Leo Michielsen
Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging
Hoofdstuk 8 van deel 2 - II
Einde oktober-begin november trokken er bestendig nieuwe massamanifestaties door de straten van Petrograd. Het proletariaat betoogde en betoogde weer opnieuw. Maar aanhoudende manifestaties van zulke omvang, die na enkele dagen niet tot een sensationeel resultaat leiden, moeten ontmoedigd in elkaar zakken. Lenin was zich daar terdege van bewust en daarom wilde hij dat de zaak beklonken werd vóór 7 november, dag waarop het Alrussisch Congres van de Sovjets zou geopend worden.
Hier vermelde titels raadplegen? Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief of de: Zoekpagina |
De leiding van de opstand zou worden waargenomen door het REVOLUTIONAIR MILITAIR COMITE (RMC) van de Petrogradse Sovjet. Dit Comité, uitsluitend uit bolsjewieken samengesteld, had zijn hoofdkwartier in het SMOLNY (de gebouwen van een gewezen instituut voor adellijke jonge meisjes).
In de nacht van 4 op 5 november werd aan de militaire commandant van de stad de eis overgemaakt dat iedere militaire beslissing aan het RMC moest worden overgemaakt. De stadscommandant weigerde, maar het RMC bleef zijn aanspraak handhaven. Het kwam er dus op aan de troepeneenheden van Petrograd tot deze erkenning te brengen. De meesten aanvaardden direct het gezag van het RMC, sommigen niet. Dat was o.a. het geval met het garnizoen van de VESTING PIETER EN PAUL. Dit garnizoen nam wel een bijzonder belangrijke strategische positie in, want van uit Pieter en Paul konden alle stadsdelen onder kanonvuur genomen worden. Tevens was deze vesting een reusachtig wapenarsenaal. Trotski slaagde erin (5 november) de zaak door politieke agitatie op te lossen: hij begaf zich naar de versterking, hield een toespraak en won de manschappen voor de revolutie. Dat is wat mogelijk is op revolutionaire momenten in de geschiedenis! Gelijkaardigs herhaalde zich in de namiddag van 6 november. De motocyclisten van de Pieter en Paulvesting, een afdeling die niet had deelgenomen aan de meeting met Trotski, was aan de zijde van de Voorlopige Regering gebleven en stond op het punt het Winterpaleis te gaan verdedigen. Een nieuwe toespraak van Trotski volstond om ook deze groep te doen overgaan naar het kamp van de revolutie.
De in het WINTERPALEIS gevestigde Voorlopige Regering had werkelijk niet veel troeven meer in handen: slechts enkele troepenafdelingen alles te samen een 2000 officieren en soldaten. Kerenski gaf daarom bevel aan de legereenheden van het front en uit de omgeving van Petrograd om de Voorlopige Regering ter hulp te komen. Maar de manschappen van deze eenheden waren reeds dermate door de revolutionaire agitatie aangegrepen, dat zij weigerden te marcheren. Het RMC integendeel kon rekenen op de mariniers van de Baltische vloot, op de soldaten van het Noordfront, op de meeste legerafdelingen van Petrograd en op de gewapende arbeidersformaties, de RODE GARDEN van de Petrogradse fabrieken.
In zekere zin werden de vijandelijkheden langs de kant van Kerenski begonnen. In de morgen van 6 november werden de redactiegebouwen van twee bolsjewistische bladen door “junkers” overweldigd. Dit gewapend optreden van de junkers en de opstelling van versterkte patrouilles op de strategische punten, alsmede de eis van Kerenski dat alle bolsjewistische leiders moesten worden aangehouden, stelden het RMC in de mogelijkheid om de komende gebeurtenissen niet als een offensieve machtsgreep maar als een defensief afslaan van de contrarevolutie voor te stellen. Zo was in de proclamatie van 6 november aan de Petrogradse bevolking, enkel sprake over het gevaar van een contrarevolutionaire aanslag. Nog in de avond van 6 november – in een debat voor de Petrogradse Sovjet – hield Trotski tegen de mensjewistische minderheid vol dat men enkel zinnens was de bedreiging van de contrarevolutie het hoofd te bieden. Ondertussen had het RMC besloten de machtsgreep in de nacht van 6 op 7 november door te voeren.
Lenin zat nog steeds verborgen in een woning in Wijborg. Het was de avond van 6 november en hij zag nog altijd niets gebeuren. Hij was daarover dodelijk ongerust. In een nota schreef hij op dat uur: “De opstand uitstellen is de dood. Ik wil met de inzet van al mijn krachten mijn kameraden ervan overtuigen dat het vandaag allemaal aan een zijden draad hangt. Men moet kost wat kost deze avond, deze nacht, de regering aanhouden.” Lenin kon het niet langer uithouden. Hij wilde ter plaatse, in het Smolny zelf, mede de leiding waarnemen. Tegen het bevel van het C.C. in begaf hij zich, vermomd, per tram en te voet, naar het Smolny. Door straten met patrouillerende junkers op bepaalde punten en met Rode Garden op andere punten bereikte Lenin het Smolny rond middernacht.
In de nacht van 6 op 7 november werden door de bolsjewistische afdelingen een reeks gebouwen van strategische betekenis bezet: de stations, het centrale postgebouw, de telefooncentrale, de staatsbank, de elektriciteitsmaatschappij. Dat verliep zonder gevechten, zonder bloedvergieten, gaf eerder de indruk van een aflossing van de wacht dan van een opstand. Ook de straat was in handen van de opstandelingen. Aan de masten van de oorlogsbodems wapperden rode vaandels.
Op 7 november om 10 uur, werd deze boodschap door de pers gepubliceerd: “De Voorlopige Regering is afgesteld. Het staatsgezag is overgegaan in handen van het RMC.” Eigenlijk was dat voorbarig, want de Voorlopige Regering was er nog steeds. Zeker, het Winterpaleis was omsingeld. Maar zo waterdicht was de bewaking nu ook niet, vermits Kerenski erin slaagde, rond de middag, het paleis in een wagen van de Amerikaanse ambassade te verlaten. Maar in de loop van de dag werden de laatste steunpunten van de regering in de stad opgeruimd. Er bleef enkel nog het Winterpaleis te nemen. In de avond, rond 20 uur, verliet het bataljon vrouwensoldaten het paleis en werd ontwapend; kort daarop capituleerde een junkerseenheid van de artillerieschool. Dan begon de beschieting van het Winterpaleis door de kruiser AURORA, tevens het teken voor de uiteindelijke bestorming. Even na 2 uur werden de leden van de Voorlopige Regering aangehouden en naar de Pieter en Paulvesting overgebracht.
Ondertussen was het Alrussische Congres van de Sovjets om 20 uur 45’ begonnen. De bolsjewieken en de voorstanders van de zich voltrekkende revolutie bleken weldra de overweldigende meerderheid van het congres uit te maken. De rechtse mensjewieken en sociaal-revolutionairen, ongeveer 20 % van de vergadering, verlieten het congres. Dat betekende hun complete breuk met de bolsjewieken. Dat betekende ook de weigering om een wettelijke oppositie binnen het systeem en zijn instellingen te vormen. In feite plaatsten deze groepen zich vanaf het allereerste uur op het standpunt van de contrarevolutie. Uiteraard betekende zulks dat de leiding van de revolutie door de bolsjewieken gemonopoliseerd werd.
Op 8 november werd de nieuwe regering door het Centraal Comité van de bolsjewistische partij samengesteld. Men noemde haar niet een regering van ministers maar een “Raad van Volkscommissarissen”. Alle volkscommissarissen behoorden tot de bolsjewistische partij: voorzitter was Lenin, Trotski beheerde buitenlandse zaken, Rykov binnenlandse zaken, Loenatsjarski het openbaar onderwijs, Stalin het commissariaat van “nationaliteiten”.
In de avond werden de werkzaamheden van het Alrussisch Sovjet-Congres hervat. Als Lenin het woord verleend werd, brak een minutenlange ovatie los. Er was wilde geestdrift in de zaal. Men was er zich van bewust een historisch moment te beleven. Deze zozeer misbruikte en versleten formule had hier haar volle betekenis. Lenin bepaalde zich tot deze woorden: “nu gaan wij over tot de oprichting van een socialistische orde.” Het is een kapitale uitspraak, te voegen bij het discussiedossier over de vraag naar het karakter van het sovjetregime. In de geest van Lenin begon onmiddellijk na de revolutie de opbouw van een socialistisch regime, niet van een “overgangsregime tussen kapitalisme en socialisme.”
Vervolgens werd – op voorstel van Lenin – het DECREET OVER DE VREDE besproken en goedgekeurd. Hiermee werd bedoeld:
- het voorstel aan de oorlogvoerende regeringen om direct en minstens voor de tijd van drie maanden een wapenstilstand af te sluiten en vredesonderhandelingen aan te gaan;
- een oproep tot de volkeren en de regeringen om een democratische vrede (zonder annexaties en zonder oorlogsschattingen) te vestigen;
- de afschaffing van de geheime diplomatie en (in toepassing daarvan) het besluit alle geheime verdragen van het tsaristische Rusland te publiceren.
Dan kwam het DECREET OVER DE GROND aan de beurt, volgens hetwelk “de landhereneigendom van de grond onmiddellijk en zonder enige schadeloosstelling wordt afgeschaft.” De grond wordt genationaliseerd, wordt eigendom van het hele volk, vertegenwoordigd door de staat. Voor zoverre was het decreet in overeenstemming met de visie die de bolsjewieken steeds verdedigd hadden. Nog in de maand mei 1917 had Lenin beklemtoond: “Wij stellen in geen enkel opzicht de individuele toe-eigening van de heerlijke gronden voorop; wij zijn geen voorstanders van enige manier van verdeling.” Lenin bleef trouwens van mening dat het socialisme in de landbouw grote collectieve bedrijven vergde. Maar in zekere mate bevond men zich voor een voldongen feit: de boeren waren sinds enige tijd ijverig bezig met de opdeling van de gronden. De al te duidelijk uitgesproken verzuchting van de boeren in acht nemend, stelde Lenin daarom voor de gronden van de landheren, van de rijke bourgeois, van de kloosters en de tsaar, niet als eigendom maar in gratis vruchtgebruik onder de boeren te verdelen, zodat de juridische fictie van het genationaliseerde grondbezit behouden bleef. Lenin nam hier eigenlijk het sociaal-revolutionaire programma over, met deze bijzonderheid dat hij het ook nog verwezenlijkte. De reden lag voor de hand: hij wilde het bondgenootschap met de boeren veilig stellen. De boeren waren revolutionair maar niet socialistisch. Een democratisch regime moet dat tot uitdrukking brengen. Natuurlijk was daarmee het probleem van de landbouw in het socialisme niet opgelost. Dat was een latere zorg.
In de vroege morgenuren werd overgegaan tot de bekrachtiging van de regering en de verkiezing van een “Centraal Executief Comité van de Sovjets.” Dit comité, onder voorzitterschap van Kamenev, had als opdracht de controle op de Raad van Volkscommissarissen. Het telde 62 bolsjewieken, 29 linkse sociaal-revolutionairen en 10 linkse mensjewieken.