Arbeiderspartij van Noord-Vietnam schrijft:
“... het is het programma dat de partij sedert haar oprichting heeft aangenomen, in volmaakte overeenstemming met de onvermijdelijke tendens van de nationale bevrijdingsbeweging in ons tijdperk, het tijdperk van de rechtstreekse overgang van de nationale en democratische revolutie naar de socialistische revolutie, door de etappe van de kapitalistische ontwikkeling over te slaan. Dit is de enige weg die de volledige overwinning waarborgt in het werk van nationale bevrijding, van werkelijke onafhankelijkheid, van ononderbroken vooruitgang en welstand der volkeren, die door de imperialistische en kolonialistische overheersing tot nu toe in een staat van economische en culturele achterlijkheid werden gehouden.” (“De Vietnamese Revolutie, Fundamentele Problemen, Essentiële Taken”).
Of zoals Trotski zei, het is slechts de dictatuur van het proletariaat steunend op de arme boeren die in staat is het land aan de boeren te geven en de nationale onafhankelijkheid af te dwingen, doch daardoor meteen de weg opent voor de beginnende opbouw van het socialisme.
In Vietnam, wat ook aanvankelijk de politieke samenstelling van de nieuwe regering en het diplomatieke taalgebruik zal zijn, staat het socialisme op de dagorde.
Deze conclusie treedt regelrecht naar voor uit de klassenanalyse van Zuid-Vietnam, waar het revolutionaire proces in de bevrijde gebieden in 1965 (!) reeds 1,9 miljoen hectaren (op 3,2 miljoen) grond onder de boeren had verdeeld; en in 1969 70 tot 98 % hiervan georganiseerd waren in coöperatieven, of in “wederzijdse hulpgroepen”. Hetgeen een rechtstreekse inbreuk op de eigendomsverhoudingen veronderstelt, vnl. tegen grootgrondbezitters en imperialisten, waardoor de reeds zwakke positie van de “nationale” bourgeoisie nog verder wordt aangetast.
Reeds verloopt de revolutionaire strijd op basis van de alliantie van boeren en arbeiders onder hegemonie van deze laatste, waardoor de revolutionaire marxistische partij, de PPR, (Revolutionaire Volkspartij) de ideologische, politieke en strategische ruggengraat vormt van het FNL. Vooral staat vanaf nu de hereniging van Vietnam op de dagorde, waar in het Noorden de basis voor een socialistische economie reeds voorhanden is.
31.10.1972.