Leo Michielsen
Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging
Hoofdstuk 2 van deel 2 - I
In de jaren die de Eerste Wereldoorlog voorafgingen, hadden zich twee blokken gevormd:
- het DRIEVOUDIG VERBOND (Triple Alliance), waartoe Duitsland, Oostenrijk en Italië behoorden;
- de DRIEVOUDIGE VERSTANDHOUDING (Triple Entente), die Frankrijk, Engeland en Rusland omvatte.
In alle socialistische partijen was men het er sinds lang over eens dat een eventueel uitbrekende oorlog een imperialistisch karakter zou vertonen in beide kampen. Dat was een beslist juiste visie. Niettemin is het zo dat bepaalde regeringen – meer dan andere – actief als oorlogsstokers opgetreden zijn. Het is klaar dat het initiatief tot de oorlog uitgegaan is van de Oostenrijkse en Duitse regeringen. De Oostenrijkse regering wenste Servië te vernietigen en aan te hechten, wist dat een aanval op Servië onvermijdelijk een Russisch ingrijpen zou meebrengen, gaf er zich goed rekenschap van een conflict uit te lokken dat geheel Europa te vuur en te zwaard zou zetten ... maar ontketende niettemin de oorlog tegen Servië. De Duitse regering was er zich klaar van bewust dat, door het spel van de bondgenootschappen, het aanvankelijk Oostenrijks-Servische conflict niet zou gelokaliseerd blijven. Niettemin wees Berlijn een Brits voorstel af tot het houden van een conferentie over het Oostenrijks-Servisch geschil. Integendeel, de Duitse regering spoorde Oostenrijk aan tot agressiviteit. Overigens was het Duitsland dat de oorlog verklaarde aan Rusland (1 augustus 1914), een ultimatum richtte aan België (2 augustus), de oorlog verklaarde aan Frankrijk (3 augustus) en de Belgische neutraliteit op 4 augustus schond. Alleen Engeland heeft de oorlog aan Duitsland verklaard, maar slechts na de reeks zo-even genoemde agressies.
Hier vermelde titels raadplegen? Meer weten over een onderwerp? Ga naar de tabel: Algemeen archief of de: Zoekpagina |
De twee kampen omvatten aanvankelijk:
- de CENTRALEN: Duitsland en Oostenrijk (Italië deed niet mee);
- de GEALLIEERDEN, nl. de leden van de Entente (Frankrijk, Engeland, Rusland) plus Servië en België.
Sommige Europese landen bleven gedurende geheel de oorlog buiten het militair conflict: Zwitserland, Nederland, de Scandinavische landen, Spanje. Andere landen bleven voorlopig afzijdig, maar traden achteraf in het strijdperk:
- Turkije op 1 november 1914 aan de zijde van Duitsland;
- Italië in mei 1915 aan de zijde van de Geallieerden;
- Bulgarije in september 1915 langs de kant van de Centralen;
- Roemenië in augustus 1916 aan de zijde van de Geallieerden;
- Griekenland in juni 1917 eveneens met de Geallieerden.
Er werd gevochten op het Westelijke en het Oostelijke front, op het Oostenrijks-Servische front en – na de Servische ineenstorting – op het Front van Saloniki; er werd gevochten op het Oostenrijks-Italiaanse front en op het Turks-Russische front ten zuiden van de Kaukasus. Er werd gevochten in het Midden-Oosten (tegen Turkije); er waren ook militaire operaties in Afrika (tegen de Duitse koloniën) en in het Verre Oosten, waar Japan de hand legde op de Duitse bezittingen.
Er werd ook gevochten op zee:
- Er was de verschrikkelijke episode van de DARDANELLEN, een Engelse poging in 1915 die voor doel had Istanboel te veroveren, van februari tot november duurde en bloedig mislukte.
- Er was één belangrijke zeeslag, die van JUTLAND (31 mei 1916), een treffen tussen de Duitse en de Engelse hoogzeevloten. Ondanks het relatieve Duitse succes in deze zeeslag, werd hier toch bewezen dat het voor de Duitse slagschepen te gewaagd was om buiten te komen. De Duitse oorlogsvloot bleef derhalve gedurende heel de oorlog feitelijk geblokkeerd in de thuishavens (Kiel en Wilhelmshaven).
- Er was ook de Duitse “onderzeeoorlog tot het uiterste” die op 1 februari 1917 ingezet werd.
* * *
In Duitsland had iedereen zich verwacht aan een snelle en relatief gemakkelijke overwinning. Maar als de winter 1914-1915 aanbrak, hadden de Centrale Machten, noch in het oosten, noch in het westen, enige beslissing bereikt. De fronten vertoonden neiging om zich te stabiliseren, geraakten weldra geblokkeerd. De aanvankelijke bewegingsoorlog liep vast in een STELLINGOORLOG. Aan beide zijden ontwikkelden de troepen hun verdedigingsmiddelen tegen het vijandelijke vuur: de soldaten groeven zich in, legden loopgraven aan, bouwden schuilplaatsen, brachten prikkeldraadversperringen aan. Zij breidden hun verdediging in de diepte uit: verschillende stellingen achter elkaar met verbindingsloopgraven tussenin; daarachter artilleriestellingen in betonnen bunkers. De stellingoorlog bevorderde de defensieve positie: een doorbraak werd zeer moeilijk. Men moest eerst een sector “tot zwijgen brengen”, d.i. uitmoorden door zeer intens artillerievuur. Daartoe was veldgeschut onvoldoende; zware kanonnen had men nodig met krombaanvuur, kanonnen die massa’s verscheurend staal met diepe inslag (vertraagde ontsteking) konden uitstorten. Voor de infanterist werd het geweer onvoldoende; het maaiend vuur van de zware mitrailleuse werd ingezet en de handgranaat werd aangewend om in de loopgraaf te kunnen treffen.
De militaire operaties waren vastgelopen en alles wees er op dat de oorlog heel lang zou duren. Weldra stelden zich zware economische problemen. Het handelsverkeer was op vele plaatsen te land en op zee onderbroken. Ongeveer 20 miljoen arbeidskrachten werden uitgeschakeld uit de productie. Die miljoenen onproductieve soldaten hoefden massa’s kleding, voedsel en sanitaire middelen. Hun enige activiteit was verwoesting. Daartoe waren steeds betere, nieuwere wapens in steeds massaler hoeveelheden nodig, die bergen munitie verbruikten.
Een liberale vrijemarkteconomie kon dat niet oplossen. De staat moest de economie leiden om prioriteiten te bepalen inzake werkkrachten, grondstoffen, machines, energie, enz. Vermits de productie voor burgerlijk verbruik slechts op de tweede plaats kwam en zeer schaars werd, moest overal rantsoenering ingesteld worden. De oorlogsproductie – massale hoeveelheden hoog gekwalificeerde fabricaten – werd uiteraard toevertrouwd aan de grootste, aan de machtigste kapitalistische bedrijven. De economische concentratie, de monopolievorming werd door de oorlog in de hand gewerkt. Het grootkapitaal verwierf steeds meer invloed op de economie en op de staat, terwijl zijnerzijds de staat zich steeds meer mengde in het economisch proces. Een ontwikkeling in de richting van het STAATSMONOPOLIEKAPITAAL begon zich af te tekenen.
* * *
Dat de stellingoorlog principieel een sterke defensieve positie meebrengt, werd o.a. bewezen door de reusachtige veldslagen van 1916:
- De slag van VERDUN, die vier maanden duurde, die de Fransen 275.000 en de Duitsers 240.000 doden kostte, zonder dat de frontlinie noemenswaardig gewijzigd werd.
- De slag aan de SOMME, die onmiddellijk volgde, drie maanden duurde, 600.000 doden en gewonden aan Frans-Engelse zijde, 750.000 verliezen aan Duitse zijde kostte; het Duitse front werd lichtelijk ingedrukt maar niet doorbroken.
Zo werden de doden, de gekwetsten, de krijgsgevangenen maar steeds talrijker op alle fronten. Einde 1916 had echter geen van beide kampen het overwicht; wie het winnen zou was niet uit te maken, maar vooral: het einde was niet in zicht. Daarmee kwam over de volkeren een zwaarwegende oorlogsmoeheid. Men begon zich af te vragen of die slachting wel zin had. Wat aanvankelijk verheerlijkt werd als een heldenstrijd voor vaderland, vrijheid, beschaving, enz., verscheen nu als een gewetenloze barbaarsheid, als een afschuwelijke broedermoord. Hier en daar kwam het geweten in opstand; de propaganda tegen de oorlog begon weerklank te vinden. De oorlogsmoeheid en de mogelijke politieke weerslag daarvan deden de militaire leiders naar een middel zoeken om door beslissende slagen het einde te bespoedigen.
Een poging in die zin werd in de lente 1917 ondernomen door de Franse generaal NIVELLE. Hij beloofde een grote doorbraak. Het werd een volkomen fiasco: de verliezen waren fantastisch, de militaire resultaten onbeduidend. De wanhoop en de verbittering van de Franse soldaten was zo groot dat de muiterij om zich heen begon te grijpen. Frankrijk en het Franse leger maakten een zware crisis door.
Met dezelfde bedoeling een beslissing af te dwingen, stelde, begin 1917, de Duitse legerleiding de eis van de onbegrensde onderzeeoorlog tegen de Engelse koopvaardijvloot en tegen de neutralen die Engeland bevoorraadden. De Duitse kanselier Bethmann-Hollweg was ertegen. Hij voorzag dat het op oorlog met de USA zou uitlopen. De legerleiding liet daarentegen gelden dat de verliezen ter zee Engeland op de knieën zouden dwingen vooraleer de Amerikanen effectief zouden kunnen ingrijpen. Het lag voor de hand dat het standpunt van de militairen het haalde: op 1 februari 1917 nam de onbegrensde duikbootoorlog een aanvang. De Engelse verliezen aan mensen en goederen waren schrikbarend in de loop van de volgende maanden. Einde 1917 was haast de helft van de Britse handelsvloot gekelderd. Toch waren sinds enige maanden de Engelse afweermiddelen aanzienlijk verbeterd, terwijl de Duitse duikboten heel zware sleet ondergingen. Veel erger voor Duitsland was dat, begin april 1917, de onderzeeoorlog inderdaad uitgelopen was op een Amerikaanse oorlogsverklaring. Dat werd een beslissend keerpunt. Zeker, het Amerikaanse leger moest nog eerst gevormd worden: nog ruim een jaar zou verlopen vooraleer de Amerikaanse troepen massaal op het front in Frankrijk zouden worden ingeschakeld. Maar eenmaal zo ver, moest het overwicht op de Centralen verpletterend worden.
* * *
1917 was het jaar van nog een tweede beslissende verandering. Rusland kende twee omwentelingen. De eerste – die van maart 1917 – was een burgerlijke revolutie. Nicolaas II werd tot troonsafstand gedwongen en Rusland werd een republiek. Een VOORLOPIGE REGERING kwam tot stand waarin weldra de sociaaldemocraten en de sociaal-revolutionairen (Kerenski) de leiding verwierven. Het lag in de bedoeling van deze regering de oorlog met meer energie dan onder het tsarisme voort te zetten. Kerenski bereidde een groot offensief voor. Op 1 juli brak het los. Eén dag ging het goed. Dan was het gedaan. Het Russische volk was de oorlog beu, eiste de vrede. De soldaten marcheerden niet meer. Zij wilden naar huis ... om de grond te verdelen. De Duitsers profiteerden daarvan om twee offensieven aan te vatten: een bij Riga, een in Galicië. In beide gevallen werd het een ruime Duitse opmars, haast zonder tegenstand.
In de dagen van de Russische Maartrevolutie waren er SOVJETS tot stand gekomen, raden van arbeiders, boeren en soldaten. Deze sovjets vormden in feite, naast de Voorlopige Regering, een tweede macht in het land. Tussen deze twee machten spitste het conflict zich toe in de volgende maanden. Een van de voornaamste twistvragen: oorlog of vrede. De sovjets eisten vrede; in de sovjets nam de invloed van de BOLSJEWIEKEN toe. Dat leidde tot een tweede omwenteling, de OKTOBERREVOLUTIE (25 oktober volgens de oude, 7 november volgens de nieuwe jaartelling), een proletarische revolutie. De sovjets wierpen de Voorlopige Regering omver; een SOVJETREGERING van VOLKSCOMMISSARISSEN kwam tot stand onder leiding van LENIN en de Bolsjewistische Partij. Deze regering sprak zich onmiddellijk uit voor de vrede en deed een oproep tot alle volkeren om vrede zonder annexaties te sluiten.
Op 24 november stuurde de sovjetregering een nota naar de Westelijke Geallieerden, waarin gesteld werd: 1) dat de nieuwe Russische regering zich niet gebonden achtte door de verdragen van het tsarisme, 2) dat zij de bedoeling had een aparte wapenstilstand met Duitsland af te sluiten, als de Geallieerden niet bereid waren algemene onderhandelingen aan te vatten. Hierop verwaardigden de Geallieerden zich niet te antwoorden.
Kort daarop begonnen de Russische onderhandelingen met Duitsland te BREST-LITOVSK. Voor Duitsland opende zich hier het perspectief niet langer op twee fronten te moeten vechten. Op 15 december 1917 werd een wapenstilstand getekend. De vredesonderhandelingen die daarop volgden, werden meermaals onderbroken. Tijdens een van deze onderbrekingen hervatten de Duitse legers hun opmars tot zeer diep in Rusland. De Sovjets konden geen legermacht inzetten. De vrede, die zij op 3 maart 1918 moesten aanvaarden, was heel hard: Polen, Litouen, Letland, Estland, Biëlo-Rusland [= Wit-Rusland of ook Belarus – MIA] en de hele Oekraïne gingen verloren voor Rusland. Duitsland hechtte een gebied aan ongeveer zo groot als Duitsland en Frankrijk samen.
* * *
Direct militair had dat voor Duitsland ook wel een nadeel: om deze zo uitgestrekte gebieden te bezetten en leeg te plunderen was ongeveer een miljoen soldaten nodig. De oorlog op het Oostfront was wel voorbij maar er kwamen omzeggens geen manschappen vrij voor het Westfront. Niettemin achtte de Duitse legerleiding (HINDENBURG en LUDENDORFF) het volstrekt noodzakelijk in het westen een beslissing af te dwingen, vooraleer de toestroom van de Amerikaanse troepen massaal zou worden... d.i. vóór juni 1918. Tussen maart en juli ondernamen de Duitsers vier grote offensieven. De eerste drie waren een relatief succes voor de Duitsers, het vierde werd een mislukking.
Van nu af was de MILITAIRE nederlaag van Duitsland onvermijdelijk. Terwijl zich aan Duitse zijde definitief het tekort aan manschappen liet gevoelen, waren er einde juli 1.150.000 Amerikaanse soldaten in Frankrijk en iedere maand kwamen er nog 250.000 bij. Overigens schakelden de Westerse Geallieerden van nu af steeds meer TANKS in, hét middel om in de stellingoorlog de doorbraak te verwezenlijken. In deze nieuwe krachtsverhoudingen ontketenden de Geallieerden grootscheepse offensieven. Het werd opnieuw een bewegingsoorlog. Tamelijk traag, maar onweerstaanbaar, werd het Duitse leger teruggeslagen. Ook op de Balkan en vanuit Italië werden eindoffensieven ingezet. De demoralisatie begon algemeen te worden bij de Duitse troepen. Hun bondgenoten, die al lang veel dieper door de ontmoediging werden aangevreten, moesten capituleren: op 29 september het Bulgaarse leger, op 30 oktober het Oostenrijkse en het Turkse leger. Begin november was de toestand op het front voor Duitsland beslist onhoudbaar geworden. Op 11 NOVEMBER 1918 werd de wapenstilstand getekend. Het heeft zijn belang te benadrukken dat de Duitse nederlaag een MILITAIRE nederlaag was.