Geschreven: 1979
Bron: VMT Cahier 1, Frans Masereelfonds vzw
Deze versie: spelling, het laatste voetnoot-gedeelte is hernummerd omwille van technische redenen, in het origineel verspringen de voetnoten soms, dit is behouden
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, september 2008
Laatste bewerking: 1 september 2008
Voorwoord van Rudi Van Doorslaer
Lijst van afkortingen
Deel 1. De Kommunistische Partij en haar sluikpers
De politieke standpunten van de KPB tijdens de bezetting
De partijorganisatie
De visie van de KPB op haar clandestiene pers
- De Volkswil
- Londen-Moskou
- De Waarheid
- Inlichtingsblad voor intellectuelen
- De Stalen Pijl
- De Eenheid
2. De federatie Ronse-Oudenaarde
3. De federatie Dendermonde
4. De Aalsterse federatie
5. De Waaslandse federatie
Deel 2. De clandestiene pers van het Onafhankelijkheidsfront
Algemene aspecten
De organisatie van het OF
OF-visie op de sluikpers
B. Sluikpers van de regionale OF-comités
1. Het regionaal OF-comité Gent
2. Het regionaal OF-comité te Ronse
3. Strijd, blad van het regionaal comité in Dendermonde
4. Het regionaal OF-comité van St. Niklaas
5. Het regionaal OF-comité van Aalst en zijn pers
C. De pers van de diverse onderafdelingen van het Onafhankelijkheidsfront
1. Het “Jeugdfront voor de Vrijheid”
- De Nationale Studentengroepering en het blad Klokke Roeland
- De Revolutionaire Volksjeugd
- De Revolutionaire Volksjeugd te Gent
- De Revolutionaire Volksjeugd te Aalst
- Het Jeugdfront voor de Vrijheid te St. Niklaas en het blad Vogel Vrij
2. De Syndicale Strijdcomités en hun pers
Waarom dit lijvig artikel over de sluikpers van het Onafhankelijkheidsfront en de Kommunistische Partij in Oost-Vlaanderen? 35 jaar na het gebeuren zijn de herinneringen aan de bezettingstijd vervaagd. Bij de jeugd is deze tragische periode één grote onbekende geworden. In de jaren na de bevrijding erkende men nog in de arbeidersklasse de voortrekker van het verzet tegen de nazistische onderdrukker, erkende men nog in de KP de partij die in deze strijd een eersterangs rol had gespeeld.
Vandaag is dit alles vergeten; meer zelfs, wordt deze historische rol door bepaalde politieke krachten en krachtsverhoudingen in de vergeethoek gedrumd.
Daarom dus dit artikel, dat een onderdeel vormt van de verhandeling waarmee de auteur in 1978 promoveerde aan de RUG; daarom dus opnieuw een scherperstellen van de historische werkelijkheid.
♦ ♦ ♦
De Oost-Vlaamse communistische sluikblaadjes verschenen hoofdzakelijk vanaf 1941. Zowat een jaar later kwamen daar deze van het OF bij. De initiatiefnemers konden daarbij terugvallen op een stevige structuur die hen toeliet een opmerkelijke continuïteit te bewaren. Het overwicht van beide organisaties werd naarmate de oorlog vorderde steeds groter: in 1944 waren alle Oost-Vlaamse clandestiene kranten van hun hand.
Ter aanvulling: in het katholieke West-Vlaanderen werden in september 1944, bij de bevrijding, nog tien sluikblaadjes gepubliceerd die eveneens allen de stempel droegen van het OF of de KP Deze feiten vereisen, dachten wij, geen nadere uitleg.
De communistische militanten hebben veel geleden in deze strijd. Studies wezen uit dat illegalen tijdens de bezetting gemiddeld drie maanden op vrije voeten liepen. De geschiedenis van deze Oost-Vlaamse sluikblaadjes hangt een levendig beeld op van deze schrijnende realiteit. De clandestiene pers golfde op en neer met het komen en weer verdwijnen van diegenen die ze vervaardigden.
Een opvallende vaststelling nog. Bij de uitbouw en de werking van de regionale sluikpers van het Onafhankelijkheidsfront in Oost-Vlaanderen treffen wij een verregaande diversiteit aan in de sociale status van de medewerkers. Daar waar men steeds de KP met haar structuur en haar militanten ziet opduiken achter de schermen van het Onafhankelijkheidsfront, slaagde dit front erin, naarmate de oorlog vorderde, steeds bredere lagen van de bevolking (en in bepaalde provinciesteden zelfs de sociale elite) bij haar werking te betrekken. Het streven van het OF alle antinazigezinden van om het even welke politieke gezindheid in haar schoot te verzamelen, stond tijdens de bezettingsperiode veel dichter bij een kans van slagen dan de naoorlogse politieke contrareformatie laat uitschijnen.
De traditionele politieke structuren, met uitzondering uiteraard voor de Nieuwe Orde-organisaties, spatten tijdens de oorlogsjaren uit elkaar. De enige formatie die aan de basis, bij de bevolking, stand hield was de communistische. Het OF stond bij velen bekend als een mantelorganisatie van de KP en was dat in een bepaald opzicht inderdaad. Dit belette niet dat vele niet-communisten, zelfs anticommunisten, zich bij het front aansloten. Het OF was nu eenmaal, meestal als enige, met haar militanten en haar structuur op het terrein aanwezig. Dat was ook in Oost-Vlaanderen het geval.
In deze vaststelling, die ons ook iets zegt over de reacties van een maatschappij en een bevolking in crisis, schuilt o.i. het waardevolste aspect van het artikel van Hector Goossens.
Rudi Van Doorslaer
ARUG : Archief Rijksuniversiteit Gent
DBW : Dossier Burgerlijk Weerstander
DPG : Dossier Politiek Gevangene
GFP : Geheime Feldpolizei
GP : Gewapende Partizanen
GSJW : Geunifiëerde Socialistische Jonge Wacht
GSK : Gents Studentenkorps
GSS : Geunifiëerde Socialistische Studenten
FL : Fonds Leo Lejeune (NSGTW)
JFV : Jeugdfront voor de Vrijheid
KP(B) : Kommunistische Partij (van België)
LVSV : Liberaal Vlaams Studentenverbond
MVG : Ministerie van Volksgezondheid (dienst Oorlogsslachtoffers)
NSG : Nationale Studentengroepering
NSGTW: Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, Brussel
OF : Onafhankelijkheidsfront
OFK 570: Oberfeldkommandantur 570
PD : Persdossier
PM : Patriottische Milities
RUG : Rijksuniversiteit Gent
RVJ : Revolutionaire Volksjeugd
SSK : Syndicaal Strijdcomité
UHGA : Unie van Hand- en Geestesarbeiders
UNPC : Union National de la Presse Clandestine
zd : zonder datum
zn : zonder naam
znr : zonder nummer
De bijdrage die de KP leverde in het geheel van de clandestiene pers is opmerkelijk te noemen, de beperkte middelen en effectieven waarover ze beschikte in acht genomen. Inderdaad, midden 1939 telde de KPB volgens gegevens, vrijgegeven op haar 8ste congres, ongeveer 1700 militanten in gans Vlaanderen. Uit de extrapolatie van de ledencijfers voor het jaar 1938 kan opgemaakt worden, dat ongeveer 600 onder hen, verdeeld over een vijftal federaties, actief waren in de provincie Oost-Vlaanderen [1].
De invloed van deze kleine kern op het vooroorlogs politiek leven was, alle verhoudingen in acht genomen, nog vrij groot. De gemeenteraadsverkiezingen van 1938 leverden de KP in gans de provincie 2 zetels op: één te Gent en één te Nieuwerkerken [2]. De parlementsverkiezingen van 1939 daarentegen bezorgden de Partij geen enkele mandataris, tenzij op onrechtstreekse wijze een gecoöpteerd senator, nl. Ferdinand Minnaert. De behaalde stemmenpercentages releveren ongetwijfeld nog het best de impact die de Kommunistische Partij in Oost-Vlaanderen op de bevolking had. Vandaar volgende tabel [3].
Het bovenste cijfer geeft telkens het aantal geldige stemmen weer, het onderste het behaalde stemmenpercentage.
Prov. O.-Vl. | Arr. Aalst | Arr. Oudenaarde | Arr. Denderm. | Arr. Gent-Eeklo | Arr. Sint-Niklaas | |
1932 | 6.082 1,80 | 684 1,07 | - | - | 5.172 3,54 | 226 0,45 |
1936 | 13.062 3,80 | 2.834 4,29 | 968 2,87 | 829 1,83 | 7.871 5,35 | 560 1,09 |
1939 | 8.348 2,44 | 3.239 4,86 | 1.016 3,04 | - | 4.094 2,79 | - |
1946 | 25.175 7,22 | 10.108 14,87 | 2.978 8,58 | 2.845 6,22 | 7.379 5,01 | 1.847 3,52 |
Dit tabelletje laat toe, enkele belangrijke besluiten te trekken aangaande de invloed van de KP in Oost-Vlaanderen juist vóór de oorlog. Vooreerst was deze procentueel gezien het belangrijkst in de arrondissementen Aalst en Oudenaarde; in absolute cijfers daarentegen in de arrondissementen Gent en Aalst. De zwakke broertjes zijn in beide gevallen Dendermonde en Sint-Niklaas.
De globale verkiezingsresultaten behaald in Oost-Vlaanderen lagen een flink stuk lager dan het landelijk gemiddelde dat in 1936 6,06 % bedroeg en in 1939 5,38 %.
Met die beperkte impact en met die kleine, doch bijzonder actieve militantenkern slaagde de KP er nochtans in, tijdens de oorlog een diepgaande invloed uit te oefenen op het verzet: de uitgave van minstens 11 bladen in de loop van deze periode door de verschillende federaties is hiervan een duidelijk bewijs. De naoorlogse verkiezingsuitslagen, weergegeven in de tabel, bevestigen deze vaststelling.
In een eerste periode — d.w.z. tot kort na de afsluiting van het Duits-Russisch niet-aanvalspact in augustus 1939 — toonde de KPB zich een voorstander van een actief verzet tegen het agressiegevaar uitgaande van nazi-Duitsland. Deze houding vloeide voort uit het feit dat de partij het Derde Rijk beschouwde als de enige bedreiging voor de vrede in Europa. Als dusdanig was de KPB een vurig pleitbezorger van het door de Sovjet-Unie gelanceerde en tegen nazi-Duitsland gerichte systeem van collectieve veiligheid — een bondgenootschap dat naast zijn defensieve ingesteldheid ook moest toelaten actief in te grijpen, indien de omstandigheden het vereisten. In hetzelfde kader verzette de KPB zich heftig tegen de door de Belgische regering gevoerde neutraliteitspolitiek en tegen de gevolgen ervan: de boycot van het stelsel van collectieve veiligheid, het opstellen van troepen aan de Franse grens en de hieruit volgende verzwakking van de nationale defensie [4].
De Partij toonde zich in deze periode zelfs bereid, mee te werken aan de verdediging van het land tegen een mogelijke agressor. De strategie van de partij aangaande deze kwestie kwam duidelijk naar voren op het 7de Congres, gehouden in augstus 1939, in de haast profetische uitspraak van Paul Nothomb: “Wij hebben gelijk, op dit congres te stellen dat, om het land te verdedigen, de massa moet gemobiliseerd en voorbereid worden, en zulks onder gelijk welke omstandigheid en zo nodig tegen de kapitulatie van de regering in.” [5].
De wijzigingen in de Europese politieke verhoudingen eind augustus 1939 — we bedoelen hiermee het afsluiten van het Duits-Sovjet niet-aanvalspact, de inval van de nazi’s in Polen en de daaruitvoortvloeiende oorlogssituatie tussen Frankrijk, Engeland en Duitsland — stuurden de KP-politiek evenwel een heel andere richting uit. In het voetspoor van de Sovjet-Unie opteerden de communisten nu, aangaande de houding van België t.a.v. de nieuwe situatie, voor een strikte neutraliteitspolitiek [6]. De eerste bekommernis van de partij bestond erin, België en meerbepaald de Belgische arbeidersklasse buiten het kamp der oorlogvoerende partijen te houden. De KP beschouwde het ontstane conflict immers als een aangelegenheid tussen twee imperialistische blokken, die slechts één mogelijke houding toeliet: een strenge neutraliteitspolitiek [7].
De verdere uitbreiding van Hitler-Duitsland naar Noord-Europa toe en de bezetting van Nederland, België en Frankrijk wijzigden niets fundamenteels aan dit standpunt [8].
Een artikel uit het Gentse clandestiene KP-blad De Volkswil met de sprekende titel “Noch de Engelse furie, noch de demagogische Nieuwe Orde” releveerde bijzonder scherp deze politiek. Het blad analyseerde de situatie als volgt: “Sedert het losbreken van de imperialistische oorlog over België en de daarop volgende bezetting van het Duitse leger wordt er betracht onze werkers te vergiftigen door twee verschillende geestesstromingen: de ene is propaganda voor het Engelse, de andere propaganda voor het Duits-Italiaanse oorlogsblok. Het staat buiten twijfel dat de belangen van de arbeidersklasse noch met de ene, noch met de andere van de twee oorlogsblokken samengaan.” [9].
Wat diende de arbeidersklasse dan in de optiek van de communisten te doen? In de eerste plaats zorgen voor een snelle beëindiging van de imperialistische oorlog, luidde een vrij paradoxaal antwoord. Hoe moest dit dan volgens de redacteur van De Volkswil gebeuren: “De arbeidersklasse kan dit enkel bereiken met de politieke macht der bourgeoisie te breken, haar eigen politieke macht in te stellen en op de grondslag ervan met alle volkeren de werkelijke volkerenvrede af te sluiten.”[10]. Dit was volgens De Volkswil de weg die de arbeidersklasse diende te bewandelen. “Daarom”, schrijft het blad, “moet de arbeidersklasse zelfstandig haar strijd om de vrede voeren, strijd welke los is, zowel van de Engelse furie als van de Duitse demagogie der Nieuwe Orde, ja meer, de strijd voeren er tegen in.”[11].
Bondig laat deze politiek zich als volgt samenvatten: de KP beschouwde in deze periode de socialistische revolutie als noodzakelijk om te komen tot de beëindiging van de oorlog en de bevrijding van het land. Als gevolg van dit standpunt distantieerde de partij zich van alle anti-Duitse krachten met een andere opinie: ze drong zichzelf terug in een politiek geisoleerde positie.
Het aanvankelijk afwijzende standpunt van de KP t.a.v. sabotage-acties mag als uitvloeisel van de hierboven geschetste opvatting beschouwd worden [12].
Onder druk van de omstandigheden evenwel manifesteerde zich binnen de KP vanaf begin 1941 een koerswijziging. Enkele gebeurtenissen bewerkstelligden inderdaad, dat de Partij loskwam uit haar geïsoleerde positie en zich verbond met andere antifascistische en anti-Duitse krachten. Een eerste stap in die richting waren een aantal straatacties, gericht tegen collaborerende rechtse groepen. Zo te luik, waar op 5 januari 1941 een meeting van Rex met Degrelle gepaard ging met heftige tegenbetogingen, geanimeerd door de KP [13]. In de loop van het voorjaar 1941 speelden gelijkaardige taferelen zich op verschillende andere plaatsen in Wallonië en ook te Brussel af [14]. In Vlaanderen kwam de eenheid tussen de anti-nieuwe-orde krachten vooral tot stand rond de hongeroptochten; in deze betogingen stapten vooral vrouwen op om, met de zwarte vlag op kop, een betere bevoorrading te eisen. Ook hier trad de KP naar voren als de belangrijkste initiatiefnemer [15].
Deze “eenheid in de strijd” tussen communisten en andere antifascistische krachten leidde uiteindelijk tot een politieke frontvorming. De eerste contactnamen tussen anti-Duitse krachten van diverse strekkingen met het oog op de uitbouw van een Onafhankelijkheidsfront in maart 1941 waren hiervan de materiële concretisatie.
Het zou echter nog even duren, voor de nieuwe politieke lijn van de KP vast omschreven werd. Uit het nationaal pamflet Pour le Salut du PeupLe, uitgegeven in april 1941, blijken inderdaad nog de twijfels en de onzekerheid omtrent de nieuwe koers [16]. In het bewuste vlugschrift was nog geen sprake van frontvorming tegen de bezetter. In mei 1941 kwam echter de definitieve ommekeer tot stand met de uitgave van het Manifeste aux Peuples de FLandres et de Wallonies pour l’Indépendance du pays [17]. Primair werd nu de strijd voor de onafhankelijkheid: “... de Kommunistische Partij beschouwt de strijd voor de onafhankelijkheid van het land als haar belangrijkste taak”. De onduidelijkheid omtrent de verhouding tussen onafhankelijkheidsstrijd en strijd voor het socialisme werd hierdoor ongedaan gemaakt: het herwinnen van de nationale zelfstandigheid betekende immers een stap naar het definitieve einddoel, het socialisme. Allen die wensten mee te werken aan de bevrijding van het land, hoorden volgens de Partij in een front verenigd te worden, waarbij de uiteenlopende politieke opvattingen geen beletsel konden vormen voor het voeren van de gemeenschappelijke strijd tegen de bezetter [18].
Wat nu de onderlinge verhoudingen binnen het front betreft, zegt het manifest: “Het Onafhankelijkheidsfront kan slechts succesvol zijn, indien de arbeidersklasse er de plaats inneemt die haar als meest strijdbare klasse toekomt”, m.a.w. “zij is in staat de leiding te nemen in de strijd tegen de bezetter” [19].
In het manifest werd tevens de rol van de KP omschreven: rond haar vaandel zou de Vlaamse en Waalse arbeidersklasse zich verenigen om de strijd aan te binden tegen de bezetter en voor de sociale en nationale onafhankelijkheid.
Het is volgens de basisprincipes, ontwikkeld in dit manifest, dat de KP binnen het Onafhankelijkheidsfront de verdere strijd zou voeren tegen de bezetter, tot en met de bevrijding. Hierbij werd meteen aangeknoopt bij de tradities van de vooroorlogse volksfrontpolitiek.
De bezetting maakte het de Partij noodzakelijk zich te herstructureren om haar verdere werking met een minimum aan risico’s te waarborgen [20].
Twee belangrijke chronologische opeenvolgende organisatievormen zijn te onderscheiden: de semi-legale en de illegale. De breuk tussen beide werd gevormd door de inval van Duitsland in de Sovjet-Unie en de daarmee gepaard gaande communistenvervolging bij ons.
De semi-legale periode werd gekarakteriseerd door de koppeling van legale aan illegale activiteiten [21]. Op het vlak van de pers manifesteerde zich dat door het laten verschijnen van regionale clandestiene bladen — bv. De Volkswil — naast de legale uitgifte van een officieus partijblad Uilenspiegel.
Het begin van deze periode is te situeren in maart 1940 — kort voor de bezetting dus — toen de leidende kaders de richtlijn kregen om onder te duiken en toen de eerste pogingen ondernomen werden om de Partij te reorganiseren op basis van cellen van drie [22]. Het clandestiene leven beperkte zich echter voorlopig tot het ‘s nachts niet thuis slapen en zelfs deze regel werd vaak niet nageleefd: de arrestaties uitgevoerd op 10 mei 1940 door de Belgische regering en deze van 21 juni door de nazi’s tijdens de operatie “Sonnewende” bewijzen dat [23]. De herstructurering in cellen van 3 bleef eveneens in de kinderschoenen steken: volgens Gerard Van Moerkerke — één der leidende figuren uit de KPB tijdens de oorlog — werd nog tot begin 1941 vergaderd met groepen van 10 à 15 man, zij het clandestien [24]. In juni 1941, toen de Sovjet-Unie in de oorlog trad, kwam aan de semi-legale periode definitief een einde: de Partij organiseerde zich nu volledig op clandestiene grondslag met groepjes van drie op alle organisatieniveaus. Op het vlak van de federaties betekende dit, dat de leiding beperkt bleef tot een driemanschap daar waar deze voordien gevormd werd door een federaal comité bestaande uit 10 tot 15 personen en een beperkt uitvoerend bureau van 4 tot 5 personen [25].
Het genoemde driemanschap omvatte de politieke secretaris (de belangrijkste figuur van het federale bestuur die, aangaande de politieke kwesties althans, in voeling stond met de hogere partijleiding; hij verzorgde eveneens de contacten met het eventueel plaatselijk Partizanenkorps en met het regionaal OF-comité), de organisatiesecretaris, de secretaris voor agitatie en propaganda (verantwoordelijk voor de uitgifte van het persmateriaal; het kon gebeuren dat in bepaalde federaties deze functie gecumuleerd werd door één van beide andere secretarissen, als derde maakte de bedrijfsverantwoordelijke dan deel uit van het triumviraat) [26].
Deze federale leidingen waren vaak samengesteld uit personen vreemd aan de federatie om de kaders en de militanten te beschermen in geval van arrestaties [27]. De verbinding tussen het centrum van de partij en de verschillende federaties werd verzorgd door twee intermediaire functionarissen: de “instructeur” en de “kaderman”. Eerstgenoemde belastte zich met de contactnamen van politieke aard, die op federaal niveau meestal wekelijks geschiedden met de politieke secretaris. De taak van de kaderman was eerder organisatorisch: hij diende erover te waken dat de regels van de veiligheid strikt nageleefd werden. Hij moest de nodige enquêtes doorvoeren in geval van aanhoudingen en de geschikte kaderelementen opsporen [28].
De drie geschetste organisatieniveaus nu — het regionale, het intermediaire en het centrale — hadden elk hun zegje over de inhoud van het door de federaties uitgegeven persmateriaal [29].
Binnen de federaties zelf lag de controlefunctie in de eerste plaats bij de propagandaverantwoordelijke, in mindere mate bij de politieke secretaris.
De instructeur kreeg op zijn beurt eveneens inzage van de plaatselijke uitgaven [30].
Bij de centrale leiding van de partij ten slotte functioneerde een speciale dienst die zich belastte met de controle van al het persmateriaal, uitgegeven op regionaal niveau. Verantwoordelijken van deze afdeling waren achtereenvolgens Bert Van Hoorick en Gerard Van Moerkerke [31]. Bovendien gaf het redactiecomité van De Rode Vaan nog een blad uit onder de titel Persdienst, waarin richtlijnen van allerlei aard vervat waren, specifiek bedoeld voor de gewestelijke pers [32].
Op deze wijze was het uiteraard mogelijk, qua inhoud een bijzonder uniforme pers uit te geven, waarvan de centrale thema’s — dikwijls in een regionaal aangepaste versie — terug te vinden zijn in de verschillende clandestiene bladen.
De communisten hebben aan hun pers, net als aan de andere vormen van massapropaganda, steeds een grote waarde gehecht. De bezetting en de daarmee gepaard gaande onderdrukking van iedere openlijke politieke bedrijvigheid, maakten het belang van deze agitatievorm voor de Kommunistische Partij nog groter: het geschreven woord restte immers als enig middel om op brede schaal met de bevolking in voeling te blijven.
Met de uitgave van clandestien persmateriaal wenste de Partij haar aanwezigheid te onderstrepen en de bevolking duidelijk te maken dat het apparaat nog intact was en werkte [33]. Op politiek terrein werd met de geschreven propaganda beoogd — en we citeren nu Persdienst — “de door de partij vastgelegde algemene politieke gedragslijn in de brede volksmassa’s te doen doordringen en begrijpen” [34]. Op organisatorisch vlak zag de Partij in de regionale pers vooral “een machtig middel” om het verzet plaatselijk aan te wakkeren, vermits “zij de mogelijkheid bood ordewoorden voor de directe strijd te lanceren, de solidariteit rond de plaatselijke verraders en de medewerkers aan de nazistische nieuwe orde te ontmaskeren en aan de volkswoede over te leveren, alle lokale kwesties die dikwijls van het grootste belang zijn in onze strijd te behandelen” [35].
De centrale plaats die de sluikpers innam in de globale werking van de KPB, bracht de partijleiding ertoe, een speciaal blad, het reeds geciteerde Persdienst, op te richten met het doel, de uitgevers van regionale bladen een leidraad mee te geven [36]. De richtlijnen, vervat in deze uitgave, hadden zowel betrekking op de inhoud als op de technische uitwerking van de clandestiene bladen.
Persdienst waarschuwde de opstellers van regionale krantjes ervoor geen literaire aspiraties te koesteren. De taal diende eenvoudig, concreet en kernachtig te zijn: “kordate artikels met inslaande titels” stelt de auteur van “Raadgevingen aan onze redacteurs” [37]. Deze opvatting over de te hanteren stijl was ingegeven door het chronisch gebrek aan plaatsruimte. Dit tekort aan tekstpagina’s noopte de opstellers er ook toe, hun belangstelling voor internationale gebeurtenissen tot een minimum te beperken: het niet naleven van deze stelregel stond immers gelijk met het uit het oog verliezen van het doel van de regionale krantjes [38].
Bij het bepalen van de inhoud der artikels was het volgens Persdienst noodzakelijk, zich te oriënteren naar de hoofdtaak die de partij zich stelde: de strijd tegen Hitler en tegen alles wat hem rechtstreeks of onrechtstreeks steunde. Uit dit “leitmotiv” leidde Persdienst ten gerieve van de redacteurs een aantal thema’s af die regelmatig in de kolommen van de regionale kranten dienden aangesneden te worden.
Aangaande de praktische organisatie van de redactionele staf werd de uitgevers van regionale kranten aangeraden, een net van correspondenten op te bouwen, wat de mogelijkheid bood, over informatie te beschikken afkomstig van verschillende plaatsen en bedrijven. Dit werd trouwens aanzien als het beste middel om het contact met de basis te bewaren [39].
Ook de technische verzorging van de krantjes beschouwde de KP als een belangrijk onderdeel in het realisatieproces. Volgend citaat, gelicht uit Persdienst, illustreert dat: “Het goed technisch verzorgen van ons materiaal is geen technische kwestie maar wel een belangrijke politieke kwestie. Een krant of manifest dat technisch slecht verzorgd is geeft de indruk van moedeloosheid. Het geeft (...) de indruk dat zoiets komt van een paar van de massa geïsoleerde mensen”. Op deze algemene stelregel laat Persdienst een reeks praktische wenken volgen, gaande van het toevoegen van olie aan de stencilinkt om de kwaliteit van deze laatste op te trekken, tot het opzetten van een technisch reserveapparaat, teneinde het blad, in geval van arrestaties, verder te kunnen blijven uitgeven. Deze richtlijnen betreffende de regionale pers gingen zelfs zover, dat aan de keuze van de naam en de algemene voorstelling van de bladen aandacht geschonken werd.
Een laatste richtlijn tenslotte handelde over de periodiciteit van de lokale uitgaven: hierin werd de federaties aangeraden, hun krantjes te laten verschijnen tussen 2 edities van De Rode Vaan in, wat het mogelijk maakte de lezer regelmatig een communistisch blad aan te bieden. In dezelfde richlijn wees Persdienst op de noodzaak, na elke belangrijke gebeurtenis onmiddellijk te reageren met de uitgave van een extra-editie [40].
_______________
[1] Archieven KPB, IV, 1937-1939. Rondschrijven aan de federale secretarissen i.v.m. de ledenwerving, 12 september 1938.
[2] R. VAN DOORSLAER, De KPB en het Sovjet-Duits niet-aanvalspact. Brussel, 1975, p. 196.
[3] E. DE SMET en R. EVALENKO, Atlas des élections Belges: 1919-1954. Brussel, 1958.
[4] J. GERARD-LIBOIS en J. GOTOVITCH, L’An 40 — La Belgique occupée. Bruxelles, 1971, p. 53.
[5] R. VAN DOORSLAER, op. cit., p. 62.
[6] Id., op. cit., p. 79.
[7] Id., op. cit., p. 35.
[8] Id., op. cit., p. 125.
[9] De Volkswil, zn., zd.
[10] Ibidem.
[11] Ibidem.
[12] R. VAN DOORSLAER, op. cit., p. 178.
[13] Id., op. cit., p. 147.
[14] Id., op. cit., p. 160.
[15] Interview met Gerard Van Moerkerke.
[16] R. VAN DOORSLAER, op. cit., p. 180.
[17] Id., op. cit., p. 180.
[18] Id., op. cit., p. 260.
[19] Id., op. cit., p. 260.
[20] Rapport d’activité du Comité Centrale du Parti Communiste depuis le VII Congrès tenu en août 1939, p. 31.
[21] Interview met Gerard Van Moerkerke.
[22] R. VAN DOORSLAER, op. cit., p. 116.
[23] Interview met Marcel De Ghouy.
[24] Interview met Gerard Van Moerkerke.
[25] Interview met Marcel De Ghouy.
[26] Interview met Gerard Van Moerkerke.
[27] Interview met Marcel De Ghouy.
[28] Interview met Gerard Van Moerkerke.
[29] Interview met Gerard Van Moerkerke.
[30] MVG — PD Gerard Van Moerkerke. Verklaring Marguerite Mertens, 01.04.1953.
[31] MVG — PD Bert Van Hoorick. Verklaring Bert Van Hoorick, 18.04.1952.
[32] NSGTW — FL 16 De Rode Vaan Historiek De Rode Vaan
[33] Interview met Gerard Van Moerkerke.
[34] Persdienst, september 1943.
[35] Persdienst, 26.09.1941, nr. 2.
[36] Persdienst, september 1943.
[37] Persdienst, 26.09. 1941, nr. 2.
[38] Persdienst, september 1943.
[39] Persdienst, september 1943.
[40] Persdienst, 10.05.1942, nr. 9.
De allereerste illegale communistische krantjes verschenen rond september-oktober 1940. De primeur had de Brusselse KP-federatie met het blad La Vérité, waarvan de eerste editie werd uitgegeven begin september 1940 [41]. Kort nadien volgden verscheidene andere federaties. In Oost-Vlaanderen waren dat Gent en Aalst, waar respectievelijk De Volkswil en Recht en Vrijheid verschenen. Karakteristiek voor de KP-pers was trouwens, dat ze precies haar oorsprong vond op federaal niveau [42]. De nationale clandestiene partijbladen verschenen pas begin 1941, toen de uitgave van semi-legale en officieuse KP-kranten zoals Uilenspiegel onmogelijk werd: Le Drapeau Rouge voor het eerst in januari 1941, De Rode Vaan, in februari 1941 [43].
Deze federatie was wat haar activiteiten betreft ongetwijfeld de belangrijkste van gans de provincie Oost-Vlaanderen. Dat bewijst alleen al het aantal krantjes, dat door bewuste KP-afdeling uitgegeven werd in de loop van de oorlog: zes op een totaal van elf communistische uitgaven, verschenen in de door ons behandelde regio.
Vóór de oorlog reeds beschikte de Gentse federatie gedurende een korte periode, maart-april 1940, over een eigen persorgaan getiteld Klokke Roeland. Het was een gedrukt blad dat als gevolg van de repressiemaatregelen die de regering tegen de Kommunistische Partij had uitgevaardigd, illegaal werd verspreid. Tijdens de meidagen van 1940 werden de federaties echter zware slagen toegebracht. In de morgen van de eerste oorlogsdag verrichtte de Belgische overheid inderdaad een tiental arrestaties binnen de rangen der Gentse communisten [44]. Onder de aangehoudenen bevonden zich een aantal belangrijke figuren uit de federale leiding waaronder senator Ferdinand Minnaert, Kamiel Van Acker, Oscar Van De Sompel, André Manderyckx, Louis D’Haese, Cyriel Verkest en Gerard Van Moerkerke [45].
Na een paar dagen werd deze groep op transport gesteld naar de kampen in Zuid-Frankrijk. Het Duitse offensief vorderde evenwel zo snel, dat het konvooi strandde net over de grens, ergens in Noord-Frankrijk. De Belgische escorte, die het nut van de onderneming blijkbaar niet meer begreep, liet haar gevangenen vrij en na een voettocht van een twintigtal dagen kwamen ze midden juni weer te Gent aan. Chronologisch parallel hiermee zijn de pogingen te situeren van Rogert Dubois om de werking van de plaatselijke KP-afdeling weer op gang te brengen. Deze man, toen organisatiesecretaris van de Vlaamse KP, werd door de partijleiding naar Gent gestuurd met als opdracht de interne contacten binnen de federatie opnieuw op te nemen en de verstoorde verbindingen met het partijcentrum te herstellen [46].
Een belangrijke rol in deze operatie speelde de drankgelegenheid “The Mac” aan de Kuiperskaai. In deze stamkroeg van de Gentse communisten had Robert Dubois onderdak gevonden. Na hun terugkeer uit Frankrijk zochten de gedeporteerden er contact met hun overgebleven kameraden. De periode van desorganisatie nam tenslotte definitief een einde met de aanstelling van een nieuwe federale leiding begin juli 1940.
Ze bestond uit: Ferdinand Minnaert, de metaalbewerker Prosper Cattrijsse, de verantwoordelijke voor agitatie en propaganda Oscar Van de Sompel en de textielbewerker Kamiel Van Acker, organisatiesecretaris [47]. Dit viermanschap bleef tot het uitbreken van de oorlog met de Sovjet-Unie in juni 1941 aan het hoofd van de Gentse federatie. Pogingen om hen in het kader van de operatie Sonnewende tijdens de nacht van 21 op 22 juni te arresteren mislukten, vermits ze reeds gedurende geruime tijd niet meer thuis sliepen [48].
De partijleiding besloot nochtans, uit veiligheidsoverwegingen, een nieuwe federale leiding samen te stellen en de oude verantwoordelijken over te plaatsen naar andere centra. Voor Ferdinand Minnaert kwam deze overplaatsing te laat: hij werd in augustus 1941 als gevolg van verklikking op zijn clandestien verblijf te Ledeberg gearresteerd [49].
De bovengeschetste kern nam eind september, begin oktober, het initiatief tot het uitgeven van een eerste regionaal clandestien blad, De Volkswil [50].
De concrete uitwerking van het krantje berustte vrijwel volledig bij de economiestudent Gerard Van Moerkerke: hij verzorgde de redactie, typte de stencils en stond in voor de reproductie. Hiermee was hij geenszins aan zijn proefstuk toe. In de jaren ‘30 was hij inderdaad als student en lid van de GSS nauw betrokken bij verschillende linkse blaadjes, die aan de RUG verschenen. Om die reden en om zijn journalistieke gaven besloot de federale leiding, hem met de uitgave van De Volkswil te belasten [51].
Van Moerkerke kweet zich van de hem opgelegde taak tot 22 april 1941, de dag waarop de Duitsers poogden hem aan te houden, wat hen evenwel niet lukte. Nadien leefde hij nog ongeveer een maand ondergedoken te Sint-Amandsberg. Midden mei werd hij met de functie van instructeur overgeplaatst naar West-Vlaanderen [52].
In zijn aanvangsperiode blijkt De Volkswil een erg bescheiden krantje te zijn geweest. Het verscheen hooguit op 200 à 300 exemplaren. De periodiciteit was bovendien erg onregelmatig. Merkwaardig maar typisch voor gans, de KP-pers tijdens het begin van de bezetting is het feit dat het blad aanvankelijk niet verscheen als het persorgaan van de KP-federatie Gent, maar zich daarentegen omschrijft in de eerder neutrale bewoordingen: “Blad voor de arbeiders”. Dat blijkt uit de Tätigkeitsberichten van de GFP, gedateert op 15-31 maart 1941, waarin we lezen: “Onlangs werd te Gent in alle brievenbussen een nieuw vlugschrift gestoken; het droeg als titel: “De Volkswil — Blad voor de arbeiders”. De opsporing van de opstellers wordt nog voortgezet” [53]. Het citaat maakt eveneens duidelijk dat de Duitsers er na zowat een maand reeds in geslaagd waren, de uitgevers van het blad op te sporen. Uit de verspreidingswijze tenslotte, vermeld in de aanhaling, komt naar voren dat, rekening houdende met de werkwijze van de communisten op dit vlak, de invloed van het blad tijdens de gegeven periode als miniem mag beschouwd worden.
Over de verdere evolutie van De Volkswil is het bronnenmateriaal eerder schaars en fragmentarisch. De raadpleging van tien dossiers op het Ministerie van Volksgezondheid en een onderhoud met twee personen maakten het ons inderdaad niet mogelijk, een samenhangend beeld op te hangen van de verdere levensloop van dit krantje.
Een eerste nieuw aanknopingspunt vormde Persdienst van september 1941 met het volgende bericht: “De Volkswil (Gent) betuigde zich opnieuw verleden maand, na een lange poos gezwegen te hebben” [54]. De oorzaak van dit lange zwijgen, nl. tot augustus 1941, dient vooral gezocht te worden in de overplaatsing van Gerard Van Moerkerke. Daarnaast ontstonden er ook enige moeilijkheden bij de personeelswisseling binnen de federale leiding na juni 1941. Van het nieuwe leidende triumviraat is ons enkel de Hobokenaar Karel Van Belle bekend, die voor de oorlog lid van de Antwerpse provincieraad was en in de Gentse federatie de functie van politiek secretaris bekleedde. Met De Volkswil had hij, in het kader van zijn functie uiteraard één en ander te maken [55]. Begin januari echter werd hij samen met de RVJ-verantwoordelijke Carlos Van Meurs gearresteerd, waardoor alle sporen omtrent De Volkswil opnieuw doodliepen [56].
Midden 1942 is het mogelijk, de draad weer op te nemen. Op dat moment komt immers een nieuw federaal bestuur tot stand bestaande uit: politiek secretaris Rik Van Aerschot, organisatiesecretaris David De Vries en bedrijfsverantwoordelijke Marcel De Ghouy [57].
Eind september 1942 staakte deze kern evenwel zijn bedrijvigheid te Gent: Rik Van Aerschot werd immers gearresteerd op zijn illegaal verblijf in de Stropstraat. Uit veiligheidsoverwegingen plaatste de partijleiding de beide overblijvende militanten naar andere centra over: David De Vries naar Limburg en Marcel De Ghouy naar Antwerpen [58]. Tijdens deze periode maakte De Volkswil op technisch vlak een enorme sprong voorwaarts. Het blad verscheen voortaan in een gedrukte versie op 4 pagina’s. Met het persen belastte zich de Ledebergse drukker Willy Gallant, de man die ook het vooroorlogse federaal orgaan Klokke Roeland drukte [59]. De verdere editie berustte nadien bij Gaston Van De Kerckhove, een technicus, die reeds begin juli 1942 te Gent belandde. Voordien had hij als leider van de KP-federatie in de Vlaamse Ardennen twee illegale bladen uitgegeven: De Mijnproleet en Verbroedering. Binnen de Gentse partijafdeling bekleedde hij hoogstwaarschijnlijk vanaf oktober 1942 de functie van politiek secretaris [60]. Van De Kerckhove zorgde binnen het kader van deze verantwoordelijkheid voor een continue uitgave van De Volkswil tot augustus 1943, het moment waarop hij overgeplaatst werd naar Leuven. Het verdwijnen van deze sleutelfiguur had een tijdelijke onderbreking tot gevolg [61]. Wie zich daarop met de editie inliet, is niet erg duidelijk. De verantwoordelijke dient zonder twijfel gezocht te worden in de schoot van het federaal bestuur, dat vanaf eind 1943 werd samengesteld. Politiek secretaris was Jonas De Grijze, alias “Lievens”. Voordien was hij betrokken bij de uitgave van een aantal sluikbladen te Aalst en te Kortrijk. Aan De Volkswil werkte hij mee als redacteur [63]. Verder bestond de federale leiding uit Joseph Balken, alias “Firmin” en Isidoor Zentnersfer, beiden net als de reeds eerder vermelde David De Vries Joden afkomstig uit Antwerpen [64].
In deze laatste clandestiene bestaansperiode van De Volkswil, werd het blad aanvankelijk gedrukt ergens in een zomerhuisje op de Sint-Denijslaan. Begin 1944 besloot de federale leiding, de drukkerij te verplaatsen. Ze vond een nieuw onderkomen bij de textielhandelaar Maurice Soudan, in de kelders van diens woning op de Begijnengracht [65]. Het motief daarvoor dient gezocht te worden in de beslissing van het partijcentrum om voortaan het nationale blad De Rode Vaan door de Gentse federatie te laten persen; dat stelde uiteraard hogere veiligheidsnormen aan het technisch apparaat. Als drukker fungeerde nog steeds Willy Gallant, die tot augustus 1944 zou instaan voor de reproductie van zowel De Volkswil als De Rode Vaan [66].
Na de bevrijding tenslotte verscheen De Volkswil nog minstens een jaar als weekblad.
Twee kernen beweren dit krantje opgericht te hebben en verantwoordelijk te zijn voor de verdere uitgave. Uit de analyse van het door ons verzamelde bronnenmateriaal blijkt dat, mits inachtneming van de chronologie, beide partijen het bij het rechte eind hebben.
De eerste groep bestond uit een vijftal communisten, overwegend universitairen, die tot begin 1941 bedrijvig waren in de rangen van de Geunifiëerde Socialistische Studenten. Tijdens deze periode stonden zij in voor de editie van Studentensignaal, het persorgaan van bovenvermelde organisatie [67]. De stopzetting van dit krantje rond de jaarwisseling 1940-1941 en het uiteenvallen van de GSS kort nadien, maakten voorlopig een einde aan hun activiteiten op het terrein van de sluikpers. Begin juli 1941 evenwel startte dezelfde kern — nu bedrijvig binnen de KP zelf — onder impuls van zijn meest bezielende figuur André Manderyckx met Londen-Moskou [68].
Over het precieze aantal uitgegeven nummers van deze kern releveert het bronnenmateriaal eerder disparate gegevens, gaande van twee tot een vijftal. Het eerste cijfer benadert ongetwijfeld het dichtst de werkelijkheid. De editio princeps zag waarschijnlijk het licht net vóór 22 juni 1941. Op die dag werd André Manderyckx, als gevolg van zijn onwil om onder te duiken, in het kader van de operatie Sonnewende gearresteerd [69]. Het tweede nummer dat onmiddellijk na deze datum uitgegeven werd door de overblijvende medewerkers, moest Manderyckx ontlasten van eventuele Duitse vermoedens aangaande zijn betrokkenheid bij dit krantje [70].
Als figuren, actief binnen de realisatiekern van Londen-Moskou, dienen we te vermelden: André Manderyckx, de man die zich bekommerde om de redactie van het blad — van beroep advocaat, Jan Everaert, Robert Robin, Jan De Buck en Wilfried Doussy, allen studenten aan de RUG [71]. De vier laatstgenoemde personen belastten zich met zowat alle praktische taken verbonden aan de uitgave van het blad. De oplage van Londen-Moskou schommelde telkens tussen 400 à 500 exemplaren per editie [72]. Kort na de arrestatie van Manderyckx, nl. op 31 juli 1941, werden ook Jan Everaert en Wilfried Doussy aangehouden. Hun arrestatie geschiedde bij wijze van represaille tegen de hongeroptocht, die in de loop van dezelfde maand te Ledeberg gehouden werd [73]. Op dat moment echter berustte de realisatie van het blad reeds bij een nieuwe kern. Deze bestond uit een aantal communisten die actief waren binnen de Revolutionaire Volksjeugd. Georges Hebbelinck, de oprichter van de RVJ, was de belangrijkste figuur. Het eerste nummer dat door deze groep werd uitgegeven, verscheen inderdaad op 14 juli 1941 onder de titel Hier spreekt Moskou, wat nadien Londen-Moskou werd [74].
Aangaande de precieze omstandigheden waarin de overname van het blad plaats had, ontbreekt echter het nodige feitenmateriaal. Nochtans mag aangenomen worden dat de opdracht hiertoe uitging van de federale partijleiding [75]. Georges Hebbelinck, de animator van de nieuwe editiegroep, beweert niet op de hoogte te zijn van het feit dat voordien een andere kern een blad met identieke benaming, nl. Londen-Moskou liet verschijnen [76]. Georges Hebbelinck had tijdens de bewuste periode nochtans contacten met André Manderyckx, de belangrijkste figuur uit deze groep en dit langs de RVJ om, waarvan beiden medeoprichters waren. Hieruit echter het besluit trekken dat Manderyckx aangaande de editie van Londen-Moskou wel één en ander zou verteld hebben aan Hebbelinck, is voorbarig. Uit veiligheidsoverwegingen werden dergelijke loslippigheden normaliter vermeden. Diverse bronnen maken bovendien gewag van het feit dat Manderyckx en co gedurende een bepaalde periode bedrijvig waren rond het bewuste blad [77]. De visie van Hebbelinck dient dan ook als niet strokend met de realiteit van de hand te worden gewezen. Het moment waarop Georges Hebbelinck zich belastte met de uitgave van Londen-Moskou dient gesitueerd te worden begin juli 1941. Enkele dagen voordien ontsnapte hij dank zij Bert Van Hoorick ternauwernood aan de razzia’s uitgevoerd tijdens de operatie Sonnewende [78]. Een week later huurde Hebbelinck te Destelbergen achter de centrale van de Buurtspoorwegen een tuinhuisje — in feite niet meer dan een afgedankt tramstel. Dit onderkomen zou tijdens de volgende maanden zijn illegaal verblijf zijn. In deze oude tramwagen werden alle nummers van Londen-Moskou klaargestoomd [79].
Het krantje dat nu wekelijks verscheen, bevatte frontberichten van de geallieerde zendstations. Het beoogde doel bleef identiek: een dam opwerpen tegen de propagandistische berichtgeving van de officiële pers aangaande de oorlogssituatie [80].
De realisatiekern van Londen-Moskou was gedurende die periode hoofdzakelijk samengesteld uit 3 personen: Emilienne Kesteloot, de vrouw van Hebbelinck, die met hem ondergedoken leefde in Destelbergen; haar zuster Blanche Kesteloot, als kassierster werkzaam in het ons reeds bekende café “The Mac” en tenslotte Georges Hebbelinck zelf [81]. Voor Londen-Moskou bekommerde hij zich om de redactie, een taak die hoofdzakelijk neerkwam op het verwerken van flarden radioberichten.
De verspreiding van het blad werd verzorgd door leden van de Revolutionaire Volksjeugd — federatie Gent. Het betreft dus in de eerste plaats jongeren.
Op basis van het hierboven beschreven organisatiepatroon verscheen het blad van midden 1941 tot eind september, het moment waarop Georges Hebbelinck naar Brussel overgeplaatst werd om daar een nationale functie waar te nemen binnen het “Jeugdfront voor de Vrijheid”, de jongerenorganisatie van het OF [83].
De dispersie van de uitgeverskern betekende nochtans niet het einde van Londen-Moskou. Het blad verscheen inderdaad nog tot rond januari 1942. Dat blijkt uit het beschikbare bronnenmateriaal. Pierette Cuelenaere bijvoorbeeld verklaarde, tot haar arrestatie begin 1942 Londen-Moskou verspreid te hebben. Carlos Van Meurs, eveneens betrokken bij het blad, had op het moment van zijn aanhouding in dezelfde periode een aantal exemplaren van het blad op zak [84].
Rest alleen de vraag, wie zich met de editie van het blad inliet na september 1941. De verantwoordelijken behoorden vermoedelijk tot de leidende kringen van de Revolutionaire Volksjeugd. Deze waren achtereenvolgens Bob Wolsztajn, na het vertrek van Hebbelinck de voorman van de RVJ te Gent, en Carlos Van Meurs, de plaatsvervanger van Wolsztajn binnen de RVJ na diens uitschakeling door ziekte [85]. De arrestatie van Carlos Van Meurs in januari 1942 veroorzaakte tenslotte de stopzetting van Londen-Moskou [86].
Dit krantje, opgevat als een solidariteitsblad, richtte zich tot alle slachtoffers van het nazi geweld, tot welke politieke gezindheid ze ook mochten behoren [87]. Niettegenstaande het initiatief tot publicatie uitging van de communisten, was De Waarheid nooit een officieel orgaan van de KP-federatie Gent.
Wij situeren de uitgave van het eerste nummer uiterlijk begin november 1941 [88]. In totaal verschenen er tweeëntwintig gestencilde nummers met een periodiciteit van een week, het laatste einde maart 1942. De uitgave werd op dat ogenblik gestaakt, daar onderhandelingen van start gingen tussen de KP en het OF-Gent over de overname van het blad door laatstgenoemde organisatie [89]. Twee maanden later, in juni 1942, verscheen het krantje opnieuw onder dezelfde titel, maar nu in een gedrukte versie, als orgaan van het pas opgerichte “Rode Kruis Comité” van het OF te Gent. De Waarheid bleef dus ook tijdens zijn tweede bestaansperiode, in overeenstemming met het aanvankelijke KP opzet, een solidariteitsblad. Andere gegevens omtrent de verdere levensloop van dit krantje ontbreken totaal.
Het ontstaan van dit krantje is te situeren begin juli 1942, het moment waarop initiatiefnemer Rik Van Aerschot politiek secretaris werd van de Gentse KP-federatie [90]. Samen met een ander lid van de federale leiding, David De Vries, verzorgde hij de reproductie en tevens de redactie. Per post verzonden ze het nadien naar een 75-tal Gentse intellectuelen [91].
Over het beoogde effect van een blad met een dergelijk opzet schrijft Persdienst “Het wekt de aandacht van onze Partij en onze pers in deze middens, die door de aard van hun personaliteit talrijke verbindingen hebben; het willend of niet zullen deze lieden door ons blad beïnvloed zijn of er over spreken” [92]. Omtrent de concrete resultaten die de KP met het krantje binnen genoemd milieu bereikte, zijn geen feiten bekend. Deze waren ongetwijfeld miniem, vermits het blad ophield te verschijnen met de arrestatie van Rik Van Aerschot eind september 1942 [93].
Het bestaan van dit krantje vernamen we tijdens ons interview met Marcel De Ghouy. Volgens hem werd De Stalen Pijl uitgegeven door de KP-cel, actief op het metaalbedrijf Carels [94]. Als personen betrokken bij de uitgave van het blad noemde hij Louis De Schuyter en diens vrouw Victorine Vervaet. Eerstgenoemde, de belangrijkste pion van de KP op Carels, was één der medeorganisatoren van de staking op dit bedrijf in april 1941 [95]. Als dusdanig maakte hij zelfs deel uit van de arbeidersdelegatie die naar burgemeester Elias trok om over de eisen van de stakers te onderhandelen.
De verschijningsperiode van De Stalen Pijl dient ongetwijfeld gesitueerd te worden vóór september 1942, het tijdstip waarop De Ghouy overgeplaatst werd naar de federatie Antwerpen.
Nadere gegevens ontbreken.
De uitgave van dit krantje kaderde in de pogingen van de KP om nationaal gezien een eenheidsfront te organiseren tussen communisten en socialisten op basis van de daadwerkelijke strijd tegen de bezetter. De resultaten van deze inspanningen waren voor de KP echter bijzonder teleurstellend. Enkel te Gent en in het “Centre” kwamen op regionaal vlak comités tot stand rond een dergelijk platform, met als respectievelijke persorganen De Eenheid en Bloc. Het voorbeeld van Gent onderstreept duidelijk de praktische samenwerkingsgronden waarop deze comités berustten. Socialisten en communisten ageerden er gezamenlijk op basis van — we citeren De Eenheid: “1° Het Onafhankelijkheidsfront 2° De partizanenstrijd 3° De Syndicale Strijdkomiteiten 4° De Solidariteit” [96].
De bedoeling van de KP met dergelijke comités was, via deze weg een politieke eenheid te bewerkstelligen tussen KP en BWP: in de concrete strijd voor de bevrijding van het land diende de grondslag gelegd te worden voor één enkele arbeiderspartij [97]. Dit idee was niet vreemd aan het politieke denken van de communisten. Herinneren we aan het voorstel van Joseph Jacquemotte, gelanceerd in 1936, om een organisatorische eenheid te realiseren tussen bovenvermelde partijen [98]. Beide concepten om te komen tot een principiële samenwerking, zijn trouwens te plaatsen in het kader van de Volksfrontpolitiek gevoerd door de KP.
Merkwaardig was wel — althans wat Gent betreft — dat de socialistische voormannen niet op de hoogte schijnen geweest te zijn van wat er zich aan de basis van hun partij afspeelde. Dat blijkt uit een artikel, verschenen in het clandestien BWP-blad De Werker, waarin gereageerd wordt op het bericht van De Eenheid als zou een plaatselijk front tot stand zijn gekomen tussen socialistisch en communistisch gezinde arbeiders. De bewuste passage luidde als volgt: “Om elk misverstand en verwarring te vermijden houden wij er aan te verklaren, dat de verantwoordelijke leiding van de socialistische partij niets afweet van een akkoord tussen socialisten en communisten” [99]. De vraag rijst trouwens, of de BWP-leiders een dergelijk akkoord wensten: uit de lectuur van het bewuste artikel blijkt duidelijk van niet. Als reden noemt de redacteur de tijdsomstandigheden, die de top niet in de mogelijkheid stelden “de brede massa van onze partijgenoten daarover te raadplegen”. “Niet de leiding maar de socialistische arbeiders zelf zullen in de toekomst te beslissen hebben over een zó belangrijk probleem” stelde het blad.
Niettegenstaande De Eenheid zichzelf omschreef als het “Blad van de eenheidsfrontkomiteiten van socialisten en communisten uit het Gentse”, dient het beschouwd te worden als zijnde een puur communistisch initiatief.
De opdracht tot de editie van het blad, gegeven in februari 1944, ging inderdaad uit van Jonas Degrijze, toen politiek secretaris van de plaatselijke KP-federatie [100].
De persoon belast met de concrete uitwerking was Georges Malys, een bureelbode op de Gentse Elektriciteitscentrale.
Als redacteurs waren aan De Eenheid verbonden de reeds vernoemde personen en verder nog Georges Meulenyzer, eveneens werkzaam op de elektriciteitscentrale.
Volgens dit realisatieschema kwamen vier nummers van De Eenheid tot stand: het eerste in mei 1944, het laatste in augustus 1944.
Op te merken valt dat vooral personen op de Gentse Elektriciteitscentrale bij het blad schijnen betrokken geweest te zijn.
Voor de oorlog had de KP in de streek Ronse-Oudenaarde een vrij stevige invloed opgebouwd. De parlementsverkiezingen van 1939 leverden de Partij in vergelijking met 1936 zelfs een lichte vooruitgang op in deze eerder agrarische streek, terwijl ze elders forse klappen te incasseren kreeg. Het treffendst kwam dit tot uiting in het kanton Nederbrakel, waar het behaalde stemmenpercentage steeg van 4,99 % tot 10,92 %. De basis van dit succes dient gezocht in het feit dat deze streek heel wat pendelarbeiders telde, vooral mijnwerkers die door hun strijdervaringen, opgedaan in de Waalse steenkoolbekkens, erg geradicaliseerd waren. Een bijkomende factor vormde de propagandacampagne gevoerd onder de boeren tegen de verhoging van de pachtgelden. Ondanks deze relatief stevige voedingsbodem heeft bewuste partijafdeling de verwachtingen — op het vlak van de sluikpers althans — niet kunnen waarmaken. In de loop van de oorlog, en dan nog gedurende een eerder korte periode, gaf ze inderdaad slechts twee clandestiene bladen uit: De Mijnproleet en Verbroedering. Eerstgenoemd blad richtte zich specifiek tot de talrijke mijnwerkers uit de Vlaamse Ardennen [102]. Verbroedering, genoemd naar een gelijknamig vooroorlogs socialistisch blad uit Ronse, fungeerde als regionaal KP-orgaan [103].
Initiatiefnemer tot beide bladen, waarvan de eerste edities tezelfdertijd verschenen, nl. begin oktober 1941, was Gaston Van De Kerckhove, een technicus — in deze periode lid van de federale partijleiding [104].
Van De Kerckhove werkte aan beide illegale publicaties mee als hoofdredacteur. In deze periode was hij ook vertegenwoordiger van de KP bij het regionaal comité van het OF-Ronse. Als dusdanig was hij medeoprichter van het sluikblad Ronse Vrij — Renaix Libre, het gewestelijk orgaan van deze organisatie. Door Bert Van Hoorick werd hij eveneens belast met de uitbouw van de OF-afdeling “Solidariteit” in de Vlaamse Ardennen. De directe medewerker van Gaston Van De Kerckhove was Frans Sinoy, toen politiek secretaris van de plaatselijke KP-federatie [105].
Van De Kerckhove en Sinoy belastten zich naast de redactie eveneens met de reproductie van beide bladen.
De oplagen van De Mijnproleet en Verbroedering schommelden telkens tussen 300 en 400 exemplaren per editie.
Het aantal edities uitgegeven volgens dit organisatiepatroon is niet bekend. Wel staat vast dat gepoogd werd, beide bladen met een tweewekelijkse periodiciteit te laten verschijnen. Eind juni 1942 diende de uitgave echter abrupt te worden stopgezet als gevolg van arrestaties, uitgevoerd binnen de kern van De Mijnproleet en Verbroedering. In deze zaak werden volgens de Tätigkeitsberichten van de GFP acht personen aangehouden [106]. Onder hen bevonden zich ondermeer Frans Sinoy, Gerard Gadijn, Frans Prieux, Germaine Maes, Arthur De Taye en een zekere De Vleeschouwer [107]. Van De Kerckhove, die ontsnapte aan de razzia’s, werd nadien door de partijleiding overgeplaatst naar de federatie Gent, waar hij betrokken was bij De Volkwil.
Of de federale verantwoordelijken te Ronse — achtereenvolgens Georges Gindertaele en Frans De Neef — na juni 1942 de uitgave van De Mijnproleet en Verbroedering verdergezet hebben, is niet zeker. Alle aanwijzingen in die richting zijn negatief, wat ons doet veronderstellen dat met de arrestaties van juni 1942 beide bladen definitief ophielden te verschijnen [108].
De invloed van de communisten te Ronse en omgeving schijnt in deze periode — mede dank zij De Mijnproleet en Verbroedering — nog steeds vrij belangrijk geweest te zijn. Dat blijkt althans uit een artikel, dat verscheen in De Rode Vaan en handelde over de gevoerde acties op 1 mei 1942: “Onze Vlaamse mijnwerkers van het Waalse koolbekken onderscheiden zich vooral in de strijd (...). Op 1 mei vertrok de dagploeg uit Geraardsbergen, Nederbrakel, Zottegem en Ronse, doch keerde als gevolg van de actie van onze communistische federatie van die streek terug naar huis. De nachtploeg reed zelfs niet meer op (...). Te Ronse werden 5 fabrieken stilgelegd” [109].
Aangaande de sluikpers, uitgegeven door deze federatie, vonden we praktisch geen feitenmateriaal. Het staat nochtans vast, dat de communisten in de streek van Dendermonde over een eigen regionaal persorgaan beschikten, nl. Het Licht.
Wanneer het blad precies opgericht werd, is niet met zekerheid te bepalen. In een verslag, opgemaakt door een vooraanstaand KP-lid uit deze federatie, Frans De Mol, wordt opgemerkt dat “reeds sinds het eerste oorlogsjaar sommige sluikbladen de ronde” deden in het Dendermondse. Hieronder zou zich Het Licht bevonden hebben [110]. Wat de auteur van bewust document echter precies bedoelde met de omschrijving “het eerste oorlogsjaar”, blijft in het vage.
Eveneens volgens hetzelfde rapport verdween het blad in 1942, na de aanhouding van één der redacteurs, Jan Van Den Abbeele uit Denderbelle. Uit Persdienst nr. 9 bleek evenwel dat dit feit alleszins dient gesitueerd te worden na 1 mei 1942. De bewuste editie van dit centraal KP-orgaan maakt immers, in de loop van een evaluatie van de communistische pers, melding van Het Licht, dat ter gelegenheid van het feest van de arbeid zou verschenen zijn in een gedrukte versie [111]. De Rode Vaan van 1 juni 1942 vernoemde eveneens Het Licht, in het kader van steunacties ten voordele van de regionale pers, waaruit impliciet valt op te maken dat het blad op dat moment nog steeds verscheen [112].
Het laatste aanknopingspunt vormt het persdossier van Pierre Van Damme, waarin de persoon in kwestie verklaart, vanaf begin 1942 samen met Jan Van Den Abbeele als redacteur betrokken te zijn geweest bij Het Licht. Omtrent de duur van deze activiteit geeft hij echter geen nadere specificaties. Gegevens van andere aard over Het Licht ontbreken eveneens [113].
Deze federatie, die van alle Oost-Vlaamse KP-afdelingen gedurende de vooroorlogse periode steeds kon bogen op de beste verkiezingsresultaten, liet tijdens de bezetting slechts één blad verschijnen, nl. Recht en Vrijheid.
Een historiek van De Rode Vaan opgemaakt door de KP, vermeldt het blad als zijnde één der eerste illegale communistische uitgaven [114]. Nadere specificaties aangaande de oprichtingsdatum ontbreken echter. Volgens enkele betrokkenen, met name Victor Goossens en Petrus Sinoy, dient het ontstaan van Recht en Vrijheid gesitueerd te worden in 1941 [115].
Uit een bericht in Persdienst van september 1941 valt evenwel op te maken dat de ultieme verschijningsdatum juli 1941 was. Het luidde als volgt: “Van Recht en Vrijheid (Aalst) is sedert juli echter geen spoor meer te zien” [116].
Omtrent de verdere geschiedenis van het blad ontbreken zo goed als alle gegevens. De verantwoordelijken dienen gezocht in de verschillende opeenvolgende federale leidingen van de KP-afdeling Aalst. Bovendien staat vast dat het krantje beslist te Aalst gerealiseerd werd. Aanvankelijk werd het ook enkel binnen het gebied van genoemde federatie verdeeld [117]. Vanaf midden 1942 vergrootte het verspreidingsgebied van het blad aanzienlijk. De communisten uit het Dendermondse hadden inderdaad besloten om Recht en Vrijheid voortaan ook in deze regio te verdelen ter vervanging van hun orgaan Het Licht, dat rond deze periode ter ziele was gegaan [118]. Een aantal onder hen werkte trouwens vanaf 1943 actief mee aan de redactie van Recht en Vrijheid; de belangrijkste waren: Petrus Sinoy uit Lebbeke, Pierre Van Damme, een bediende uit Baasrode en Frans De Mol, eveneens een bediende, woonachtig te Sint-Gillis-Dendermonde. Waarschijnlijk waren ze aan het blad verbonden als plaatselijke correspondenten.
In 1943 kwam in de federatie Dendermonde zelfs een herkopiëringsdienst tot stand om zelf de gewenste oplage te reproduceren, indien Aalst te weinig exemplaren afleverde.
Uit het bronnenmateriaal valt verder af te leiden dat naar het einde van de bezetting toe — d.w.z. in het jaar 1944 — alle nummers van Recht en Vrijheid die in de Dendermondse federatie werden verspreid, ook door militanten van deze partijafdeling gereproduceerd werden. De oplagen beliepen telkens een 600-tal specimen.
Verdere gegevens omtrent de levensloop van dit blad ontbraken volledig in het door ons geraadpleegde archiefmateriaal.
Door deze federatie, ongetwijfeld de zwakste KP-afdeling van de provincie, werd pas tegen het einde van de oorlog toe, een eigen persorgaan uitgegeven: De Volksstrijd, en wel in de periode april 1943 — augustus 1944.
Oprichter van het blad was de Gentse textielarbeider Oscar Van De Sompel, de secretaris voor agitatie en propaganda in de federatie van zijn geboortestad [120]. Zijn precieze functie bij de Waaslandse partijafdeling bleef ons onbekend. Men mag nochtans met zekerheid aannemen dat hij deel uitmaakte van de leidende kern, waarschijnlijk met dezelfde verantwoordelijkheid als in Gent. In het Waasland was hij actief onder de schuilnaam “Odule”.
Van De Sompel was niet enkel initiatiefnemer maar tevens hoofdredacteur van het blad. De enige andere opsteller was Omer Ongenae, een verzekeringsagent bij De Rotterdamse Verzekeringsmaatschappij — tevens betrokken bij het plaatselijk clandestien syndicaal blad Strijdwil [121].
Wat tenslotte de verspreiding van Volksstrijd betreft: het hoofddepot bevond zich in de illegale verblijfplaats van Oscar Van De Sompel. Van daaruit transporteerden een aantal koeriers de exemplaren naar plaatselijke depots te Lokeren en te Temse [122].
Het aantal edities dat op die wijze tot stand kwam, kan niet met zekerheid bepaald worden. Feit is dat het eerste nummer het licht zag in april 1943, het vijfde — volgens de inhoudsanalyse van de bewaarde nummers — in december 1943, en dit telkens met een oplage van een 300-tal exemplaren.
_______________
[41] R. VAN DOORSLAER, op. cit., p. 134.
[42] NSGTW — FL 16 De Rode Vaan, Historiek De Rode Vaan
[43] R. VAN DOORSLAER, op. cit., p. 147.
[44] Interview met Gerard Van Moerkerke.
[45] De Volkswil, 17 februari 1946.
[46] Interview met Gerard Van Moerkerke.
[47] Interview met Gerard Van Moerkerke.
[48] Interview met Marcel De Ghouy.
[49] Interview met Marcel De Ghouy.
[50] MVG — PD Gerard Van Moerkerke. Rapport Van Moerkerke, z.d.
[51] Interview met Gerard Van Moerkerke.
[52] MVG — PD Gerard Van Moerkerke. Rapport Van Moerkerke, z.d.
[53] J.-L. CHARLES en PH. DASNOY, Les dossiers secrets de la police allemande en Belgique. Brussel, 1972, p. 73.
[54] Persdienst, 26.09.1941, nr. 2.
[55] Interview met Marcel De Ghouy.
[56] MVG — PD Carlos Van Meurs. Verklaring Emiel Van Meurs, 06.08.1949.
[57] Rik Van Aerschot was afkomstig uit Antwerpen. Na eerst actief te zijn geweest in Luik en Limburg, belandde hij onder het pseudoniem “Armand Van Arend” rond juni 1942 in Gent. Hij werd hoofdredacteur van De Volkswil. David De Vries alias “Wilfried”, was eveneens afkomstig uit Antwerpen. Vóór de oorlog werkte hij voor het socialistische dagblad De Volksgazet als redactiesecretaris. Rond april 1942 arriveerde De Vries in de Arteveldestad, waar hij als redacteur meewerkte aan De Volkswil. Marcel De Ghouy was actief onder de schuilnaam “Jacques”. Tot begin 1942 was hij werkzaam op het Gentse staalbedrijf Arbed, waar hij vakbondsafgevaardigde was en als dusdanig tijdens de bezetting in bewuste onderneming een staking uitlokte. Hij was eveneens betrokken bij het federaal persorgaan.
NSGTW — UNPC 97 De Volksstem, Rapport Rik Van Aerschot, z.d.
NSGTW — UNPC 97 De Volksgazet, Rapport David De Vries
Interview met Marcel De Ghouy.
[58] Interview met Marcel De Ghouy.
[59] MVG — PD Rik Van Aerschot. Verklaring Willy Gallant, 12.06.1951.
[60] NSGTW — UNPC 97 Verbroedering, Naoorlogse verkiezingsaffiche.
[61] MVG — PD Gaston Van De Kerckhove. Verklaring Gaston Van De Kerckhove.
[63] Interview Rudi Van Doorslaer met Jonas Degrijze, 30.03.1977.
[64] MVG — PD Jonas Degrijze. Verklaring Jonas Degrijze, 22.02.1950.
[65] Interview met Maurice Verhaegen.
[66] MVG — PD Jonas Degrijze. Verklaring Jonas Degrijze, 22.01.1950.
[67] Zie verder in dit artikel.
[68] Interview met Jan Everaert.
[69] MVG — PD André Manderyckx. Verklaring Jan Everaert, 29.12.1953. Interview met Blanche Kesteloot.
[70] MVG — PD André Manderyckx. Verklaring Jan Everaert, 29.08.1946.
[71] Interview met Jan Everaert.
[72] MVG — PD Jan Everaert. Verklaring Robert Robin, 26.09.1951.
[73] ARUG — 4A6 doos 4. Verklaring Dr. G. Doussy, 24.07.1945. Verklaring Jan Dossche, 19.07.1945.
[74] Hier spreekt Moskou, 14.07.1941, nr. 1.
[75] Interview met Emilienne Kesteloot.
[76] MVG — PD Karlos Van Meurs. Verklaring Georges Hebbelinck, 17.12.1952.
[77] Verklaringen in die zin zijn terug te vinden in de persdossiers van André Manderykx en Jan Everaert.
[78] Interview met Emilienne Kesteloot.
[79] MVG — PD Jan Everaert. Verklaring Georges Hebbelinck, 17.12.1952.
[80] Interview met Blanche Kesteloot.
[81] Vóór de oorlog was Georges Hebbelinck journalist. Eind 1939 veroordeelde het Belgisch Krijgsrecht hem tot vier en een half jaar gevangenis wegens het uitdelen van pamfletten en het uitlokken van ongeregeldheden in zijn standplaats. Interview met Blanche en Emilienne Kesteloot.
[83] Interview met Emilienne Kesteloot over het “Jeugdfront voor de Vrijheid”. Zie verder in dit artikel.
[84] Interview met Pierette Ceulenaere. MVG — PD Karlos Van Meurs. Verklaring Emiel Van Meurs, 06.08.1949.
[85] Interview met Blanche Kesteloot, 17.02.1978.
[86] Interview met Pierette Cuelenaere.
[87] De Waarheid, juni 1942, nr. 1.
[88] J. DUJARDIN, L. RYMENANS en J. GOTOVITCH, Inventaris van sluikpers (1940-1944] in België bewaard, Brussel, 1966, p. 185.
[89] De Waarheid, juni 1942, nr. 1.
[90] Interview met Marcel De Ghouy.
[91] MVG — PD Rik Van Aerschot. Persoonlijke dienststaat Rik Van Aerschot, z.d.
[92] Persdienst, 10 mei 1942, nr. 9.
[93] MVG — PD Rik Van Aerschot. Persoonlijke dienststaat Rik Van Aerschot, z.d.
[94] Interview met Marcel De Ghouy.
[95] R. VAN DOORSLAER, op. cit., p. 174.
[96] De Eenheid, mei 1944, nr. 1.
[97] De Eenheid, juni 1944, nr. 2.
[98] R. VAN DOORSLAER, op. cit., p. 55.
[99] De Werker, augustus 1944.
[100] MVG — PD Georges Malys. Verklaring Georges Malys, z.d.
[102] Persdienst, 26.09. 1941, nr. 2.
[103] NSGTW — UNPC 97 Verbroedering.
[104] MVG — PD Gaston Van De Kerckhove. Verklaring Gaston Van De Kerckhove, 19.01.1951.
[105] MVG — PD Frans Sinoy. Verklaring Frans De Neef, 11.01.1947.
[106] J.-L. CHARLES en Ph. DASNOY, op. cit., p. 137-138.
[107] MVG — Dossier documentatie Frans Sinoy.
[108] MVG — PD Walter De Brock. Verklaring Walter De Brock, 15.12.1950.
[109] De Rode Vaan, mei 1942, nr. 7.
[110] MVG — PD Frans De Mol. Rapport Frans De Mol, 10.11.1950.
[111] Persdienst, nr. 9, mei 1942.
[112] De Rode Vaan, 1 juni 1942.
[113] MVG — PD Pierre Van Damme. Verklaring van Pierre Van Damme, 06.12.1950.
[114] NSGTW — FL 16 De Rode Vaan Historiek De Rode Vaan.
[115] MVG — PD Pierre Van Damme. Verklaring Victor Goossens, 03.03.1951. Verklaring Petrus Sinoy, 18.02.1951.
[116] Persdienst, 26.09.1941, nr. 2.
[117] MVG — PD Pierre Van Damme. Verklaring Victor Goossens, 03.03.1951.
[118] MVG — PD Frans De Mol. Rapport Frans De Mol, 10.11.1950.
[120] MVG — PD Omer Ongenae. Verklaring Omer Ongenae, 07.12.1950.
[121] MVG — PD Omer Ongenae. Verklaring Omer Ongenae, 07.12.1950.
[122] OF — Dossiers Clandestiene Pers — Omer Ongenae. Activiteitsverslag Omer Ongenae.
De eerste contacten die leidden tot de oprichting van het OF werden gelegd op 15 maart 1941, toen de journalist Fernand Demany, de geestelijke André Boland en de geneesheer Albert Marteaux, een nationaal comité stichtten, met het oog op de uitbouw van een breed anti-Duits front. André Boland vertegenwoordigde hierin de verschillende katholieke milieus, terwijl Albert Marteaux optrad als gedelegeerde van de Kommunistische Partij. Bij genoemd drietal voegden zich later een aantal personaliteiten, afkomstig uit de verschillende traditionele politieke partijen, met name Norbert Hougardy, Marcel Grégoire en René Cooman — allen ten individuele titel. Deze embryonale kern groeide tijdens de volgende jaren uit tot de belangrijkste verzetsorganisatie die België in de loop van wereldoorlog II kende[123].
Het OF had zich als voornaamste taak gesteld, “door alle middelen een onverzoenlijke strijd te voeren tegen de bezetter en de verraders”, met als doel de bevrijding van het land[124]. Alle anti-Duitse krachten dienden gemobiliseerd en verenigd te worden rond nationaal verspreide ordewoorden. Het opzet was daadwerkelijk actie te voeren tegen de economische plundering van het land, het gebruik van Belgische arbeidskrachten door de nazi’s en de politieke, economische en andere vormen van collaboratie met de bezetter.
Bovendien wierp het OF zich op als verdediger van de grondwettelijke vrijheden en bekampte de door de Duitsers opgerichte instellingen en organismen ter onderdrukking van de massa. De Nationale Opstand tenslotte, op het juiste moment uitgelokt, werd als middel gezien om de bezetter gewapenderhand definitief te verjagen. Nadien moest het land de instellingen krijgen die beantwoorden aan de verwachtingen van het overgrote deel van de bevolking. Tot zover het 8-puntenprogramma van het OF, een basisplatform dat tot stand kwam in 1942.
Het is belangrijk, te onderstrepen dat het Onafhankelijkheidsfront zichzelf niet bestempelde als een politieke partij, maar als een beweging die het tot haar taak beschouwde de verschillende partijen en organisaties te verenigen die “voor de bevrijding van het land tegen de bezetter” willen strijden [125]. Het OF hoedde er zich bijgevolg voor “de specifieke belangen te verdedigen van een bepaalde laag van de bevolking”, noch “gelijk welke politieke, filosofische of godsdienstige opvatting te propageren” [126].
Het veel geuite verwijt, zowel tijdens als na de oorlog, als zou het OF een mantelorganisatie geweest zijn van de KP, is dan ook door beide genoemde organisaties steeds ten sterkste bestreden. De inhoudsanalyse van de OF-sluikpers toonde trouwens aan dat standpunten die enige vorm van partijgebondenheid zouden kunnen gereveleerd hebben, zorgvuldig geweerd werden.
Het basisconcept van deze verzetsorganisatie stemde nochtans in hoge mate overeen met de opvattingen van de KP terzake. De oorsprong van dit ideeëngoed dient gezocht in de vooroorlogse strategie van de Kommunistische Internationale tegen het fascisme, met name in de volksfrontpolitiek.
Op nationaal vlak waren een drietal organismen bij de leiding van het Onafhankelijkheidsfront betrokken. Officieel werd het OF bestuurd door een Nationale Raad, bestaande uit veertig leden, die de verschillende regio’s en sociale klassen vertegenwoordigden. Uit veiligheidsoverwegingen vergaderde dit lichaam echter nooit voltallig [127].
De feitelijke leiding van het OF berustte — vooral in periodes van verscherpte repressie — bij een beperkt comité waarin uit elke politieke partij een vertegenwoordiger zetelde — ten persoonlijke titel nochtans. Uitzondering dient gemaakt voor de communisten, de enigen die als partij in dit organisme en in gans het OF aanwezig waren. De dagelijkse activiteiten van de beweging werden gecoördineerd door drie secretarissen: een secretaris-generaal nl. Ferdinand Demany, en twee nationale secretarissen [128].
Op gewestelijk niveau situeerden zich de verschillende regionale comités, die elk een bepaalde geografische streek omvatten. Oost-Vlaanderen telde er vijf, met als respectievelijke centra: Gent, Ronse, Aalst, Dendermonde en St.-Niklaas. De verantwoordelijkheid voor dergelijk comité berustte, althans wat onze provincie betreft, steeds bij een viermanschap — uitvoerend bureau genoemd — waarin uit de verschillende politieke partijen, nl. de katholieke, liberale, socialistische en communistische, telkens één vooraanstaande plaatselijke personaliteit zetelde [129].
Voor de verbindingen tussen de nationale leiding van het OF en de gewestelijke comités werd ingestaan door een intermediair functionaris: “de instructeur” [130]. Naar boven toe had deze contact met de afgevaardigde van het Nationaal Secretariaat, op regionaal vlak had hij vooral te maken met het bewuste viermanschap. De frequentie van deze ontmoetingen beliep steeds ongeveer 14 dagen [131]. Zijn taken als vertegenwoordiger van het nationaal bestuur in de provincie waren bijzonder omvangrijk: hij bracht de richtlijnen over en ging na of ze wel uitgevoerd werden. Verder werkte hij mee aan de clandestiene pers van de regionale comités. Deze activiteit omvatte praktisch alle domeinen: van de stichting, redactie, vervoer en verspreiding van bladen tot de controle op de inhoud. Bovendien liet hij zich eveneens in met de plaatselijke werking van de verschillende burgerlijke en gewapende verzetsorganisaties die actief waren binnen het OF [132].
Voor Oost-Vlaanderen vonden we twee van deze instructeurs terug, nl. Walter De Brock en Gerard Vercammen.
De Brock, aanleunend bij de KPB, werd in mei 1942 instructeur van deze provincie. Voordien reeds was hij actief in het verzet te Kortrijk, waar hij als leraar aan het Atheneum samen met zijn collega’s vanaf september 1941 instond voor de uitgave van het sluikblad Front voor de Onafhankelijkheid [133]. Eind december 1941 werd De Brock echter gearresteerd als gevolg van een paar incidenten die zich voordeden tijdens het schoolfeest van het Atheneum in juli 1941. De Brock had, volgens Duitse gerechtsdocumenten althans, het gewaagd, na het nuttigen van enig geestrijk vocht, de Internationale aan te heffen. Bovendien zou hij een leraar-collaborateur geïntimideerd hebben met bedreigingen over naoorlogse vervolgingen. Deze “verstoring van de interne orde” kostte De Brock een veroordeling tot drie maanden gevangenisstraf. Bovendien werd hem het verbod opgelegd nog langer een functie uit te oefenen in het openbaar onderwijs [134].
Na zijn vrijlating in mei 1942 dook hij onder. De nationale leiding benoemde hem nog dezelfde maand tot instructeur voor Oost-Vlaanderen. Aldus was hij betrokken bij de oprichting van regionale OF-comités te Gent, Ronse, Aalst, St.-Niklaas en Dendermonde, die alle in deze periode tot stand kwamen. Hij stichtte eveneens de plaatselijke comités van Deinze en Hofstade. Op het terrein van de clandestiene pers was hij mede-initiatiefnemer van het gewestelijke OF-blad Ronse Vrij — Renaix Libre. Naast deze functie zetelde De Brock ook, gedurende de winter van 1942-1943, in de Nationale Raad van het Onafhankelijkheidsfront [135]. Begin 1943 werd De Brock overgeplaatst naar de provincie Antwerpen, waar hij eveneens de functie van instructeur uitoefende.
Als opvolger kreeg hij Gerard Vercammen, in Oost-Vlaanderen actief onder de schuilnaam “Joris”. Deze man was een boekhandelaar uit Antwerpen. Een maand voordien was hij tijdens een reusachtige razzia, waarbij 72 personen aangehouden werden, ternauwernood aan arrestatie ontsnapt. In de hoedanigheid van instructeur was Vercammen betrokken bij de oprichting van de regionale bladen Het Belfort te Gent en De Vrije Belg te St.-Niklaas. Zijn verblijf in Oost-Vlaanderen duurde tot september 1943, toen hij overgeplaatst werd naar West-Vlaanderen [136].
Wie gedurende het laatste oorlogsjaar de functie van instructeur uitoefende in onze provincie hebben we niet kunnen achterhalen.
Kenmerkend voor de verticale opbouw van het OF was de sterke analogie met de structuur van de Kommunistische Partij. De regionale comités waren geografisch gezien inderdaad een kopie van de KP-federaties, die op hun beurt geënt bleken op de verschillende kiesarrondissementen. Beide organisaties gebruikten bovendien het systeem van de intermediaire functionarissen, nl. de “instructeurs”, om de verbindingen tussen het centrum en de gewesten te verzekeren.
Op deze verticale structuur van het Onafhankelijkheidsfront pinde zich een geheel van organisaties, opgericht om te ageren in bepaalde sociale, professionele of andere milieus. De belangrijkste hiervan waren [137]: Solidariteit (SOL), de Syndicale Strijdkomiteiten (SSK), het Jeugdfront voor de Vrijheid, met als onderafdelingen de Revolutionaire Volksjeugd (RVJ) en de Nationale Studentengroepering (NSG), de Beweging voor Boerenverdediging, het Joods Verdedigingskomiteit, Justice Libre, Enseignement, Leraarsbond van het Openbaar Middelbaar Onderwijs (LOMO), Vrienden van de Sovjet-Unie, Vrouwen Unie.
Naast deze organismen, die zich uitsluitend inlieten met het burgerlijk verzet, beschikte het OF bovendien nog over twee gewapende formaties nl. het Belgisch Leger der Partizanen en de Patriottische Milities.
Net als de KP zag het OF in zijn regionale- en bedrijfsbladen een middel om op lokaal vlak de weerstand tegen de bezetter te stimuleren.
Zeer duidelijk komt deze opvatting naar voor in de eerste editie van het Dendermondse OF-blad Strijd, waar de redacteur zichzelf de retorische vraag stelde naar het nut van een sluikblad. Het antwoord luidde als volgt: “Zie tot welke resultaten onze propaganda het gebracht heeft in gans het land! Zie hier in onze onmiddellijke omgeving te Lebbeke. Welk een succes is het niet geworden met 21 juli! Wij hadden alleen maar gevraagd aan alle gelovigen om naar de kerk te gaan die dag. Is er ooit zoveel volk geweest gelijk die dag, om de mis te horen, opgedragen ter nagedachtenis van onze duurbare gesneuvelden voor het vaderland? Onze heren naziknechten te Lebbeke konden hun ogen niet geloven, dat zovelen gehoor gegeven hadden aan de ordewoorden van het OF” [138].
Het Onafhankelijkheidsfront beschouwde haar pers dus in de eerste plaats als een actiepers en daarna pas als een informatiemedium. De inhoudsanalyse bevestigt trouwens deze stelling volkomen. Het merendeel van de artikels werd inderdaad afgesloten met concrete ordewoorden die aanzetten tot daadwerkelijke strijd, zoals het prozaïsche: “Op 11 november moet de driekleur overal wapperen, dit doet de tanden der landverraders klapperen”, en “Arbeiders, saboteer op alle mogelijke wijzen de Hitlerproductie! Staakt!” [139].
Analoog met de KP-bladen oriënteerden ook de OF-redacteurs zich, voor wat de bepaling van de inhoud der artikels betreft, naar de hoofdtaak die het Onafhankelijkheidsfront zich stelde: de bevrijding van het land. De centrale thema’s die terug te vinden zijn in de OF-bladen zijn dan ook dezelfde als degene die voortdurend in de KP-pers werden uitgespannen met uitzondering van de politieke partijpropaganda.
Het OF beschikte trouwens, net als de Kommunistische Partij, over een centraal orgaan nl. Het Inwendig Bulletijn van het Onafhankelijkheidsfront waarin, naast richtlijnen aangaande de algemene werking van de beweging, ook aanbevelingen voorkwamen die bestemd waren voor de gewestelijke sluikpers. Bewust blad bevatte meestal zelfs een aantal uitgewerkte artikelen die door de redacteurs van de regionale bladen dienden gebruikt te worden [140].
Volgende vergelijking toont aan dat dit ook gebeurde, mits enige aanpassing aan de lokale omstandigheden. Het Inwendig Bulletijn van februari 1944 publiceerde een artikel over de samenwerking van de staalbarons met de bezetter, getiteld: “Tegen collaboratie in de zwaarindustrie”. Dezelfde maand nog verscheen in het reeds eerder geciteerde blad Strijd eveneens een bijdrage over deze kwestie, onder dezelfde titel. De lectuur ervan toonde aan dat de helft van het artikel woordelijk overgenomen werd uit het Inwendig Bulletijn [141]. Een maand later publiceerde het St.-Niklase OF-blad De Vrije Belg een gelijkaardige bijdrage waarvan de grondlijnen eveneens analoog waren met het bewuste artikel verschenen in Het Inwendig Bulletijn [142]. Op dergelijke wijze verkreeg men uiteraard een bijzonder uniforme pers. In dit fenomeen schuilde ongetwijfeld de grote kracht van de OF-pers, temeer daar door de verschillende niveaus van de organisatie controle uitgeoefend werd op de inhoud van de sluikkrantjes.
Nationaal lag de verantwoordelijkheid hiervoor, van augustus 1941 tot het moment van zijn arrestatie in april 1943 bij Bert Van Hoorick; een functie die hij trouwens eveneens waarnam binnen de KP [143].
Op het tussenliggende niveau lieten de instructeurs zich in met het toezicht, regionaal tenslotte werd de controle uitgeoefend door de leiding van de gewestelijke comités [144].
Het Onafhankelijkheidsfront te Gent werd begin december 1941 opgericht, toen Willy De Coninck bij monde van Frans Morriëns vanwege de OF-leiding de opdracht kreeg te starten met de uitbouw van een plaatselijke verzetskern [145]. Enkele maanden voordien reeds, nl. eind mei 1941, zou André Mandryckx met een analoge zending teruggekeerd zijn uit Brussel, waar hij toen volgens Jan Everaert, deelnam aan een treffen tussen een aantal personen van verschillende politieke oriëntatie. Gezien de arrestatie van Mandryckx op 22 juni 1941 schijnt deze eerste poging tot het vormen van een groep op niets te zijn uitgelopen [146].
De actie van Willy De Coninck leidde vrijwel onmiddellijk tot het ontstaan van een weerstandsgroepje, waar o.a. deel van uitmaakten: Willy De Coninck (studiemeester op het Koninklijk Atheneum te Gent), zijn broer Lucien De Coninck (assistent aan de RUG), René Van Ganse (ingenieur), Jan Dhondt (historicus) en Werner De Jonghe (de dokter van het Gentse Partizanenkorps). Hierbij sloot zich nog Herman Thierry aan, eveneens een geneesheer [147].
Begin januari had deze embryonale kern zich reeds uitgebreid tot een vijftiental personen. Toegetreden waren inmiddels: Frank Mathys, Louise Leemans, Louise Wuytens, Frieda en Hilda Claessens, Hubert Vuylsteke, Julliette Laveyt, Jerome Desplanques, Robert Mussche en Fernand De Coninck [148].
Deze groep was hoofdzakelijk uit intellectuelen samengesteld en had als voornaamste taak, het inzamelen van gelden ten voordele van de ondergedokenen — een opdracht waar zij, gezien hun sociale positie bijzonder goed voor geplaatst waren. Verder stond op het programma het uitgeven van sluikschriften waarin vooral moest opgeroepen worden tot gewapende strijd, en het rekruteren van manschappen voor de Patriottische Milities.
Midden 1942 kreeg deze kern via de toenmalige politieke secretaris van de KP-federatie Gent — Rik Van Aerschot, contact met de uitgevers van het sluikblad Vrij [149]. Kort nadien werd met een afgevaardigde uit de directie van dit krantje, Albert Maertens, een eerste regionaal OF-comité gevormd. Naast Maertens, die de liberale opinie vertegenwoordigde, bestond het nog uit Lucien De Coninck, Laurent Merchiers, een advocaat, tevens docent aan de RUG en Frans Van Quickelberghe. Beide laatsten zetelden in naam van de liberale en socialistische milieus. De Coninck vertegenwoordigde de KPB [150].
Eén der eerste acties die dit comité uitvoerde, was het sturen van een omzendbrief naar de Gentse patroons, ter gelegenheid van 21 juli, waarin ze werden opgeroepen welwillend te staan t.o.v. de arbeiders die op de nationale feestdag trager zouden werken of helemaal niet zouden komen opdagen. De auteurs van deze oproep waren Rik Van Aerschot en Philippe Gadeyne, ingenieur op de Gentse elektriciteitscentrale.
Rond die tijd ging het al eerder geciteerde blad Vrij definitief ter ziele. Via Albert Maertens kreeg het OF-Gent de restanten van dit krantje in handen gespeeld: een rol papier en een beperkte hoeveelheid geld, op voorwaarde dat het OF de uitgave van het blad zou verder zetten, wat dan ook gebeurde [151].
Begin oktober 1942 verscheen inderdaad het eerste nummer uit de nieuwe reeks van Vrij, als provinciaal orgaan van het OF-Oost-Vlaanderen. Het tweede en laatste nummer, slechts ten dele afgewerkt, kwam in omloop eind december 1942. De uitgave van het blad werd toen gestaakt ten gevolge van dreigende arrestaties [152].
Als redacteurs waren bij Vrij betrokken: Albert Maertens (lid van het regionaal OF-comité Gent; hij fungeerde als hoofdredacteur van het blad), Walter De Brock (provinciaal instructeur van het OF in Oost-Vlaanderen) en Gaston Van De Kerckhove (politiek secretaris van de KP-federatie Gent).
Georges Hamers en Henry Story, uit de oude Vrij-kern bleken eveneens aan de nieuwe Vrij verbonden te zijn. Tenslotte dienen we nog Laurent Merchiers als opsteller te vermelden [153].
Het blad, ook door zijn nieuwe beheerders in gedrukte vorm uitgegeven, kwam van de persen op de KP-drukkerij, bij Willy Gallant. Verbindingsman tussen het redactiecomité van Vrij en de drukker was Gaston Van De Kerckhove; verantwoordelijke voor het technisch apparaat Lucien De Coninck [154].
Met de stopzetting van Vrij eind december 1942 braken er voor het OF-Gent bijzonder beroerde tijden aan, gekenmerkt door talrijke arrestaties, waaronder deze van Albert Maertens in februari 1943. Het uiteenvallen van het eerste regionaal comité was hiervan het rechtstreeks gevolg: Lucien De Coninck trok zich op bevel van de nationale OF-leiding terug; Maertens, kort na zijn arrestatie weer vrijgelaten, stelde zich op non-actief om andere verzetslui niet nodeloos in gevaar te brengen [155].
Als enige lichtpunt uit gans deze periode vermelden we de geslaagde “ontvangst” van een Londens geheim agent, met oorlogsnaam Borzoy, die rond kerstmis 1942 in de omgeving van Gent gedropt werd. Deze man, in het bezit van heel wat benodigheden en een flink pak geld, bestemd voor de sluikpers, moest namens de Belgische regering contact opnemen met het verzet, wat hem ook lukte. Via Henry Story en Albert Maertens kwam hij inderdaad in contact met het OF-Gent.
Het geparachuteerde materiaal, waaronder een groot aantal clichés, werd aanvankelijk door Lucien De Coninck en de griffier Emile Dierick verstopt in universitaire laboratoria en de kelders van het gerechtshof. Later bracht Walter De Brock de geheimagent en het materiaal over naar Brussel, waar de nationale leiding van het OF zich verder bekommerde om de zending uit Londen. De financiële middelen, 500.000 Fr., werden gedeponeerd in het Gentse filiaal van de Bank van Brussel, via Henry Story, die als belangrijke functionaris werkzaam was op deze financiële instelling [156].
Aan deze moeilijke periode kwam tenslotte een einde met de aanstelling van een nieuw regionaal comité in maart 1943. Het bestond, naast de oudgediende Laurent Merchiers uit [157]: Robert Mussche (die waarschijnlijk de Kommunistische Partij vertegenwoordigde) en Achilles Mussche (oud activist, lid van de BWP en leraar aan de Rijksnormaalschool te Gent). Vóór de oorlog was laatstgenoemde reeds op journalistiek terrein werkzaam, o.a. als recensent bij het socialistisch dagblad Vooruit. Daarnaast was hij eveneens bedrijvig als prozaïst, dichter, toneelschrijver en essayist [158]. Als vierde man zetelde André Alers in het comité, een klassiek filoloog en leraar op het Koninklijk Atheneum te Gent. Aanvankelijk was Alers in het Onafhankelijkheidsfront actief als lid van Solidariteit. Binnen het regionaal OF-comité bekleedde hij de functie van organisatiesecretaris en persverantwoordelijke. Hij onderhield eveneens namens het comité, de contacten met de Gewapende Partizanen. Alers was tevens één van de medeoprichters van LOMO, de verzetsorganisatie van het officieel middelbaar onderwijs [159].
Door dit viermanschap werd het initiatief genomen tot de uitgave van een nieuw regionaal orgaan onder de titel Het Belfort. De precieze oprichtingsdatum van het blad staat niet met zekerheid vast. Gerard Vercammen — toen instructeur van het OF in Oost-Vlaanderen en als dusdanig bij dit initiatief betrokken — situeert deze tussen begin mei en eind juni 1943. Dit lijkt mogelijk, daar Het Belfort vijftien maandelijkse edities kende waarvan de laatste verscheen in augustus 1944 [160].
De redactionele staf bestond uit de vier leden van het regionaal comité en uit Valère Billiet, docent in de faculteit der wetenschappen aan de RUG Als hoofdredacteur fungeerde André Alers [161].
Met de reproductie van het blad hebben zich in de loop van de oorlog verschillende teams ingelaten.
De arrestatie van Alers echter, op 9 maart 1944 ontredderde grondig het technisch apparaat en dreigde zelfs de verdere uitgave van het blad in gevaar te brengen [162]. Robert Mussche werd de volgende dag reeds overgeplaatst naar Antwerpen, terwijl Laurent Merchiers zich hoogstwaarschijnlijk uit de editiekern terugtrok. Achilles Mussche dook onder te St.-Maria-Hoorebeke bij een familielid. Tevoren had hij nog op eigen houtje een nummer van Het Belfort uitgegeven. Zijn bedoeling was op deze wijze Alers te ontlasten van eventuele Duitse verdenkingen omtrent zijn betrokkenheid bij het krantje [163].
Heel deze situatie, waarbij de uitgeverskern totaal verstrooid was, werd rechtgetrokken door de aanstelling van een nieuw regionaal comité, bestaande uit: Valère Billiet en Willy De Keyzer. Laatstgenoemde was binnen de gewestelijke OF-afdeling verantwoordelijk voor de dienst werkweigeraars. Verder zetelden in het comité Jacques Schoofs, leraar op het atheneum, en als vierde man Achilles Mussche, inmiddels te Gent teruggekeerd en nu belast met de algemene leiding over Het Belfort [164].
Deze ploeg verzorgde de verdere uitgave van het krantje, niet zonder de nodige moeilijkheden evenwel: hoofdredacteur Achilles Mussche dook, na een mislukte poging van de Duitsers om hem op te pakken, begin juli 1944, onder te Astene, nabij Deinze, in het preventorium “Edward Anseele”, waar hij naar eigen zeggen belandde in een uitgelezen gezelschap van illegalen [165].
Valère Billiet had minder geluk en werd midden augustus 1944 gearresteerd. Zijn aanhouding leidde trouwens tot de vorming van een vierde regionaal comité, net voor de bevrijding.
In totaal kwamen, met een maandelijkse periodiciteit, vijftien nummers van Het Belfort tot stand: het eerste naar alle waarschijnlijkheid in juni 1943 en het laatste in augustus 1944. De gerealiseerde oplagen klommen in deze periode gestadig van 600 tot een maximum van 3000 exemplaren. In totaal zouden ongeveer 30.000 exemplaren gestencild of gedrukt zijn [166].
De financiering van het blad werd hoofdzakelijk verzorgd met fondsen, afkomstig van Henry Story. De werkelijke bron moet men nochtans zoeken bij de Bank van Brussel, waar Story een belangrijke functie bekleedde en ook bij de holding Brufina, met wiens toenmalig secretaris-generaal, nl. Van Goethem, de Gentse liberale leider bevriend was. Na de arrestatie van Story, eind 1943, nam de dienst “Socrates”, de rol van geldschieter over[167].
De materiële bevoorrading, meer bepaald de papiervoorziening, werd tot het verdwijnen van het tweede regionaal comité in maart 1944, ongewild verzorgd door de bezetter zelf: het gebruikte papier voor Het Belfort was inderdaad afkomstig van de Werbestelle te Gent. Het vervoer van deze noodzakelijke grondstof gebeurde met vrachtwagens van de Duitse Luftwaffe [168].
De eerste stappen tot de oprichting van het Onafhankelijkheidsfront te Ronse, werden gezet begin 1942, toen Walter De Brock als provinciaal OF-instructeur vanwege de nationale leiding opdracht kreeg ter plaatse zo spoedig mogelijk een gewestelijk comité op te richten en een dito sluikblad te laten verschijnen [169].
Een aantal voorbereidende vergaderingen, tijdens dewelke de eerste contactnamen tot stand kwamen tussen De Brock en enkele burgers uit Ronse, vonden plaats in café “Reda” — een herberg, waar zich eveneens een depot bevond van propagandamateriaal van de Kommunistische Partij.
De eigenlijke oprichting van het regionaal comité had plaats eind april 1942 in de zaal Harmonie.
Tijdens deze vergadering werd een uitvoerend bureau samengesteld, belast met de leiding van de gewestelijke afdeling. Hierin zetelden enkele vooraanstaande personaliteiten uit Ronse: Robert Delobel, gemeentesecretaris, en Isaï Meuris, directeur van het plaatselijk filiaal van de Bank van Brussel. Laatstgenoemde bezat een weverij met 28 getouwen, “Le Tissage du Prinskouter”, een bedrijf dat midden maart 1942 op bevel van de textielcentrale alle activiteiten had gestaakt. Verder behoorden tot het bureau: Marcel Massez, drukker van beroep en de technicus Gaston Van De Kerkhove, die de Kommunistische Partij vertegenwoordigde [170]. Binnen het OF hield Van De Kerkhove zich vooral bezig met de organisatie van Solidariteit in de Vlaamse Ardennen. Na zijn overplaatsing naar Gent door de nationale KP-leiding eind juni 1942, werd hij vervangen door Georges Gindertaele [171]. Als gewoon lid maakten o.a. Robert Carton, president van de lokale Rode Kruis-afdeling, Georges Dumont en Albert Demanez, beide laatsten schepenen van de stad Ronse, deel uit van het gewestelijk comité, voorts ook nog Albert Andries, rijkswachtcommandant, en Armand Wijmeels, een bankbediende [172].
De dringendste taak van het pas aangestelde uitvoerend bureau was de uitgave van een plaatselijk sluikblad. Een maand later, in mei 1942, verscheen de eerste editie van dit krantje onder de naam Ronse Vrij — Renaix Libre. Het betrof hier, gezien de taaltoestanden te Ronse en omgeving, een tweetalig blad.
De redactionele staf van het krantje werd gevormd door het leidend viermanschap. Losse medewerkers die voor bijdragen zorgden waren Albert Demanez en Armand Wijmeels. Als hoofdopsteller fungeerde Isaï Meuris, de inhoudscontrole van het blad lag bij Robert Delobel.
Wat nu de reproductie betreft: de eerste drie edities verschenen in een gestencileerde vorm. Het op stencil brengen van de teksten, zowel als het hektograferen gebeurde telkens bij de drukker Massez. Voor het benodigde materiaal zorgde de gemeentesecretaris Robert Delobel, die gebruik makend van zijn functie papier, inkt en stencils “ontleende” op het stadhuis [173]. Vanaf augustus 1942 werd het blad gedrukt uitgegeven, daar de editiekern dan over ruimere financiële mogelijkheden kon beschikken: een belangrijk geldschieter was o.a. Orphale De Poorter, een fabrikant.
Vijf nummers kwamen aldus tot stand. Het laatste nummer verscheen in december 1942, de maand dat Marcel Massez, de man die zich inliet met het persen van het krantje, opgepakt werd. De oorzaak van deze aanhouding was de uitschakeling van een OF-koerier uit Gent die als verbindingsman optrad tussen genoemde stad en Ronse [174]. Het verdwijnen van Massez betekende zowat het einde in een reeks van tegenslagen die het OF te Ronse te verwerken kreeg.
Op 1 december 1942 was Robert Delobel inderdaad ontslagen als gemeentesecretaris — een positie die hem, naast de reeds vermelde voordelen, had toegelaten, identiteitskaarten en stempels te ontvreemden op het stadhuis, de noodzakelijke benodigdheden om talrijke illegalen de vereiste legitimatiebewijzen te verschaffen. Reden van dit ontslag was het feit dat Robert Delobel, als “Deutsch Feindlich gestimmt” beschouwd werd. Kort nadien, dook hij, na eerst een aantal oproepingsbevelen van de Werbestelle naast zich neergelegd te hebben, definitief onder, samen met zijn broer Marcel, politiecommissaris van Ronse [175].
Andere belangrijke medewerkers van het OF die zich reeds eerder verplicht hadden gezien in de illegaliteit te gaan, waren Gaston Van De Kerkhove en Cesar Meuris, broer van Isaï [176]. Met de arrestatie van Massez op 17 december 1942, verloor het regionaal comité één van zijn belangrijkste medewerkers die, als officieel drukker van identiteitskaarten voor rekening van de stad Ronse en voor verschillende omliggende gemeenten, een bijzonder belangrijke rol speelde in het werk van Solidariteit. Telkens wanneer dergelijke documenten moesten vervaardigd worden drukte Massez er immers enkele tientallen teveel, die dan ten goede kwamen aan de talrijke werkweigeraars en ondergedokenen [177].
Na de gebeurtenissen van december 1942 werd het realisatieschema van Ronse Vrij — Renaix Libre grondig geherstructureerd. Als nieuwe hoofdredacteur kreeg het blad Cesar Meuris, ter vervanging van zijn broer Isaï, die zich ten gevolge van de aanhouding van Massez uit de editiekern had teruggetrokken [178]. Het krantje verscheen nu opnieuw in een gestencileerde versie. Het werk gebeurde te Anderlecht bij de familie R. Dufrasne-Moreau. De oorzaak die leidde tot de verplaatsing van het reproductiecentrum dient gezocht in het feit dat verschillende medewerkers van het blad — waaronder hoofdredacteur Cesar Meuris en Robert Delobel — te Brussel ondergedoken leefden. Een belangrijk nieuw medewerker, Omer Delobel, broer van Albert, was bovendien te Brussel werkzaam en woonde in deze stad [179].
Ook het verspreidingssysteem van het blad werd gereorganiseerd. Vóór december was het hoofddepot ondergebracht bij Massez. Van daaruit werden de exemplaren dan per koerier vervoerd naar de belangrijkste verdelers.
De verplaatsing van het reproductiecentrum begin januari 1943 bezorgde de uitgevers belangrijke bijkomende moeilijkheden: het transport van de bladen tussen Brussel en Ronse, met de daaraan verbonden risico’s.
Op basis van dit nieuw organisatiepatroon verscheen het blad tot februari 1944, toen de uitgave ten gevolge van dreigende arrestaties definitief gestaakt werd. Voordien reeds, in september 1943, was de titel wegens dezelfde reden en met de bedoeling de bezetter te misleiden, gewijzigd in Ronsegalm — Echo de Renaix [180].
De stopzetting van het krantje kon nochtans niet verhinderen dat een groot deel van de medewerkers in de loop der volgende maanden zou worden aangehouden: Omer Delobel, Mevr. Dufrasne-Moreau en haar dochter en tenslotte Orphale De Poortere. De ontreddering binnen het OF-Ronse was zo groot, dat de plaatselijke afdeling van de Patriottische Milities geïncorporeerd werd in het Geheim Leger [181].
Qua inhoud was Ronse Vrij — Renaix Libre ongetwijfeld één der merkwaardigste en meest onorthodoxe bladen die in het kader van het OF verschenen. De inhoudsanalyse van de bewaarde exemplaren (die, wat moet benadrukt worden, enkel de periode mei 1942 tot januari 1943 bestrijken) bracht inderdaad aan het licht dat de aandacht eenzijdig toegespitst was op de economische collaboratie van de plaatselijke industriëlen: 60 tot 65 % van de plaatsruimte was hieraan gewijd. Het blad hield er zelfs een speciale rubriek op na, waarin telkens de handel en wandel van één of ander notoir fabrikant, verdacht van samenwerking met de vijand, uitvoerig besproken werd. De opsteller van deze stukjes — “De Fotograaf” — blijkt niemand minder te zijn dan schepen Demanez [182].
Kenmerkend is verder het totale gebrek aan propaganda voor het Onafhankelijkheidsfront of voor de ermee verbonden organisaties zoals de Gewapende Partizanen. De oorzaak van dit fenomeen dient ons inziens gezocht in de sociale achtergrond van de redactionele kern.
Deze drukte zich ondermeer uit in haar patriottische ingesteldheid, die ondermeer tot uiting komt in Ronse Vrij — Renaix Libre van januari 1943, waarin naar aanleiding van de arrestatie van Marcel Massez diens moedige houding tijdens de eerste wereldoorlog — hij was oorlogsvrijwilliger — in haast lyrische termen bezongen werd.
Tezelfdertijd worden de, volgens het blad uit 1919 daterende, negatieve ideeën van oorlogsburgemeester Vindevogel t.a.v. dit conflict — hij was toen eveneens soldaat — in de meest scherpe termen op de korrel genomen. We kunnen er nog aan toevoegen dat naast Marcel Massez nog een tweede redactielid deelnam aan de oorlog 1914-1918, nl. de hoofdopsteller Isaï Meuris [183] Feit is dus dat we hier geconfronteerd worden met personen wiens denken verankerd lag in de tradities van de “grote oorlog”, een denken dat elke vorm van collaboratie met de vijand van de hand wees.
Bovendien, en dat vormt het tweede facet van de sociale achtergrond, was het gros der redactieleden afkomstig uit de maatschappelijk beter gesitueerde milieus. Het feit dat de kleine sociale toplaag uit deze stad zeer goed op de hoogte was van ieders doen en laten, vormde ongetwijfeld een bijkomende factor in de vinnigheid waarmee Ronse Vrij — Renaix Libre van leer trok tegen de pro-Duitse elementen uit de plaatselijke kring industriëlen.
De eerste acties van het Onafhankelijkheidsfront te Dendermonde en omgeving werden uitgevoerd door enkele verspreide kernen, zonder coördinatie. Georges Claessens en Frans De Mol, beiden uit St.-Gillis-Dendermonde werkten sinds oktober 1941 aan de organisatie van een plaatselijk verspreidingsnet voor de nationale bladen van het OF [184].
De Lebbekenaars Alfons Van Der Meiren en Petrus Sinoy gaven geregeld vlugschriftjes uit ter gelegenheid van belangrijke feestdagen. Richtlijnen hiertoe kregen ze van Walter De Brock, alias “Maurice”, met wie ze vrij frequent contact hadden in de drankgelegenheid “De Drijpikkel” aan het Noordstation te Brussel.
Een eerste pamflet verspreidden ze op 1 mei 1942, nadien volgden 10 mei en 21 juli [185]. Het manifest — uitgegeven ter gelegenheid van de nationale feestdag — waarin de bevolking werd aangespoord de eucharistieviering bij te wonen ter herdenking van de gesneuvelden, bleek trouwens een succes te zijn.
Eind juli 1942 werden deze verspreide initiatieven door de nationale OF-leiding, in de persoon van provinciaal instructeur Walter De Brock, gebundeld tot een vaster omschreven geheel. Concreet kwam dit tot uiting in de oprichting van een regionaal comité en de uitgave van het gewestelijk persorgaan Strijd [186].
In het uitvoerende bureau van dit comité zetelden naast substituut René De Vreese: de bediende Frans De Mol, die de communistische partij vertegenwoordigde en zich binnen het OF aanvankelijk vooral inliet met de werking van Solidariteit, verder nog de bouwvakker Petrus Sinoy en de bediende Alfons Van Der Meiren werkzaam op de Brouwerij Roelandts te Brussel [187].
Beide laatsten werden door De Brock belast de uitgave van het regionaal sluikblad voor te bereiden — een opdracht waarmee ze klaar kwamen rond september 1943. De editio princeps van het krantje verscheen inderdaad waarschijnlijk in de loop van deze maand. Dit valt tenminste op te maken uit de inhoudsanalyse van het bedoelde nummer, dat spijtig genoeg in zijn hoofding geen enkele chronologische aanduiding draagt [188].
De redactie van deze eerste editie was bij gebrek aan andere opstellers, uitsluitend het werk van Alfons Van Der Meiren [189]. Om aan deze onmogelijke situatie te verhelpen, werd voor de volgende nummers beroep gedaan op een aantal correspondenten uit de omliggende gemeenten, wier taak het was artikeltjes te schrijven over lokale kwesties. Van Der Meiren zorgde dan voor de eindredactie van deze plaatselijke nieuwsberichten en tevens voor de bijdragen van algemene aard, die naar zijn zeggen hoofdzakelijk afkomstig waren uit het Inwendig Bulletijn [190].
De belangrijkste plaatselijke medewerkers waren Van De Velde, een belastingcontroleur, en Pierre Van Damme, een bediende uit Baasrode, eveneens medewerker aan het KP-blad Recht en Vrijheid [191]. Georges Claessens, leraar aan het Atheneum te Dendermonde, leverde eveneens regelmatig een kleine bijdrage voor Strijd. Verder dienen we nog substituut De Vreese te vermelden die vanaf januari 1943 voor artikels zorgde over het verzet in de juridische wereld.
Na de arrestatie van De Vreese op Kerstdag 1943 nam advocaat Marcel Daman zijn taak als opsteller en als lid van het uitvoerend bureau van het regionaal OF-comité over [192]. Rond maart-april 1943 werd ook Frans De Mol bij de samenstelling van het blad betrokken, en wel als hoofdredacteur [193].
De reproductie van Strijd berustte bijna uitsluitend bij Petrus Sinoy en Alfons Van Der Meiren: eerstgenoemde bracht de teksten op stencil, terwijl Van Der Meiren deze tijdens de werkuren op de Brouwerij Roelants afdraaide. Eens het nodige aantal exemplaren gestencileerd was, transporteerde Van Der Meiren de oplagen naar Lebbeke, waar Petrus Sinoy zich gelastte met de verdeling van de bladen over de verschillende hoofdverspreiders [194].
Voor het geval één van beiden gearresteerd werd of gevaar daartoe dreigde, beschikte de editiekern steeds over een wisseloplossing. Strijd werd dan gereproduceerd te Denderbelle bij Gaston Van Den Abbeele, een man die in dezelfde hoedanigheid betrokken was bij het KP-blad Recht en Vrijheid [195].
Het verspreidingsnet van Strijd omvatte zowat een tiental gemeenten uit het Dendermondse. Binnen elk van deze geografische entiteiten belastte een hoofdverdeler en een net van gewone verspreiders zich met het aan de man brengen van het krantje.
Op deze basis werd gewerkt tot juli 1944, het moment waarop hoofdredacteur Frans De Mol, samen met een aantal andere medewerkers van het OF gearresteerd werd. Als plaatsvervanger kreeg hij Georges Claessens, die voordien reeds bij de redactie van Strijd betrokken was. Na de uitgave van één enkel nummer zag deze zich echter verplicht onder te duiken om te ontsnappen aan een dreigende arrestatie.
Nieuwe verantwoordelijke voor het blad werd Pierre Van Damme, die instond voor de twee laatste edities: die van augustus en september 1944 [196].
Het ontstaan van het Onafhankelijkheidsfront in het Waasland situeerde zich volgens provinciaal OF-instructeur Walter De Brock medio 1942, met de oprichting van een regionaal comité [197]. Het zou evenwel tot september 1943 aanslepen vooraleer het eerste nummer van het eigen clandestien persorgaan De Vrije Belg uitkwam — een blad dat voordien reeds gedurende ruim een jaar verscheen op initiatief van een autonome verzetskern.
Het blad telde toen onder zijn belangrijkste medewerkers Alfons Metsers, een werkloze textielingenieur en Jean De Niel, bediende op de ravitailleringsdienst van de stad. Verder Theophile Grysouille, een Parijzenaar, die te St.-Niklaas een handelszaak had en Adolf Grijns, commissaris van het stedelijk politiekorps [198]. Beide laatsten waren eveneens bedrijvig in de spionageketen “Tegal”, Grijns als gewoon agent, Grysouille in de hoedanigheid van plaatselijk verantwoordelijke.
Deze beperkte groep waaraan nog Lucien Dyckers en August Impens moeten toegevoegd worden, stond in voor het ganse realisatieproces van het krantje, van de redactie tot de verspreiding van het blad. Ze slaagden erin gedurende de periode van juli 1942 tot april 1943, met een periodiciteit van veertien dagen, twintig gestencilde edities van De Vrije Belg te laten verschijnen [199].
Na een reeks arrestaties in april 1943, verscheen het blad nog slechts tweemaal, vooral om Grysouille te ontlasten van mogelijke Duitse verdenkingen omtrent zijn betrokkenheid bij De Vrije Belg.
De ontreddering binnen de uitgeverskern, veroorzaakt door de aanhoudingen, zou ongetwijfeld tot de definitieve stopzetting van het blad geleid hebben, zo op dat ogenblik de contacten met het regionaal OF-comité niet tot stand waren gekomen. Het aanvankelijk resultaat was de dubbelzinnige situatie waarbij de leiding van de gewestelijke OF-afdeling in de directie van De Vrije Belg vertegenwoordigd was, terwijl het blad blijkbaar nog niet verscheen als orgaan van het Onafhankelijkheidsfront. Kort nadien echter trad de ganse groep Metsers toe tot het OF en vanaf september 1943 verscheen De Vrije Belg als één van de talrijke bladen van het OF. Als nieuwe medewerkers kreeg het krantje de industrieel Richard Van Houcke, die zich vooral inliet met het redactionele werk, en Oscar Haezebroeck, verder nog de ondernemer Jozef Wymeersch en de op rust gestelde militair Oscar Van Hoylandt. Samen vormden ze het uitvoerend bureau van de gewestelijke OF-afdeling en waren dus uiteraard betrokken bij het tot stand komen van De Vrije Belg.
In deze nieuwe verschijningsperiode werd het blad aanvankelijk gestencild. Vanaf januari 1944 evenwel verscheen het gedrukt, dank zij de OF-medewerker Jean Blommaert die erin geslaagd was een oude bekende, Herman Van Lantschoot uit Oostakker, als drukker aan te trekken. Deze man stond tevens in voor de reproductie van een aantal andere OF-sluikbladen waaronder Het Belfort [200].
Blommaert vestigde zich speciaal in de omgeving van Oostakker om Van Lantschoot bij dit gevaarlijk werk behulpzaam te zijn. Als verbindingsman tussen het redactiecomité in St.-Niklaas en de drukker fungeerde de Gentenaar Cesar De Vos. Met het transport van de afgewerkte exemplaren gelastten zich de treinmachinisten De Bruyne en Demey, die de pakken te Gent op hun locomotief namen en ze te St.-Niklaas afleverden.
De verspreiding van De Vrije Belg gebeurde in zowat alle gemeenten van het Waasland, overwegend via de verdelingskanalen van de Kommunistische Partij en het Onafhankelijkheidsfront [201].
Het KP-net beschreven we reeds in de historiek van De Volksstrijd. We zullen het hier dus niet herhalen. Vermeldenswaardig is wel dat langs deze weg ongeveer een 300-tal exemplaren van De Vrije Belg de lezers bereikten.
In de periode dat De Vrije Belg verscheen als orgaan van het regionaal OF-comité St.-Niklaas, werd het krantje uitgegeven als maandblad met telkens een oplage van 3.000 exemplaren.
De pers van het Onafhankelijkheidsfront te Aalst ontstond uit de actie van twee plaatselijke verzetsgroepen: de lokale afdeling van het Belgisch Legioen en de groep Rita. Beide kernen waren reeds eind 1940 bedrijvig in deze stad.
Eén der belangrijkste figuren uit de Rita, Clementine De Groote, werkte na aanvankelijk zelf een blad te hebben uitgegeven — De Vlaamsche Leeuw getiteld — eind 1941 samen met een andere weerstandskern rond een nieuw krantje.
Bedoelde kern was de plaatselijke sectie van het Belgisch Legioen, eind 1940 te Aalst opgericht door de industrieel Henri De Schaepdrijver, samen met enkele vrienden. Aanvankelijk liet deze groep zich hoofdzakelijk in met het verspreiden van pamfletjes en kleine plakbriefjes, ter gelegenheid van feestdagen [202].
Tijdens het voorjaar van 1941 richtte dezelfde groep een verspreidingsdienst in voor het Brusselse blad La Libre Belgique, waarbij een zekere Robert Poreye optrad als verbindingsagent tussen de hoofdstad en Aalst.
Midden 1941 startte de kring rond De Schaepdrijver zelfs met een Nederlandse vertaling van genoemd blad onder de titel Het Vrije België. Het krantje bevatte telkens enkele artikelen overgenomen uit La Libre Belgique. Het verscheen op een eerder beperkte oplage en werd steeds gratis verdeeld. De stopzetting was het gevolg van een zestal arrestaties — o.a. deze van Georges Eemans en Albert De Nul — uitgevoerd door de GFP medio oktober 1941 [203].
Aangespoord door de positieve resultaten van hun verschillende acties besloten de plaatselijke leiders van het Belgisch Legioen eind 1941 een eigen clandestien blad uit te geven. Men zocht hiervoor de medewerking van de Groep Rita en kreeg die ook. Het nieuwe blad dat de naam De Roskam meekreeg, dient om die reden beschouwd te worden als een gemeenschappelijk initiatief van beide groepen [204].
De scheidingslijn tussen de Groep Rita en het Belgisch Legioen — afdeling Aalst — is trouwens moeilijk te trekken. Uit het bronnenmateriaal valt inderdaad op te maken dat de leden van de ene groep ook meestal bedrijvig waren binnen de andere. Het gaat hier om hooguit een twintigtal personen, veelal gegoede burgers. Onder hen bevonden zich ondermeer een senator, een fabrieksdirecteur, een industrieel en enkele leraars.
Verder blijkt dat de kernleden reeds vóór de oorlog, langs allerlei vriendschapsbanden om, contacten onderhielden.
Alhoewel De Roskam in november 1941 opgericht werd, zag de eerste editie pas het licht in januari 1942. Een belangrijk medewerker van het blad beweert zelfs dat het eerste nummer niet eerder uitkwam dan april-mei 1942. Het gebrek aan bewaarde nummers liet evenwel niet toe deze tegenstrijdige gegevens aan de werkelijkheid te toetsen.
Niettegenstaande De Roskam de volgende maanden verscheen als een onafhankelijk blad — m.a.w. nooit officieel het persorgaan was van één of andere organisatie — deed zich een merkwaardige verschuiving voor binnen de kring medewerkers. Aanvankelijk leunden de uitgevers volgens een naoorlogs verslag sterk aan bij het Belgisch Legioen, volkomen logisch uiteraard, rekening houdend met hetgeen we schreven in vorige alinea’s. Wat precies dat “aanleunen” inhield is echter verre van duidelijk. Situeerde dit zich op het vlak van de politiek-ideologische stellingnamen in het krantje of gold het enkel de praktische hulp bij de realisatie? Een vraag die onmogelijk op te lossen is, omdat het noodzakelijke archiefmateriaal, nl. de verschillende nummers van De Roskam, ontbreekt.
Midden juli 1942 deed zich binnen de editiekern evenwel een plotse koerswijziging voor. Dat blijkt tenminste uit het nummer van De Roskam verschenen ter gelegenheid van de nationale feestdag, waarin de redactie aankondigde: “De Roskam, gevolg gevend aan den machtige oproep tot eenheid in de rangen van al de strijders tegen de nazibandieten, heeft zich aangesloten bij het Front der Onafhankelijkheid” [205].
Het archiefonderzoek bevestigde deze mededeling. Het Belgisch Legioen afdeling Aalst en de Groep Rita sloten zich inderdaad rond deze periode en bloc aan bij het OF en bleven als autonome organisaties actief binnen het OF onder de naam “Groep Rita” [206].
De reden die leidde tot het vervoegen van het Onafhankelijkheidsfront, vooral dan wat de plaatselijke afdeling van het Belgisch Legioen betreft, hebben we niet kunnen achterhalen. Mogelijks waren politieke meningsverschillen met de nationale leiding van laatstgenoemde organisatie de oorzaak — misschien ook wel dreigende arrestaties. Anderzijds is het een feit dat rond deze periode het Onafhankelijkheidsfront te Aalst definitief van de grond kwam met de oprichting van een eerste regionaal comité [207].
De eenheidsgedachte in de strijd tegen de bezetter zou de editiekern rond De Roskam er dan wel eens kunnen toe gedreven hebben zich aan te sluiten bij het OF. Volgend citaat uit het krantje wijst in ieder geval in die richting: “Wij roepen (...) al onze lezers en sympathisanten op zich aan te sluiten, en zonder aarzelen de rangen van het Front te vervoegen. (...) Leve de eenheid aller patriotten.” [208].
Aanvankelijk schijnen de uitgevers evenwel nog een zekere autonomie voor hun blad binnen het Onafhankelijkheidsfront nagestreefd te hebben. De Roskam verscheen immers nooit als officieel persorgaan van het regionaal OF-comité. Dat zou pas het geval zijn met zijn opvolger nl. Vrij België.
Wat nu de realisatie van het blad betreft: de redactie ervan berustte aanvankelijk enkel bij de industrieel Henri De Schaepdrijver, die naar eigen zeggen zorgde voor de politiek georiënteerde artikels. Nadien kreeg hij de hulp van enkele andere personen waaronder Albert Van Der Voort en Alfons Van Der Heyden, beiden leraars aan het Atheneum. Met de behandeling van het lokale nieuws en met het uiteenrafelen van het doen en laten van de plaatselijke collaborateurs liet Lucien De Stobbeleir, dienstleider bij het beheer der belastingen, zich in. Zijn bijdragen waren steeds “zeer persoonlijk”, merkte Van Der Voort op. Als laatste vaste redacteur vermelden we Hubert Branteghem [209]. Wilfried Peynschaert, een handelaar die voordien bij het blad De Vlaamsche Leeuw betrokken was, zorgde voor de tekeningen.
Het praktische werk verbonden aan de uitgave van het blad, nl. de redactievergaderingen en het tikken van de stencils, gebeurde op verschillende plaatsen te Aalst — meestal op het buitenverblijf van Henri De Schaepdrijver te Erembodegem, vlak bij de plaats waar het nodige materiaal verstopt zat.
Met de uitbouw van het verspreidingsnet gelastte zich Louis De Rop, één der werklui van Henri De Schaepdrijver. In zijn woning was het hoofddepot van De Roskam ondergebracht en hij zorgde er tevens voor dat de bladen hun weg vonden naar de verschillende verdelers.
Het blad zou volgens dit organisatiepatroon verschenen zijn tot eind 1942, toen de editie ten gevolge van dreigende arrestaties stopgezet werd. Voordien was het krantje reeds omwille van dezelfde reden een aantal keren uitgegeven onder de titel De Aanklager, met de goede hoop door deze naamverandering de bezetter bij zijn opsporingen op een dwaalspoor te brengen [210].
Tijdens dergelijke periodes van verscherpte repressie werd het blad trouwens ook niet langs de normale verspreidingskanalen verdeeld, maar vanuit Brussel per post naar de lezers gestuurd onder omslagen van Alhambra, Folies Bergères, het Rode Kruis, Librairie Lebrège enz... [211].
De stopzetting van De Roskam eind 1942, leidde vrijwel onmiddellijk tot de oprichting door dezelfde kern van een nieuw blad dat de titel Vrij België meekreeg. Het verscheen in tegenstelling tot vorig krantje als de officiële spreekbuis van het Onafhankelijkheidsfront, gewest Aalst. Dit laatste feit en de titelwijziging buiten beschouwing gelaten bleef alles evenwel bij het oude, met dezelfde personen op dezelfde verantwoordelijke plaatsen. Enkel Jan De Schrijver, directeur van het Aalsterse bedrijf “Filtrerie Imperial d’Alost”, die bij De Roskam reeds betrokken was als geldschieter, trad nu meer naar voor en wel als redacteur [212].
Verder moet men nog wijzen op het feit dat Vrij België in de loop van zijn bestaan gereproduceerd is geworden op de meest verschillende plaatsen. Aanvankelijk — d.w.z. tot augustus 1943 — werd het krantje gehektografeerd te Nieuwerkerken. Door dreigende aanhoudingen haalde men de apparatuur daar weg en bracht ze — na opnieuw eerst een tijdje te Aalst te zijn gestationeerd — over naar Ukkel bij een vriend van Henri De Schaepdrijver [213].
Op een zolderkamertje in diens woning kwamen Clementine De Groote en Louis De Rop dan driemaal per week de stencils afdraaien voor Vrij België en twee inmiddels opgerichte publicaties van het OF-Aalst, nl. Front en Solidariteit. Tot het einde van de oorlog verschenen beide bladen maandelijks ieder om beurt op 800 exemplaren. De samenstelling berustte waarschijnlijk bij het redactiecomité van Vrij België.
Midden april werd de technische apparatuur andermaal naar Aalst overgebracht en nu voorgoed. In deze stad was men verplicht verschillende keren een nieuwe schuilplaats op te zoeken. Zodoende ontsnapte men aan de opsporingen van de bezetter. Net voor de bevrijding werd dank zij Jan De Schrijver een onderkomen gevonden op de “Filtrerie Imperial d’Alost”.
Hier maakten tijdens de laatste bezettingsdagen enkele medewerkers van Vrij België een kleine affiche waarin een openbaar huldebetoon gebracht werd aan de gevallen verzetsstrijders, o.a. aan Rijkswachtcommandant Bouckenaere, terechtgesteld door de nazi’s. In de laatste dagen voor de Duitse aftocht verschenen deze affiches massaal op de muren van de stad, met onder de tekst een duidelijke waarschuwing aan het adres van de “Zwarten”, waarin deze verwittigd werden de affiches met rust te laten, wilden ze niet hetzelfde lot ondergaan als de personen die erop vermeld stonden.
De eerste contactnamen die leidden tot de oprichting van het Jeugdfront voor de Vrijheid kwamen tot stand in april 1941. Het initiatief hiertoe werd genomen door enkele prominente figuren uit de Geunifiëerde Socialistische Jonge Wacht. Een vergadering die enkele weken nadien in Leuven gehouden werd, resulteerde in de samenstelling van een nationale leiding, waarin de verschillende politieke gezindheden vertegenwoordigd waren. De volgende maanden besteedde deze groep aan het opbouwen van een aantal regionale leidingen in de verschillende stedelijke centra; voor Oost-Vlaanderen was dit het geval Gent en Aalst [214].
Het Jeugdfront voor de Vrijheid, de jongerenorganisatie van het OF, stelde zich als centrale taak alle jongeren in zijn schoot te verenigen om zo onder betere voorwaarden de bezetter te kunnen bestrijden. Concreet ontplooide het JFV zijn activiteiten vooral op het terrein van de jeugdpers en van Solidariteit [215].
Verschillende jongerenorganisaties, die al of niet reeds vóór mei 1940 bestonden, sloten zich in de loop van de oorlog bij het Jeugdfront aan, met behoud nochtans van hun eigen autonomie. Het JFV fungeerde dus als overkoepelend geheel. Voor ons zijn in dit verband van belang de Nationale Studentengroepering en de Revolutionaire Volksjeugd, die elk over hun eigen afdelingen beschikten in Oost-Vlaanderen.
In de nu volgende alinea’s zullen we een overzicht geven van de sluikbladen die door de drie genoemde organisaties uitgegeven werden, nl. door de NSG, de RVJ en het JFV.
Deze organisatie verenigde in zich de verschillende politieke fracties uit de studentenwereld, die actief waren in het verzet. De oprichting gebeurde eind 1941 toen te Leuven een vergadering met afgevaardigden van de verschillende universiteiten en hogescholen plaatsvond [216]. Gent, in casu de RUG, was hierop vertegenwoordigd door de communistische student Jan De Buck en de liberaal Karel Poma. Eerstgenoemde werd zelfs in de leiding van de Nationale Studentengroepering opgenomen [217].
Aan de Rijksuniversiteit Gent kwam vrijwel onmiddellijk daarna een plaatselijke afdeling van de Nationale Studentengroepering (NSG) tot stand, met als voornaamste verantwoordelijken, naast de reeds geciteerde nationale gedelegeerden, de Nederlander Adriaan Cornet et Leo Peeters. Deze leidende kern werd evenwel vrij vlug uiteengeslagen: Cornet trok zich vrijwillig terug, terwijl Jan De Buck zich medio 1942 verplicht zag in de illegaliteit te gaan. Gedurende de verdere bezettingstijd zouden volgens Karel Poma, hijzelf, samen met Peeters onafgebroken aan het hoofd van de NSG gestaan hebben [218].
In de gegeven omstandigheden betekende de anti-Duitse frontvorming aan de Gentse Rijksuniversiteit in de eerste plaats een samengaan van oud-leden van de Geunifiëerde Socialistische Studenten (GSS) en van het Liberaal Vlaams Studentenverbond.
Reeds in 1940 waren de Geunifiëerde Socialistische Studenten — toen bijna allen KP-militanten — bedrijvig in het verzet, ondermeer met de uitgave van het blad Studentensignaal. Het ontstaan van dit krantje was nauw verweven met de geschiedenis van de vooroorlogse studentenbeweging.
Inderdaad, reeds in 1936 verscheen een gelijknamig blad aan de Gentse universiteit als orgaan van de “Rode Studentenbond”. Hetzelfde jaar lanceerde de KPB in het kader van de volksfrontpolitiek het voorstel om haar verschillende partijafdelingen als autonome organisaties te laten toetreden tot de BWP. Deze oproep resulteerde in de oprichting van een eenheidsorganisatie voor Kommunistische en Socialistische studenten: de “Geunifiëerde Socialistische Studenten” [219]. Het zijn de leden van deze organisatie, actief aan de RUG, die Studentensignaal verder hebben uitgegeven tot mei 1940, en daarna illegaal tot begin 1941 [220].
Alvorens echter het wel en wee van dit blad tijdens de bezetting na te gaan, willen we toch eerst enkele feiten uit zijn vooroorlogse geschiedenis geven.
Aanvankelijk — tot midden 1939 — was Studentensignaal vrij groots opgevat: het telde vier pagina’s en verscheen in tweekleurendruk; de redactie beschikte zelfs over een eigen lokaaltje in de gebouwen van het dagblad Vooruit, waar Studentensignaal trouwens gedrukt werd [221]. Daar de GSS-ers echter slechte betalers bleken te zijn weigerde de Vooruit nog langer zijn technische medewerking te verlenen, met als gevolg dat Studentensignaal voortaan op stencil verscheen. Politieke meningsverschillen met het socialistische dagblad hadden als resultaat dat hen kort nadien ook het gebruik van het lokaaltje ontzegd werd. We vermoeden dat deze moeilijkheden het gevolg waren van het Sovjet-Duits niet-aanvalspact. De meningsverschillen rond het pact zorgden te Gent trouwens voor een scheuring binnen de GSS: een deel der socialistische studenten trok zich terug uit de eenheidsorganisatie en verenigde zich rond het blad Opbouw [222].
De bezetting dreef de GSS in een situatie van “semi-illegaliteit”. Kenmerkend voor deze toestand, waaraan definitief een einde kwam op 22 juni 1941, was het feit dat naast de illegale activiteit ook nog bepaalde vormen van legale actie mogelijk waren en toegepast werden. Voor Studentensignaal betekende dit dat het blad zijn vooroorlogse titel behield, doch in omloop werd gebracht zonder de toelating van de bezetter, en zonder de vermelding van een verantwoordelijk uitgever [223]. Bovendien bleven de personen die instonden voor de uitgave van het blad onbekend. Ze leefden nochtans niet ondergedoken, en ontwikkelden naast hun illegale activiteiten een volkomen legale bedrijvigheid binnen het kader van de studentenbeweging. Het gaat hier trouwens om personen die vóór de oorlog reeds bij het blad betrokken waren, met name: André Mandryckx, Jan Everaert, Wilfried Doussy, Jan De Buck en Robert Robin.
Hoe vaak het blad onder dergelijke omstandigheden verscheen is niet te bepalen. Feit is, dat het begin 1941 bij gebrek aan financiële middelen opgedoekt werd [224]. Nadere technische details zijn ons onbekend. We weten enkel dat het om een gestencileerd krantje ging. Typisch is de totale afwezigheid van enige vorm van werkverdeling bij de realisatie van het blad. Uitzondering kan gemaakt worden voor de redactie die grotendeels in handen was van André Mandryckx.
Ter illustratie geven we nu nog een paar acties van de GSS die niet direct binnen het kader van de clandestiene pers vallen.
Een belangrijk actieterrein voor hen was het Gents Studentenkorps (GSK), een organisatie die verdacht rechtse trekjes vertoonde en zich opwierp als de eenheidsbeweging voor de studenten, maar zich nochtans niet openlijk voor het fascisme had uitgesproken — tenminste op dat ogenblik nog niet.
De GSS hadden besloten om actief deel te nemen aan de werking van het Korps — wat bijvoorbeeld betekende dat sommigen onder hen zich aansloten bij de knokploeg van het GSK — omdat “Mandryckx vond dat we daar moesten ingaan”, zoals Robert Robin ons verklaarde [225].
Verder hebben de GSS-ers ook gepoogd het Korps stelling te doen nemen in de zaak van de stakende dokwerkers. De staking der Gentse havenarbeiders was immers een prachtige gelegenheid om het GSK kleur te doen bekennen op het punt van één van zijn basisprincipes: de volksverbondenheid.
Een Bruggeling, VNV-er en leider van de Studentenwacht van het Korps, had men dan uiteindelijk toch zover gekregen dat hij zich in een schrijven solidariseerde met de stakers, wat voor gevolg had dat de man onmiddellijk uit al zijn functies ontheven werd [226]. Hierdoor was meteen duidelijk aan welke kant het GSK stond. Zelfs het Congres van het GSK begin 1941 werd door de GSS-ers gebruikt om de fascisten een hak te zetten. Inderdaad, Laurent Van Den Driessche, lid van de GSS, viel de grote eer te beurt de plechtige feestrede uit te spreken. In zijn toespraak nu trok hij een parallel tussen het onderwijssysteem in Frankrijk, Engeland en de Sovjet-Unie en dit tot merkbaar ongenoegen van de aanwezige pro-Duitse elementen.
Naast deze legale activiteiten onder de studenten ontwikkelden de GSS-ers anderzijds ook een illegale werking. Toen in januari 1941 werd aangekondigd dat een Duits professor een voordracht zou houden aan de RUG, werden door de groep Mandryckx pamfletten uitgedeeld waarin werd opgeroepen dit gebeuren niet bij te wonen [227]. In dezelfde periode had volgens Lucien De Coninck, toen assistent aan de RUG, te Gentbrugge een clandestiene vergadering plaats “waar in aanwezigheid van een ingenieur Van Ganse (...) en prof. Lambrechts van de RUG, André Mandryckx een uiteenzetting gaf over de politieke verhoudingen tussen de Sovjet-Unie en de op dat ogenblik strijd voerende mogendheden en waarin hij betoogde dat de Sovjet-Unie alles zou doen wat mogelijk was, om het Nationaal Socialistische Duitsland te vernietigen” [228].
Na de stopzetting van hun krantje begin 1941 en het uiteenvallen van de GSS als organisatie, werden de communisten hierin actief, ten dele ondergebracht in de Revolutionaire Volksjeugd en gedeeltelijk ook in het KP-apparaat zelf. Gedurende een korte periode gaven ze dan het blad Londen-Moskou uit.
Arrestaties, waaronder deze van André Mandryckx, waren er de oorzaak van dat eind 1941 ongeveer alle KP-ers die tijdens de periode 1940 bedrijvig waren in de GSS, uit de circulatie verdwenen. Twee belangrijke militanten wisten evenwel aan de vervolgingen te ontkomen: Jan De Buck en Laurent Van Den Driessche. Zij vormden binnen de NSG zowat de centrale figuren uit de marxistische kringen.
De liberale studenten waren eveneens reeds in 1940 actief en wel rond het sluikblad De Kleine Belg, waarvan het laatste nummer verscheen begin juli 1941.
De intrede van de Sovjet-Unie in de oorlogsarena nam voor de LVSV-ers alle hinderpalen weg om te komen tot een samenwerking met hun communistisch gezinde studiegenoten. Dat gebeurde een paar maand later dan ook effectief. De relatie Rusland-Duitsland in de periode tot 22 juni 1941 schijnt voor de LVSV-ers inderdaad een probleem gevormd te hebben en verhinderde blijkbaar een gezamenlijke actie met de KP-ers aan de RUG Ter illustratie citeren wij uit een rapport van Karel Poma, waar bewuste persoon zegt: “De vereniging tussen alle studentenfracties was, sinds Rusland in de oorlog gekomen was, mogelijk geworden. Dit kon niet geschieden in het voorgaande academisch jaar.” [229].
Bij de kristallisatie die zich eind 1941 binnen de studentenmilieus voordeed dient verder rekening gehouden met een aantal democratisch ingestelde universitairen, die niet direct tot één of andere politieke organisatie behoorden, maar toch een anti-Duitse bedrijvigheid ontplooiden.
Een belangrijke rol in heel dit proces speelde ongetwijfeld het vrijzinnig studentengenootschap “’t Zal wel gaan”. Via deze weg waren reeds vóór mei 1940 de nodige contacten tot stand gekomen tussen de verschillende politieke en filosofische strekkingen, contacten die tijdens de oorlog ongemeen belangrijk bleken te zijn om een eenheid te bereiken in het studentenverzet [230].
De frontvorming tegen de bezetter in de schoot van de NSG ging gepaard met de uitgave van een eigen persorgaan, Klokke Roeland, waarvan het eerste nummer omstreeks januari 1942 verscheen.
De andere activiteiten van de NSG omvatten, naast het werk voor Solidariteit, ondermeer het verschaffen van hulp aan geallieerde piloten, het opmaken van plannen van Duitse verdedigingswerken, het transport van wapens enz. De hoofdbedrijvigheid concentreerde zich nochtans specifiek rond de universitaire problematiek.
Twee campagnes zijn tijdens de loop van de oorlog in dit opzicht bijzonder belangrijk geweest: de strijd voor het behoud van onafhankelijke faculteitskringen en het verzet tegen de verplichte tewerkstelling voor studenten.
De redactie van Klokke Roeland berustte aanvankelijk bij de leidende figuren uit de Gentse NSG-afdeling Karel Poma, Leo Peeters, Jan De Buck en Adriaan Cornet. Beide laatstgenoemden vielen vrij snel weg en werden nadien vervangen door Walter Van Geenberghen en Hubert Janssen [231].
De reproductie van de eerste edities verzorgde Hilda Claessens, die later — opgespoord door de bezetter — de wijk nam naar Engeland [232]. Langs enkele oude LVSV-ers kwam snel een nieuwe oplossing uit de bus. Albert Maertens, lid van het uitvoerend bureau van het regionaal OF-comité Gent, sprak hiertoe zijn vriend Baan Van Maele aan, die het op zich nam het blad voortaan te reproduceren op de Ravitailleringsdiensten, waar hij hoofdambtenaar was.
Vanaf september 1942 kwam Karel Poma op deze dienst om de maand de kopij afgeven. Van Maele zorgde er dan samen met één der bedienden voor dat het blad gestencild werd.
Betreffende het verschenen aantal edities van Klokke Roeland is niet het minste cijfermateriaal voorhanden. We weten enkel met zekerheid dat het blad uitgegeven werd van begin 1942, waarschijnlijk januari, tot en met de bevrijding. Verder staat vast dat het een maandblad betrof. In dit verband rijst de vraag of de NSG ook tijdens de verlofperiode zijn werking verzekerde, m.a.w. of Klokke Roeland in deze voor studenten eerder kalme tijd, verscheen. Ook hierop gaf het bronnenmateriaal echter geen antwoord.
Deze organisatie werd opgericht eind 1940 ter vervanging van de toen in het Vlaamse land ter ziele gegane Geunifiëerde Socialistische Jonge Wachten. Het initiatief ertoe ging uit van de Kommunistische Partij [233].
De eerste kern te Gent kwam tot stand in november 1940 door toedoen van de journalist Georges Hebbelinck, vóór de oorlog één der leidende figuren van de GSJW. In de loop van december 1940 en januari 1941 zagen gelijkaardige groepjes het licht in verschillende andere steden; o.a. te Antwerpen waar Bob Wolsztajn optrad als animator, te Roeselare en Aalst met Pierre Heyndrick en Jan Kesteleyn.
Inmiddels leidden de contacten met de Waalse en Brusselse tegenhanger van de RVJ — de Jeunes Gardes Socialistes Unifiés — tot een akkoord waarbij een concreet plan werd opgesteld teneinde de financiering van de acties te regelen, de steun aan de illegalen op punt te stellen, de clandestiene verblijfplaatsten te organiseren, enz. Tezelfdertijd werd eveneens een nationaal secretariaat gevormd, waarin Lucien Wesly en Jean Blume de JGSU vertegenwoordigden en Georges Hebbelinck de RVJ [234].
Wat de verdere ontwikkeling van de Revolutionaire Volksjeugd aangaat kunnen we nog volgende punten aanstippen. In 1942 kwam het met het Partizanenleger tot een overeenkomst, die inhield dat jongeren die wensten deel te nemen aan de gewapende strijd, zouden overgeheveld worden naar de GP. De Kommunistische Partij op haar beurt verbond er zich toe de jongeren die zij in haar strijd engageerde, door te spelen naar de RVJ. In september 1941 tenslotte sloot de Revolutionaire Volksjeugd zich aan bij het Jeugdfront voor de Vrijheid, de jongerenafdeling van het Onafhankelijkheidsfront.
Volgens Georges Hebbelinck stelde de RVJ zich als concreet doel “alle jongeren; akkoord of niet, met de doelstellingen” in haar schoot te verenigen, “op voorwaarde dat zij een genadeloze dagelijkse, concrete strijd tegen de bezetter en zijn knechten wilden voeren” [235]. Met de omschrijving “doelstellingen” verwees Hebbelinck uiteraard naar het eigen programma van de RVJ. Dat bleef echter bijzonder vaag en stelde als algemeen basisidee het streven naar een maatschappij “geordend op democratisch progressieve grondslag”. Deze samenleving “doordrongen van sociale rechtvaardigheid”, zou de socialistische leerstellingen huldigen en inzonderheid het principe van de klassenstrijd.
Bevreemdend is nu dat potentiële RVJ-leden dit programma niet dienden te onderschrijven om te kunnen toetreden tot de organisatie. Dit blijkt uit het eerste citaat.
De toetredingsvoorwaarden beperkten zich tot de bereidheid om de bezetter te willen bevechten en stemden bijgevolg overeen met deze van het Jeugdfront voor de Vrijheid. De Revolutionaire Volksjeugd is dan ook te beschouwen als een soort prefiguratie van het JFV, rekening houdend met de oprichtingsdata van beide organisaties. Dat is overigens de reden waarom we de RVJ-pers onderbrachten in dit hoofdstuk en niet in dat over de Kommunistische Partij, waarvan de RVJ nochtans een emanatie was.
Ook de organisatie van de Revolutionaire Volksjeugd was identiek aan die van de KP: een indeling in federaties met aan het hoofd het reeds eerder beschreven driemanschap en een splitsing van de militanten in groepen van drie.
Na deze inleiding behandelen we nu in de volgende alinea’s de twee RVJ-federaties actief in Oost-Vlaanderen, deze van Gent en Aalst.
Zoals we reeds opmerkten werden de allereerste stenen van de RVJ te Gent gelegd door Georges Hebbelinck in november 1940. Zijn medestanders waren naast Henri Minnaert, de bediende Carlos Van Meurs en André Mandryckx, één der kopstukken uit de Geunifiëerde Socialistische Studenten. Vrij vlug groepeerde zich rond dit leidend viertal een kern bestaande uit Albert Carlier, Mariette Van Laerbeke, Blanche en Emilienne Kesteloot, Victor Bayens, Adolf en Casimir Hoogstoel, Pierette Cuelenaere, Bertha De Jonghe en Suzanne Van Meurs [236].
Door deze groep werd de uitgave verzorgd van het nationale persorgaan van de RVJ Ontwaakt. Het blad verscheen echter slechts eenmaal onder die titel in april 1941. “Het was bedoeld als een één-meinummer” specifieerde Georges Hebbelinck. Nadien werd het krantje omgedoopt in Vrije Jeugd [237].
Of het dan nog te Gent tot stand kwam blijkt echter nergens met zekerheid uit het bronnenmateriaal. Ook onze interviews met Blanche en Emilienne Kesteloot brachten geen licht in deze zaak. Feit is nochtans dat Hebbelinck fungeerde als hoofdredacteur van het blad [238].
De aanhoudingen in het kader van de Operatie Sonnewende tijdens de nacht van 21 op 22 juli 1941 maakten het eerste slachtoffer binnen de Revolutionaire Volksjeugd, in de persoon van André Mandryckx. Georges Hebbelinck die evenals Mandryckx thuis sliep, ontsnapte op het allerlaatste moment aan de klauwen van de bezetter. Hebbelinck dook onder te Destelbergen, waar hij zich samen met een aantal andere RVJ-ers inliet met de editie van Londen-Moskou. Zijn vertrek naar Brussel begin oktober, om aldaar een nationale functie op te nemen bij het Jeugdfront voor de Vrijheid, stond geenszins de verdere uitgave van het krantje in de weg. Nog tot begin januari 1942 werd het binnen RVJ-kringen gerealiseerd.
In deze periode — oktober 1941 tot januari 1942 — lag de verantwoordelijkheid voor de RVJ-federatie Gent afwisselend bij Carlos Van Meurs en de Antwerpenaar Bob Wolsztajn. Aanvankelijk had Van Meurs de leiding. Daar hij te Gent echter vrij goed gekend was besloot de nationale leiding hem over te plaatsen naar een ander centrum. Als vervanger kreeg hij Bob Wolsztajn. De transfer van Carlos Van Meurs verliep evenwel niet al te vlot en eind 1941 verbleef hij nog steeds in Gent. Wolsztajn, op dat moment ernstig ziek, werd dan opnieuw vervangen door Van Meurs [239].
Met de jaarwisseling echter begonnen de moeilijkheden binnen de Revolutionaire Volksjeugd pas goed. Verraad in eigen rangen veroorzaakte inderdaad een reeks aanhoudingen die de Gentse RVJ-afdeling, op dat moment reeds ernstig geteisterd door arrestaties, definitief knakten. Op 8 januari 1942 liep Carlos Van Meurs in de val, samen met Karel Van Belle, de politieke secretaris van de plaatselijke KP-federatie. In de daaropvolgende dagen was het de beurt aan Henri Minnaert en Pierette Cuelenaere [240].
Het uiteindelijk resultaat was dat van de oorspronkelijke kern haast niemand meer restte. Alle kaderleden, evenals het grootste deel der militanten, waren uitgeschakeld [241].
Gedurende het jaar 1942 ontplooide de RVJ-Gent bijgevolg haast geen activiteiten meer. Alles bleef beperkt tot enkele vergaderingen waarop plannen ontworpen werden om de federatie te reorganiseren. Pas eind 1942 kwam deze heropbouw van de grond [242].
De eerste stap hiertoe was de aanstelling door de nationale leiding van een nieuwe verantwoordelijke in de persoon van Max Ascheim. Deze man, een Antwerpenaar van Joodse afkomst, was voor de RVJ gerekruteerd in de Joodse sportclub “Maccabi” door Bob Wolsztajn. Tot eind 1942 had hij de leiding over de federatie Roeselare waar hij zich inliet met de uitgave van het sluikblad Immer Bereid [243].
Te Gent kreeg Ascheim naast zijn taken binnen de RVJ tevens de verantwoordelijkheid over het Jeugdfront voor de Vrijheid. In deze stad was hij bedrijvig onder het pseudoniem “Ernest”, met een valse identiteitskaart op naam van “Marcel Dua”.
Als secretaresse en koerierster werd hem een oude bekende uit zijn geboortestad toegewezen, de Poolse Jodin Miriam Birnberg — alias “Louise”. Zij was eveneens via Maccabi in contact gekomen met de Revolutionaire Volksjeugd [244]. Twee personen die eveneens belast waren met de reorganisatie van de RVJ waren de KP-ers Emmanuel Van Bossele en Etienne Mets [245].
De belangrijkste taak die zich voor dit viertal stelde — het rekruteren van nieuwe leden — werd met welslagen bekroond. Medio januari 1943 telde de RVJ weer een dertigtal leden, ondergebracht in een tiental cellen. Deze kernen kregen op hun beurt als opdracht nieuwe groepjes in het leven te roepen. Ook die opdracht werd met succes bekroond want eind februari 1943 telde de RVJ-federatie reeds een zeventigtal militanten. Inplanting werd gevonden op de bedrijven Carels-Nicaise-Deridder, bij de Anglo-Belge, bij Vynckier en verder op enkele scholen waaronder de Academie, de Stadsberoepsschool en de Vrij Vakschool.
In deze periode, het eerste halfjaar van 1943, kende de Revolutionaire Volksjeugd ongetwijfeld haar hoogste activiteitencurve. Niet minder dan drie clandestiene krantjes werden op dat moment uitgegeven; met name Tijl Uilenspiegel, De Jonge Werker en Jeugdfront.
Eerstgenoemd krantje was het federaal persorgaan van deze jongerenorganisatie. Het verscheen telkens op een 500-tal exemplaren en werd hoofdzakelijk verdeeld te Gent [246].
De Jonge Werker, eveneens een RVJ-blad, was beperkter van opzet en richtte zich specifiek tot de jeugdige arbeiders die bij Carels werkten. Bewuste onderneming vormde een belangrijke schakel in de Duitse oorlogseconomie: ze produceerde heel wat oorlogsmateriaal. De inhoud van De Jonge Werker werd afgestemd op deze omstandigheden en spoorde de jongeren dan ook voortdurend aan de productie in het bedrijf op alle mogelijke manieren te saboteren [247].
Het derde blad tenslotte, Jeugdfront, verscheen als provinciaal orgaan van het Jeugdfront voor de Vrijheid, afdeling Oost-Vlaanderen. Het werd uitgegeven op enkele honderden exemplaren en door de JFV-ers verspreid in gans de provincie o.a. te Gent, Ronse, Zelzate, Zele en Dendermonde [248]. Het feit dat dit krantje tot stand kwam binnen de RVJ-kringen moet geenszins verwondering wekken vermits Max Ascheim zijn functies in de RVJ verenigde met deze van verantwoordelijke voor het Jeugdfront te Gent. De vraag is trouwens in hoeverre, wat de personen betreft, het Jeugdfront in genoemde stad zich onderscheidde van de RVJ; waarschijnlijk heel weinig.
De realisatie van deze drie krantjes berustte bij een eerder beperkte kern bestaande uit een viertal personen. Met de redactie gelastte zich vooral Max Ascheim, terwijl de “Herstellung und Verteilung der illegalen Flugschriften” — om de Duitse “Personaläkten” te citeren — tot het werkterrein van Miriam Birnberg behoorde [249]. De twee andere medewerkers, de scholier Etienne Mets en de leidekker Oscar De Waele hadden geen vast omschreven taak: zij lieten zich in met de verschillende aspecten verbonden aan de uitgave van de krantjes.
Volgens dit patroon verschenen van de drie bewuste krantjes vijf edities: de eersten in februari 1943, de laatsten in juni 1943.
De uitgave van sluikbladen was evenwel slechts een onderdeel van de RVJ-bedrijvigheid. Op 1 mei 1943 bijvoorbeeld plaatsten ze in het Gentse op talrijke telefoonpalen rode vlaggen. Die dag werden eveneens op verschillende gebouwen stakingsoproepen gekalkt. Andere activiteiten waren het ingooien van de ramen in de SS-wervingsburelen in de Brabantdam en het vernietigen van wegwijzers die door de Duitsers op grote verkeersaders waren geplaatst.
Begin juli 1943 werden per toeval enkele RVJ-militanten tijdens een sabotageactie gearresteerd. Eén der slachtoffers gaf tijdens de daaropvolgende ondervragingen een aantal inlichtingen prijs, met als gevolg een kettingreactie van aanhoudingen die leidde tot de totale liquidatie van de Gentse RVJ-federatie [250].
Het eerste slachtoffer in de reeks was Miriam Birnberg, die ingerekend werd op 18 juli in de buurt van het Zuidpark. Nadien volgden snel Max Ascheim, Louis De Smet, Arthur Bogaert, Octaaf Verstraeten, Georges Lecompte, Etienne Mets, Franciscus Van Der Leenen, Gustaaf De Craene, Henri Lapinne en Franciscus Wyckaert. Oscar De Waele, aangehouden op 8 augustus 1943, sloot het rijtje af van deze eerste arrestatiegolf [251].
De volgende maand echter sloeg de bezetter andermaal toe in de rangen van de RVJ. Dat blijkt uit het tweewekelijks rapport van de Sicherheitspolizei, gedateerd op 15 september 1943, waar we lezen: “Als grote operatie tijdens deze periode, moeten wij opnieuw de aanhouding van tien leden van de Gentse RVJ melden” [252]. Onder de arrestanten bevonden zich Oscar Dermul, Octaaf Coolen, Herbert Abrams, Andreas Baerelle, Octaaf Verstraeten, Georges Dupeus en Robert Verfaille.
Midden november 1943 stonden allen — in totaal 17 personen — terecht voor het OFK-Gericht te Gent. Max Ascheim en Miriam Birnberg werden veroordeeld tot respectievelijk 3 en 2,5 jaar dwangarbeid. De anderen kregen straffen toebedeeld gaande van twee maanden tot één jaar opsluiting, wat relatief weinig was [253].
De oorzaak hiervan lag niet zozeer bij de mildheid van het militaire hof, dan wel bij de gevolgde tactiek van de beschuldigden op het proces. Ze ontkenden inderdaad te weten dat de RVJ een communistisch karakter had. Ze beweerden daarentegen in de mening te verkeren dat het enkel een jeugdvereniging betrof die de verbetering der levensvoorwaarden van de arbeiders nastreefde. Voor Birnberg en Ascheim aanvaardde de krijgsraad dit argument niet. Wat de andere betrof werden sterke twijfels gekoesterd: hun aanzienlijk kleinere straffen bewijzen nochtans dat de gevoerde verdediging resultaten opleverde.
Met het einde van dit proces viel eveneens het doek over drie jaar strijd van de Revolutionaire Volksjeugd te Gent: de RVJ bleek tijdens het laatste bezettingsjaar inderdaad niet bij machte om zich van de opgelopen klappen te herstellen [254].
Zoals we reeds aanstipten werd de RVJ-federatie Aalst eind 1940, begin 1941 opgericht. Initiatiefnemers waren de bediende Pierre Hendrickx en de universiteitsstudent Jan Kesteleyn. Rond hen vormde zich in de loop van volgende maanden een kern, die voordien reeds lang bedrijvig was in de antifascistische strijd [255].
De sporen die we vonden gaan terug tot 1938-1939 toen op het plaatselijke Atheneum een groepje scholieren van wal stak met een lokale organisatie onder de niet mis te verstane naam “Anti-Fascistische Jeugd”. Het ontstaan van deze beweging was een reactie op de activiteit in die school van een rechtsgeoriënteerde studentengroep die zich “Denderdauw” noemde en wiens geestelijke vader niemand minder bleek te zijn dan Jef Van De Wiele, in die periode leraar aan genoemd Atheneum, tevens leider van de “De vlag”.
Tot mei 1940 gaf de “Anti-Fascistische Jeugd” een eigen blaadje uit, met het doel hiermee de totalitaire ideeën van “Denderdauw” te bestrijden.
Na mei 1940 groeide deze kern uit tot een vijfentwintigtal personen, hoofdzakelijk scholieren en universiteitsstudenten. De oprichting van de Revolutionaire Volksjeugd, rond de jaarwisseling, betekende voor deze groep dat de strijd nu in een organisatorisch groter geheel verder ging. Vrij snel verscheen nu onder impuls van Pierre Hendrickx het eerste krantje van de RVJ te Aalst, nl. De Vlam [256].
Hoofdredacteur was de reeds genoemde Pierre Hendrickx. Voor de karikaturen die de teksten illustreerden stond de beroepstekenaar Franciscus Wauters in. Met de verspreiding tenslotte gelastten zich de verschillende RVJ-leden. De Vlam kende hooguit een paar edities. Waarschijnlijk hield het blad op te verschijnen midden 1941, toen de RVJ startte met een nieuwe publicatie onder de titel Londen-Moskou.
Mogelijks werd laatstgenoemd krantje opgericht naar het voorbeeld van Gent, waar in dezelfde periode een gelijknamig sluikblad verscheen, eveneens uitgegeven door RVJ-leden. Het opzet van beide krantjes was trouwens identiek, nl. nieuwsberichten doorspelen afkomstig van de geallieerde zendstations, om zo de pro-Duitse pennenlikkerij in de officiële pers over het verloop van de oorlog enigszins te neutraliseren. Nadere gegevens over het Aalsterse Londen-Moskou zijn echter niet voorhanden tenzij dat het blad maandelijks uitkwam op een 100- tot 200-tal exemplaren. Als hoofdredacteur zou weer Pierre Hendrickx gefungeerd hebben [257].
Vanaf midden 1941 tot eind 1942 zijn we het spoor van de RVJ trouwens helemaal bijster. We weten enkel dat in hoofdzaak dezelfde groep bedrijvig bleef. Welke activiteit echter precies ontplooid werd, bleef een onbeantwoorde vraag. Verder staat vast dat de twee belangrijkste verantwoordelijken te Aalst aan het einde van deze periode zich verplicht zagen uit de stad te verdwijnen om te ontsnappen aan de bezetter: Jan Kesteleyn vluchtte naar Zwitserland en Pierre Hendrickx dook midden oktober 1942 onder.
Begin 1943 werd laatstgenoemde door de nationale RVJ-leiding overgeplaatst naar Antwerpen en later naar Brussel waar hij in het landelijk bestuur van het Jeugdfront voor de Vrijheid zetelde [258].
Als vervanger te Aalst kreeg Hendrickx de Mechelaar Frans Frison, actief onder de schuilnaam “Raoul”. Frison startte in 1943 met de uitgave van een nieuw blad getiteld Fabriek Borreman. Het betrof een bedrijfskrantje, genoemd naar de volksnaam voor de Aalsterse firma “Filatures et Filteries Réunis”. Volgens enkele betrokkenen was het de bedoeling met deze uitgave in te gaan tegen de propaganda die de Unie van Hand en Geestesarbeiders voerde onder de arbeiders van bewuste onderneming.
De redacteurs van het krantje waren naast Frans Frison, de scholier Jan Wils, die fungeerde als hoofdopsteller en de bediende Georges Van Impe. Voor de reproductie stond eveneens Jan Wils in. Het aantal gerealiseerde oplagen schommelde volgens hem telkens tussen de 50 en 75 exemplaren.
Georges Van Impe gelastte zich met de verspreiding. Hij smokkelde de bladen binnen op de “Filatures et Filteries Réunis” en verdeelde ze onder de arbeiders [259].
Hoeveel edities Fabriek Borreman precies kende is niet erg duidelijk: Jan Wils spreekt van drie, een ander RVJ-lid Edgard Van Audenhove beweert vijf. Feit is dat het krantje enkel verscheen in het jaar 1943.
Gelijktijdig met Fabriek Borreman liet de RVJ tevens haar oud blad De Vlam opnieuw verschijnen. Het redactionele werk zou zijn verzorgd door enkele ons onbekende RVJ-ers. Voor het stencillen stond Jonas Degrijze in, politiek secretaris van de Aalsterse KP-federatie. Volgens deze laatste verscheen het blad met een oplage van 500 exemplaren en dit van midden 1943 tot einde 1943 [260].
Of de editie van De Vlam toen al of niet stopgezet werd blijft in het vage: Degrijze werd immers rond de jaarwisseling overgeplaatst naar de KP-afdeling Gent. Nochtans is van De Vlam geen enkel spoor terug te vinden in het bronnenmateriaal betreffende de periode 1944.
Algemene gegevens over de evolutie van de Revolutionaire Volksjeugd te Aalst gedurende het laatste bezettingsjaar ontbreken eveneens.
Hun krantje ontstond slechts naar het einde van de bezetting toe, in december 1943. Voordien reeds verscheen een gelijknamig blad te Antwerpen, eveneens uitgegeven door leden van de OF-jongerenorganisatie. Het was trouwens ten gevolge van de contacten tussen beide afdelingen dat in het Waasland van start gegaan werd met een eigen persorgaan [261].
Het opzet van de uitgevers van Vogel Vrij was eerder beperkt. Centraal voor hen stond het bekendmaken van de stille strijd geleverd door de duizenden werkweigeraars.
De opbrengst voortkomende uit de verkoop van het blad ging integraal naar deze categorie verzetsstrijders om hen toe te laten zich het levensnoodzakelijke aan te schaffen. In deze optiek was de prijs van het blad trouwens zeer hoog gesteld.
Voor de realisatie van het krantje werd ingestaan door de leidende figuren uit het Jeugdfront te St.-Niklaas: de gebroeders Jean en Albert Blommaert, verder Jan Trommelmans en Georges Van Cauwenberghe. Zij deden zowat al het werk verbonden aan de uitgave van Vogel Vrij, van de redactie tot de verspreiding.
Uitzondering dient gemaakt voor de reproductie, waarmee de Oostakkerse sluikdrukker Herman Van Lantschoot, die een kennis was van Jean Blommaert, zich gelastte [262].
In totaal verschenen negen edities van Vogel Vrij. Het eerste nummer werd uitgegeven in december 1943, het laatste in augustus 1944, wat betekent dat het krantje een gemiddelde periodiciteit had van één maand.
Alhoewel de Syndicale Strijdcomités (SSK) deel uitmaakten van het Onafhankelijkheidsfront waren ze aanvankelijk toch een initiatief van de Kommunistische Partij.
De oprichting ervan werd in een rapport van het 8ste KP-Congres, gehouden in 1946, als volgt verantwoord: “De strijd tegen de Unie van Hand- en Geestesarbeiders alsmede de sociale strijd in de loop van 1940 en 1941 toonden de noodzakelijkheid aan van bepaalde vrije en clandestiene vakbondsorganisaties, die in staat waren het arbeidersverzet rond en in het bedrijf te bundelen”[263].
Het bewuste rapport stelde ongetwijfeld de zaken te rooskleurig voor waar het zegt dat de Syndicale Strijdcomités ontstonden in het kader van de strijd tegen de bezetter. De SSK waren immers eerst en vooral een reactie op de “Unie van Hand- en Geestesarbeiders”, de eenheidsvakbond die onder de impuls van Hendrik De Man opgericht werd in november 1940 en de volgende maanden zowat alle syndicaten opslorpte.
De Kommunistische Partij oordeelde dat de UHGA een fascistische vakvereniging was. Aanvankelijk opteerde zij voor het verder werken van haar militanten in de verschillende centrales die reeds waren toegetreden tot de Unie. De Partij diende immers van alle legale strijdmogelijkheden gebruik te maken en “daar te zijn waar de massa’s waren”, dus zelfs in een fascistisch geïnspireerde vakbond [264].
Ongetwijfeld speelde de KP met de idee op deze wijze de invloed van de pro-Duitse elementen in de UHGA te kunnen beperken en de strijdbaarheid aan de basis van de oude centrales gaaf te houden.
Begin 1941 evenwel manifesteerde zich een grondige kentering in de partijopvattingen dienaangaande. De communisten beseften inderdaad dat ze het gevecht om de Unie verloren hadden. Van januari 1941 dateren dan ook hun eerste oproepen aan de arbeiders tot het vormen van autonome bedrijfscomités om de eisenstrijd te leiden.
Uit het voorstel in die zin gelanceerd door de Gentse communisten in hun blad De Volkswil blijkt nog eens duidelijk dat met de oprichting van SSK’s vooral de UHGA — beschreven als emanatie van het Belgisch grootkapitaal — geviseerd werd. Van weerstand tegen de bezetter was in de motivatie nog geen sprake. De oproep luidde als volgt: “Kortom, die Unie is niets minder dan een werktuig in handen der regerende macht, dat wil zeggen van de bourgeoisie, de klassevijand van het werkende volk. Tegen het indringen van die Unie in de rangen van de arbeidersklasse moet onverwijld de hardnekkigste weerstand geboden worden” [265]. Waaruit het logisch besluit volgde: “In elk bedrijf moet een eenheidsvakbond van de arbeiders komen, met aan het hoofd mannen en vrouwen welke door hun werkmakkers volle vertrouwen hebben. Enkel een dergelijke eenheidsvakbond zal in staat zijn de arbeiders en arbeidsters in de strijd aan te voeren en te leiden naar de beslissende overwinningen”.
De eerste Syndicale Strijdcomités werden volgens het reeds geciteerde KP-rapport opgericht in maart 1941 in het Luikse. Aangaande de verdere inplanting van deze comités naar andere gebieden van het land, o.a. Oost-Vlaanderen, ontbreken ons de nodige gegevens. Later, bij de uitbouw van het Onafhankelijkheidsfront, gingen de SSK’s binnen deze structuur werken.
Het onderzoek naar de activiteiten van deze bedrijfsvakbonden vormde eveneens een probleem: meestal vonden we als enige uiting van hun bestaan het feit dat ze één of ander krantje lieten verschijnen. Dergelijke blaadjes richtten zich — althans wat onze provincie aangaat — meestal tot de arbeiders van een beperkt aantal bedrijven. Het betrof dan ook overwegend kleine krantjes. Voor slechts een paar onder hen slaagden we erin de editiekern te achterhalen. Niet zelden moesten we ons tevreden stellen met de vaststelling dat het blad bestond. Volgt nu een kort overzicht van de verschillende SSK-bladen uitgegeven in Oost-Vlaanderen.
Te Baasrode werd door het plaatselijk Syndicaal Strijdcomité De Syndikalist van Baesrode uitgegeven. Het feit dat op deze gemeente met een bevolkingscijfer van hooguit 7000 inwoners, een SSK actief was en dan nog beschikte over een eigen krantje baart geenszins verwondering. Baasrode herbergde toen immers een zevental belangrijke industriële ondernemingen met name de “Kabelerie”, de “Raffinerie Congo-Belge”, de “Ateliers de Constructions de Baesrode”, de “Fabriek Vermeylen”, het “Bedrijf Van Landeghem”, de veevoederfabriek “Seghers” en tenslotte nog een scheepswerf [266].
Uit de inhoud van het enig bewaard gebleven nummer van de Syndicalist is af te leiden dat het blad op zowat al deze bedrijven verspreid werd. Nadere gegevens over het krantje zijn echter niet beschikbaar.
Zeker is nochtans dat het blad verscheen tijdens het laatste bezettingsjaar, vermits het aprilnummer van 1944 bewaard bleef.
Voor Aalst vermelden we het bestaan van het SSK-orgaan Ons Recht, het bedrijfsblad van de viscosefabriek. Het krantje werd reeds uitgegeven eind 1941. Dat blijkt uit De Rode Vaan van december 1941, waarin melding wordt gemaakt van het blad [267].
Te Gent schijnt vooral Carels een belangrijke plaats ingenomen te hebben in de activiteiten van de SSK. Niet te verwonderen uiteraard vermits bewust bedrijf rechtstreeks betrokken was bij de Duitse oorlogsproductie. Minstens twee bladen werden in de loop van de oorlog voor deze onderneming uitgegeven: De Vrije Syndikalist, dat volgens De Rode Vaan reeds verscheen in 1941, en Strijd.
Laatstgenoemd krantje verscheen uiterlijk vanaf oktober 1942. Met ingang van 1943 kwam het volgens RVJ-lid Etienne Mets tot stand in samenwerking met de cel van de Revolutionaire Volksjeugd, bedrijvig op Carels [268]. Nadere gegevens ontbreken echter. We maken er de lezer wel attent op dat nog minstens twee andere bladen tijdens de bezetting op Carels uitgegeven werden, die zich specifiek richtten tot de arbeiders van dit bedrijf, nl. het KP-blad De Stalen Pijl en het RVJ-orgaan De Jonge Werker. Carels was dus blijkbaar het mikpunt van een bijzonder intense propaganda uitgaande van de verzetskringen.
Verder verscheen te Gent nog, volgens de “Inventaris van de Sluikpers bewaard in België”, het SSK-blad Ons Recht, het persorgaan van de metaalbewerkers in 1944. Dezelfde inventaris vermeldt tevens het bestaan van een SSK-krantje getiteld De Textielarbeider. Het zou de spreekbuis geweest zijn van de werknemers uit de textielsector in Oost- en Zuid-Vlaanderen [269].
Tot besluit dienen we nog twee bladen te behandelen nl. De Spoorman, het SSK-blad van het NMBS-personeel en Strijdwil, een syndicaal krantje uit het Waasland bestemd voor de bedrijven Karlec en Boel.
De belangrijkste figuur betrokken bij de uitgave van dit krantje was ongetwijfeld de socialist Georges Pieters, een treinwachter uit Hofstade. Samen met een collega Marcel Pamart verspreidde hij reeds kort na de capitulatie in mei 1940 eigenhandig opgestelde manifestjes [270].
Medio 1942 kregen Pamart en Pieters contact met het Onafhankelijkheidsfront: in samenwerking met Walter De Brock richtten beiden dan het lokaal OF-comité te Hofstade op.
Rond hetzelfde tijdstip ontstonden volgens Pieters eveneens de eerste plannen die leidden tot de uitgave van De Spoorman. Het zou echter nog enkele maanden duren vooraleer de eerste editie van het krantje verscheen. Dat blijkt impliciet uit de “Inventaris van de sluikpers bewaard in Belgie” [271]. De Spoorman kende dus een eerder kort bestaan. Het hield het vermoedelijk tot eind februari 1944 vol. Gedurende deze periode zou het blad een zes- tot zevental uitgaven gekend hebben, met telkens een oplage van bij de 1000 exemplaren [272].
De redactie van het krantje berustte grotendeels bij Georges Pieters, die vóór de oorlog reeds enige journalistieke ervaring had opgedaan door regelmatig artikels te schrijven voor het socialistisch dagblad Vooruit en het dito weekblad Voor Allen. Deze omstandigheid verplichtte Pieters trouwens zijn bijdragen voor De Spoorman steeds te laten herwerken door zijn collega Remi Eeckhout. Zijn stijl bleek te gemakkelijk herkenbaar, wat bij eventuele Duitse nasporingen erge gevolgen zou gehad hebben.
Als tweede belangrijke opsteller van De Spoorman vermelden we de toenmalige politieke secretaris van de Aalsterse KP-federatie Jonas Degrijze, actief onder de deknaam “Phiel”. Degrijze stond eveneens in voor het stencilen van het krantje [273].
Eens de nodige exemplaren van De Spoorman klaar, bezorgde Degrijze deze aan Pieters, die dan instond voor de verdere verdeling van de bladen onder het spoorwegpersoneel. Het verspreidingsgebied van het krantje was vrij groot en besloeg waarschijnlijk zowat heel Z.O.-Vlaanderen.
De reden waarom de editie van De Spoorman begin 1944 gestaakt werd is niet erg duidelijk. In De Eendracht lezen we hieromtrent: “Het aanslagen van al ons materiaal, alsmede verscheidene aanhoudingen beletten ons, met ons blad terug te keren...” [274].
Arrestaties als oorzaak zijn nochtans uitgesloten vermits Pieters noch Degrijze in de handen van de bezetter vielen. Een mogelijkheid blijft uiteraard het verlies van de technische apparatuur. In een naoorlogs verslag over de sluikpers te Aalst werd hierop een toespeling gemaakt: “Op een nacht werden schrijfmachines, papier, clichés en al het materiaal dat in verband met de sluikpers stond, gestolen” [275].
Als opvolger van De Spoorman meldde zich in maart 1944 De Eendracht, een gedrukt blad, dat zichzelf omschreef als het “Orgaan van de Syndicale Strijdkomiteiten der Spoormannen NMBS en PTT”. Georges Pieters noch Jonas Degrijze waren bij de uitgave van dit nieuwe blad betrokken: laatstgenoemde werd begin 1944 overgeplaatst naar de KP-federatie Gent en Pieters zette zijn verzetsactiviteiten verder als gelegenheidsredacteur voor het blad van de Aalsterse communisten Recht en Vrijheid [276].
Het eerste nummer van dit krantje, met als ondertitel “Strijdorgaan van het SSK der Metaalbewerkers” verscheen in augustus 1943.
Aanvankelijk was het blad enkel bestemd voor het staalbedrijf Karlec uit St.-Niklaas, waar ongeveer 1200 arbeiders werkten. Uit de inhoud van de eerste editie blijkt dat toen nog geen Syndicaal Strijdcomité bestond op deze onderneming. Dat zou slechts gevormd worden in de loop van de volgende maanden. Het initiatief tot de uitgave van Strijdwil lag dan ook niet bij de personeelsleden van Karlec zelf, maar bij enkele figuren die contacten hadden binnen het bedrijf.
Vanaf februari 1944 richtte Strijdwil zich ook tot de werknemers van de scheepswerf Boel-Temse, waarschijnlijk het gevolg van de positieve resultaten die met het blad behaald waren op Karlec [277]. Op 15 december 1943 was de namiddagploeg van dit bedrijf rond 19u15 spontaan in staking gegaan, nadat het nieuws bekend raakte dat de directie voortaan geen premies voor ploegwerk meer zou uitbetalen. Vrijwel onmiddellijk werd door het SSK een arbeidersdelegatie samengesteld die naar de bedrijfsleiding trok om te onderhandelen over de eisenbundel: de herinvoering van de ploegpremies en een fikse loonsverhoging. De directie weigerde aanvankelijk op deze verlangens in te gaan en dreigde er zelfs mee Duitse troepen in te zetten tegen de stakers. De delegatie hield evenwel voet bij stek en uiteindelijk werden de grieven van de arbeiders toch ingewilligd: het werk werd nog dezelfde dag hervat om 20u45 [278].
De uitgave van Strijdwil berustte hoofdzakelijk bij Omer Ongenae, verzekeringsagent bij de “Rotterdamse Verzekeringsmaatschappij”, een man die ook betrokken was bij het Waaslandse KP-blad Volksstrijd [279]. Zijn rechtstreekse helper en overste bleek de Gentenaar Paul Schamp te zijn, een illegaal, toen provinciaal verantwoordelijke voor de SSK [280]. Een andere belangrijke figuur was Eduard Van Marcke, bediende op het bedrijf Niko.
Dit drietal stond zowel in voor de redactie als voor de reproductie van Strijdwil. De verspreiding zelf gebeurde door arbeiders van de bewuste firma’s.
Volgens Omer Ongenae kende Strijdwil tot het einde van de bezetting een achttal edities, meestal met een oplage van drie- tot vierhonderd gestencilde exemplaren.
Uit verklaringen van één der belangrijkste verantwoordelijken van deze organisatie Bert Van Hoorick, valt af te leiden dat Solidariteit opgericht werd begin 1942 [281].
Volgens een document uitgaande van het nationaal OF-secretariaat had Solidariteit tot taak “alle vraagstukken die zich voordeden betreffende de hulp aan de slachtoffers van de bezetter” op te lossen [282]. Concreet betekende dit voor de weerstanders die actief waren in deze OF-afdeling dat ze zich vooral dienden bezig te houden met het inzamelen van financiële middelen. Geld, zeer veel geld, was er inderdaad nodig om de talrijke illegalen, werkweigeraars en gezinnen wiens kostwinner ondergedoken leefde of gearresteerd was te steunen. Daarnaast was ook materiële hulp zoals voedsel, kleding, medicijnen, geneeskundige assistentie steeds welkom. Solidariteit kreeg dan ook niet ten onrechte door de OF-leiding de titel toegewezen van “Rode Kruis van het Onafhankelijkheidsfront”.
De structuur van Solidariteit was identiek aan deze van het Onafhankelijkheidsfront en liep parallel met de verschillende OF-comités. Het OF was in iedere afdeling van deze organisatie vertegenwoordigd door één van haar leden en vice versa. Op financieel vlak was het OF verplicht 40 % van zijn inkomsten over te dragen aan Solidariteit.
In Oost-Vlaanderen, meer bepaald te Ronse en te Gent, kwamen de eerste “Rode Kruiscomités van het Onafhankelijkheidsfront” tot stand tijdens het voorjaar van 1942, dit is kort na de oprichting van de organisatie op nationaal vlak.
In de streek van de Vlaamse Ardennen bekommerde zich vooral de KP-er Gaston Van De Kerckhove met de uitbouw ervan [283].
Voor Gent en omgeving werd Willy De Coninck met deze taak belast [284]. Hier ging het ontstaan van Solidariteit gepaard met de editie van een eigen persorgaan, met name De Waarheid. Dit krantje verscheen voordien reeds geruime tijd op initiatief van de Gentse KP-federatie, eveneens als solidariteitsblad. De oprichting van het “Rode Kruiscomité” leidde tot de overname van De Waarheid door bewuste organisatie en vanaf juni 1942 verscheen het krantje opnieuw als spreekbuis van het plaatselijk Sol-comité [285].
Hoelang de nieuwe editiekern het blad uitgaf is niet te bepalen. Feit is dat De Waarheid na een ons onbekende tijdspanne omgedoopt werd in Solidariteit, een krantje dat op zijn beurt verscheen tot de bevrijding [286]. Of deze titelwijziging het gevolg was van arrestaties, een herstructurering van het comité, of van een mogelijke andere oorzaak bleef eveneens een open vraag.
Een derde stad in Oost-Vlaanderen waar het “Rode Kruiscomité” van de grond kwam was Aalst: vermoedelijk gebeurde dit pas midden 1943. Vanaf dat moment althans verscheen om de twee maanden het persorgaan Solidariteit. Voor de realisatie van het krantje werd ingestaan door de ploeg die de editie van Vrij België verzorgde, de spreekbuis van de gewestelijke OF-afdeling Aalst. Voor specifieke gegevens aangaande Solidariteit-Aalst verwijzen we dan ook naar de historiek van dit blad.
Twee andere steden nl. St.-Niklaas en Dendermonde beschikten over geen eigen “Rode Kruiscomité”. De taak van dit organisme werd hier in de mate van het mogelijke overgenomen door de gewestelijke OF-afdelingen en hun pers. Te Dendermonde bijvoorbeeld liet vooral de KP-militant Frans De Mol zich in met de werkzaamheden in het kader van Sol [287].
_______________
[123] L. STEINBERG, Le Comité de Défense des Juifs en Belgique 1942-1944, Brussel, 1973, p. 36.
[124] Het Gulden Boek, Brussel, 1949, p. 155.
[125] Inwendig Bulletijn van het Onafhankelijkheidsfront, 10.11.1942.
[126] Ibidem.
[127] G.K. TANHAM, Contribution à l’histoire de la résistance belge, 1940-1944. Bruxelles, 1971, p. 40.
[128] Ibidem.
[129] ARUG — 4D6 doos 11 Rapport Lucien De Coninck, z.d.
[130] MVG — PD Walter De Brock. Verklaring Walter De Brock, 28.01.1951.
[131] MVG — PD Bert Van Hoorick. Verklaring Bert Van Hoorick, 18.04.1952.
[132] MVG — PD Walter De Brock Verklaring Walter De Brock, 28.01.1951
[133] MVG — PD Walter De Brock Verklaring André Verhaeghe, 17.11.1950
[134] MVG — PD Walter De Brock. Verklaring van de commandant van OFK. 570, z.d.
[135] MVG — PD Walter De Brock. Verklaring Isaï Meuris, 07.08.1950. Verklaring Walter De Brock, 28.01.1951
[136] MVG — PD Gerard Vercammen. Vragenlijst van de Centrale Controlecommissie, z.d. Verklaring Gerard Vercammen, 13.06.1950
[137] Voor een volledige lijst van de wettelijk erkende burgerlijke weerstandsorganismen, werkzaam binnen het kader van het OF zie het Regentsbesluit van 6 maart 1948.
[138] Strijd, september 1942.
[139] Vrij, oktober 1942.
[140] Inwendig Bulletijn van het OF, 10.02.1944.
[141] Strijd, februari 1944.
[142] De Vrije Belg, maart 1944.
[143] MVG — PD Bert Van Hoorick Verklaring Remy Gillis, z.d.
[144] MVG — PD Walter De Brock. Verklaring Leo Michielsen, 25.11.1950
[145] MVG — PD Lucien De Coninck. Rapport Lucien De Coninck, 15.03.1947
[146] Interview met Jan Everaert. 15.03.1947
[147] MVG — PD Lucien De Coninck. Rapport Lucien De Coninck,
[148] ARUG — 4D6 doos 11. Rapport Lucien De Coninck, z.d.
[149] MVG — PD Rik Van Aerschot. Verklaring Walter De Brock, 14.06.1951.
[150] ARUG — 4D6 doos 11. Rapport Lucien De Coninck, z.d.
[151] MVG — PD Jan Baert. Rapport Paul Bove, oktober 1950.
[152] MVG — PD Georges Hamers Verklaring Walter De Brock, 31.08.1950.
[153] NSGTW — FL 16 Vrij. Rapport Albert Maertens, z.d.
[154] MVG — Rapport 497 / Tr 24305012. Verklaring Willy Gallant, 04.06.1945
[155] ARUG — 4D6 doos 11. Rapport Lucien De Coninck, z.d.
[156] NSGTW — FL 16 Vrij. Rapport Albert Maertens, z.d.
[157] MVG — PD André Alers. Verklaring André Alers, 03.12.1949
[158] Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt-Utrecht, 1973, p. 969.
[159] MVG — PD André Alers Verschillende verklaringen.
[160] MVG — PD Gerard Vercammen Verklaring Gerard Vercammen, 13.06.1950
[161] MVG — PD André Alers. Rapport André Alers, z.d.
[162] MVG — PD André Alers. Rapport André Alers, z.d.
[163] MVG — PD Achilles Mussche. Verklaring Achilles Mussche, 07.09.1951
[164] ARUG — MVG — doos 11. Rapport Willy De Keyzer, 21.09.1945
[165] MVG — PD Achilles Mussche. Verklaring Achilles Mussche, 07.09.1951
[166] MVG — PD André Alers. Rapport André Alers, z.d.
[167] ARUG — 4D6 doos 11. Verklaring Advocaat Cleyvoet, 14.08.1945
[168] NSGTW — FL 16 Het Belfort. Brief André Alers, 19.10.1946
[169] MVG — PD Robert Delobel. Verklaring Walter De Brock, 05.08.1950
[170] NSGTW — UNPC 97 Ronse Vrij — Renaix Libre. Rapport sur l’organisation de la presse clandestine Renaix
[171] MVG — PD Robert Delobel en Isaï Meuris Samengevoegde verklaringen. Verklaring Walter De Brock, 31.08.1950
[172] MVG — PD Gaston Van De Kerkhove. Verklaring Gaston Van De Kerkhove, 11.01.1951
[173] MVG — PD Isaï Meuris. Verklaring Isaï Meuris, 18.09.1950
[174] MVG — PD Robert Delobel. Vragenlijst van de centrale controlecommissie, z.d.
[175] MVG — DBW Marcel Massez. Verklaring Walter De Brock, 16.11.1950. Marcel Massez werd op 18.01.1943 veroordeeld tot 1 jaar en 6 maand gevangenisstraf wegens de uitgave van verboden vlugschriften. Hij kwam vrij op 17.06.1944, doch werd terug aangehouden op 24.08.1944.
[176] MVG — DBW Robert Delobel. Samengevoegde verklaringen.
[177] MVG — PD Cesar Meuris. Verklaring Cesar Meuris, 21.10.1952
[178] MVG — D.B.W. Marcel Massez. Verklaring Irene Mauroit, 05.01.1950
[179] NSGTW — UNPC 97 Ronse Vrij — Renaix Libre. Voorstellen voor het toekennen van eretekens, z.d.
[180] MVG — PD Cesar Meuris. Verklaring Andreï Moreaux, 20.01.1953
[181] NSGTW — UNPC 97 Ronse Vrij — Renaix Libre. Rapport sur l’organisation de la presse clandestine Renaix, z.n., z.d.
[182] OF — Dossier Patriottische Milities — Ronse
[183] NSGTW — UNPC 97 Ronse Vrij — Renaix Libre. Clandestien Ronse Vrij — Renaix Libre, Raoul Dupuis.
[184] MVG — PD Isaï Meuris.
[185] MVG — PD Frans De Mol. Rapport Frans De Mol, 10.11.1950
[186] MVG — PD Petrus Sinoy. Rapport Alfons Van Der Meiren, z.d.
[187] MVG — PD Petrus Sinoy. Rapport Alfons Van Der Meiren, z.d.
[188] MVG — PD Frans De Mol. Rapport Frans De Mol, 10.11.1950.
[189] MVG — PD Walter De Brock. Verklaring Petrus Sinoy, 01.11.1950.
[190] MVG — PD Petrus Sinoy. Rapport Alfons Van Der Meiren, z.d.
[191] MVG — PD Pierre Van Damme. Rapport Frans De Mol, 31.01.1951.
[192] MVG — PD Petrus Sinoy. Rapport Alfons Van Der Meiren, z.d.
[193] MVG — PD Frans De Mol. Rapport Frans De Mol, 10.11.1950
[194] MVG — PD Petrus Sinoy. Rapport Alfons Van Der Meiren, z.d.
[195] MVG — PD Frans De Mol. Rapport Frans De Mol, 10.11.1950
[196] MVG — PD Pierre Van Damme. Verklaring Georges Claessens, 31.01.1951
[197] MVG — PD Walter De Brock. Verklaring Walter De Brock, 28.01.1951
[198] NSGTW — FL 16 De Vrije Belg. Biografische gegevens.
[199] MVG — PD Alfons Metsers. Verklaring Adolf Crijns, 09.08.1949
[200] NSGTW — FL 16 De Vrije Belg Historiek, z.n., z.d.
[201] NSGTW — FL 16 Het Belfort. Verklaring Herman Van Lantschoot, z.d.
[202] MVG — PD Omer Ongenae. Activiteitsverslag Omer Ongenae
[203] MVG — PD Henri De Schaepdrijver. Verklaring Henri De Schaepdrijver, 26.04.1950
[204] MVG — PD Georges Eemans. Verklaring Georges Eemans, 22.05.1950
[205] MVG — PD Lucien De Stobbeleir. Verklaring Henri De Schaepdrijver, 26.04.1950
[206] De Roskam, 21.07.1942.
[207] MVG — PD Jan De Schaepdrijver. Meerdere verklaringen.
[208] MVG — PD Walter De Brock. Verklaring Walter De Brock, 28.01.1951
[209] De Roskam, 21.07.1942.
[210] MVG — PD Henri De Schaepdrijver. Verklaring Wilfried Peynschaert, 26.04.1950
MVG — PD Lucien De Stobbeleir. Verklaring Henri De Schaepdrijver, 26.04.1950
[211] MVG — PD Lucien De Stobbeleir. Verklaring Lucien De Stobbeleir, 26.04.1950
[212] NSGTW — FL 16 De Vlaamsche Leeuw. Enkele gegevens over de ondergrondse pers te Aalst, z.n., z.d.
[213] MVG — PD Jan De Schrijver. Verklaring Jan De Schrijver, 19.10.1951
[214] MVG — PD Clementine De Groote. Verklaring Clementine De Groote, 11.08.1951
[215] NSGTW — UNPC — Rassemblement de la Jeunesse: Historique
[216] NSGTW — UNPC — Rassemblement de la Jeunesse. Note d’organisation pour la RNJ.
[217] Front, 25.02.1945, nr. 25.
[218] NSGTW — UNPC — Rassemblement de la Jeunesse: Historique
[219] NSGTW — UNPC 92 Klokke Roeland. Rapport Karel Poma, 28.08.1952
[220] R. VAN DOORSLAER, De Kommunistische Partij van België en het Sovjet-Duits niet-aanvalspact, Brussel, 1975, p. 55-56.
[221] D. VAN DEN BOGAERDE, Repertorium van de Gentse pers 1914-1940. RUG, Licentiaatsverhandeling sectie Geschiedenis, 1975, p. 556.
[222] Interview met Jan Everaert.
[223] D. VAN DEN BOGAERDE, op. cit., p. 461.
[224] Interview met Jan Everaert.
[225] MVG — PD Jan Everaert. Verklaring Jan Everaert, 29.04.1952
[226] Interview met Robert Robin
[227] Interview met Jan Everaert. Interview met Robert Robin.
[228] MVG — PD André Mandryckx. Verklaring Laurent Van Den Driessche, 18.08.1950
[229] MVG — PD André Mandryckx. Verklaring Lucien De Coninck, 26.10.1952.
[230] NSGTW — UNPC 92 Klokke Roeland. Rapport Karel Poma, 28.08.1952
[231] Interview met Robert Robin.
[232] MVG — PD Karel Poma. Verklaring Hubert Janssen, 02.09.1950
[233] NSGTW — UNPC 92 Klokke Roeland Rapport Karel Poma, 28.08.1952
[234] MVG — PD Jan Everaert. Verklaring Georges Hebbelinck, 17.12.1952
[235] De Revolutionaire Volksjeugd in Vlaanderen, Georges Hebbelinck, z.d.
[236] Ibidem
[237] MVG — PD Georges Hebbelinck. Verklaring Georges Hebbelinck, 11.08.1950
[238] MVG — PD Jan Everaert. Verklaring Georges Hebbelinck, 17.12.1952.
[239] De Revolutionaire Volksjeugd in Vlaanderen, Georges Hebbelinck, z.d.
[240] Interview met Pierette Cuelenaere.
[241] MVG — PD Carlos Van Meurs. Verklaring Emiel Van Meurs, 06.08.1949
[242] MVG — PD Carlos Van Meurs. In de loop van 1941 werden achtereenvolgens André Mandryckx, Victor Bayens, Albert Carlier en Adolf Hoogstoel aangehouden. Bertha De Jonghe diende te vluchten. Bovendien was Georges Hebbelinck overgeplaatst naar Brussel, wat betekende dat ook zijn vrouw Emilienne Kesteloot uit Gent verdween.
[243] Activiteit der Revolutionaire Volksjeugd, Etienne Mets, z.d.
[244] MVG — PD Max Ascheim. Verklaring Max Ascheim, 23.11.1950
[245] MVG — PD Miriam Birnberg. Verklaring Etienne Mets, z.d.
[246] MVG — PD Max Ascheim Duitse Personaläkte
[247] NSGTW — UNPC 95 Tijl Uilenspiegel
[248] NSGTW — UNPC 95 De Jonge Werker.
[249] MVG — PD Max Ascheim. Vragenlijst van de Centrale Controlecommissie
[250] MVG — PD Max Ascheim. Duitse Personaläkte
[251] MVG — PD Miriam Birnberg. Verklaring Robert Verfaille, 13.01.1950
[252] MVG — DPG Miriam Birnberg. Samengevoegde verklaringen.
[253] J. GOTOVITCH, La résistance belge en 1943 vue par le Gestapo, in Bijdragen tot de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, Brussel, 1967, p. 236.
[254] MVG — PD Max Ascheim. Duitse Personaläkten
[255] Activiteit der Revolutionaire Volksjeugd, Etienne Mets, z.d.
[256] De Revolutionaire Volksjeugd in Vlaanderen, Georges Hebbelinck, z.d.
[257] MVG — PD Pierre Hendrickx. Verklaring Jan Wils, 10.01.1953
[258] MVG — PD Jan Wils. Activiteitsverslag Jan Wils, z.d.
[259] MVG — PD Pierre Hendrickx. Verklaring Henri De Schaepdrijver, 06.11.1951
[260] MVG — PD Jan Wils. Verklaring Georges Van Impe, 13.05.1952
[261] MVG — PD Jonas Degrijze. Verklaring Jonas Degrijze, 22.02.1950
[262] NSGTW — UNPC 97 Vogel Vrij. Verslag, z.n., z.d.
[263] NSGTW — UNPC 97 Het Belfort. Herman Van Lantschoot, 12.11.1950
[264] Rapport d’activité du Comité Central du Parti Communiste depuis le VII Congrès tenu en aout 1939, p. 8.
[265] R. VAN DOORSLAER, op. cit., p. 142.
[266] De Volkswil, z.n., z.d.
[267] De Syndikalist van Baesrode, april 1944.
[268] De Rode Vaan, december 1941
[269] MVG — PD Miriam Birnberg. Verklaring Etienne Mets, 19.12.1944
[270] J. DUJARDIN, L. RIJMENANS en J. GOTOVITCH, op. cit., p. 106 en 155.
[271] OF — Dossier Patriottische Milities Aalst.
[272] J. DUJARDIN, L. RIJMENANS en J. GOTOVITCH, op. cit., p. 146.
[273] MVG — PD Georges Pieters. Vragenlijst van de Centrale Controlecommissie, z.d.
[274] MVG — PD Jonas Degrijze. Verklaring Jonas Degrijze, 22.02.1950
[275] De Eendracht, maart 1944, nr. 1.
[276] NSGTW — FL 16 De Vlaamsche Leeuw. Enkele gegevens over de ondergrondse pers te Aalst, z.n., z.d.
[277] OF — Dossier Patriottische Milities Aalst
[278] Strijdwil, februari 1944
[279] Strijdwil, januari 1944
[280] OF — Dossier Clandestiene Pers — Omer Ongenae
[281] MVG — PD Omer Ongenae, 07.12.1950
[282] MVG — DBW Gaston Van De Kerckhove. Verklaring Bert Van Hoorick, 28.03.1951
[283] MVG — Rap. 497 / Tr. 243050 — I
[284] MVG — DBW Gaston Van De Kerckhove. Verklaring Bert Van Hoorick.
[285] MVG — PD André Alers. Verklaring André Alers, 03.12.1951
[286] De Waarheid, juni 1942, nr. 1.
[287] J. DUJARDIN, L. RIJMENANS en J. GOTOVITCH, op. cit., p. 143.