Friedrich Engels
De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat
Wij komen nu tot een andere ontdekking van Morgan, die minstens even belangrijk is als het reconstrueren van de oervorm van het gezin uit de verwantschapsstelsels. Het bewijs, dat de met dierennamen aangeduide geslachtsverbonden binnen een stam van Amerikaanse Indianen in wezen identiek zijn met de genea van de Grieken en de gentes van de Romeinen; dat de Amerikaanse vorm de oorspronkelijke, de Grieks-Romeinse de latere, afgeleide vorm is; dat de gehele maatschappelijke organisatie van de Grieken en Romeinen uit de oertijd in gens, fratrie en stam haar trouwe evenbeeld vindt in de Amerikaans-Indiaanse organisatie; dat de gens een instelling is die alle barbaren tot hun intrede in de beschaving en zelfs nog daarna gemeen hebben (zover onze bronnen tot nu toe reiken) — dit bewijs heeft met één slag de moeilijkste gedeelten van de oudste Griekse en Romeinse geschiedenis opgehelderd en ons tevens onverwacht uitsluitsel gegeven over de grondslagen van de inrichting der maatschappij in de oertijd — vóór het ontstaan van de staat. Hoe eenvoudig de zaak er ook moge uitzien wanneer men ze eenmaal kent, toch heeft Morgan ze eerst in de laatste tijd ontdekt; in zijn voorafgaand, in 1871 verschenen geschrift [1], was hij nog niet achter dit geheim gekomen, welks onthulling de anders zo pertinent optredende Engelse prehistorici een tijdlang muisstil heeft doen zijn.
Het Latijnse woord gens, dat Morgan algemeen voor dit geslachtsverbond gebruikt, komt evenals het Griekse woord van gelijke betekenis, genos, van de algemene Arische wortel gan (in het Duits, waar volgens de regel de k de Arische g vervangt — kan), die voortbrengen betekent. Gens, genos, in het Sanskriet dsjanas, in het Gotisch (volgens de hierboven genoemde regel) kuni, in het Oudnoors en Angelsaksisch kyn, in het Engelse kin, in het Middelhoogduits künne [2], betekenen zowel geslacht als afstamming. Gens in het Latijn, genos in het Grieks wordt echter speciaal voor een geslachtsverbond gebruikt, dat zich beroemt op gemeenschappelijke afstamming (hier van een gemeenschappelijke stamvader) en door zekere maatschappelijke en religieuze inrichtingen is verbonden tot een bijzondere gemeenschap, waarvan het ontstaan en de aard evenwel tot nu toe voor at onze geschiedschrijvers duister bleven.
Wij hebben reeds hierboven, bij de poenaloea familie, gezien wat de samenstelling van een gens in de oorspronkelijke vorm is. Zij bestaat uit alle personen die door middel van een poenaloea huwelijk en volgens de daarin noodzakelijk heersende voorstellingen de erkende nakomelingschap vormen van een enkele bepaalde stammoeder, de stichtster van de gens. Hier geldt alleen de vrouwelijke lijn, omdat in deze familievorm het vaderschap onzeker is. Daar de broers hun zusters niet mogen huwen, maar alleen vrouwen van andere afstamming, vallen de bij deze vreemde vrouwen verwekte kinderen volgens het moederrecht buiten de gens. Alleen de nakomelingen van de dochters van iedere generatie blijven dus binnen het geslachtsverbond; die van de zonen gaan over in de gentes van hun moeder. Wat geschiedt nu met deze groep van bloedverwanten, zodra zij zich als afzonderlijke groep tegenover soortgelijke groepen in een stam constitueert?
Als klassieke vorm van deze oorspronkelijke gens neemt Morgan die van de Irokezen, speciaal van de Seneka-stam. Hier zijn acht gentes, die dierennamen dragen: 1. Wolf, 2. Beer, 3. Schildpad, 4. Bever, 5. Hert, 6. Snip, 7. Reiger, 8. Valk. In iedere gens vindt men de volgende gebruiken:
1. Zij kiest haar sachem (vredesopperhoofd) en opperhoofd (krijgsaanvoerder). De sachem moest uit de gens zelf worden gekozen en zijn ambt was daarin erfelijk, voor zover het bij vacature dadelijk opnieuw moest worden bezet; de krijgsaanvoerder kon ook buiten de gens worden gekozen en tijdelijk geheel ontbreken. Tot sachem werd nooit de zoon van de vorige gekozen, omdat bij de Irokezen het moederrecht van kracht was en de zoon dus tot een andere gens behoorde; wel echter en vaak de broer of de zusterszoon. Bij de verkiezing stemden allen mee, mannen en vrouwen. De verkiezing moest echter door de overige zeven gentes worden bekrachtigd en eerst daarna werd de gekozene plechtig geïnstalleerd en wel door de gemeenschappelijke raad van de gehele Irokezenbond. De betekenis hiervan zal later blijken. De macht van de sachem binnen de gens was vaderlijk, van zuiver morele aard, dwangmiddelen had hij niet. Daarnaast was hij ambtshalve lid van de stamraad der Seneka’s en van de bondsraad van alle Irokezen. De krijgsaanvoerder had alleen op krijgstochten iets te zeggen.
2. De gens zet de sachem of de krijgsaanvoerder naar goeddunken af. Dit gebeurt weer door de mannen en vrouwen tezamen. Degenen, die afgezet zijn, zijn daarna evenals de anderen gewone krijgslieden, particulieren. Overigens kan ook de stamraad sachems afzetten, zelfs tegen de wil van de gens.
3. Geen lid mag binnen de gens trouwen. Dit is de grondregel van de gens, de band die haar bijeenhoudt; het is de negatieve uitdrukking van de positieve bloedverwantschap, krachtens welke de door haar omvatte personen pas een gens worden. Door de ontdekking van dit eenvoudige feit heeft Morgan het karakter van de gens voor het eerst onthuld. Hoe weinig de gens vóór die tijd werd begrepen, bewijzen de vroegere berichten over wilden en barbaren, waarin de verschillende corporaties die de gens-inrichting vormen, onbegrepen en zonder onderscheid als stam, clan, thum enz. dooreen werden gehaald, terwijl dan soms werd gezegd dat het huwelijk binnen zulk een corporatie verboden zou zijn. Zo was de onherstelbare verwarring tot stand gekomen, waarin de heer McLennan als Napoleon kon optreden en orde scheppen door de machtspreuk: alle stammen zijn verdeeld in zulke, waarbinnen het huwelijk is verboden (exogame) en zulke, waarbinnen het is geoorloofd (endogame). En nadat hij op deze wijze de zaak eerst recht in de war had gebracht, kon hij zich in de meest diepzinnige onderzoekingen verdiepen over de vraag welke van zijn twee onzinnige klassen de oudste was — de exogame of de endogame. Met de ontdekking van de op bloedverwantschap berustende gens en de daaruit voortvloeiende onmogelijkheid van huwelijken tussen haar leden hield deze onzin vanzelf op.
Natuurlijk wordt op de trap van ontwikkeling, waarop wij de Irokezen vinden, aan het huwelijksverbod binnen de gens stipt de hand gehouden.
4. Het vermogen van de overledenen kwam aan de andere gensgenoten, het moest in de gens blijven. Waar de voorwerpen die een Irokees kon nalaten geen waarde van betekenis hadden, verdeelden de naaste gensverwanten de erfenis onder elkaar; stierf een man, dan deden het zijn vleselijke broers en zusters en de moedersbroeder, stierf een vrouw, dan deden het haar kinderen en de vleselijke zusters, maar niet haar broers. Juist daarom konden man en vrouw niet van elkaar en kinderen niet van hun vader erven.
5. De gensgenoten waren elkaar hulp en bescherming verschuldigd en vooral bijstand bij het wreken van een krenking door vreemden. De enkeling vertrouwde voor zijn veiligheid op de bescherming van de gens en kon dat ook, wie hem krenkte, krenkte de hele gens. Hierop, op de banden van bloedverwantschap in de gens, berustte de verplichting tot bloedwraak, die door de Irokezen onvoorwaardelijk werd erkend. Doodde een niet-lid van de gens een gensgenoot, dan was de hele gens van de verslagene tot bloedwraak verplicht. Eerst trachtte men een schikking te treffen; de gens van de dader beraadslaagde en deed aan de raad van de gens van de verslagene voorstellen tot schikking, meestal onder aanbieding van betuigingen van leedwezen en van aanzienlijke geschenken. Werden deze aangenomen, dan was de zaak afgedaan. Anders benoemde de beledigde gens een of meer wrekers, die verplicht waren de dader te vervolgen en te doden. Gebeurde dit, dan had de gens van de gedode geen recht tot klagen, de zaak was vereffend.
6. De gens heeft bepaalde namen of reeksen van namen, die alleen zij in de gehele stam mag gebruiken, zodat iemands naam tegelijkertijd zegt tot welke gens hij behoort. Een gensnaam brengt vanzelf gensrechten mee.
7. De gens kan vreemdelingen adopteren en ze daardoor in de gehele stam opnemen. De krijsgevangenen, die men niet doodde werden door middel van adoptie in een gens tot leden van de stam der Seneka’s en verkregen daarmee volledige rechten in gens en stam. De adoptie had plaats op voorstel van enkele gensgenoten, van mannen die de vreemdeling als broeder, respectievelijk als zuster, of van vrouwen, die hem als kind aannamen; de plechtige opname in de gens was nodig als bevestiging. Vaak werden zo bepaalde, uitzonderlijk sterk geslonken gentes weer sterk gemaakt door massale adoptie uit een andere gens, die daartoe haar toestemming had verleend. Bij de Irokezen had de plechtige opname in de gens in openbare zitting van de stamraad plaats, waardoor ze feitelijk tot een religieuze plechtigheid werd.
8. Bijzondere godsdienstige feesten kan men bij de Indiaanse gentes moeilijk aantonen; maar hun religieuze ceremoniën staan min of meer in verband met de gentes. Bij de zes jaarlijkse religieuze feesten van de Irokezen werden de sachems en de krijgshoofden van de verschillende gentes ambtshalve aan de ‘hoeders van het geloof’ toegevoegd en hadden priesterlijke functies.
9. De gens heeft een gemeenschappelijke begraafplaats. Deze is bij de tussen de blanken ingesloten Irokezen in de staat New York nu verdwenen, maar heeft vroeger bestaan. Bij andere Indianen bestaat zij nog, bv. bij de aan de Irokezen nauw verwante Tuskarora’s, die, hoewel christenen, voor iedere gens een bepaalde rij hebben op het kerkhof, zodat de moeder wel in dezelfde rij begraven wordt als de kinderen, de vader echter niet. En ook bij de Irokezen gaat de hele gens van een overledene mee naar de begrafenis, zorgt voor het graf, de grafrede enz.
10. De gens heeft een raad, de democratische vergadering van alle mannelijke en vrouwelijke volwassen leden van de gens, allen met gelijk stemrecht. Deze raad koos sachems en krijgshoofden en zette ze af, evenals de andere ‘hoeders van het geloof’; hij besliste over zoengaven (weergeld) of bloedwraak voor vermoorde gensgenoten; hij adopteerde vreemdelingen in de gens. Kortom, hij was de soevereine macht in de gens.
Dit zijn de bevoegdheden van een typische Indiaanse gens. ‘Al haar leden zijn vrije mensen, verplicht elkaars vrijheid te beschermen; gelijk in persoonlijke rechten — sachems noch krijgshoofden maken aanspraak op enige voorrang; zij vormen een broederschap, verbonden door banden des bloeds. Vrijheid, gelijkheid, broederschap, hoewel nooit geformuleerd, waren de grondbeginselen van de gens en deze was weer de eenheid van een heel maatschappelijk stelsel, de grondslag van de georganiseerde Indiaanse maatschappij. Dat verklaart de onbuigzame zin voor onafhankelijkheid en de persoonlijke waardigheid in het optreden, die iedereen in de Indianen erkent.’ [3]
Ten tijde van de ontdekking waren de Indianen van geheel Noord-Amerika in gentes georganiseerd, volgens het moederrecht. Slechts in enkele stammen, zoals in die van de Dakota’s, waren de gentes in verval geraakt, en in enige andere, de Ojibwa’s, Omaha’s, waren ze volgens het vaderrecht georganiseerd.
Bij zeer vele Indiaanse stammen met meer dan vijf of zes gentes vinden wij telkens drie, vier of meer gentes tot een bijzondere groep verenigd, die Morgan, volgens de woordelijke vertaling van de Indiaanse naam, naar haar Griekse evenbeeld, fratrie (broederschap) noemt. Zo hebben de Seneka’s twee fratrieën: de eerste omvat de gentes 1-4, de tweede de gentes 5-8. Een nader onderzoek toont, dat de fratrieën meestal de oorspronkelijke gentes zijn, waarin de stam aanvankelijk was gesplitst; want bij het huwelijksverbod binnen de gens moest iedere stam noodzakelijk minstens twee gentes omvatten om zelfstandig te kunnen bestaan. Naargelang de stam groter werd, splitste zich iedere gens weer in twee of meer delen, die dan als afzonderlijke gentes verschijnen, terwijl de oorspronkelijke gens, die alle dochtergentes bevat, als fratrie voort bestaat. Bij de Seneka’s en de meeste andere Indianen zijn de gentes van de ene fratrie broedergentes, terwijl die van de andere haar neefgentes zijn — namen, die in het Amerikaanse stelsel van bloedverwantschap, zoals wij zagen, een zeer reële en betekenisvolle zin hebben. Oorspronkelijk mocht een Seneka ook niet binnen zijn fratrie huwen, maar dit is sedert lang in onbruik geraakt en tot de gens beperkt. De traditie bij de Seneka’s was, dat Beer en Hert de twee oorspronkelijke gentes waren, waarvan de andere zich hadden afgesplitst. Nadat deze nieuwe instelling eenmaal ingeburgerd was, werd zij naar behoefte gewijzigd; stierven gentes van een fratrie uit, dan werden soms ter vereffening gehele gentes uit andere fratrieën overgeplaatst in de eerste. Daarom vinden wij bij verschillende stammen gelijknamige gentes verschillend in de fratrieën gegroepeerd.
De functies van de fratrie bij de Irokezen zijn deels van maatschappelijke, deels van religieuze aard. 1. Het balspel spelen de fratrieën tegen elkaar; elke van hen stuurt zijn beste spelers in het veld, de overigen kijken, iedere fratrie afzonderlijk opgesteld, toe en wedden tegen elkaar op het winnen van hun spelers. 2. In de stamraad zitten de sachem; en de krijgsaanvoerders van iedere fratrie tezamen en de beide groepen tegenover elkaar, iedere spreker wendt zich tot de vertegenwoordigers van elke fratrie als tot een afzonderlijke corporatie. 3. Kwam er een doodslag in de stam voor, waarbij dader en verslagene niet tot dezelfde fratrie behoorden, dan beriep zich de beledigde gens dikwijls op haar broedergentes; deze hielden een fratrieraad en richtten 2zch tot de andere fratrie in haar geheel opdat deze eveneens een raad bijeen zou roepen, teneinde de zaak bij te leggen. Hier treedt de fratrie dus weer als oorspronkelijke gens op en met meer uitzicht op succes dan de zwakkere afzonderlijke gens, haar dochter. 4. Bij sterfgeval van aanzienlijke personen nam de andere fratrie de zorg voor de begrafenis en de begrafenisplechtigheid op zich, terwijl de fratrie van de overledene als rouwklagende meeging. Stierf een sachem, dan meldde de andere fratrie het openvallen van het ambt aan de bondsraad der Irokezen. — 5. De fratrieraad werd eveneens bij de verkiezing van een sachem betrokken. Bekrachtiging door de broedergentes werd als vrijwel vanzelfsprekend beschouwd, maar de gentes van de andere fratrie konden zich verzetten. In zulk een geval kwam de raad van deze fratrie bijeen; volhardde hij bij de oppositie dan was de verkiezing ongeldig. 6. Vroeger hadden de Irokezen bijzondere religieuze mysteriën, door de blanken ‘medicine lodges’ [4] genoemd. Deze werden bij de Seneka’s gevierd door twee religieuze genootschappen, met inwijding van nieuwe leden geheel volgens de regels; tot elk van de beide fratrieën behoorde zo’n genootschap. — 7. Wanneer, zoals bijna zeker is, de vier linages (geslachten), die de vier wijken [5] van Tlascalá ten tijde van de verovering bewoonden, [6] vier fratrieën waren, dan is daarmee bewezen, dat de fratrieën, evenals bij de Grieken en soortgelijke geslachtsverbonden bij de Duitsers, ook als militaire eenheden golden; deze vier linages trokken elk als afzonderlijke schare ten strijde, met eigen uniform en vaandel en onder een eigen aanvoerder.
Zoals enige gentes een fratrie uitmaken, vormen oorspronkelijk enige fratrieën een stam; in vele gevallen ontbreekt bij sterk verzwakte stammen de tussenvorm, de fratrie. Wat kenmerkt nu een Indianenstam in Amerika?
1. Een eigen gebied en een eigen naam. Iedere stam bezat behalve zijn eigenlijke woonplaats nog een aanzienlijk gebied voor jacht en visserij. Daarbuiten lag een uitgestrekte neutrale strook grond, die tot het gebied van de naburige stam reikte en bij taalverwante stammen kleiner, bij niet-taalverwante stammen groter was. Dit is hetzelfde als het grenswoud bij de Duitsers, de woestenij, die de Sueven volgens Caesar om hun gebied schiepen, het îsarnholt (Deens jarnved, limes Danicus) tussen Denen en Duitsers, het Saksenwoud en de branibor (Slavisch — beschermend woud), waarvan de naam Brandenburg is afgeleid, tussen Duitsers en Slaven. Het op deze wijze door onzekere grenzen afgescheiden gebied was het gemeenschappelijke land van de stam, door naburige stammen als zodanig erkend en door de stam zelf tegen invallen verdedigd. De onbepaaldheid van de grenzen werd meestal eerst praktisch nadelig nadat de bevolking zich sterk had vermeerderd. De namen van de stammen schijnen meestal eerder toevallig te zijn ontstaan dan opzettelijk gekozen; in de loop van de tijd kwam het meermalen voor, dat een stam door de naburige stammen met een andere naam werd aangeduid dan die, waarmee hij zichzelf noemde: zoals bv. de Duitsers, wie de eerste historische verzamelnaam — Germanen — door de Kelten werd gegeven.
2. Een afzonderlijk dialect, alleen aan deze stam eigen. Inderdaad vallen stam en dialect eigenlijk samen; de vorming van nieuwe stammen en dialecten door splitsing had nog tot voor korte tijd in Amerika plaats en zal ook thans wel nauwelijks geheel hebben opgehouden. Waar twee verzwakte stammen tot één stam zijn samengesmolten, komt het bij uitzondering voor, dat er in één stam twee nauw verwante dialecten worden gesproken. De gemiddelde sterkte van de Amerikaanse stammen is minder dan 2000 man; de Tsjerokezen zijn echter ongeveer 26.000 man sterk, het grootste aantal Indianen in de Verenigde Staten, dat hetzelfde dialect spreekt.
3. Het recht, de door de gentes gekozen sachems en krijgsaanvoerders plechtig te installeren en
4. het recht ze weer af te zetten, ook tegen de wil van hun gens. Het feit, dat deze sachems en krijgsaanvoerders leden van de stamraad zijn, verklaart vanzelf deze rechten van de stam ten opzichte van hen. Waar zich een bond van stammen had gevormd en alle stammen in een bondsraad waren vertegenwoordigd, gingen de bovengenoemde rechten op deze over.
5. Het bezit van gemeenschappelijke religieuze voorstellingen (mythologie) en erediensten. ‘De Indianen waren op hun barbarenmanier een godsdienstig volk.’ [7] Hun mythologie is nog geenszins kritisch onderzocht; zij stelden zich de belichaming van hun religieuze voorstellingen — allerlei geesten — reeds in menselijke gedaante voor, maar de laagste trap van de barbaarsheid, waarop zij zich bevonden, kent nog geen plastische afbeeldingen, zogenaamde afgodsbeelden. Het is een eredienst voor natuur en elementen, die zich aan het ontwikkelen is tot veelgodendom. De verschillende stammen hadden regelmatig hun feesten met bepaalde vormen van eredienst, namelijk dans en spelen; vooral de dans maakte een belangrijk deel uit van alle religieuze plechtigheden; iedere stam vierde zijn feesten afzonderlijk.
6. Een stamraad voor gemeenschappelijke aangelegenheden. Deze was samengesteld uit alle sachems en krijgsaanvoerders die de werkelijke, want steeds afzetbare, vertegenwoordigers van de verschillende gentes waren; hij beraadslaagde in het openbaar, omgeven door de overige leden van de stam, die het recht hadden mee te spreken en hun mening te laten horen; de raad besliste. In de regel werd iedere aanwezige op zijn verlangen gehoord, ook de vrouwen konden door een door hen gekozen spreker hun mening naar voren laten brengen. Bij de Irokezen moest de beslissing tenslotte met algemene stemmen worden genomen, zoals dat ook met vele besluiten van de Duitse markgemeenten het geval was. De stamraad regelde in het bijzonder de betrekkingen tot vreemde stammen; gezantschappen werden door hem ontvangen en uitgezonden, hij verklaarde oorlog en sloot vrede. Brak er een oorlog uit, dan werd die meestal door vrijwilligers gevoerd. In beginsel gold iedere stam in oorlog te zijn met elke andere stam, waarmee hij geen uitdrukkelijk vredesverdrag had gesloten. Krijgstochten tegen zulke vijanden werden meestal door enige vooraanstaande krijgers georganiseerd; zij voerden een krijgsdans uit; wie meedanste verklaarde daarmee dat hij aan de tocht deelnam. De kolonne werd onmiddellijk gevormd en in beweging gezet. De verdediging van het aangevallen stamgebied werd meestal eveneens door vrijwilligers gevoerd. Het uitrukken en de terugkeer van zulke kolonnes gaven steeds aanleiding tot openbare feestelijkheden. De goedkeuring van de stamraad voor zulke tochten was niet vereist en werd gevraagd noch gegeven. Het zijn geheel en al de particuliere krijgstochten van de Duitse vazallen, zoals Tacitus ze ons schildert, met dit verschil, dat deze bij de Duitsers at van meer duurzame aard zijn, een vaste kern vormen, die in vredestijd al georganiseerd is en waaromheen zich in geval van oorlog de overige vrijwilligers groeperen.
Zulke oorlogskolonnes waren zelden talrijk; de belangrijkste tochten van de Indianen, ook op grote afstand, werden met onbetekenende strijdkrachten ondernomen. Verenigden verschillende van zulke groepen volgelingen zich voor een grote onderneming, dan gehoorzaamde elk slechts zijn eigen aanvoerders; de eenheid in het veldtochtplan was door een beraadslaging van deze aanvoerders meer of minder goed verzekerd. Het is de wijze van oorlogvoeren van de Alemannen in de vierde eeuw aan de Boven-Rijn, zoals die bij Ammianus Marcellinus geschilderd wordt.
7. In sommige stammen vinden wij een opperhoofd, wiens bevoegdheden echter zeer gering zijn. Het is een van de sachems, die in gevallen waar snel gehandeld moet worden, voorlopige maatregelen moet nemen tot de tijd dat de raad kan vergaderen en een definitief besluit nemen. Het is een zwakke, maar in de verdere ontwikkeling meestal onvruchtbaar gebleven aanloop tot de benoeming van een beambte met uitvoerende macht; deze is veeleer, zoals zal blijken, in de meeste gevallen, zo niet overal, uit de opperste legeraanvoerder ontwikkeld.
Verder dan de vereniging tot een stam heeft de grote meerderheid van de Amerikaanse Indianen het niet gebracht. In weinig talrijke stammen, door uitgebreide grensstreken van elkaar gescheiden en door eeuwige oorlogen verzwakt, bezetten zij met weinig mensen een geweldig gebied. Bondgenootschappen tussen verwante stammen ontstonden hier en daar tijdelijk als gevolg van een noodtoestand en vielen uiteen, zodra die noodzaak wegviel. Maar in enkele streken hadden oorspronkelijk verwante stammen zich na de verbrokkeling weer aaneengesloten tot duurzame verbonden en zo de eerste stap gedaan tot het vormen van naties. In de Verenigde Staten vinden wij de meest ontwikkelde vorm van zulk een verbond bij de Irokezen. Na de uittocht uit hun woonplaatsen ten westen van de Mississippi, waar zij waarschijnlijk een tak van de grote Dakota-familie vormden, vestigden zij zich na een langdurige zwerftocht in de tegenwoordige staat New York, verdeeld in vijf stammen: de Seneka’s, Cayuga’s, Onondaga’s, Oneida’s en Mohawks. Zij leefden van vis, wild en grove tuinbouw en woonden in dorpen die meestal door paalwerk waren beschermd. Nooit meer dan 20.000 man sterk, hadden zij in alle vijf stammen een aantal gentes gemeenschappelijk, spraken nauw verwante dialecten van dezelfde taal en bezetten nu een samenhangend gebied, dat onder de vijf stammen was verdeeld.
Dat deze stammen in het pas veroverde gebied tegenover de verjaagden uit gewoonte aaneengesloten bleven was natuurlijk, en op zijn laatst in het begin van de 15de eeuw ontwikkelden zij zich formeel tot een ‘eeuwige bond’, een eedgenootschap, dat al dadelijk met het besef van zijn nieuwe kracht een agressief karakter kreeg en op het toppunt van zijn macht, omstreeks 1675, grote landstreken in de omtrek veroverd en de bewoners deels verdreven, deels schatplichtig gemaakt had. De Irokezenbond was de meest ontwikkelde maatschappelijke organisatie waartoe de Indianen het hebben gebracht, voor zover zij de laagste trap van de barbaarsheid niet overschreden (dus met uitzondering van de Mexicanen, de Nieuw-Mexicanen en de Peruanen). De voornaamste bepalingen van de bond waren de volgende:
1. Eeuwige bond van de vijf bloedverwante stammen op de grondstag van volkomen gelijkheid en zelfstandigheid in alle interne aangelegenheden van de stam. Deze bloedverwantschap vormde de wezenlijke grondslag van de bond. Van de vijf stammen werden drie de vaderstammen genoemd en waren elkaars broeders; de beide andere heetten zoonstammen en waren eveneens elkaars broederstammen. Drie gentes — de oudste — waren in alle vijf, drie andere in drie der stammen nog door levende leden vertegenwoordigd; de leden van elk van deze gentes waren allen broers in alle vijf stammen. De gemeenschappelijke taal, die slechts dialectverschillen had, was de uitdrukking en het bewijs van de gemeenschappelijke afstamming.
2. Het orgaan van de bond was een bondsraad van 50 sachems, allen gelijk in rang en aanzien; deze raad had de eindbeslissing in alle aangelegenheden van de bond.
3. Deze 50 sachems waren bij de stichting van de bond over de verschillende stammen en gentes verdeeld als dragers van nieuwe ambten, die uitdrukkelijk ten behoeve van de bond ingesteld waren. Zij werden door de betrokken gentes bij iedere vacature opnieuw gekozen en konden door hen te allen tijde worden afgezet; het recht hen in hun ambt te installeren behoort echter aan de bondsraad.
4. Deze bondssachems waren tevens sachems in hun respectieve stammen en hadden zitting en stem in de stamraad.
5. Alle besluiten van de bondsraad moesten met algemene stemmen worden genomen.
6. Er werd volgens stammen gestemd, zodat iedere stam en in iedere stam alle raadsleden vóór moesten stemmen om een geldig besluit te nemen.
7. Elk van de vijf stamraden kon de bondsraad bijeenroepen, deze kon dit echter zelf niet doen.
8. De zittingen hadden plaats in tegenwoordigheid van het volk; iedere Irokees kon het woord nemen; maar alleen de raad besliste.
9. De bond had geen persoonlijk hoofd, geen chef met uitvoerende macht.
10. Er waren echter twee opperste legeraanvoerders, met gelijke bevoegdheden en gelijke macht (de twee ‘koningen’ van de Spartanen, de beide consuls in Rome).
Dat was de hele openbare bestuursinrichting, waaronder de Irokezen meer dan vierhonderd jaar hebben geleefd en nog leven. Ik heb ze uitvoerig volgens Morgan geschilderd, omdat wij hier de gelegenheid hebben de organisatie te bestuderen van een maatschappij, die nog geen staat kent. De staat vooronderstelt een afzonderlijke, van het totaal der gegeven betrokkenen gescheiden openbare macht, en Maurer, die met een juist instinct de Duitse mark als een zuiver maatschappelijke instelling opvat, welke wezenlijk van de staat verschilt, al vormt zij er ook grotendeels de latere grondslag van, Maurer onderzoekt derhalve in al zijn geschriften het geleidelijke ontstaan van de openbare macht uit en naast de oorspronkelijke bestuursinrichtingen van de marken, dorpen, hoeven en steden. Wij zien bij de Noordamerikaanse Indianen hoe een oorspronkelijk aaneengesloten volksstam zich langzamerhand over een ontzaglijk continent verbreidt; hoe stammen door splitsing volken, ja hele groepen van stammen worden, hoe de talen veranderen, tot zij niet alleen wederzijds onbegrijpelijk worden, maar ook bijna elk spoor van de oorspronkelijke eenheid verliezen; hoe daarnaast binnen de stammen de afzonderlijke gentes zich in verscheidene gentes splitsen, de oude moedergentes als fratrieën voortbestaan en hoe toch de namen van deze oudste gentes bij ver verwijderde en lang gescheiden stammen dezelfde blijven — Wolf en Beer zijn nog bij de meeste Indiaanse stammen gensnamen. En op alle past in grote lijnen de hierboven geschilderde maatschappelijke inrichting — al hebben vele het niet tot een bond van verwante stammen gebracht.
Wij zien echter ook hoe zeer — wanneer eenmaal de gens als maatschappelijke eenheid is gegeven — de hele maatschappelijke instelling van gentes, fratrieën en stam zich met schier dwingende noodzakelijkheid — want op natuurlijke wijze — uit deze eenheid ontwikkelt. Alle drie zijn het groepen met verschillende graden van bloedverwantschap, ieder voor zich vormt een afgesloten geheel en zorgt voor zijn eigen aangelegenheden, maar ieder van hen vult ook de andere aan. En de kring van de hen betreffende zaken omvat alle openbare aangelegenheden van de barbaar op de laagste trap. Wanneer wij dus bij een volk de gens als maatschappelijke eenheid aantreffen, zullen wij ook naar een soortgelijke organisatie van de stam mogen zoeken als de hier geschilderde; en waar voldoende bronnen voorhanden zijn, zoals over de Grieken en Romeinen, zullen wij die niet alleen vinden, maar er ons ook van overtuigen, dat waar de bronnen ons in de steek laten, vergelijking van de Amerikaanse maatschappij-inrichting ons over de moeilijkste twijfels en raadsels heen helpt.
En welk een verwonderlijke instelling is in al haar kinderlijkheid en eenvoud deze gensinrichting. Zonder soldaten, gendarmes en politie, zonder adel, koningen, stadhouders, prefecten of rechters, zonder gevangenissen, zonder processen gaat alles geregeld zijn gang. Iedere twist en strijd wordt door allen beslecht die het aangaat, de gens of de stam of de afzonderlijke gentes onder elkaar — alleen als uiterste, zelden toegepaste middel dreigt de bloedwraak, waarvan bij ons de doodstraf alleen maar de beschaafde vorm is, behept met alle voor- en nadelen van de beschaving. Ofschoon er veel meer gemeenschappelijke aangelegenheden zijn dan thans — de huishouding is voor een reeks gezinnen gemeenschappelijk en communistisch, de grond is het bezit van de stam, alleen de tuintjes worden tijdelijk aan de huishoudingen toegekend — heeft men toch geen spoor van ons omstandige en ingewikkelde bestuursapparaat nodig. De betrokkenen beslissen en in de meeste gevallen heeft eeuwenlange gewoonte reeds alles geregeld. Armen en behoeftigen kunnen er niet zijn — de communistische huishouding en de gens kennen hun plichten tegenover ouden, zieken en in de oorlog verminkten. Allen zijn gelijk en vrij — ook de vrouwen. Voor slaven is er nog geen plaats, voor het onderwerpen van vreemde stammen in de regel ook nog niet. Toen de Irokezen omstreeks 1651 de Eries en de ‘Neutrale natie’ [8] hadden overwonnen, boden zij hun aan met gelijke rechten tot de bond toe te treden; eerst toen de overwonnenen dit weigerden, werden zij uit hun gebied verdreven. En wat voor mannen en vrouwen zulk een maatschappij voortbrengt, bewijst de bewondering van alle blanken die in aanraking kwamen met onbedorven Indianen voor de persoonlijke waardigheid, rechtschapenheid, vastheid van karakter en dapperheid van deze barbaren.
Van de dapperheid hebben wij zeer onlangs in Afrika voorbeelden gezien. De Zoeloekaffers enkele jaren geleden en de Nubiërs een paar maanden geleden, beide stammen waar de gensinstellingen nog niet zijn uitgestorven, hebben gedaan wat geen Europees leger vermag. [9] Slechts gewapend met lansen en werpsperen, zonder vuurwapens, zijn zij in de kogelregen van de achterladers der Engelse infanterie — erkend als de beste ter wereld voor het gevecht in gesloten gelederen — tot aan de bajonetten vooruit gestormd en hebben de troepen meermalen in wanorde gebracht en zelfs teruggeworpen, ondanks de enorme ongelijkheid der bewapening en niettegenstaande zij in het geheel geen diensttijd hebben en niet weten wat exerceren is. Wat zij kunnen uithouden en presteren bewijst de klacht van de Engelsen, dat een Kaffer in 24 uur een lange weg sneller aflegt dan een paard — de kleinste spier tekent zich af, hard en gestaald, als de pees van een zweep, zegt een Engelse schilder.
Zo zagen de mensen en hun maatschappij er uit, voordat de scheiding in verschillende klassen plaats had gehad. En vergelijken wij hun toestand met die van de overgrote meerderheid der hedendaagse beschaafde mensen, dan vinden wij dat de afstand tussen de tegenwoordige proletariër of kleine boer en de oude vrije gensgenoot enorm groot is.
Dat is de ene kant. Laten wij echter niet vergeten, dat deze organisatie tot ondergang was gedoemd. Verder dan de stam ging ze niet; de bond van stammen wijst al op het begin van haar ondergang, zoals nog blijken zal en zoals bleek uit de pogingen der Irokezen tot onderwerping. Alles wat buiten de stam stond, stond buiten het recht. Waar niet een uitdrukkelijk vredesverdrag bestond, daar heerste oorlog tussen stam en stam en de oorlog werd met de wreedheid gevoerd, die de mens van de overige dieren onderscheidt en die eerst later door het eigenbelang werd getemperd. De gensinstelling in haar bloeitijd, zoals wij die in Amerika zagen, vooronderstelde een zeer gering ontwikkelde productie, dus een zeer dunne bevolking op een groot gebied, dus een bijna volkomen beheerst-zijn van de mens door de hem vreemde, onbegrepen natuur buiten hem, hetwelk zich weerspiegelt in de kinderlijke religieuze voorstellingen. Voor de mens bleef de stam de grens, zowel tegenover de vreemdeling als voor zichzelf: de stam, de gens en haar inrichtingen waren heilig en onaantastbaar, vormden een door de natuur gegeven hogere macht, waaraan de enkeling in voelen, denken en handelen onvoorwaardelijk onderworpen bleef. Hoe sterk de mensen uit dit tijdperk ons ook imponeren, ze onderscheiden zich slechts weinig van elkaar; zij hangen nog, zoals Marx zegt, aan de navelstreng van de uit de natuur gegroeide gemeenschap. De macht van deze primitieve gemeenschappen moest worden gebroken en zij werd gebroken. Maar zij werd gebroken door invloeden, die ons van meet af aan als een degradatie voorkomen, als een zondeval van de eenvoudige zedelijke hoogte van de oude gensmaatschappij. Het zijn de laagste belangen — gemene hebzucht, brutale genotzucht, vuile gierigheid, baatzuchtige roof van gemeenschappelijk bezit, die de nieuwe, de beschaafde, de klassenmaatschappij inwijden; het zijn de verachtelijkste middelen — diefstal, geweldpleging, arglistigheid, verraad — die de oude klasseloze gensmaatschappij ondermijnen en ten val brengen. En de nieuwe maatschappij zelf is gedurende de volle tweeëneenhalfduizend jaar van haar bestaan nooit iets anders geweest dan de ontwikkeling van een kleine minderheid op kosten van de uitgebuite en onderdrukte grote meerderheid, en ze is dat thans meer dan ooit.
_______________
[1] Morgan, ‘Systems of consanguinity and affinitiy of the human family’, Washington 1871.
[2] In het Nederlands kunne, nog gebruikt in uitdrukkingen als ‘van beiderlei kunne’, waar het geslacht betekent.
[3] Morgan ‘Ancient society’, Londen 1877, blz. 85/86.
[4] Medicine lodges — bijeenkomsten van medicijnmannen tovenaars.
[5] Engels gebruikte hier het woord ‘Viertel’ zowel in de tegenwoordig gebruikelijke betekenis van wijk, als in de zin van ‘vierde deel’. Het Nederlandse woord ‘kwartier’ wordt ook in de betekenis van stadswijk gebruikt.
[6] Tlascala — stad in Mexico. Er is hier sprake van de verovering van Mexico door de Spanjaarden in de jaren 1519-1521.
[7] Morgan, ‘Ancient society’, Londen 1877, blz. 115.
[8] ‘Neutrale natie’ noemde men in de 17de eeuw het oorlogsverbond van enkele met de Irokezen verwante Indianenstammen, die aan de noordelijke oever van het Eriemeer leefden. Het verbond kreeg deze naam van de Franse kolonisators, omdat het in de oorlogen tussen de stammen van de Irokezen en de Huronen neutraal bleef.
[9] Engels verwijst hier naar de nationale bevrijdingsstrijd van de Zoeloes en de Nubiërs tegen de Engelse kolonisators. De Zoeloes, die in 1879 door de Engelsen waren overvallen, boden onder leiding van Cetewayo een half jaar lang verbitterd verzet. Dank zij de superieure militaire uitrusting slaagden de Engelsen er in, de Zoeloes na een aantal zware gevechten te verslaan. In 1887 werden de Zoeloes definitief aan de Britse heerschappij onderworpen, waarbij de Engelsen de door hen geprovoceerde broederkrijg tussen de Zoeloestammen uitbuitten. De nationale bevrijdingsstrijd van de Nubiërs, Arabieren en andere volksstammen van de Soedan onder leiding van de Moslim-profeet Mohammed Achmed, die zich zelf ‘Mahdi’, d.w.z. ‘redder’ noemde, begon in 1881. De strijd bereikte men hoogtepunt in de jaren 1883/104, toen nagenoeg het hele gebied van Soedan van de Engelse kolonisators was bevrijd. In de loop van de strijd werd een zelfstandige, gecentraliseerde Mahdi-staat gevormd. Pas tegen 1899 gelukte her de Engelsen, op grond van de innerlijke zwakte van de staat — het gevolg van ononderbroken oorlogen en twisten tussen de stammen — en dank zij hun superieure militaire uitrusting, Soedan te veroveren.