Antoon Roosens

Enkele beschouwingen over het maatschappelijk proces van de politieke bewustwording

Discussietekst


Geschreven: 1984
Bron: VMT - Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 18de jrg. — maart 1984
Vertaling: geen
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2008


Zie ook:
Gramsci,
Marxisme als filosofie van de praxis

1. Probleemstelling binnen het Masereelfonds

Het Masereelfonds doet aan ‘politiserend vormingswerk’. Het wil een instrument zijn dat bijdraagt tot de politieke bewustwording van de Vlaamse arbeidersklasse. Het bedient zich daartoe van de ‘marxistische ideologie’, als leidraad bij de analyse en de werking. Het Masereelfonds wil hierbij openstaan voor leden of sympathisanten van alle partijen of organisaties, terwijl het zelf ‘autonoom’ wil zijn, d.i. zonder organische band met één of andere partij, vakbond, enz.

‘Hoe rijmt men dat alles samen’, is de vraag die steeds weer oprijst. Naar aanleiding van kritische evaluaties van onze eigen werking, op studiedagen, gespreksavonden, weekeinden, enz., blijkt steeds opnieuw dat een groot aantal leden, militanten en vrijgestelden met twijfels rondlopen of worstelen met een aantal vragen omtrent het doel van onze werking enerzijds, en de hiertoe gebruikte methodes, vormen, en middelen, anderzijds, en omtrent de efficiency van de relatie tussen beide.

Om slechts enkele te noemen van de vragen en van de kritische bemerkingen die men regelmatig opvangt:

- Bereiken wij wel het ‘juiste publiek’? — Of tot welk ‘publiek’ willen wij (moeten wij) ons richten? Arbeiders of intellectuelen?

- Eens het doelpubliek gekend is, gebruiken wij dan de juiste middelen om het te bereiken? Mikken wij niet te hoog, of te laag, wat betreft het niveau van de werking? Moeten wij meer aan cultuurspreiding en minder aan vorming doen, of is het net omgekeerd?

- Rekening houdende met de twee voorgaande reeksen vragen, is onze verwijzing naar het marxisme als leidraad voor onze werking, een positieve of een negatieve factor. Een aantrekking of een afstoting?

- Ten slotte, en vooral dit nog: wij hameren voortdurend op de noodzakelijkheid onze autonomie te bewaren (of te veroveren). Wij willen ‘openstaan’ voor alle linkse of progressieve kringen, en daarom willen wij van geen enkele partij, groep of organisatie afhangen. Maar waar blijft dan ‘onze band met de arbeidersklasse’?

Om over al deze vragen een ordelijk en nuttig debat te kunnen organiseren, meenden wij dat het eerst nodig was een aantal gekende gegevens betreffende de manier waarop het proces van de politieke bewustwording zich afspeelt in een gegeven maatschappij, in herinnering te brengen. De bedoeling van deze inleiding is dus een aantal elementen aan te reiken die nuttig kunnen zijn in deze belangrijke en steeds weer opduikende discussie over de zin en het nut van het Masereelfonds.

2. De kloof theorie-praktijk

Men kan het proces van de politieke bewustwording beschrijven als de geestelijke evolutie die een bepaalde fundamentele bevolkingsgroep moet doorlopen, vanaf zijn ontstaan als ondergeschikte overheerste sociale groep, tot zijn volledige ontplooiing als een klasse die zich bewust is van haar historische rol als de heersende klasse van de toekomst.

In het begin ondergaat deze nieuwe sociale groep, zoals alle overheerste klassen, de hegemonie — dit is dus ook en vooral de ideologische overheersing — van de huidige leidende klasse. Het is deze ideologische afhankelijkheid van de heersende klasse, die, in een eerste fase, leidt tot de kloof tussen theorie en praktijk, zowel bij de arbeider als individu als bij de arbeidersklasse in haar geheel. Gramsci beschrijft deze toestand als volgt:

‘De actieve massamens handelt op een praktische wijze, maar hij heeft geen duidelijk theoretisch inzicht in zijn eigen praktijk, ook al impliceert deze een kennis van de wereld in de mate waarin hij deze (door zijn handelen) transformeert. Zijn theoretisch bewustzijn kan dus historisch in botsing komen met zijn praktijk. Men kan het ook zó stellen, dat hij over een dubbel theoretisch bewustzijn beschikt (of over een contradictorisch bewustzijn): één dat impliciet besloten ligt in zijn handelen en dat hem werkelijk verbindt met al zijn medearbeiders in de praktische omvorming van de werkelijkheid; en één oppervlakkig, expliciet en verbaal (bewustzijn) dat hij geërfd heeft van het verleden en kritiekloos heeft aanvaard.’[1]

In deze eerste fase van haar historische ontwikkeling heeft de nieuwe klasse dus nog geen eigen, samenhangende wereldbeschouwing. Maar in haar handelen, in haar praktijk, manifesteert zich reeds onuitgesproken een geheel nieuwe opvatting over de mens en de maatschappij. Deze nieuwe ideologie-in-de-kiem komt in een eerste fase slechts occasioneel tot uiting, tijdens de zeldzame momenten dat deze nieuwe sociale groep als een geheel in beweging komt, in de massa-actie. Maar intellectueel en moreel blijft de groep in deze fase nog volledig afhankelijk van de ideologie van de heersende klasse, die kritiekloos wordt aanvaard en overgenomen als zijnde van toepassing op alle sociale groepen, op de maatschappij in haar geheel.

De overheerste groep belijdt de heersende ideologie met de lippen. Meer nog, de leden van de ondergeschikte klasse denken van zichzelf, geloven zelf, dat zij ook handelen overeenkomstig de waarden en de principes van deze overheersende ideologie. En dat is ook zo, tenminste in ‘normale omstandigheden’, dit is wanneer zij niet handelen als een zelfstandige en autonome groep.

Het proces van de politieke bewustwording bestaat hierin dat de nieuwe klasse geleidelijk evolueert naar een coherente formulering van de eigen opvatting over de werkelijkheid, tot haar theorie en haar praktijk samensmelten in een kritisch zelfbewustzijn.

3. De massa is progressief in haar praxis, conservatief in haar opvattingen

‘Kritisch zelfbewustzijn — zegt Gramsci — betekent, historisch en politiek, de creatie van een elite van intellectuelen’[2]. Een menselijke massa kan niet evolueren tot een zelfstandige klasse, zonder organisatie — in de brede zin van het woord — en er bestaat geen organisatie zonder intellectuelen, ‘d.i. zonder organisatoren en leiders, d.i. zonder dat het theoretisch aspect van de band tussen theorie en praktijk concreet gestalte krijgt in een laag van personen die gespecialiseerd zijn in het uitwerken van opvattingen en van een filosofie.

‘De vernieuwing kan niet tot de massa doordringen, in een eerste fase, tenzij door bemiddeling van een elite waarin de opvattingen, impliciet in de actie van de massa aanwezig, reeds in een zekere mate zijn uitgegroeid tot een coherent bewustzijn en tot een precieze en vastbesloten wil.’[3]

De volksmassa is zeer conservatief in haar opvattingen. Zij gaat slechts aarzelend en moeizaam over tot nieuwe opvattingen en dan nog worden de nieuwe ideeën nooit in hun zuivere vorm aanvaard, maar steeds in één of ander, bizarre en heterocliete combinatie van oud en nieuw. Daarbij spelen verschillende elementen een wisselende rol:

- de min of meer rationele vorm waarin de nieuwe opvattingen worden uiteengezet en voorgesteld;

- het gezag van diegenen die de ideeën uiteenzetten en van de denkers en wetenschapsmensen waarop zij zich kunnen beroepen;

- het feit of deze personen al of niet behoren tot de eigen organisatie of tot de eigen sociale groep.

De massa als dusdanig kan de nieuwe filosofie slechts beleven als een geloof[4]. Vandaar ook de extreme labiliteit van de nieuwe opvattingen van de massa, vooral wanneer deze ideeën sterk afwijken van de gevestigde opvattingen en waarden, gehuldigd door de heersende klasse. En vandaar het belang van ‘een hiërarchie van intellectuelen die aan het geloof tenminste de schijn verlenen van de waardigheid van de grote denkers.’[5].

Daarom moet elke culturele beweging die ernaar streeft de algemeen gangbare opinies te wijzigen en de oude wereldbeschouwing te vervangen, voortdurend toegespitst zijn ‘op het opwekken van een nieuw type van intellectuele elites die rechtstreeks uit de massa voortspruiten en ermee in contact blijven Om er ‘de baleinen van het korset’ van te worden.[6] Het is alleen op die manier dat het ‘ideologisch panorama’ van een tijdperk kan worden gewijzigd.

4. De dialectiek massa-intellectuelen als motor van de politieke bewustwording

‘Het proces van de politieke bewustwording is verbonden met een dialectiek intellectuelen-massa,’ zegt Gramsci. ‘De laag van de intellectuelen ontwikkelt zich kwantitatief en kwalitatief, maar elke sprong voorwaarts van deze intellectuele laag, naar omvang en complexiteit, is verbonden met een gelijkaardige beweging van de massa der eenvoudigen, die zich ook verheft naar een hoger cultureel peil en tevens haar invloedssfeer uitbreidt... In dit proces komen echter steeds opnieuw momenten voor waarin er tussen de massa en de intellectuelen (of sommigen onder hen, of sommige groepen ervan) een kloof ontstaat, een verlies van contact...’[7]

Het tot stand brengen van deze laag van (organische) intellectuelen is een langdurig en moeilijk proces, vol contradicties, vooruitgang en achteruitgang, versnippering en hergroepering, tijdens welke de ‘trouw van de massa op harde proef wordt gesteld.’

Ook de katholieke kerk heeft steeds het belang van het contact tussen massa en intellectuelen ingezien, maar dit doel heeft zij steeds nagestreefd door aan haar intellectuelen een ijzeren discipline op te leggen teneinde hen te beletten zich te ver te verwijderen van het eenvoudige geloof van de massa. In het marxisme daarentegen, wordt de noodzaak van het contact tussen intellectuelen en massa beklemtoond, niet om de intellectuele activiteit te beperken en zodoende een eenheid op het laagste niveau van de massa te bewaren, maar wel om een intellectueel-moreel blok tot stand te brengen dat de politieke mogelijkheid schept tot een intellectuele vooruitgang van de gehele massa en niet slechts van enkele schaarse groepen van intellectuelen.

5. Organische en traditionele intellectuelen — Ideologische klassenstrijd

Er bestaat geen onafhankelijke klasse van intellectuelen: Elke (fundamentele) sociale groep of klasse vormt zijn eigen laag van ‘organische’ intellectuelen. Bovendien blijven er in elke maatschappij min of meer belangrijke kernen over van intellectuelen die verbonden waren met vroegere heersende klassen die ondertussen van het historisch toneel zijn verdwenen (bv. de priesters als organische intellectuelen van de klasse van adellijke grootgrondbezitters in de prekapitalistische fase van onze maatschappij).

De organische intellectuelen van de nieuwe, progressieve klasse, spelen niet alleen de rol van katalysator in het proces van de politieke bewustwording van hun eigen klasse. In hetzelfde historisch proces hebben zij tevens tot taak, enerzijds en vooreerst, de traditionele intellectuelen te betrekken in de kring van de nieuwe intellectuele elites en, daarna en tot slot, ook de organische intellectuelen van de thans nog overheersende klasse op te slorpen, om zodoende de vijand als het ware te ‘onthoofden’ en voor een lange periode te vernietigen als hegemonische kracht.[8]

Het is dit proces dat — vooral in tijden van crisis en koude oorlog — de inzet is van een echte ideologische veldslag tussen de oude en de nieuwe heersende klassen.

De groep van de traditionele intellectuelen is uiteraard groter en heeft meer invloed op de massa in een meer ‘achterlijke’, d.i. agrarische samenleving dan in een meer geïndustrialiseerde maatschappij. Aldus was in Vlaanderen tot voor een paar tientallen jaren de ideologisch-politieke greep van de traditionele elites (pastoor en dorpsnotabelen) op de massa nog zeer groot.

Dit verklaart meteen het voortbestaan tot op onze dagen van een belangrijk politiek blok van het ‘centrum’ in Vlaanderen.

6. Over doelpubliek, vormende- en cultuurspreidende activiteiten

Wij kunnen nu reeds proberen een eerste reeks stellingen te poneren op grond van de tot hiertoe uiteengezette principes.

1. Politieke bewustwording is niet het resultaat van de ‘opvoeding’ of erger nog — de ‘bekering’ van de arbeider als individu. Het is een maatschappelijk proces dat zich voltrekt op het niveau van de klasse, ja zelfs van de globale maatschappij. Het is een algemeen cultureel fenomeen;

2. Aan politiek vormingswerk doen betekent dus niet dat de Masereelfondsers, zoals de Getuigen van Jehova, van deur tot deur moeten gaan aanbellen bij de ‘arbeider’ om deze stuk voor stuk om te praten of te overtuigen van de goede zaak. De mentaliteitsverandering binnen de arbeidersklasse gebeurt onrechtstreeks door een verandering van de ‘algemeen gangbare opinie’, door een reeks wijzigingen van een aantal door de massa als ‘vanzelfsprekend’ aanvaarde opvattingen over mens en maatschappij. Deze veranderingen komen er slechts als gevolg van de verspreiding van een nieuwe ideologie binnen de intellectuele kringen;

3. De vraag naar ons doelpubliek wordt dus dikwijls verkeerd gesteld. Of wij met een of andere activiteit al dan niet de individuele arbeider bereiken heeft pas belang in tweede of derde orde. Op een meer ‘populair’ niveau gaan werken, of het algemeen peil van onze werking verlagen om ‘de gewone man’ te bereiken of om ‘het grote publiek’ te zien toestromen, is niet de oplossing. Wij zouden onze taak op het culturele terrein niet meer vervullen, terwijl die ‘gewone man’ ons geenszins nodig heeft om zijn velokoersen en duivenconcours in te richten;

4. Dit wil niet zeggen dat het FMF een selecte club moet worden waar nog slechts over verheven onderwerpen wordt gekeuveld in een gesloten filosofisch jargon.

Het is onze taak de reflectie te stimuleren en mee te helpen op gang brengen over alle maatschappelijke problemen. Hierbij beperken wij ons niet tot onderwerpen die leven binnen de eigenlijke arbeidersklasse. Wij mengen ons in elk debat ook op het ruimere culturele, artistieke of wetenschappelijke terrein.

Het eenvoudige feit van ‘aanwezig te zijn’ op terreinen die geen direct verband hebben met de arbeiders en de klassenstrijd, is een noodzakelijk element in de opbouw van een hegemonische positie van de arbeidersklasse. In die zin hebben ook cultuurspreidende activiteiten hun betekenis.

En tenslotte zal het FMF, zoals elke menselijke organisatie, ook behoefte hebben aan activiteiten die eenvoudig dienen om de banden van kameraadschap tussen zijn leden nauwer toe te halen (‘Het moet ergens ook nog plezierig blijven’). Een mosselsouper kan niet alleen de cohesie van de groep versterken, maar is soms nuttiger dan hooggestemde intellectuele discussies om de uitstraling en de rekrutering — ook binnen intellectuele kringen — te bevorderen.

7. De band met meer ‘traditionele’ intellectuele kringen

De politieke bewustwording van de Vlaamse arbeidersklasse werd, historisch en tot vóór kort, eenvoudig geblokkeerd doordat de noodzakelijke dialectiek arbeiders-intellectuelen niet op gang kwam.

1. De eerste oorzaak hiervan was de sociale taalgrens. De Franstaligheid van de heersende klasse leidde tot een culturele breuk tussen de volksklassen en een groot deel van de intellectuele middenlagen (d.i. de organische intellectuelen van de Belgische bourgeoisie). De vergevorderde verfransing van Brussel was én een gevolg én een instrument van amplificatie, van deze cultuurbreuk. Deze toestand is pas sinds een twintigtal jaren in regressie, parallel met de afbrokkeling van de hegemonie van de Belgische bourgeoisie;

2. Een tweede belangrijke oorzaak van de blokkering van het bewustwordingsproces van de arbeidersklasse in Vlaanderen was het bestaan van een grote groep van traditionele intellectuelen, die men hoofdzakelijk aantreft in katholieke en flamingantistische kringen (zie hoger, hoofdstuk V). Het kenmerk van deze fractie van de intellectuele middenklassen is hun ‘vijandigheid’ zowel tegenover de huidige heersende klasse (de liberale, Franstalige bourgeoisie) als tegenover de arbeidersklasse. Hierdoor ontstond enerzijds het Vlaams-nationalistische middenblok, anderzijds de katholieke centrumzuil[9];

3. De ‘bezetting’ van het intellectuele terrein door deze traditionele centrumgroepen is een tweesnijdend zwaard: het vormt de achillespees van de hegemonie van de Belgische bourgeoisie, maar het belemmert de vorming en de uitstraling van een nieuwe laag van organische intellectuelen van de arbeidersklasse. Het tot stand komen van een nieuw ideologisch klimaat in Vlaanderen zal essentieel afhangen van de mate waarin en van de snelheid waarmee een band kan worden gesmeed tussen deze traditionele intellectuele groepen en de arbeidersbeweging. Dit is de belangrijkste taak, op middellange termijn, van de intellectuelen die organisch verbonden zijn met de Vlaamse arbeidersklasse. Het FMF, als onderdeel van deze organische intellectuelen, vindt hier wellicht zijn belangrijkste taak;

4. Onder onze ogen tekent zich — precies op dit terrein — een uiterst belangrijke evolutie af. In de Vredesbeweging blijken de lagen van hoofdzakelijk jongere intellectuelen, gesproten uit of aanleunend bij de arbeidersklasse, voor het eerst en op een belangrijk terrein erin te slagen met de katholieke en flamingantische middenlagen een begin van ideologisch front te vormen, niet alleen tegen het Belgisch establishment in maar ook tegen de politieke strategie van de nieuwe economische klasse in Vlaanderen, die volledig aanleunt bij het Amerikaans monopoliekapitaal;

5. Deze evolutie toont tevens aan dat diegenen die, vanuit de arbeidersbeweging, menen te moeten ingaan tegen de eis voor een ruimere Vlaamse autonomie (uit vrees dat onze arbeidersklasse dan verpletterd zou worden onder het overwicht van de conservatieve katholieke en flamingantische zuilen) niets begrepen hebben van het dialectisch proces tussen arbeiders en intellectuelen dat slechts in een zelfstandig Vlaanderen op gang kan komen. Het volstaat te bedenken wat — noodzakelijkerwijze — de houding zou geweest zijn van de Vlaamse socialisten in het rakettendebat, indien zij nog een minoritair deel van de BSP gevormd zouden hebben; en wat het effect hiervan geweest zou zijn op de mobiliserende kracht van de Vredesbeweging, niet alleen in de richting van de traditionele intellectuelen maar ook naar de brede volksmassa’s toe.

8. Het FMF en het marxisme

1. Het marxisme is onbetwistbaar de meest coherente, theoretische formulering van de nieuwe levensbeschouwing die de arbeidersklasse in haar praxis reeds aankleeft. Het biedt ook de meest geschikte en vruchtbaarste methodes en instrumenten voor de ontleding, en voor het begrijpen van de nieuwe, hedendaagse evoluties en problemen van onze maatschappij, die ‘waarvan Marx nog niet had gehoord’. Daarom kan het FMF niet anders dan het marxisme aanvaarden en het te proclameren als basis en leidraad voor zijn werking.

2. Het marxisme is voor ons een referentiekader en een instrument van politieke analyse, en niet een afgesloten systeem van eeuwige waarheden. Daarom is het dat wij aan niemand, die met ons wil meewerken of samenwerken, moeten vragen een ‘marxistische geloofsbelijdenis af te leggen’ — zoals onze erevoorzitter Michielsen het reeds bondig formuleerde. Al wie, met ons, naast ons, of zelfs zonder ons, wil werken aan de opbouw van de hegemonie van de Vlaamse arbeidersklasse, is onze vriend en bondgenoot, ook al noemt hij zich geen marxist, en al bedient hij zich slechts impliciet onvolledig of onbewust van de marxistische concepten in zijn praktijk als militant of organische intellectueel van zijn klasse. Voor ons is het irrelevant of een zegevierende arbeidersbeweging zich al dan niet ‘marxistisch’ of ‘socialistisch’ zou noemen. Wij menen alleen dat de zege gemakkelijker en vlugger zou behaald kunnen worden, indien een groter aantal militanten en intellectuelen tot deze rationele, samenhangende en globale conceptie van de mens en de maatschappij zouden komen, die het marxisme dan toch is.

3. De vraag of wij in onze werking belemmerd dan wel geholpen worden door onze referentie aan het marxisme, is hiermee ook beantwoord en wel in positieve zin.

Maar belemmert de term ‘marxisme’ ons niet op het stuk van rekrutering en uitstraling?

Het is een belemmering in de mate waarin de massamens conservatief is op het vlak van de ideeën, en wantrouwend staat tegenover nieuwe denkbeelden. Het propagandaspervuur dat, via alle media, door de internationale bourgeoisie onophoudend wordt gericht op al wat maar als ‘communist’ kan worden betiteld, heeft dus bij de ‘gewone man’ een sterker effect wanneer het gaat om een groep die zich zelf marxistisch noemt. Doch dit negatief effect vermindert snel naarmate de band tussen de marxistische organisatie en de arbeidersklasse nauwer is.

Omgekeerd is de grotere cohesie van het marxisme als ideologie, een element van superioriteit in de ideologische strijd die dan toch essentieel op het intellectuele terrein wordt gevoerd. En op dit terrein is de kwaliteit van de argumentatie een belangrijke troef.

9. De band met de arbeidersklasse

1. De band tussen de intellectueel en de klasse die nog niet de heerschappij heeft veroverd, is normaal de partij.

Voor de naar hegemonie strevende klasse ‘is de politieke partij niets anders dan het geëigende middel om haar eigen categorie van organische intellectuelen tot stand te brengen’ [10]. Bovendien is het in de partij dat de traditionele intellectuelen — overblijfsel van de vroegere productieverhoudingen worden opgeslorpt door de organische intellectuelen van de nieuwe klasse, naargelang deze laatste haar evolutie naar een hegemonische positie voltrekt.[11]

Eens de nieuwe klasse de heerschappij heeft veroverd en zij zowel de productiemiddelen als het staatsapparaat beheert, worden de technici, kaders en ambtenaren die deze laatste apparaten bedienen, ook de organische intellectuelen van de nieuwe heersende klasse. Doch zolang de klasse de macht niet heeft veroverd, speelt de partij tegenover de verschillende lagen van intellectuelen de eenmakende rol die het productie- en staatsapparaat vervullen voor een heersende klasse.

2. Op dit klassieke schema van de band intellectueel-klasse bestaan er uiteraard even klassieke uitzonderingen.

Gramsci zelf geeft verschillende voorbeelden van historische situaties waarin partijen niet de functie vervullen van het creëren van organische intellectuelen, en waarin de organische intellectuelen, die politieke leiding aan de klasse geven, zich niet in een partij bevinden. Wij citeren één van deze voorbeelden, dat ons meer bepaald kan interesseren:

‘Men kan vaststellen dat in de moderne maatschappij in vele landen de organische en fundamentele partij omwille van de noodwendigheden van de strijd of om andere redenen, gesplitst is in onderdelen die zich elk de partij noemen, en die zelfs werkelijk onafhankelijke partijen zijn. Daarom zal dikwijls het intellectuele hoofdkwartier van de organische partij tot geen enkele van deze fracties behoren, maar het zal optreden als een onafhankelijke leidende kracht die boven de partijen staat en die ook als dusdanig door de publieke opinie wordt aanvaard.’[12]

Als ander voorbeeld citeert Gramsci de massapartij die ‘als massa geen andere politieke functie heeft dan deze van algemene trouw, in de militaire zin (van het woord), aan een zichtbaar of onzichtbaar politiek centrum.’[13] Uit de context is het wel duidelijk dat Gramsci hier voornamelijk een partij van het fascistisch type op het oog heeft waar men de massa bezighoudt ‘met moralistische preken, sentimentele aansporingen en messianistische mythes over de verwachting van een fabelachtig tijdperk waarin alle bestaande contradicties en ellende automatisch zullen opgelost en genezen worden.’[14]

Hoe dan ook, het is wel duidelijk dat in de complexe realiteit allerlei situaties denkbaar zijn, waarin de intellectuelen van een bepaalde klasse niet noodzakelijk, of niet in algemene regel, een rechtstreekse organisatorische band hebben met deze klasse. Maar in dergelijke omstandigheden zal het gevaar wel groter zijn dat er een breuk ontstaat tussen de massa en deze intellectuelen of sommige groepen van intellectuelen (cfr. hierboven, hoofdstuk 4).

10. De ‘autonomie’ van het Masereelfonds

1. In Vlaanderen staat men voor een grote politieke versnippering van de arbeidersklasse. Men moet bovendien rekening houden met het feit dat de meerderheid van de arbeiders niet eens in een arbeiderspartij terug te vinden zijn, maar in een burgerlijke — (CVP) of kleinburgerlijke (VU). Het mechanisme van de vorming van een laag organische intellectuelen van de arbeidersklasse kan dus bij ons zeker niet verlopen volgens de regels van het boekje.

2. Ook de verhouding tussen de intellectuelen en de massa wordt, door deze versnippering, nog eens extra bemoeilijkt. Wij hebben hierboven immers gezien dat één van de elementen die de doorstroming van ideeën beïnvloeden, precies het feit is of de intellectuelen al dan niet behoren tot de eigen organisatie van de arbeider. Wanneer de arbeiders in zovele groepjes en groepen zijn onderverdeeld, is er natuurlijk een ideale voedingsbodem voorhanden voor ‘intellectueel sektarisme’: wat gezegd wordt door iemand van de ‘andere’ organisatie, is steeds wel ergens verdacht.

3. Rekening houdende met al deze elementen, was het ongetwijfeld een correcte politieke beslissing vanwege de KP om het Masereelfonds los te koppelen van de partij. Als autonome organisatie is het gemakkelijker tot een confrontatie van ideeën te komen met christelijk, sociaaldemocratisch, flamingantisch of groen ‘georganiseerde’ personen, dan als onderdeel van een spijts alles dan toch ‘concurrerende’ partij. De ervaring bevestigt trouwens dat het FMF, hoewel marxistisch, niettemin als een bonafide ontmoetingsplaats wordt aanvaard door intellectuelen en militanten uit allerlei richtingen.

Om onze rol te kunnen vervullen zullen wij dus alles in het werk blijven stellen opdat de autonomie van het FMF tegenover de verschillende politieke ‘zuilen’ of groepen steeds duidelijker zou overkomen.

4. Deze onorthodoxe praktijk, die aan ons wordt opgedrongen door de concrete omstandigheden waarin wij onze activiteit ontplooien, vergt wel een voortdurende oplettendheid om niet het contact te verliezen met wat elders, in de arbeidersorganisaties, leeft en groeit. Dit betekent niet dat wij aan een soort ‘ouvrierisme-à-rebours’ zouden moeten gaan doen. Het beste middel bestaat erin, enerzijds onze autonomie steeds reëler te maken, en anderzijds voortdurend ernaar te streven in onze debatten, stellingnamen en activiteiten zoveel mogelijk ook het standpunt van mensen uit alle horizonten van de arbeidersklasse aan bod te laten komen.


[1] A. Gramsci, Il Materialismo Storico, (uitgave Editori Riuniti), p. 3
[2] A. Gramsci, Il Materialismo Storico, p. 14
[3] Ibidem, p. 15
[4] Ibidem, p. 19
[5] Ibidem, p. 20
[6] Ibidem, p. 20
[7] Ibidem, p. 14
[8] A. Gramsci, Il Risorgimento (uitgave Editori Riuniti), pp. 87-89
[9] Dirk Van Damme, Verzuiling, pacificatie en klassenstrijd’ in VMT 1983, nr. 2, p. 49: ‘...Daardoor kon een wij-gevoel en een vorm van politieke apartheid opgebouwd worden, die in de eerste plaats ook antisocialistisch was, maar in wezenlijke mate ook antiliberaal was.’
[10] A. Gramsci, Gli Intellettuali, (uitgave Editori Riuniti), p. 12
[11] Ibidem, p. 13
[12] A. Gramsci, Note sul Machiavelli, (uitg. Editori Riuniti), p. 25
[13] Ibidem, p. 26
[14] Ibidem, p. 26