Friedrich Engels

Over de geschiedenis van de Bond der Communisten[1]


Geschreven: als inleiding bij de derde druk van Karl Marx: Enthüllungen über den Kommunisten-Prozess zu Köln, Hottingen-Zürich 1885, blz. 3-17
Originele transcriptie naar HTML: LSP
Deze versie: Marxists Internet Archive, november 2003, verzorgd door Maarten Vanheuverswyn, bijgewerkt in januari 2004


Met de veroordeling van de Keulse communisten in 1852 valt het doek over de eerste periode van de Duitse zelfstandige arbeidersbeweging. Deze periode is vandaag nagenoeg vergeten. Toch duurde ze van 1836 tot 1852, en de beweging speelde, gezien de verbreiding van de Duitse arbeiders in het buitenland, in bijna alle ontwikkelde landen. Maar niet alleen dat. De tegenwoordige internationale arbeidersbeweging is wat de zaak aangaat een directe voortzetting van de toenmalige Duitse, die de eerste internationale arbeidersbeweging hoe dan ook was en waaruit velen van diegenen voortkwamen, die een leidende rol gingen spelen in de Internationale Arbeidersassociatie. En de theoretische beginselen, die de Bond der Communisten in ‘Het Communistisch Manifest’ van 1847 in zijn vaandel schreef, vormen vandaag het sterkste internationale bindmiddel van de hele proletarische beweging zowel van Europa als van Amerika.

Er is tot nog toe slechts één voorname bron voor de samenhangende geschiedenis van die beweging. Dat is het zogenaamde Zwarte Boek: ‘De samenzweringen van de communisten in de I9de eeuw’ door Wermuth en Stieber, Berlijn, Twee delen, 1853 en 1854[2]. Dit van opzettelijke vervalsingen uitpuilende product, dat door twee van de ellendigste politieschooiers bij elkaar is gelogen, dient vandaag nog alle niet-communistische geschriften over die tijd als laatste bron.

Ik kan hier niet meer dan een schets geven en ook die slechts in zoverre als de bond zelf in aanmerking komt; slechts dat wat absoluut noodzakelijk is om de ‘Onthullingen’[3] te begrijpen. Ik hoop, dat het mij nog vergund zal zijn, eens het door Marx en mij verzamelde omvangrijke materiaal over de geschiedenis van de roemvolle jeugdtijd van de internationale arbeidersbeweging te verwerken.

Uit het in 1834 in Parijs door Duitse vluchtelingen gestichte democratisch-republikeinse geheime verbond van ‘Ballingen’ scheidden zich in 1836 de meest extreme, meest proletarische elementen af en vormden de nieuwe geheime Bond der Rechtvaardigen[4]. Het oorspronkelijke verbond, waarin slechts de sufste elementen à la Jacobus Venedey achterbleven sliep al spoedig helemaal in:
Toen de politie in 1840 enkele secties in Duitsland wist op te sporen, was er nog nauwelijks een schaduw van over. De nieuwe bond daarentegen ontwikkelde zich naar verhouding snel. Van oorsprong was het een Duitse aflegger van het bij babouvistische herinneringen[5] aanknopende Franse arbeiderscommunisme dat rondom diezelfde tijd in Parijs vorm aannam; de goederengemeenschap werd geëist als een noodzakelijke consequentie van de ‘gelijkheid’. De doeleinden waren dezelfde als van de in die tijd bestaande Parijse geheime genootschappen, half propagandavereniging, half samenzwering waarbij Parijs echter steeds als het middelpunt van de revolutionaire actie gold, hoewel de voorbereiding van putsches in Duitsland bij tijd en wijle geenszins uitgesloten was. Daar evenwel Parijs het beslissende slagveld bleef, was de bond toentertijd in feite niet veel meer dan de Duitse tak van de Franse geheime genootschappen met name het door Blanqui en Barbès geleide Genootschap der Jaargetijden[6], waarmee nauw contact werd onderhouden. De Fransen sloegen op 12 mei 1839 er op los; de secties van de bond trokken mee op en werden zodoende in de gemeenschappelijke nederlaag betrokken.[7]

Van de Duitsers had men met name Karl Schapper en Heinrich Bauer kunnen grijpen; de regering van Louis-Philippe volstond ermee, hen na een vrij langdurige hechtenis uit te wijzen.[8] Beiden vertrokken naar Londen. Schapper uit Weilburg in Nassau, als student in de bosbouw te Giessen in 1832 lid van de door Georg Büchner op touw gezette samenzwering nam op 3 april 1833 deel aan de bestorming van het Frankfortse politiebureau, ontkwam naar het buitenland en nam in februari 1834 deel aan de mars van Mazzini naar Savooie.[9] Een reus van gestalte, resoluut en energiek, steeds bereid zijn burgerlijke bestaan en zijn leven op het spel te zetten, was hij het schoolvoorbeeld van de revolutionair van professie, Zoals die in de dertiger jaren een rol speelde. Ondanks een zekere traagheid van denken was hij geenszins ontoegankelijk voor betere theoretische inzichten, Zoals al bewezen wordt door zijn ontwikkeling van ‘demagoog’[10] tot Communist, maar hij hield dan ook des te hardnekkiger vast aan wat hij eens als juist had erkend. Hierdoor juist ging Zijn revolutionaire hartstocht soms met zijn verstand op de loop; maar hij heeft steeds zijn fout later ingezien en die openlijk erkend. Hij was een man uit één stuk, en wat hij gedaan heeft om de grondslagen te leggen van de Duitse arbeidersbeweging blijft onvergetelijk.

Heinrich Bauer uit Franken was schoenmaker; een levendig,opgewekt kereltje, dat vol grappen zat, in wiens kleine lichaam echter ook veel Slimmigheid en vastbeslotenheid scholen.

In Londen aangekomen waar Schapper, die in Parijs letterzetter was geweest, nu als taalonderwijzer in zijn onderhoud trachtte te voorzien knoopten beiden de afgebroken bondsdraden weer samen en maakten nu van Londen het centrum van de bond.

Ze kregen hier gezelschap als het niet al eerder in Parijs was, van Joseph Moll, horlogemaker uit Keulen, een halfwas Hercules – hij en Schapper hebben, o zo vaak!, met succes een zaaldeur weten te verdedigen tegen honderden opdringende tegenstanders –,een man, die op het stuk van energie en vastbeslotenheid op zijn minst de evenknie was van zijn beide kameraden, maar ze geestelijk beiden overtrof Hij was niet alleen een geboren diplomaat hetgeen blijkt uit het succes van zijn talrijke missies, maar hij stond ook gemakkelijk open voor theoretische inzichten. Ik heb ben alle drie in 1843 in Londen leren kennen; het waren de eerste revolutionaire proletariërs die ik zag; en voorzover ook onze opvattingen destijds op onderdelen van elkaar afweken – tegenover hun geborneerde gelijkheidscommunisme[11] plaatste ik destijds nog een flink stuk even geborneerde filosofische hoogmoed – ik zal toch nooit de imponerende indruk vergeten, die deze drie echte mannen maakten op mij, die toen zelf pas bezig was een man te worden.

In Londen, evenals in geringere mate in Zwitserland kwam hun de vrijheid van vereniging en van vergadering te pas. Al op 7 februari 1840 werd de openbare Duitse Ontwikkelingsverenging voor Arbeiders opgericht, die vandaag nog bestaat.[12] Deze vereniging diende voor de bond als werfterrein van nieuwe leden, en daar, zoals altijd, de communisten de actiefste en intelligentste leden van de vereniging waren, sprak het vanzelf, dat de leiding ervan geheel in handen was van de bond. De bond had al spoedig verscheidene gemeenten of, zoals ze toen nog heetten, ‘hutten’ in Londen. Dezelfde voor de hand liggende tactiek werd in Zwitserland en elders toegepast. Waar het mogelijk was arbeidersverenigingen te stichten, werden ze op dezelfde manier gebruikt. Waar de wetten dit verboden, trad men toe tot zangverenigingen, turnverenigingen e.d. De verbinding werd voor het grootste deel in stand gehouden door de voortdurend vertrekkende en arriverende leden, die ook, waar nodig, als boodschappers fungeerden In beide opzichten werd de bond fiks gesteund door de wijsheid van de regeringen, die elke hun onwelgevallige arbeider – en dat was in negen van de tien gevallen een lid van de bond – door Uitwijzing in een boodschapper veranderden.

De uitbreiding van de tot nieuw leven gewekte bond was aanzienlijk. Met name in Zwitserland hadden Weitling, August Becker (een man van grote importantie die echter, zoals zo vele Duitsers, aan onevenwichtigheid te gronde ging) en anderen een sterke organisatie geschapen, die meer of minder was gebaseerd op de eed, die haar leden op Weitlings communistische systeem hadden afgelegd. Het is hier niet de plaats, Weitlings communisme te kritiseren. Maar wat zijn betekenis als eerste zelfstandige theoretische beweging van het Duitse proletariaat betreft, onderschrijf ik vandaag nog de woorden van Marx in de Parijse ‘Vorwärts!’ van 1844: ‘Waar toch kan de’ (Duitse) ‘bourgeoisie – met inbegrip van haar filosofen en schriftgeleerden – bogen op een soortgelijk werk als Weitlings “Garantien der Harmonie und Freiheit” met betrekking tot de emancipatie van de bourgeoisie – de politieke emancipatie? Als men de nuchtere, schuchtere middelmatigheid van de Duitse politieke literatuur vergelijkt met dit mateloze en briljante debuut van de Duitse arbeiders; als men deze reusachtige kinderschoenen van het proletariaat vergelijkt met het dwergachtige van de afgetrapte politieke schoenen der bourgeoisie, dan moet men Assepoester een atletische gestalte voorspellen.’[13] Deze atletische gestalte staat vandaag voor ons, alhoewel nog lang niet volgroeid.

Er bestonden ook in Duitsland tal van secties, uit de aard der zaak van een meer vergankelijke natuur; maar de ontstaande maakten de wegkwijnende meer dan goed. De politie ontdekte pas na zeven jaar, eind 1846, in Berlijn (Mentel) en Maagdenburg (Beck) een spoor van de bond, zonder in staat te zijn dit spoor verder te volgen.

Ook in Parijs had Weitling, toen hij zich daar in 1840 nog bevond, de verstrooide elementen weer verzameld, alvorens naar Zwitserland te vertrekken.

De kern van de bond werd gevormd door de kleermakers. Duitse kleermakers zaten overal, in Zwitserland, in Londen, in Parijs. In laatstgenoemde stad was het Duits zozeer de voertaal in deze bedrijfstak, dat ik er in 1846 een Noorse kleermaker leerde kennen, die rechtstreeks van Drontheim over zee naar Parijs gekomen was en gedurende achttien maanden nauwelijks een woord Frans, maar wel voortreffelijk Duits had geleerd. Van de Parijse gemeenten bestonden er in 1847 twee overwegend uit kleermakers, een uit meubelmakers.

Sedert het zwaartepunt van Parijs naar Londen was verplaatst, trad een nieuwe factor op de voorgrond: De bond werd van een Duitse geleidelijk een internationale. Behalve Duitsers en Zwitsers vonden ook leden van al die nationaliteiten hun weg naar de arbeidersvereniging, voor wie de Duitse taal in grote mate diende als middel om zich met buitenlanders te verstaan, met name dus Scandinaviërs, Nederlanders, Hongaren, Tsjechen, Zuid-Slaven, ook Russen en Elzassers. In 1847 was onder andere ook een Engelse gardegrenadier in uniform regelmatige stamgast. De vereniging noemde zich al gauw Kommunistischer Arbeiterbildungsverein, en op de lidmaatschapskaarten stond de zin: ‘Alle mensen zijn broeders’ in ten minste twintig talen, hoewel ook hier en daar niet zonder taalfouten. Evenals de openbare vereniging, nam ook de geheime bond spoedig een meer internationaal karakter aan; aanvankelijk nog in een beperkte betekenis, praktisch door de uiteenlopende nationaliteit van de leden, theoretisch door het inzicht, dat elke revolutie, wil zij zegevieren, Europees moet zijn. Verder ging men nog niet; maar de grondslag was gegeven.

Met de Franse revolutionairen onderhield men nauwe verbindingen via de Londense vluchtelingen, de strijdmakkers van de 12de mei 1839. Evenzeer met de meer radicale Polen. De leden der officiële Poolse emigratie waren, evenals Mazzini, vanzelfsprekend eerder tegenstanders dan bondgenoten. De Engelse chartisten[14] liet men wegens het specifieke Engelse karakter van hun beweging als onrevolutionair links liggen. De Londense leiders van de bond kwamen met hen pas later via mij in contact.

Ook anderszins had het karakter van de bond zich met de gebeurtenissen gewijzigd. Hoewel men nog altijd – en toentertijd terecht – naar Parijs keek als naar de revolutionaire moederstad, had men zich toch weten los te maken van de afhankelijkheid van de Parijse samenzweerders. Door de uitbreiding van de bond werd zijn zelfbewustzijn verhoogd. Men voelde, dat men steeds meer wortel schoot in de Duitse arbeidersklasse en dat de Duitse arbeiders door de geschiedenis ertoe geroepen waren, de arbeiders van het Europese noorden en oosten met het vaandel vooraan te gaan. In Weitling had men een communistische theoreticus, die men zonder enige schroom op één lijn mocht plaatsen met zijn toenmalige Franse concurrenten. Men was uiteindelijk door de ervaring van de 12de mei tot het inzicht gekomen, dat van putschpogingen voorshands niets meer te verwachten viel. Al bleef men ook elke gebeurtenis uitleggen als een teken van de naderende storm en al hield men in het algemeen vast aan de oude, half samenzweerderige statuten, dat was toch meer de schuld van de oude revolutionaire koppigheid, die al in botsing begon te komen met het zich opdringende betere inzicht.

Daar stond tegenover, dat de maatschappelijke doctrine van de bond, zo vaag als ze was, een zeer grote fout had, die in de verhoudingen zelf zijn basis vond. De leden waren, voorzover ze dan al arbeiders waren, nagenoeg uitsluitend eigenlijke handwerkers. De man die hen uitbuitte was ook in de grote wereldsteden meestal slechts een kleine zelfstandige. De uitbuiting zelfs van de kleermakerij op grote schaal, van de thans zogenoemde confectie, door omschakeling van het kleermakersvak tot huisindustrie voor rekening van een grote kapitalist, bestond toen zelfs in Londen pas in kiemvorm. Aan de ene kant was de uitbuiter van deze handwerkers een kleine zelfstandige, aan de andere kant hoopten zij allen tenslotte zelf kleine zelfstandigen te worden. En bovendien was. de toenmalige Duitse handwerker nog behept met een massa overgeleverde gildenvoorstellingen. Het strekt hun tot de grootste eer, dat zij die zelf nog niet eens echte proletariërs waren maar slechts een aanhangsel van de kleine burgerij, bezig tot het moderne proletariaat uit te groeien, een aanhangsel dat nog niet in rechtstreekse tegenstelling stond tot de bourgeoisie, d.w.z. tot het grote kapitaal – dat deze handwerkers in staat waren instinctief hun toekomstige ontwikkeling te anticiperen en, zij het ook nog niet volledig bewust, zich als partij van het proletariaat te constitueren. Maar het was even onvermijdelijk, dat hun oude handwerkervooroordelen hen ieder ogenblik de voet dwars zetten zodra het erop aankwam, de bestaande maatschappij op onderdelen te kritiseren, d.w.z. economische feiten te onderzoeken. En ik geloof niet, dat er in de hele bond toentertijd een enkele man te vinden was, die ooit een boek over economie had gelezen. Dat deed er echter weinig toe; de ‘Gelijkheid’, de ‘Broederschap’ en de ‘Rechtvaardigheid’ hielpen voorlopig elke theoretische moeilijkheid te boven komen.

Ondertussen was naast het communisme van de bond en Weitling een tweede ontstaan dat zich daarvan wezenlijk onderscheidde. In Manchester was ik er met de neus op gedrukt geworden, dat de economische feiten, die in de tot nog toe bestaande geschiedschrijving geen enkele of slechts een geminachte rol spelen, althans in de moderne wereld een doorslaggevende historische macht zijn; dat ze de grondslag vormen voor het ontstaan van de tegenwoordige klassentegenstellingen; dat deze klassentegenstellingen in landen waar ze zich krachtens de grote industrie in volle omvang ontwikkeld hebben, dus met name in Engeland, op hun beurt de grondslag vormen van de politieke partijvorming, van de strijd tussen partijen en daarmee van de hele politieke geschiedenis. Marx was niet alleen tot dezelfde opvatting gekomen, maar had die ook al in de ‘Deutsch-Französische Jahrbücher’ (1844)[15] in die zin veralgemeend, dat in geen geval de staat de burgerlijke maatschappij, maar de burgerlijke maatschappij de staat bepaalt en regelt, dat dus de politiek en haar geschiedenis verklaard moeten worden uit de economische verhoudingen en hun ontwikkeling en niet omgekeerd. Toen ik Marx in de zomer van 1844 in Parijs bezocht, bleek, dat wij op alle theoretische gebieden volledig met elkaar overeenstemden, en van toen af aan dateert onze gemeenschappelijke arbeid. Toen wij in het voorjaar van 1845 in Brussel elkaar weer ontmoetten, had Marx uit de bovengenoemde grondslagen zijn materialistische theorie van de geschiedenis al in grote trekken afgerond ontwikkeld, en wij gingen nu aan de slag om de pas verworven beschouwingswijze naar alle kanten in detail uit te werken.

Deze ontdekking, die een omwenteling betekende in de geschiedeniswetenschap en die, zoals men ziet, in wezen het werk was van Marx, terwijl maar een zeer gering deel ervan op mijn rekening kan worden geschreven, was voor de arbeidersbeweging van die tijd evenwel van het grootste belang. Het communisme bij de Fransen en Duitsers, het chartisme bij de Engelsen bleek niet meer iets toevalligs te wezen, dat er net zo goed ook niet had kunnen zijn. Deze bewegingen vertoonden zich nu als een beweging van de moderne onderdrukte klasse, het proletariaat, meer of minder ontwikkelde vormen van haar historisch noodzakelijke strijd tegen de heersende klasse, de bourgeoisie; als vormen van de klassenstrijd, maar van alle vroegere vormen van klassenstrijd verschillend door dat ene: dat de tegenwoordige onderdrukte klasse, het proletariaat, zijn emancipatie niet kan bewerkstelligen zonder tegelijkertijd de hele maatschappij te emanciperen van de verdeling in klassen en daarmee van de klassengevechten. En communisme wilde nu niet langer zeggen: het uitkienen, door middel van de fantasie, van een zo volmaakt mogelijke maatschappelijk ideaal, maar: inzicht in de aard, de voorwaarden en de daaruit voortkomende algemene doeleinden van de strijd, die door het proletariaat wordt gevoerd.

Het lag nu geenszins in ons voornemen, de nieuwe wetenschappelijke resultaten in dikke boeken uitsluitend de ‘geleerde’ wereld toe te fluisteren. Integendeel. We zaten beiden al diep in de politieke beweging, hadden onder het ontwikkelde publiek met name het westen van Duitsland een zekere aanhang en vrij goede contacten met het georganiseerde proletariaat. Wij waren verplicht, onze opvatting wetenschappelijk te staven; maar even belangrijk was het ook voor ons het Europese en allereerst het Duitse proletariaat voor onze overtuiging te winnen. Zodra wij eerst met ons zelf in het reine waren gekomen, gingen we aan de slag. In Brussel richtten we een Duitse arbeidersvereniging op en maakten ons meester van de ‘Deutsche-Brüsseler-Zeitung’,[16] welk blad ons tot aan de Februarirevolutie als orgaan diende. Met het revolutionaire deel van de Engelse chartisten hadden wij verbinding via Julian Harney, de redacteur van het centrale orgaan van hun beweging, ‘The Northern Star’,[17] waarvan ik medewerker. was. We vormden eveneens een soort kartel met de Brusselse democraten (Marx was vice-voorzitter van het Democratische Genootschap) en met de Franse sociaaldemocraten van de ‘Réforme’[18] waaraan ik berichten deed toekomen over de Engelse en de Duitse beweging. Kortom, onze verbindingen met de radicale en proletarische organisaties en persorganen lieten niets te wensen over.

Met de Bond der Rechtvaardigen was onze verhouding als volgt. Het bestaan van de bond was ons natuurlijk bekend; in 1843 had Schapper mij voorgesteld toe te treden, hetgeen ik destijds vanzelfsprekend van de hand wees. We bleven echter niet alleen met de Londenaren voortdurend in briefwisseling, maar onderhielden nog nauwere contacten met Dr. Ewerbeck, de toenmalige leider van de Parijse gemeenten. Zonder ons te bekommeren om de interne aangelegenheden van de bond, kwamen wij toch elke belangrijke gebeurtenis aan de weet. Aan de andere kant trachtten wij mondeling, per brief en via de pers invloed uit te oefenen op de theoretische inzichten van de belangrijkste leden van de bond. Hiertoe werd ook gebruik gemaakt van verschillende gelithografeerde circulaires, die wij bij speciale gelegenheden waarbij het ging om interne aangelegenheden van de zich vormende communistische partij, aan onze vrienden en correspondenten naar alle windstreken rondstuurden Hierbij kwam de bond soms zelf in het geding. Daar had je bij voorbeeld een jonge Westfaalse student, Hermann Kriege, die naar Amerika ging en daar als boodschapper van de bond was opgetreden, zich met de krankzinnige Harro Harring had geassocieerd om door middel van de bond Zuid-Amerika uit zijn hengsels te lichten, en die een blad had gesticht[19], waarin hij uit naam van de bond een op ‘liefde’ berustend, van liefde overstromend, hoogdravend communisme van het liefdesgezever predikte. Hiertegen trokken wij van leer in een circulaire, die haar uitwerking niet miste[20]. Kriege verdween van het bondstoneel.

Later kwam Weitling naar Brussel. Maar hij was niet langer de naïeve jonge kleermakersgezel, die, verbaasd over zijn eigen begaafdheid, voor zichzelf duidelijkheid tracht te verkrijgen over de vraag hoe een communistische maatschappij er wel moge uitzien. Hij was de wegens zijn superioriteit door benijders vervolgde grote man, die overal rivalen, verkapte vijanden, valstrikken vermoedde; de van het ene land naar het andere opgejaagde profeet, die een recept voor het verwezenlijken van de hemel op aarde kant en klaar op zak had en zich verbeeldde dat het er iedereen om te doen was, hem dit te ontstelen. In Londen had hij het al met de mensen van de bond aan de stok gekregen en ook in Brussel, waar vooral Marx en diens vrouw hem met een schier bovenmenselijk geduld tegemoet traden, kon hij het met iemand vinden. Hij vertrok dan ook spoedig daarop naar Amerika om het daar als profeet te proberen.

Al deze omstandigheden droegen bij tot de stille omwenteling, die zich in de bond en met name onder de Londense leiders voltrok. De ontoereikendheid van de tot nog toe gekoesterde opvatting inzake het communisme, zowel van het Franse simpele gelijkheidscommunisme als van dat van Weitling, drong steeds duidelijker tot hen door. Het herleiden van het communisme tot het oerchristendom waarmee door Weitling een begin was gemaakt – hoe geniaal sommige details ook zijn, die men in zijn ‘Evangelium des armen Sünders’ tegenkomt – had er in Zwitserland toe geleid dat de beweging voor het grootste deel in handen raakte eerst van narren als Albrecht en daarna van uitbuitende leugenprofeten als Kuhlmann. Het door een aantal bellettristen aan de man gebrachte ‘ware socialisme,’ een vertaling van Franse socialistische varianten in bedorven Hegel-Duits en sentimenteel liefdesgezever (zie het hoofdstukje over het Duitse of ‘ware’ socialisme in ‘Het Communistisch Manifest’), dat door Kriege en door het lezen van desbetreffende geschriften in de bond ingang gevonden had, moest alleen al wegens zijn kwijlerige krachteloosheid de oude revolutionairen van de bond gaan tegenstaan. Geplaatst tegenover de onhoudbaarheid van de tot dan toe bestaande theoretische voorstellingen en de daaruit voortspruitende praktische dwalingen, zag men in Londen meer en meer in, dat Marx en ik met onze nieuwe theorie gelijk hadden. Dit inzicht werd ongetwijfeld bevorderd door de omstandigheid, dat zich onder de Londense leiders thans twee mannen bevonden, die de eerdergenoemden wat het vermogen tot theoretisch inzicht betreft aanzienlijk de baas waren: de miniaturenschilder Karl Pfänder uit Heilbronn en de kleermaker Georg Eccarius uit Thüringen.[21]

Kortom, in het voorjaar van 1847 verscheen Moll in Brussel bij Marx en vlak daarop in Parijs bij mij om ons uit naam van zijn kameraden meermalen op te wekken, toe te treden tot de bond. Volgens Moll waren zij van de algemene juistheid van onze beschouwingswijze evenzeer overtuigd als van de noodzakelijkheid de bond te bevrijden van de oude samenzweerdertradities en -vormen. Als wij lid wilden worden, zouden wij in de gelegenheid worden gesteld op een bondscongres ons kritische communisme in een manifest te ontwikkelen, dat vervolgens als manifest van de bond zou worden gepubliceerd; en ook zouden wij het onze kunnen bijdragen, opdat de verouderde organisatie van de bond werd vervangen door een nieuwe, die in overeenstemming was met de tijd en het doel.

Dat een Organisatie binnen de Duitse arbeidersklasse al vanwege de propaganda noodzakelijk was en dat deze organisatie, voorzover ze niet van louter plaatselijke aard moest zijn, zelfs buiten Duitsland alleen maar een geheime zou kunnen zijn – daarover bestond bij ons geen twijfel. Een dergelijke organisatie bestond nu echter reeds in de vorm van de bond. Dat wat wij tot dan toe op deze bond aan te merken hadden, werd thans door de vertegenwoordigers van de bond zelf als foutief prijsgegeven; wij zelf werden opgeroepen mee te werken aan de reorganisatie Konden wij nee zeggen? Beslist niet. Wij traden dus toe tot de bond; Marx vormde in Brussel uit onze naaste vrienden een gemeente van de bond, terwijl ik de drie Parijse gemeenten opzocht.

In de zomer van 1847 vond het eerste bondscongres in Londen plaats, waar W. Wolf de Brusselse en ik de Parijse gemeenten vertegenwoordig. Hier werd allereerst de reorganisatie van de bond verwezenlijkt Wat er nog van de oude mystieke namen uit de samenzweerdertijd restte, werd nu ook afgeschaft; de bond organiseerde zich in gemeenten, kringen, leidende kringen, centrale instantie en congres, en noemde zich van nu af aan ‘Bond der Communisten’ ‘Het doel van de bond is de omverwerping van de bourgeoisie de heerschappij van het proletariaat, de afschaffing van de oude, op klassentegenstellingen berustende burgerlijke maatschappij en de stichting van een nieuwe maatschappij zonder klassen en zonder particuliere eigendom’ – zo luidt het eerste artikel.[22] De Organisatie zelf was volstrekt democratisch, met gekozen en steeds afzetbare instanties; hierdoor alleen al was paal en perk gesteld aan alle zucht tot samenzwering die een dictatuur vereist, en was de bond – althans voor normale tijden van vrede – veranderd in een zuiver propagandistisch. Deze nieuwe statuten – zo democratisch werd er nu gehandeld – werden ter bespreking aan de gemeenten voorgelegd, daarna op het tweede congres nogmaals besproken en door dit congres op 8 december 1847 definitief aanvaard. Ze staan afgedrukt bij Wermuth en Stieber, I, blz. 239, bijl.X.[23]

Het tweede congres vond eind november – begin december van hetzelfde jaar plaats. Hier was ook Marx aanwezig, die in een langdurige discussie – het congres duurde ten minste tien dagen – de nieuwe theorie verdedigde. Aan alle tegenwerpingen en twijfels werd tenslotte een eind gemaakt, de nieuwe beginselen werden eenstemmig aanvaard en Marx en ik kregen de opdracht het manifest uit te werken. Dat gebeurde direct daarna. Luttele weken voor de Februarirevolutie werd het naar Londen gestuurd om te worden gedrukt. Sedertdien is het om de wereld gereisd, is het in bijna alle talen vertaald en dient het vandaag nog in de meest uiteenlopende landen als leidraad van de proletarische beweging. In plaats van de oude leuze van de bond: ‘Alle mensen zijn broeders’ kwam de nieuwe strijdkreet: ‘Proletariërs aller landen, verenigt u !’, die het internationale karakter van de strijd openlijk verkondigde. Zeventien jaar later weergalmde deze strijdkreet door de wereld als de leuze van de Internationale Arbeidersassociatie, en vandaag heeft het strijdbare proletariaat van alle landen hem in zijn vaandel geschreven.

De Februarirevolutie brak uit.[24] De tot dan toe in Londen zetelende centrale instantie droeg haar bevoegdheden onmiddellijk over aan de leidende kring Brussel. Maar dit besluit arriveerde op een tijdstip, toen in Brussel al een feitelijke staat van beleg van kracht was en met name de Duitsers nergens meer bijeen konden komen. We stonden allen net op het punt naar Parijs te vertrekken, en daarom besloot de nieuwe centrale instantie zichzelf eveneens te ontbinden, al haar volmachten aan Marx over te dragen en hem de volmacht te geven in Parijs onmiddellijk een nieuwe centrale instantie te constiueren. Nauwelijks waren de vijf mensen, die dit besluit hadden genomen (3 maart 1848) uiteengegaan, of de politie drong de woning van Marx binnen, arresteerde hem en dwong hem de volgende dag te vertrekken naar Frankrijk, waarheen hij juist had willen gaan.

In Parijs wisten wij elkaar al spoedig allen weer te vinden. Daar werd ook het volgende document opgesteld, ondertekend door de leden van de nieuwe centrale instantie, dat in geheel Duitsland werd verbreid en waaruit ook vandaag nog menigeen iets kan leren:
Eisen van de Communistische Partij in Duitsland[25]
1. Heel Duitsland wordt tot een één en ondeelbare republiek verklaard.
3. De volksvertegenwoordigers worden gesalarieerd, opdat ook de arbeider in het parlement van het Duitse volk kan zitten.
4. Algemene bewapening van het volk.
7. De vorstelijke en andere feodale landgoederen, alle mijnbouwondernemingen enz. worden tot staatseigendom gemaakt. Op deze landgoederen wordt de akkerbouw in het groot en met de modernste hulpmiddelen van de wetenschap bedreven ten voordele van het geheel.
8. De hypotheken op de boerderijen worden tot staatseigendom verklaard. De interest voor die hypotheken wordt door de boeren aan de staat betaald.
9. In die streken, waar het pachten van gronden algemeen gebruikelijk is, wordt de grondrente of het pachtgeld als belasting aan de staat betaald.
10. Alle transportmiddelen: spoorwegen, kanalen, stoomschepen, wegen, posten enz. worden door de staat overgenomen. Ze worden tot staatseigendom gemaakt en de onbemiddelde klasse kosteloos ter beschikking gesteld.
14. Beperking van het erfrecht.
15. Invoering van sterk progressieve belastingen en afschaffing van de verbruiksbelastingen.
16. Inrichting van nationale werkplaatsen, De staat garandeert alle arbeiders een bestaan en verzorgt de tot werken ongeschikten.
17. Algemeen, kosteloos volksonderwijs.

Het is in het belang van het Duitse proletariaat, van de kleine burgerij en van de boeren, met alle energie voor het doorzetten van bovengenoemde maatregelen te werken. Want alleen door het verwezenlijken daarvan kunnen de miljoenen, die tot dusverre in Duitsland door een klein aantal werden uitgebuit en wier onderdrukking men zal trachten verder voort te zetten recht verkrijgen alsmede die macht, die hun, als de voortbrengers van alle rijkdom, toekomt.

Het Comité
Karl Marx, Karl Schapper, H. Bauer, F. Engels, J. Moll, W. Wolff’


In Parijs heerste destijds de manie van de revolutionaire legioenen. Spanjaarden Italianen, Belgen, Nederlanders, Polen, Duitsers verenigden zich in groepen om hun respectieve vaderlanden te bevrijden. Het Duitse legioen werd aangevoerd door Herwegh, Bornstedt en Börnstein. Daar direct na de revolutie alle buitenlandse arbeiders niet alleen zonder werk kwamen, maar ook nog door het publiek werden lastig gevallen, hadden deze een flinke toeloop. De nieuwe regering zag in hen een middel zich van de vreemde arbeiders te ontdoen en stelde hen l’étape du soldat beschikbaar, d.w.z. kwartieren en een toelage van 50 centimes per dag voor de mars tot aan de grens, waar de dan telkens tot tranen toe geroerde minister van buitenlandse zaken, de mooiprater Lamartine, al kans zag hen aan hun respectievelijke regeringen te verraden.

Tegen dit revolutie-spelen hebben wij ons met alle kracht verzet. Temidden van de toenmalige gisting van Duitsland met een invasie komen aandragen, die de revolutie gedwongen van buitenaf moest importeren, betekende de revolutie in Duitsland zelf een stok tussen de benen werpen, de regeringen versterken en de leden van het legioen zelf – daarvoor stond Lamartine borg – weerloos aan de Duitse troepen uitleveren. Toen daarop in Wenen en Berlijn de revolutie overwon, verloor het legioen pas elk goed nut; maar men was er nu eenmaal mee begonnen, en daarom werd het spelletje voortgezet.

Wij richtten een Duitse communistische club[26] op, waarin wij de arbeiders adviseerden verre te blijven van het legioen, daarentegen ieder afzonderlijk naar de vaderland terug te keren en daar voor de beweging werkzaam te zijn. Onze oude vriend Flocon, die deel uitmaakte van de voorlopige regering, kreeg gedaan, dat de door ons op weg gestuurde arbeiders dezelfde tegemoetkomingen voor de reis ontvingen als die welke aan de leden van het legioen waren beloofd. Op de manier lieten wij drie- tot vierhonderd arbeiders, onder wie de leden van de bond de grote meerderheid vormden, naar Duitsland teruggaan.

Zoals gemakkelijk te voorzien was, bleek de bond, geplaatst tegenover de thans losgebroken beweging van de volksmassa’s, een veel te zwakke hefboom te zijn. Driekwart van de bondsleden, die voordien in het buitenland woonden, had door terugkeer naar het eigen land een andere woonplaats gekregen; de gemeenten, waartoe zij tot dan toe behoorden, hadden daarmee voor het grootste deel opgehouden te bestaan, waardoor elk contact met de bood voor hen verloren ging. Een deel van de meer eerzuchtigen onder hen trachtte dit contact ook niet eens meer terug te vinden, maar begon, ieder in zijn eigen lokaliteit, op eigen houtje, een kleine afzonderlijke beweging. En tenslotte waren de verhoudingen in elke kleine staat, in elke provincie, in elke stad afzonderlijk ook weer zo verschillend, dat de bond niet in staat geweest zou zijn meer dan zeer algemene richtlijnen te geven. Deze kon men echter veel beter door middel van de pers verbreiden. Kortom, op het moment, dat er een eind kwam aan de oorzaken, die de geheime bond noodzakelijk hadden gemaakt, hield ook de geheime bond op als zodanig iets te betekenen. Het minst werden daardoor echter diegenen verrast, die zojuist nog diezelfde geheime bond van het laatste vleugje samenzweerderig karakter hadden ontdaan.

Dat de bond echter een voortreffelijke school van revolutionaire activiteit was geweest, bleek nu wel. Aan de Rijn, waar de ‘Neue Rheinische Zeitung’[27] als hecht middelpunt fungeerde, in Nassau, Rijn-Hessen enz. stonden overal leden van de bond aan het hoofd van de extreem-democratische beweging. Ditzelfde was het geval in Hamburg. In Zuid-Duitsland stond de overheersende invloed van de kleinburgerlijke democratie in de weg. In Breslau was Wilhelm Wolf tot de zomer van 1848 met groot succes actief; hij kreeg bovendien een Silezisch mandaat als plaatsvervangend Lid van het parlement van Frankfort. En in Berlijn tenslotte richtte de letterzetter Stephan Born die in Brussel en Parijs als bondslid actief was geweest, een ‘Arbeidersverbroedering’ op, die een tamelijk grote omvang kreeg en tot 1850 bestond. Bom, een zeer talentvolle jongeman, die evenwel iets te veel haast had om een politieke grootheid te worden, ‘verbroederde’ zich met Jan Rap en zijn maat van alle mogelijke pluimage, alleen maar om een flinke groep om zich heen te scharen, en was geenszins de man, die in de elkaar tegenstrevende tendenties eenheid kon scheppen of orde in de chaos kon brengen. In de officiële publicaties van de vereniging lopen dan ook de in ‘Het Communistisch Manifest’ verkondigde opvattingen schots en scheef dooreen met gildenherinneringen en gildenverlangens, met brokstukken van Louis Blanc en Proudhon, met pleidooien voor beschermende rechten enz., kortom, men wilde voor elk wat wils bieden. Er werd in het bijzonder gewerkt met stakingen, vakverenigingen en productiecoöperaties, waarbij werd vergeten, dat het er voor alles om ging door politieke overwinningen eerst het terrein te veroveren, waarop dergelijke dingen op de duur verwezenlijkt konden worden. Toen daarop de overwinningen van de reactie de leiders van de Verbroedering de noodzaak deden gevoelen rechtstreeks deel te nemen aan de revolutionaire strijd, werden ze door de verwarde massa, die zij om zich heen geschaard hadden, vanzelfsprekend in de steek gelaten. Born nam deel aan de meiopstand in Dresden[28] in 1849 en wist gelukkig te ontkomen. Gebleken was echter, dat de ‘Arbeidersverbroedering’ tegenover de grote politieke beweging van het proletariaat niets meer dan een zuivere afzonderlijke bond[29] was, die voor het grootste deel slechts op papier bestond en zulk een ondergeschikte rol speelde, dat de reactie het pas in 1850 nodig vond tegen op te treden en pas verscheidene jaren later tegen zijn voortbestaande afleggers. Born die eigenlijk Buttermilch heet, werd geen politieke grootheid, doch een kleine Zwitserse professor, die niet langer Marx in zijn gildetaal, doch de zachtmoedige Renan in zijn eigen zoetelijke Duits vertaalt.

Met de 13de juni 1849 in Parijs,[30] met de nederlaag van de Duitse meiopstanden en het neerslaan van de Hongaarse revolutie door de Russen was een grootse periode van de revolutie van 1848 afgesloten. De overwenning van de reactie was evenwel nog geenszins een definitieve. Een reorganisatie van de uiteengeslagen revolutionaire krachten was geboden en daarmee ook die van de bond. Net als vóór 1848 maakten de omstandigheden het onmogelijk, dat het proletariaat zich openlijk organiseerde; men moest zich dus opnieuw in het geheim organiseren. In het najaar van 1849 ontmoetten de meeste leden van de vroegere centrale instanties en congressen elkaar weer in Londen. Er ontbraken alleen nog Schapper, die in Wiesbaden zat, maar: nadat hij was vrijgesproken in het voorjaar van 1850 eveneens kwam, en Moll, die, na een reeks uiterst gevaarlijke reizen als boodschapper en agitator te hebben gemaakt – op het laatst wierf hij temidden van het Pruisische leger in de Rijnprovincie kanonniers aan voor de artillerie van de Palts –, toetrad tot de arbeiderscompagnie van Besançon in het korps Willich en in het gevecht aan de Murg, stroomopwaarts van de brug van Rotenfels, door een schot in het hoofd gedood werd. In zijn plaats werd nu Willich lid. Willich was een van de sinds 1845 in het westelijke Duitsland zo veel voorkomende communisten van gemoede, dus alleen daardoor al instinctief, in het geheim gekant tegen onze kritische richting. Hij was echter meer, hij was op en top een profeet, overtuigd van zijn persoonlijke zending als gepredestineerde bevrijder van het Duitse proletariaat en als zodanig directe pretendent niet minder naar de politieke dan naar de militaire dictatuur. Naast het vroeger door Weitling gepredikte oerchristelijke communisme kwam aldus een soort van communistisch islam te staan. De propaganda voor deze nieuwe religie bleet echter vooralsnog beperkt tot de vluchtelingenkazerne, die onder het bevel stond van Willich.

De bond werd dus opnieuw georganiseerd, de als aanhangsel (IX, nr. I) afgedrukte boodschap van maart 1850 uitgevaardigd[31] en Heinrich Bauer als koerier naar Duitsland gestuurd. De door Marx en mij geredigeerde boodschap is vandaag nog van belang omdat de kleinburgerlijke democratie ook thans nog de partij is, die bij de eerstkomende politieke aardbeving in Europa, welke zich binnenkort wel zal voordoen (de vervaltijd van de Europese revoluties, 1815, 1830, 1848-1852, 1870, duurt in onze eeuw vijftien tot achttien jaar), in Duitsland zeer beslist eerst aan het roer zal moeten komen als degene, die de maatschappij van de communistische arbeiders redt. Heel wat van hetgeen daarin is gezegd, is dus vandaag nog toepasselijk. De reis van Heinrich Bauer werd met een volledig succes bekroond. De kleine fidele schoenmaker was een geboren diplomaat. Hij wist de ten dele laks geworden, ten dele op eigen houtje opererende voormalige leden van de bond weer actief te krijgen voor de organisatie, met name ook de tegenwoordige leiders van de ‘Arbeidersverbroedering’ De bond begon in de arbeiders-, boeren- en gymnastiekverenigingen in een veel sterkere mate dan voor 1848 de overheersende rol te spelen, met als gevolg, dat al de eerstvolgende driemaandelijkse boodschap aan de gemeenten van juni 1850 kon constateren, dat de student Schurz uit Bonn (de latere Amerikaanse ex-minister), die ten bate van de kleinburgerlijke democratie Duitsland afreisde, ‘alle bruikbare krachten al in handen van de bond heeft aangetroffen’ (zie aanhangsel IX, nr. 2). De bond was absoluut de enige revolutionaire organisatie, die in Duitsland van betekenis was.

Waartoe deze organisatie echter moest dienen, dat hing in belangrijke mate af van de vraag of de vooruitzichten op een hernieuwde opleving van de revolutie werkelijkheid zouden worden. En dat werd in de loop van 1850 steeds onwaarschijnlijker, ja onmogelijker. De industriële crisis van 1847, die de revolutie van 1848 had voorbereid, was achter de rug; er was een nieuwe, nog toe ongekende periode van industriële bloei aangebroken; voor wie ogen had om te zien en ze ook gebruikte moest het duidelijk zijn dat de revolutionaire storm van 1848 geleidelijk uitgeput raakte.

Bij deze algemene bloei, waarin de productiekrachten van de burgerlijke maatschappij zich zo welig ontwikkelen als dit onder burgerlijke verhoudingen maar mogelijk is, kan van een werkelijke revolutie geen sprake zijn. Zo’n revolutie is alleen mogelijk in perioden, waarin deze beide factoren, de moderne productiekrachten en de burgerlijke productievormen met elkaar in tegenspraak komen. De diverse ruzies, waaraan de vertegenwoordigers van de afzonderlijke fracties van de continentale partij van de orde zich thans te buiten gaan en waarmee ze elkaar wederzijds compromitteren, vormen zeer beslist geen aanleiding tot nieuwe revoluties, maar zijn integendeel slechts mogelijk, doordat de grondslag van de verhoudingen op het ogenblik zo betrouwbaar en, wat de reactie niet weet, zo burgerlijk is. En alle pogingen van de reactie om de burgerlijke ontwikkeling tegen te houden zullen daarop even beslist afstuiten als alle mogelijke zedelijke verontwaardiging en alle geestdriftige proclamaties van de democraten’ Zo schreven Marx en ik in het ‘Overzicht van mei tot oktober 1850’ in de ‘Neue Rheinische Zeitung. Politisch-ökonomische Revue’,[32] aflevering V en VI, Hamburg 1850 blz. 153.

Deze koele beoordeling van de situatie was voor velen echter een ketterij, zeker in die tijd, waar Ledru-Rollin, Louis Blanc, Mazzini, Kossuth en van de kleinere Duitse lichten Ruge, Kinkel, Goegg en hoe ze allen nog mogen heten, zich in Londen bij bosjes verenigden tot provisorische toekomstregeringen, niet alleen van respectieve eigen landen, maar ook voor heel Europa, en waar het er alleen nog op aankwam, het nodige geld in de vorm van een revolutielening in Amerika op te nemen om de Europese revolutie benevens de daarmee vanzelfsprekende diverse republieken in een handomdraai te verwezenlijken. Was het eigenlijk te verwonderen, dat een man als Willich erin liep, dat ook Schapper, door een oude revolutiedrang gedreven, zich liet verblinden, en dat de meerderheid van de Londense arbeiders, voor het grootste deel zelf vluchtelingen, hen volgde in het kamp van de burgerlijk-democratische revolutiemakers? Hoe dan ook, de door ons bepleite terughoudendheid was die mensen niet naar de zin er moest meegedaan worden met het revolutie-maken, hetgeen wij met alle beslistheid weigerden. Scheuring was het gevolg; wat daarna gebeurde kan men in de ‘Onthullingen’ lezen. Daarna kwam de arrestatie eerst van Nothjung, daarna van Haupt in Hamburg, die een verrader werd doordat hij de namen van de centrale instantie in Keulen prijsgaf en in het proces als voornaamste getuige moest optreden; zijn familieleden wilden deze schande echter niet medemaken en zetten hem op de boot naar Rio de Janeiro, waar hij zich later als koopman vestigde en als erkenning van zijn verdiensten eerst Pruisische en daarna Duitse consul-generaal werd. Hij is thans weer in Europa.

Voor een beter begrip van hetgeen volgt geef ik de lijst van de beklaagden van Keulen: 1. P. G. Röser, sigarenmaker; 2. Heinrich Bürgers, later wijlen vooruitstrevend afgevaardigde van de Landdag; 3. Peter Nothjung, kleermaker, enkele jaren geleden als fotograaf in Breslau gestorven; 4. W. J. Reiff; 5. Dr. Hermann Becker, thans eerste burgemeester van Keulen en lid van her Herenhuis; 6. Dr. Roland Daniels, arts, enkele jaren na het proces overleden aan de gevolgen van de in de gevangenis opgelopen tering; 7. Karl Otto, chemicus; 8. Dr. Abraham Jacobi, thans arts in New York; 9. Dr. J. J. Klein, thans arts en gemeenteraadslid in Keulen; 10. Ferdinand Freiligrath, die echter toentertijd al in Londen zat; 11. J.L. Ehrhard, commies; 12. Friedrich Lessner, kleermaker thans te Londen. Van hen werden, nadat de openbare zittingen van de juryrechtbank van 4 oktober tot 2 november 1852 hadden geduurd, wegens poging tot hoogverraad veroordeeld: Röser, Burgers en Nothjung tot zes, Reiff, Otto, Becker tot vijf, Lessner tot drie jaar vestingstraf, terwijl Daniels, Klein, Jacobi en Ehrhard werden vrijgesproken.

Met het proces van Keulen sluit deze eerste periode van de Duitse communistische arbeidersbeweging. Direct na het vonnis ontbonden wij onze bond; enkele maanden later legde ook de afzonderlijke bond van Willich en Schapper zich voor eeuwig te ruste.

Tussen toen en nu ligt een mensenleeftijd. Toentertijd was Duitsland een land van het handwerk en van de op handarbeid berustende huisindustrie. Thans is het een groot industrieland, dat nog voortdurend bezig is aan een industriële omwenteling.

Toentertijd moest men stuk voor stuk die arbeiders bij elkaar zoeken, die begrip hadden voor hun positie als arbeider en voor hun historischeconomische tegenstelling tot het kapitaal, omdat deze tegenstelling zelf pas bezig was te ontstaan. Vandaag moet het hele Duitse proletariaat onder uitzonderingswetten worden geplaatst, alleen maar om het proces van zijn ontwikkeling naar het zich volledig bewustzijn van zijn toestand als onderdrukte klasse ook maar iets te vertragen. Toentertijd moesten de weinigen, die doorgedrongen waren tot het inzicht in de historische rol van het proletariaat, zich in het geheim met elkaar verenigen, in kleine gemeenten van drie tot twintig man tersluiks bij elkaar komen. Vandaag heeft het Duitse proletariaat geen officiële Organisatie meer nodig, een openbare noch een geheime; het eenvoudige, voor zichzelf sprekende verband van gelijkgezinde klassebroeders voldoende om zonder wat voor statuten, instanties, besluiten en overige tastbare vormen dan ook het hele Duitse Rijk op zijn grondvesten te doen schudden. Bismarck is scheidsrechter in Europa, buiten, aan gindse kant van de grens; maar binnen groeit dagelijks dreigender de atletische gestalte van het Duitse proletariaat op, die Marx al in 1844 voorzag, de reus, voor wie de filister berekende enge rijksgebouw reeds te krap wordt en wiens geweldige gestalte en brede schouders naar het ogenblik toegroeien, waarop louter het opstaan van zijn zitplaats het bouwsel van de staatsinrichting tot een puinhoop maakt. En nog. De internationale beweging van het Europese en het Amerikaanse proletariaat is thans zo sterk geworden, dat niet alleen haar eerste enge vorm – de geheime bond –, doch zelfs tweede, oneindig meer omvattende vorm – de officiële internationale Arbeidersassociatie – een keten voor haar is geworden en dat het eenvoudige, op het inzicht in de gelijkheid van de klassensituatie berustende gevoel van solidariteit voldoende = onder de arbeiders van alle landen en talen een en dezelfde grote partij van het proletariaat tot stand te brengen en bijeen :te houden. De leerstellingen, die de bond van 1847 tot 1852 uitdroeg en die destijds door de wijze filisterbende met een schouderophalen mochten worden afgedaan als de hersenschimmen van extreme dolkoppen, als de geheime leer van enkele verstrooide sektariërs, deze leerstellingen hebben thans talloze aanhangers in schaafde landen van de wereld, onder de verdoemden van de mijnen in Siberië evengoed als onder de goudgravers van Californië. En de grondlegger van deze leer, de bestgehate, bestbelasterde van zijn tijd, Karl Marx, was tegen de tijd dat hij stierf de onophoudelijk gezochte en steeds gewillige raadgever van het proletariaat van beide werelddelen.

Londen, 8 oktober 1885

Friedrich Engels

_______________
[1] Het opstel ‘Over de geschiedenis van de Bond der Communisten’ is door Engels geschreven als inleiding tot de derde Duitse druk van het pamflet van Marx ‘Onthullingen over het Communistenproces te Keulen’. Het verscheen voor het eerst in de ‘Sozialdemokrat’ nr. 46, 47 en 48 van resp. 12, 19 en 26 november 1885, en daarna in de brochure van Karl Marx: Enthüllungen über den Kommunisten prozess zu Köln. Neuer Abdruck mit Einleitung von Friedrich Engels und Dokumenten, Hottingen. Zürich 1885.
Bond der Communisten – eerste revolutionaire, zelfstandige proletarische partij, die in 1847 op initiatief van Marx en Engels was ontstaan uit de Bond der Rechtvaardigen en zich baseerde op het wetenschappelijke communisme. De bond had als voornaamste taak in de arbeidersklasse het bewustzijn van haar historische zending tot ontwikkeling te brengen en de arbeidersklasse in staat te stellen haar taak te vervullen. Na het Keulse Communistenproces in 1852 werd de bond op voorstel van Marx en Engels ontbonden, omdat hij niet meer beantwoordde aan de nieuwe voorwaarden van de klassenstrijd.
[2] ‘Die Communisten-verschwörungen des neunzebnten Jahrhunderts’ door Wermuth en Stieber, in twee delen, Berlijn 1853 en 1854. Als bijlage tot het eerste deel, dat als een leidraad voor politieambtenaren de ‘geschiedenis’ van de arbeidersbeweging bevat, werden enkele van de Bond der Communisten afkomstige documenten gepubliceerd, die de politie in handen waren gevallen. Het tweede deel bevat een ‘Zwarte Lijst’ met biografische gegevens over personen, die met de arbeidersbeweging en de democratische beweging in verbinding stonden.
[3] Bedoeld is de brochure van Marx ‘Onthullingen over het Communistenproces te Keulen’. Zie voetnoot 1.
[4] De Bond der Rechtvaardigen (Bund der Gerechten), de eerste politieke organisatie van de Duitse arbeiders, die later ook een internationaal karakter kreeg, ontstond in 1836 in Parijs door het uittreden van, de proletarische ambachtsgezellen uit de kleinburgerlijke geheime organisatie Bond van Ballingen (Bund der Geächteten). De naam van de Bond der Rechtvaardigen moest het streven naar sociale rechtvaardigheid uitdrukken in een maatschappij met een goederengemeenschap d.w.z. afschaffing van de particuliere eigendom van de productiemiddelen, Er waren meermalen discussies over, dat de naam Bond der Rechtvaardigen negatief zou kunnen worden uitgelegd in de zin van eigengerechtigheid en daarom Bond der Rechtvaardigheid zou dienen te luiden, waarmee het doel van de bond ook duidelijker zou worden uitgedrukt. In de bewaard gebleven documenten worden de beide namen nogal eens door elkaar gebruikt.
[5] Afgeleid van babouvisme – een richting van het utopische gelijkheidscommunisme, aan het einde van de 18de eeuw door de Franse revolutionair Babeuf en diens volgelingen gesticht.
[6] Genootschap der Jaargetijden (Société des Saisons) – republikeins-socialistisch geheim genootschap, dat in Parijs van 1837 tot 1839 onder van Auguste Blanqui en Armand Barbès actief was.
[7] De opstand, die op 12 mei 1839 in Parijs plaatsvond en waarin revolutionaire arbeiders de hoofdrol speelden, werd door het Genootschap der; Jaargetijden voorbereid. De opstand, die geen Steun vond in de brede massa, werd door leger en nationale garde neergeslagen.
[8] Schapper werd direct na de opstand van 12 mei 1839 gearresteerd en na een verblijf van zeven maanden in de gevangenis Frankrijk uitgewezen; Bauer zette zijn revolutionaire werk in Parijs voort, werd in 1842 gearresteerd en eveneens uitgewezen.
[9] De dichter Georg Büchner poogde onder de boeren in Hessen revolutionaire propaganda te maken, waartoe hij samen met de geestelijke Weidig, een leider van de liberalen in Hessen, in 1834 het Genootschap der Mensenrechten oprichtte. Büchners leuze was ‘Vrede aan de hutten! Oorlog de paleizen!’ De beweging werd al in haar beginstadium door de regering onderdrukt.
Een groep radicale dementen, voornamelijk uit studentenkringen, trachtte op 3 april 1833 door een aanval op het – wat we nu zouden noemen – hoofdbureau van politie en op een politieposthuis in Frankfort a. d. Main het signaal te geven voor een revolutionaire opstand in heel Duitsland. De onvoldoend voorbereide en van te voren verraden onderneming werd evenwel door numeriek veel sterkere troepeneenheden tenietgedaan.
In februari 1834 ondernam de burgerlijke democraat Mazzini de poging met leden van de door hem in 1831 opgerichte geheime bond Jong Italië, alsmede met een groep revolutionaire emigranten van uiteenlopende nationaliteit, onder het commando van Ramorino vanuit Zwitserland in Savooie binnen te dringen, dat tot het koninkrijk Sardinië (Piemont):, hoorde. Er moest daar een volksopstand georganiseerd worden om de eenwording van Italië en de stichting van een onafhankelijke burgerlijke republiek Italië tot stand te brengen. De in Savooie binnengedrongen groep werd door troepen van Piemont teruggeslagen.
[10] Demagoog was de naam, die de deelnemers aan de oppositionele beweging van Duitse intellectuelen en studentenverenigingen kregen in besluiten van de conferentie van Karlsbad Deze conferentie van ministers van staten van de Duitse Bond werd in augustus 1819 gehouden. De ‘demagogen’ streden in de jaren na het Weense Congres tegen het reactionaire systeem in de Duitse staten. Ze organiseerden politieke demonstraties, waar zij de nationale eenheid en vrijheid van Duitsland eisten.
Het Weense Congres is de naam, waaronder de bijeenkomsten van Europese staatslieden bekend zijn geworden, die in 1814-1815 te Wenen werden gehouden om – na de nederlaag van Napoleon – de staatkundige toestand van Europa opnieuw te regelen.
[11] Onder gelijkheidscommunisme versta ik, zoals gezegd, alleen dat communisme, dat zich uitsluitend of overwegend op de eis van gelijkheid baseert. (noot van Engels)
[12] De Deutsche Bildungsverein für Arbeiter in Londen werd op 7 februari 1840 door Schapper, Moll, Bauer en andere leden van de Bond der Rechtvaardigen gesticht. Nadat de Bond der Communisten was georganiseerd, speelden de gemeenten van de bond de leidende rol in de ontwikkelingsvereniging. In de jaren 1847 en 1849/50 namen Marx en Engels actief deel aan de werkzaamheden van de vereniging, Op 17 september 1850 bedankten zij en verscheidenen van hun medestrijders voor de vereniging omdat deze in de strijd tussen de meerderheid van de centrale instantie van de Bond der Communisten en de kleinburgerlijke, tot een avonturistische tactiek neigende minderheid (Willich, Schapper) voor laatstgenoemde partij had gekozen. Aan het einde van de 50er jaren begonnen Marx en Engels weer aan de werkzaamheden van de ontwikkelingsvereniging deel te nemen. De vereniging bestond tot 1918, toen zij door de Engelse regering werd ontbonden.
[13] Engels citeert het artikel Van Marx ‘Kritische Randglossen zu dem Artikel “Der König von Preussen und die Sozialreform, Von einem Preussen”’.
‘Vorwärts!’ – Duitse krant, die van januari tot december 1844 twee keer per week in Parijs verscheen. Marx en Engels waren medewerkers ervan. Onder de invloed van Marx, die vanaf de zomer van dat jaar deelnam aan het redigeren van de krant, begon de ‘Vorwärts!’ een communistisch karakter aan te nemen; ze oefende o.a. scherpe kritiek op de reactionaire toestanden in Pruisen. Op aandringen van de Pruisische regering besloot de regering Guizot in januari 1845 Marx en enkele andere medewerkers van de ‘Vorwärts!’ uit te wijzen, waarop het blad ophield te bestaan.
[14] Chartisten – leden van een beweging in Engeland (1825-1856), die streed voor een handvest, de People’s Charter, waarin de rechten van het volk (vooral het algemeen kiesrecht) verankerd moesten worden, Dit charter werd in de vorm van een wetsontwerp in 1837 ingediend en was het platform van de politieke activiteit van de beweging.
[15] De ‘Deutsch-Französische Jabrbücher,’ werden in 1844 onder redactie van Karl Marx en Arnold Ruge in Parijs uitgegeven, Er verscheen slechts één dubbelnummer in februari 1844. De voornaamste oorzaak van het niet meer verschijnen van het tijdschrift was gelegen in de principiële meningsverschillen tussen Marx de burgerlijke radicaal Ruge.
[16] ‘Deutsche-Brüsseler-Zeitung’ – blad door Duitse politieke emigranten Brussel gesticht, verscheen van 3 januari 1847 tot februari 1848 tweemaal per week. Oorspronkelijk werd de richting bepaald door zijn uitgever en redacteur Adalbert von Bornstedt, een kleinburgerlijke democraat, die trachtte de verschillende stromingen van het radicale en democratische kamp met elkaar te verzoenen. Onder invloed van Marx en Engels en hun strijdmakkers werd het blad vanaf de zomer van 1847 echter meer en de spreekbuis van revolutionair-democratische en communistische ideeën. Vanaf september ’47 waren Marx en Engels vaste medewerkers en de laatste maanden voordat het blad zijn verschijnen moest staken hadden beiden in feite de leiding van de redactie. Het blad werd daarmee orgaan, dat de geboorte van de revolutionaire Partij van het proletariaat: – de Bond der Communisten – begeleidde.
[17] ‘The Northern Star’ – Engels weekblad, centraal orgaan van de chartisten; verscheen van 1837 tot 1852, eerst in Leeds en na november 1844 in Londen. Oprichter en redacteur van het blad was Feargus Edward O’Connor. In de veertiger jaren werd het geredigeerd door George Julian Harney. Engels was van september 1845 tot maart 1848 medewerker van het blad.
[18] Het Democratische Genootschap (Association démocratique) werd in herfst van 1847 in Brussel opgericht. Zijn gelederen omvatten proletarische revolutionairen, in het bijzonder Duitse emigranten, alsmede vooruitstrevende burgerlijke en kleinburgerlijke democraten. Marx en Engels namen aan de oprichting ervan deel. Op 15 november 1847 werd Marx tot vice-voorzitter gekozen; voorzitter was de Belgische democraat L. Jottrand. Het genootschap werd een van de belangrijkste centra van de kleinburgerlijke democratische beweging. Tijdens de burgerlijke Februarirevolutie (1848) in Frankrijk trachtte de proletarische vleugel van het genootschap te komen tot de bewapening van de Belgische arbeiders en tot het ontketenen van strijd voor een democratische republiek. Nadat Marx begint maart 1848 was uitgewezen en de Belgische overheid met de revolutionaire leden van genootschap had afgerekend, zagen de kleinburgerlijke democraten geen kans zich aan het hoofd van de antimonarchistische beweging van de werkende massa’s te plaatsen. De activiteit van liet genootschap kreeg een steeds beperkter en zuiver plaatselijk karakter en werd al in 1849 volledig gestaakt.
‘La Réforme’ – Frans dagblad, orgaan van de kleinburgerlijke democraten en republikeinen, alsmede kleinburgerlijke socialisten. Het verscheen in Parijs van 1843 tot 1850; vanaf oktober 1847 tot januari 1848 publiceerde Engels er verscheidene artikelen in.
[19] Het betreft het weekblad ‘Der Volks Tribun’ dat door Duitse ‘ware’ socialisten in New York was gesticht en van 5 januari tot 31 december 1846 werd uitgegeven.
[20] De circulaire tegen Kriege is het enige bewaard gebleven exemplaar van de circulaires, die, zoals Engels schreef, ‘wij bij speciale gelegenheden waarbij het ging om interne aangelegenheden van de zich vormende communistische partij, aan onze vrienden en correspondenten naar alle windstreken rondstuurden’ In de circulaire tegen Kriege keerden Marx en Engels zich tegen de poging van het communisme een soort nieuwe godsdienst te maken.
[21] Pfänder is ongeveer acht jaar geleden in Londen gestorven. Hij was een eigenaardig fijnbesnaard mens, geestig, ironisch, dialectisch. Eccarius was, zoals bekend, later tal van jaren algemeen secretaris van de Internationale Arbeidersassociatie, in de Algemene Raad waarvan onder andere de volgende oude leden van de bond zaten: Eccarius, Pfänder, Lessner, Lochner, Marx. ik. Eccarius heeft zich later uitsluitend beziggehouden met de Engelse vakbeweging. (Noot van Engels)
[22] Het betreft hier de definitieve tekst van de statuten, die op het tweede congres van de Bond der Communisten, dat van 29 november tot 8 december 1847 in Londen werd gehouden, is aangenomen.
[23] ‘Die Communisten-verschwörungen des neunzebnten Jahrhunderts’ door Wermuth en Stieber, in twee delen, Berlijn 1853 en 1854. Als bijlage tot het eerste deel, dat als een leidraad voor politieambtenaren de ‘geschiedenis’ van de arbeidersbeweging bevat, werden enkele van de Bond der Communisten afkomstige documenten gepubliceerd, die de politie in handen waren gevallen. Het tweede deel bevat een ‘Zwarte Lijst’ met biografische gegevens over personen, die met de arbeidersbeweging en de democratische beweging in verbinding stonden.
[24] Met de Februarirevolutie is bedoeld de omverwerping op 24 februari 1848 van de monarchie van Louis-Philippe in Frankrijk, waarna de burgerlijke republiek werd ingesteld. (Zie ook K. Marx, De achttiende Brumaire van Louis Bonaparte, Pegasus, 1976.)
[25] De ‘Eisen van de Communistische Partij in Duitsland’ werden in maart 1848 door Marx en Engels in Parijs geschreven. Ze vormden het politieke program van de Bond der Communisten in de juist begonnen Duitse revolutie. De eisen werden omstreeks 30 maart als manifest gedrukt en begin april in enkele democratische bladen gepubliceerd. Later werden ze in diverse vormen in Duitsland zelf uitgegeven.
Engels citeert dit document niet volledig.
[26] Bedoeld is de Klub der deutschen Arbeiter, die op 8 en 9 maart 1848 in Parijs door leidinggevende vertegenwoordigers van de Bond der Communisten werd opgericht. Karl Marx, die de leiding van de club had, wilde de naar Parijs geëmigreerde Duitse arbeiders verenigen en hun de tactiek van het proletariaat in de burgerlijk-democratische revolutie uiteenzetten.
[27] ‘Neue Rheinische Zeitung. Organ der Demokratie’ – dagblad, onder redactie van Marx vanaf 1 juni 1848 tot 19 mei 1849 in Keulen uitgegeven. Van de redactie maakten deel uit F. Engels, W. Wolff, G. Weerth, F. Wolff, E. Dronke, F. Freiligrath en H. Bürgers. Het blad werd als strijdorgaan van de proletarische vleugel van de democratische beweging de opvoeder van de volksmassa’s in de strijd tegen de contrarevolutie. Ondanks de vervolgingen en politiemaatregelen, die na de contrarevolutionaire putsch in Pruisen in november/december 1848 nog werden versterkt, verdedigde het blad moedig de belangen van de revolutionaire democratie en daarmee die van het proletariaat. In mei 1849, toen de ~contrarevolutie op een breed front tot de aanval overging, verordonneerde de Pruisische regering, na Marx al het Pruisische staatsburgerschap te hebben ontnomen, diens uitwijzing uit Pruisen. Hierdoor en door de represaillemaatregelen tegen de overige redacteuren van de ‘Neue Rheinische Zeitung moest de redactie haar werk staken. Het laatste nummer – nr. 301 van 19 mei 1849 – verscheen in rode druk. In hun afscheidsoproep aan de arbeiders van Keulen verklaarden de redacteuren, dat ‘overal en hun laatste woord zal zijn: Emancipatie van de werkende klasse!’.
[28] De gewapende opstand in Dresden vond plaats van 3 tot 8 mei 1849. Aanleiding ertoe was de weigering van de koning van Saksen de staatsregeling van het Duitse Rijk te erkennen, alsmede de benoeming aartsreactionair Zschinsky tot minister-president. De bourgeoisie en de kleine burgerlij namen nauwelijks aan de strijd deel; de voornaamste rol in de barrikadenstrijd werd gespeeld door arbeiders en handwerkers. De opstand, die door Pruisische en Saksische troepen werd onderdrukt, was begin van de gewapende strijd, die in het zuiden en westen van Duitsland van mei tot juli werd gevoerd en met de nederlaag van de democratische krachten eindigde.
[29] Met afzonderlijke bond (Sonderbund) bedoelden Marx en Engels de fractie van Willich en Schapper, die na de scheuring van september 1850 in de Bond der Communisten een zelfstandige kleinburgerlijke organisatie gingen vormen, die een avonturistische politiek voerde. De ironische naam kreeg deze bond wegens de analogie met de afzonderlijke vereniging van reactionaire katholieke kantons in Zwitserland in de veertiger jaren van de vorige eeuw. De fractie van Willich en Schapper maakte het door haar samenzweerdersactjvjteit de Pruisische politie gemakkelijker de illegale gemeenten van de Bond der Communisten in Duitsland op te sporen, hetgeen uiteindelijk leidde tot het Communistenproces van Keulen (1852).
[30] Op 13 juni 1849 was door de kleinburgerlijke Bergpartij (Montagne) een vreedzame demonstratie georganiseerd uit protest tegen het sturen van Franse troepen naar Italië voor het helpen onderdrukken van de revolutionaire beweging aldaar. Volgens artikel 5 van de Franse grondwet was het verboden Franse troepen tegen de vrijheid van andere volken in het veld te brengen. Het mislukken van de demonstratie, die door troepen uiteengejaagd werd, liet in alle duidelijkheid het bankroet van de kleinburgerlijke democratie in Frankrijk zien. Na 13 juni werden vele leiders van de Montagne en buitenlandse democraten gevangengenomen of gedwongen Frankrijk te verlaten.
[31] Engels doelt hier op de ‘Ansprache der Zentralbehörde an den Bund vom März 1850’ (opgenomen in de Marx/Engels-Werke, deel 7, Dietz Berlijn). De verwijzing door Engels naar een ‘aanhangsel’ heeft geen betrekking op de onderhavige uitgave.
[32] ‘Neue Rheinische Zeitung. Politisch-ökonomische Revue’ – door ‘Marx en Engels in december 1849 gesticht tijdschrift, dat tot november 1850 uitgegeven. Het was het theoretische en politieke orgaan van de Bond der Communisten, de voortzetting van de eerder uitgegeven. ‘Neue Rheinische Zeitung ‘ (Zie noot 27). Er verschenen in totaal zes afleveringen waarvan als laatste een dubbelnummer. Het blad werd in Londen geredigeerd en in Hamburg gedrukt. Wegens de vervolgingsmaatregelen van de kant der politie en door het gebrek aan geld moest de uitgifte van het blad worden gestaakt.