Karl Marx en Friedrich Engels

Verslag van het Centrale Bestuur aan de Communistische Bond van maart en juni 1850[1]


Bron: Marx/Engels-Werke, deel 7, Dietz Verlag 1973
Vertaling: Peter den Haan
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


Verwant
Over de geschiedenis van de Bond der Communisten
Voorwoord tot de Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie
Rede aan het graf van Karl Marx op de begraafplaats te Highgate
Korte verantwoording van de vertaler

Werd na de val van de Sovjet-Unie en de dot-com bubble van eind vorige eeuw het kapitalisme als enig en uiteindelijk zaligmakende oplossing voor alle problemen gepropageerd, met als hoogtepunt (of beter ideologisch dieptepunt) Fukuyamas Einde van de Geschiedenis, na de wereldwijde economische krach van 2007-2008 en de triple dip, moet worden vastgesteld dat alle burgerlijke economen, filosofen en overige apologeten de weg kwijt zijn. In 2012 verscheen Why Nations Fail, een empirische analyse van de conclusie die de marxisten eind 1970 al trokken: het kapitalisme zit in een permanente crisis door de dalende winstvoet in de productie en de enorme vlucht in speculatief kapitaal. En de burgerlijke instituten buigen (uiteindelijk) voor het grootkapitaal met alle sociale gevolgen van dien.
Tegelijkertijd staat het wetenschappelijk socialisme als stroming in de internationale arbeidersbeweging op een zeer laag niveau. Dat is geen uitzondering in de geschiedenis; dit was het geval na de periode van reactie na de revolutionaire golf van 1844-1848; na de nederlaag van de Parijse Commune en daaropvolgende reactie van 1871. Net als na het verraad van de 2e Internationale op 4 augustus 1914 en het daaropvolgende uitbreken van de Eerste Wereldoorlog; het duurde ruim anderhalf jaar totdat de eerste kaders van het marxisme (zo’n 40 mannen en vrouwen) zich in de Linkse Zimmerwalders wisten te verenigen, waarna als gevolg van de Oktoberrevolutie, de Communistische Internationale miljoenen achter haar banier wist te verzamelen. Na de stalinistische contrarevolutie (een tendens die opkwam na de nederlagen in Duitsland 1923 en de Chinese Revolutie in 1925-27, samen met de theorie van socialisme in één land), het aan de macht komen van het fascisme in Duitsland en de overwinning van Franco in Spanje en de stalinistische terreur, die vanaf 1931 eerst in de Sovjet-Unie en daarna over de gehele wereld schering en inslag werd, was het revolutionair socialisme wederom ver teruggeworpen. Vanaf 1935 werd door de Volksfrontpolitiek van Stalin en co een gemeenschappelijk blok gevormd door sociaaldemocratie, bourgeoisie en het stalinisme tegen het ‘marxisme’. Het is dan ook niet verwonderlijk dat heden ten dage de revolutionair marxisten deels zijn teruggeworpen tot ‘propagandaorganisaties’. Niet voor niks is op dit moment het grootste probleem van de arbeidersbeweging haar leiding. Uiteindelijk zal dit een tijdelijk fenomeen blijken te zijn als jongeren en arbeiders, uit noodzaak gedwongen, hun weg terug zullen vinden tot de leerstellingen van Marx, Engels, Lenin en Trotski.
Het beste advies dat wij mee kunnen geven is: Begin bij het begin! Een uitstekende inleiding is De Beginselen van het Communisme, een kort opstel van Engels over de oorsprong van de communistische beweging en Het Communistisch Manifest (Pegasus, Amsterdam 1971). Deze verslagen hebben weinig aan zeggingskracht ingeboet omdat alle huidige problemen van de arbeiderspartij al in embryonale vorm aan de orde kwamen. Of zoals Engels het stelde; “De door Marx en mij geredigeerde boodschap is vandaag nog van belang, omdat de kleinburgerlijke democratie ook thans nog de partij is, die bij de eerste politieke aardbeving in Europa ... zeer beslist eerst aan het roer zal komen als degene die de maatschappij van de communistische arbeiders redt. Heel wat van hetgeen daarin is gezegd is vandaag de dag nog van kracht.”
Waarvan akte. Peter den Haan, CWI Rotterdam 2014.

Verslag van het Centrale Bestuur aan de Communistische Bond van maart en juni 1850

Van het Centrale Bestuur aan de Bond

Waarde broeders,
In de beide revolutionaire jaren van 1848-49 heeft de Bond zich op twee manieren bewezen. In de eerste plaats hebben onze leden zich overal energiek in het werk van de beweging gestort en hebben ze in de kranten, op de barricades en op de slagvelden vooraan gestaan in de rijen van het proletariaat, de enig beslissende revolutionaire klasse. Verder heeft de Bond zich bewezen door haar begrip en inzicht in de opkomst van de beweging, zoals blijkt uit de diverse pamfletten en geschriften van het congres van 1847 en uitgegeven verslagen van het centrale bestuur en door het Manifest van de Communistische Partij, omdat zij aantoonbaar juist zijn gebleken en de uitgesproken verwachtingen in deze geschriften volledig zijn uitgekomen. Dit begrip van de omstandigheden van de moderne samenleving, dat voorheen slechts in het geheim door de Bond werd gepropageerd, ligt nu op eenieders lippen en wordt openlijk op straat gepredikt. Tegelijkertijd is echter onze voorheen sterke organisatie aanzienlijk verzwakt. Een groot deel van de leden die direct binnen de beweging actief waren, dachten dat de tijd voor geheime genootschappen voorbij was en dat publieke actie alleen voldoende zou zijn. De afzonderlijke districten en afdelingen[2] lieten hun band met het centrale bestuur versloffen en vervielen langzamerhand tot een slapend bestaan. En dus, terwijl de Democratische Partei, de partij van de kleinburgerij, meer en beter georganiseerd is geraakt in Duitsland, heeft de arbeiderspartij haar enige vaste grond onder de voeten verloren en is op z’n best slechts op een paar plaatsen aanwezig en alleen rond plaatselijke kwesties actief; binnen de algemene beweging is zij dientengevolge volledig ondergesneeuwd en onderworpen aan de leiding van de kleinburgerlijke democraten. Deze situatie mag niet blijven voortbestaan; de onafhankelijkheid van de arbeiders moet hersteld worden. Het centrale bestuur heeft deze noodzaak ingezien en heeft daarom in de winter van 1848-49 een vertegenwoordiger naar Duitsland uitgezonden, dhr. Joseph Moll, om de reorganisatie van de Bond ter hand te nemen. Helaas heeft deze missie geen blijvende resultaten opgeleverd; deels omdat de Duitse arbeiders op dat moment nog te onervaren waren, deels omdat dit werk werd doorkruist door de opstand van afgelopen mei.[3] Moll sloot zich aan bij het leger van Baden-Palts en werd op 29 juni gedood in een gevecht bij de rivier de Murg. In hem heeft de Bond haar oudste, meest actieve en betrouwbare lid verloren. Hij heeft aan alle Congressen en hoofdbesturen deelgenomen en heeft in het verleden een aantal geslaagde missies op zijn naam gezet. Sinds de nederlagen in juli 1849 van de Duitse en Franse revolutionaire partijen,[4] hebben bijna alle leden van het centrale bestuur zich in Londen verzameld; hebben zij hun aantal met nieuwe revolutionaire krachten aangevuld en hebben zich tot doel gesteld met hernieuwd elan de Bond te reorganiseren.

Deze reorganisatie kan alleen door een afgevaardigde worden bewerkstelligd en het Centraal Comité vindt juist dit moment het meest geschikt om zo’n afgevaardigde uit te zenden, omdat een nieuwe revolutie aanstaande is, oftewel, zodat de arbeiderspartij tot de strijd wordt geroepen met een allerhoogste mate van organisatie, eenheid en onafhankelijkheid, opdat zij zich niet zoals in 1848 door de bourgeoisie laat uitbuiten en op sleeptouw wordt genomen.

Al in 1848, broeders, hebben we jullie verteld dat de Duitse liberale bourgeoisie snel aan de macht zou komen en zij daarna haar nieuw verworven macht tegen de arbeiders in zou zetten. Jullie hebben kunnen zien hoe deze voorspelling bewaarheid is geworden. Het was inderdaad de bourgeoisie die in het bezit kwam van de staatsmacht in de nasleep van de Maartbeweging van 1848. En zij gebruikten deze macht om de arbeiders, haar bondgenoot in de strijd, terug te dringen in haar voormalige onderdrukte positie. En hoewel de bourgeoisie hierin alleen maar slaagde door een alliantie aan te gaan met de feodale partij, die in maart juist verslagen was, om dan uiteindelijk zelfs de macht over te dragen aan deze feodale absolutistische partij, wist zij toch gunstige voorwaarden en omstandigheden voor haar zelf te bedingen. Als gevolg van de financiële problemen van de regering, zouden deze voorwaarden op de lange termijn tot het herwinnen van haar machtspositie leiden en het veiligstellen van haar belangen. Mits het voor de revolutionaire beweging mogelijk was om een zogeheten vreedzame en stapsgewijze ontwikkeling te doorlopen. Om haar macht te garanderen was het voor de bourgeoisie geeneens nodig de haat op te wekken door het nemen van gewelddadige maatregelen tegen de bevolking, omdat al deze gewelddadigheden al in werking waren gezet door de feodale contrarevolutie. Maar de gebeurtenissen zullen geen vreedzaam vervolg hebben. Integendeel; de aanstaande revolutie zal de loop der gebeurtenissen versnellen, of dit nu gebeurd door een onafhankelijke opstand van het Franse proletariaat of door een invasie in het revolutionaire “Babel” (lees Frankrijk) door de Heilige Alliantie.[5]

De verraderlijke rol die de Duitse liberale bourgeoisie in 1848 speelde tegenover het volk, zal in de komende revolutie worden overgenomen door de democratische kleinburgerij, die nu dezelfde plek in de oppositie innemen als de liberale bourgeoisie voor 1848. De Democratische Partij, die voor ons arbeiders nog veel gevaarlijker is dan die van de liberalen eerder, bestaat uit drie elementen: A) de meest progressieve delen van de grootbourgeoisie, die het doel nastreven van directe en volledige afschaffing van feodalisme en absolutisme. Dit deel wordt vertegenwoordigd door de voormalige Berlijnse ‘ja-knikkers’, de belastingweigeraars;[6] B) de constitutioneel-democratische kleinburgerij, wiens voornaamste doel van de afgelopen beweging het tot stand brengen is van een min of meer democratische federale staat; hiervoor hebben haar vertegenwoordigers, de linksen in de Frankfurter Assemblee en later in het parlement van Stuttgart zich beijverd, zoals ze dat zelf deden in de Rijksgrondwet-campagne (zie noot 3); C) de republikeinse kleinburgerij, wier ideaal een Duitse federale republiek zoals Zwitserland is en die zich nu ‘rood’ en ‘sociaaldemocratisch’ noemen. Omdat ze de vrome wens koesteren de druk van het grote kapitaal op het kleine kapitaal, de druk van de grootbourgeoisie op de kleine, af te schaffen. De vertegenwoordigers van deze fractie waren de leden van de democratische congressen en comités, de leiders van democratische verenigingen en de redacteuren van de democratische kranten.

Na hun nederlaag beweren al deze fracties dat ze “Republikeinen” zijn, of “Roden”, net zoals heden ten dage de kleinburgerij in Frankrijk zichzelf ‘socialistisch’ noemt. Waar ze, zoals in Wurtemberg, Beieren en dergelijke nog mogelijkheden zien om hun doelstellingen via constitutionele middelen te bereiken, vallen ze terug op hun oude frasen en tonen zo door hun handelen aan dat ze in het geheel niet zijn veranderd. Bovendien spreekt het welhaast als vanzelf dat de veranderde naam van de partij niet in het minst haar houding tegenover de arbeiders heeft veranderd, maar het bewijst slechts dat ze nu gedwongen is stelling te nemen tegen die bourgeoisie, die zich bij het absolutisme heeft aangesloten. Daarom dus zoekt zij nu weer steun bij het proletariaat.

De kleinburgerlijke Democratische Partij in Duitsland is erg machtig. Zij omvat niet alleen het overgrote deel van de stedelijke middenklassen, de kleine industriële handelaren en de volleerde ambachtslieden; maar onder haar aanhang bevinden zich ook boeren en landarbeiders, voor zover deze laatsten nog geen steun hebben kunnen vinden onder het onafhankelijke stedelijke proletariaat.

De revolutionaire arbeiderspartij staat in de navolgende verhouding tot de kleinburgerlijke democraten: wij werken met hen samen tegen de partij die zij omver willen werpen; wij voeren tegen hen oppositie wanneer zij zich alleen over hun eigen positie druk maken.

De democratische kleinburgerij verlangt alleen een dusdanige verandering van de sociale omstandigheden, dat de bestaande samenleving zo draaglijk en comfortabel als mogelijk voor haar wordt. Zij is niet geïnteresseerd in een verandering van de hele samenleving ten gunste van het revolutionaire proletariaat. Daarom eisen zij voor alles een verlaging van de regeringsuitgaven middels het beperken van de bureaucratie en een verschuiving van de hoge belastingdruk naar de grootgrondbezitters en bourgeoisie. Daarnaast willen ze de druk van het grootkapitaal op het kleine wegnemen door het instellen van publieke kredietinstanties en het wettelijk verbieden van woeker; zodat het voor hen en de boeren makkelijker zou worden aan goedkoop krediet via de staat te komen in plaats van via leningen van het grootkapitaal; en, daarnaast, de invoering van burgerlijke eigendomsverhoudingen op het land door een volledige afschaffing van het feodalisme. Om dit alles te verwezenlijken hebben ze een democratische regeringsvorm nodig, constitutioneel dan wel republikeins, die hen en hun boerenaanhang een meerderheid zal opleveren; daarnaast hebben ze ook een lokaal democratisch bestuur nodig, opdat ze directe controle over gemeentelijk eigendom zouden verwerven, alsmede een reeks aan politieke functies die nu in handen zijn van de bureaucratie.

De macht en snelle toename van het kapitaal zou verder nog moeten worden weerstreefd, deels door een beperking van het erfrecht en deels door de overdracht van zoveel mogelijk werkzaamheden aan de staat. Ten aanzien van de arbeiders blijft voor alles de stelregel bestaan: zij moeten loonslaven blijven. Echter, de democratische kleinburgerij wil hogere lonen en veiligheid voor de arbeiders en ze hopen dit te bereiken door de uitbreiding van werkverschaffing van staatswege en ondersteuningsmaatregelen; kort gezegd hopen ze de arbeiders om te kopen met meer of minder verhulde vormen van aalmoezen en zo haar revolutionaire kracht te breken door tijdelijk haar leven wat dragelijker te maken. Het hierboven samengevatte pakket van eisen wordt niet door alle fracties tegelijkertijd naar voren gebracht en in hun samenhang zweven ze slechts bij een enkeling als helder doel voor de geest. Naarmate bepaalde individuen of fracties van de kleinburgerij meer invloed verwerven, des te meer zullen deze eisen explicieter worden uitgesproken en de weinigen die hun eigen programma zullen herkennen in bovengenoemde eisen, zullen er wel van overtuigd zijn dat dit het maximale is dat van de revolutie geëist kan worden. Maar deze eisen kunnen op geen enkele wijze de partij van het proletariaat tevreden stellen. Want terwijl de democratische kleinburgerij de revolutie zo snel mogelijk wil beëindigen, met als maximaal resultaat de al eerder genoemde eisen, is het in ons belang en is het onze taak om de revolutie permanent te maken, totdat alle meer of minder bezittende klassen uit hun heersende posities zijn verdreven, totdat het proletariaat de staatsmacht heeft veroverd en totdat de vereniging van de proletariërs voldoende ver is doorgevoerd – niet in één land, maar in de leidende landen van de wereld – zodat de onderlinge wedijver tussen de proletariërs van deze landen verdwijnt en op zijn minst de belangrijkste productiemiddelen in de handen van de arbeiders zijn geconcentreerd. Onze doelstelling is niet simpelweg om het privébezit te veranderen, maar het te vernietigen, niet de klassentegenstellingen te verdoezelen, maar de klassen zelf af te schaffen, niet de bestaande samenleving te verbeteren, maar een nieuwe samenleving te vestigen. Er bestaat geen twijfel over dat in het verloop van de revolutie in Duitsland de kleinburgerlijke democraten op zeker moment een overheersende invloed zullen krijgen. Daarom is de belangrijkste vraag de volgende; wat moet de houding van het proletariaat en, met name de Bond, tegenover hen zijn: a) terwijl de huidige omstandigheden voortduren, waarin de kleinburgerlijke democraten ook worden onderdrukt; b) in de aanstaande revolutionaire strijd, die hen het overwicht zal geven; c) na deze strijd, gedurende de periode van kleinburgerlijk overwicht over de klassen die zijn omvergeworpen en over het proletariaat.

A). Op dit moment, nu overal de democratische kleinburgerij wordt onderdrukt, preken zij eenheid en verzoening tot het proletariaat; zij steken de hand uit en pogen een grote oppositiepartij op te richten, waarin alle democratische richtingen worden verenigd; oftewel, ze proberen de arbeidersklasse te strikken in een partijorganisatie waarin algemene sociaaldemocratische frasen overheersen, terwijl hun eigenlijke belangen verhuld blijven en waarin, om de lieve vrede te bewaren, de specifieke eisen van het proletariaat niet naar voren mogen worden gebracht. Zo’n eenheid zou alleen in hun voordeel zijn en volledig nadelig voor het proletariaat. Het proletariaat zou haar moeizaam verworven onafhankelijkheid verliezen en wederom worden teruggedrongen tot een aanhangsel van de officiële burgerlijke democratie. Daarom moet een zodanige eenheid met de grootst mogelijke kracht bestreden worden. In plaats van zichzelf te verlagen tot het niveau van applausmachine, zullen de arbeiders en zeker de Bond, moeten werken aan de onafhankelijke organisatie van de arbeiderspartij, zowel ondergronds als openbaar, naast de officiële democraten. En de Bond moet zich tot doel stellen om van al haar afdelingen een centrum en kern van arbeidersverenigingen te maken, waarin de positie en de belangen van het proletariaat besproken kan worden, vrij van burgerlijke invloeden. Hoe weinig serieus de burgerlijke democraten werkelijk zijn over een alliantie waarin het proletariaat gelijke macht en gelijke rechten heeft, wordt bewezen door de democraten uit Breslau, die in hun orgaan, de Neue Oder Zeitung[7] een furieuze campagne voeren tegen onafhankelijk georganiseerde arbeiders, die zij ‘socialisten’ noemen. Mocht er een gevecht tegen een gezamenlijke vijand ontstaan, dan is een speciale alliantie niet nodig. Zodra zo’n vijand rechtstreeks bevochten dient te worden, zullen de belangen van beide partijen op dat moment samenvallen en zullen er in de toekomst spontaan tijdelijke verbintenissen ontstaan, net zoals dat in het verleden het geval was. Vanzelfsprekend zullen in de toekomstige bloedige conflicten, net als in alle andere, het de arbeiders zijn die met hun moed, doortastendheid en opofferingsgezindheid de grootste verantwoordelijkheid zullen dragen voor de overwinning. Net als in het verleden zal de kleinburgerij in de toekomst massaal twijfelen, angstig en passief wikken en wegen; maar als de overwinning zeker is zal zij die voor zichzelf opeisen en de arbeiders oproepen zich terughoudend op te stellen, terug aan het werk te gaan en zich netjes te gedragen en ze zal het proletariaat uitsluiten van de vruchten van de overwinning. Het ligt niet in de macht van het proletariaat om die handelswijze van de democratische kleinburgerij te voorkomen. Maar het ligt wel in haar mogelijkheid om het de kleinburgerij zo moeilijk mogelijk te maken haar macht tegen het bewapende proletariaat te gebruiken en haar zulke eisen op te dringen dat, na de heerschappij van de bourgeoisie, die vanaf het begin het zaad van haar eigen vernietiging in zich draagt, het de daaropvolgende machtsovername door het proletariaat aanzienlijk eenvoudiger zal maken. Maar boven alles, zowel tijdens als gelijk na de gevechten, moeten de arbeiders, voor zover dat mogelijk is, zich verzetten tegen pogingen van de burgerij tot pacificatie en de democraten trachten te dwingen zoveel mogelijk van hun terroristische programmapunten uit te voeren. Het werk moet erop gericht zijn dat ontstane revolutionaire opwinding niet onmiddellijk na de overwinning wordt onderdrukt, maar juist zo lang mogelijk wordt gerekt. In plaats van stelling te nemen tegen zogenaamde ‘excessen’ – gebeurtenissen waarin publiekelijk wraakacties worden ondernomen tegen gehate individuen of gebouwen, die nare herinneringen oproepen – in die gevallen moet de arbeiderspartij niet alleen deze daden tolereren, maar er ook richting aan geven. Tijdens en na de strijd moeten de arbeiders wanneer maar mogelijk hun eigen eisen naar voren brengen, tegenover die van de burgerlijke democraten. Ze moet garanties eisen voor de arbeiders zodra de democratische bourgeoisie aanstalten maakt de regering over te nemen. Zij moet deze garanties desnoods met geweld afdwingen en in het algemeen proberen er voor te zorgen dat de nieuwe heersers zichzelf committeren aan alle mogelijke beloftes en toezeggingen; de beste manier om ze te compromitteren. Waar mogelijk moet ze overal de roes van overwinning of de ontstane juichstemming na elk succesvol straatgevecht beteugelen. Met een kalme en koelbloedige analyse van de situatie en onverholen wantrouwen voor de nieuwe regering. Naast de nieuwe regering moet ze tegelijkertijd haar eigen revolutionaire arbeidersregeringen vormen, ofwel in de vorm van plaatselijke uitvoerende besturen en raden, dan wel in actiecomités of andere vormen, zodanig dat de burgerlijk-democratische regeringen niet alleen onmiddellijk steun zullen verliezen van arbeiders, maar zich ook vanaf het begin onder toezicht voelen gesteld en bedreigd door een autoriteit, die de brede arbeidersmassa’s achter zich weet staan. Met andere woorden; vanaf het eerste moment van de overwinning moet de achterdocht van de arbeiders worden verplaatst van de verslagen reactionaire partij naar de partij die de behaalde overwinning alleen voor zichzelf wil misbruiken.

B). Om in staat te zijn de burgerlijk-democraten, die vanaf de eerste seconde van de overwinning de arbeiders zullen verraden, krachtig en dreigend tegemoet te treden, moeten de arbeiders georganiseerd en bewapend zijn. Het gehele proletariaat moet zo snel mogelijk van allerlei wapenen worden voorzien; musketten, revolvers, kanonnen en munitie. De herinvoering van de burgerwacht (Burgerwehr), die tegen de arbeiders was gericht, moet worden voorkomen. Waar de vorming van zo’n vrijwillige burgerwacht niet kan worden voorkomen, zullen de arbeiders moeten proberen zich onafhankelijk in een soort proletarische garde te organiseren, met hun eigen verkozen leiding en gekozen staforganen. En deze moeten proberen niet onder commando van het staatsapparaat te staan, maar onder die van de zelf opgerichte lokale revolutionaire organen en comités. Waar arbeiders in dienst van de staat zijn, moeten ze zichzelf in een apart onderdeel bewapenen en organiseren, met gekozen leiders, of als onderdeel van een ‘proletarische garde’. Onder geen enkele voorwaarde moeten wapens en munitie worden ingeleverd; iedere poging om de arbeiders te ontwapenen moet bestreden worden, desnoods met geweld. Het vernietigen van de burgerlijk-democratische invloed over de arbeidersbeweging en het afdwingen van toezeggingen die de heerschappij van de burgerlijke democratie compromitteren – een heerschappij die op dit moment nog onvermijdelijk lijkt – en het hen zo moeilijk mogelijk te maken; dat zijn de belangrijkste punten die het proletariaat en daarom ook de Bond voor ogen moet houden in het licht van de naderende opstand.

C). Zodra de nieuwe (burgerlijke) regeringen zich hebben gevestigd zal hun gevecht tegen de arbeidersklasse beginnen. Als we al willen dat arbeiders zich tegen kleinburgerlijke invloeden kunnen verzetten, is het essentieel dat ze voor alles onafhankelijk zijn georganiseerd en binnen verenigingen zijn gecentraliseerd. Zo snel als mogelijk na de omverwerping van de huidige regering zal het Centrale Bestuur de oversteek naar Duitsland maken en daar een congres organiseren, voorzien van noodzakelijke voorstellen voor de centralisatie van de arbeidersverenigingen onder een eenvormige leiding en zal zitting houden in een daartoe aangewezen locatie. Snelle organisatie van in ieder geval de provinciale arbeidersverenigingen is een van de belangrijkste voorwaarden tot het versterken en het ontwikkelen van de arbeiderspartij. Het onmiddellijke resultaat van de omverwerping van de huidige regering zal dus de verkiezing van een nieuw nationaal leidend orgaan zijn. Hierbij moet het proletariaat het volgende in acht nemen: 1) dat door een harde opstelling door de plaatselijke autoriteiten en regeringsvertegenwoordigers delen van het proletariaat, om welke reden dan ook, niet worden uitgesloten; 2) dat de arbeiderskandidaten overal als tegenkandidaten van de burgerlijk democraten worden geposteerd. Waar mogelijk dienen dat leden van de Bond te zijn en hun verkiezing moet met alle mogelijke middelen worden ondersteund. Zelfs waar er geen uitzicht is op de verkiezing van een kandidaat, moeten de arbeiders toch hun eigen kandidaat naar voren schuiven; om hun onafhankelijkheid te bewaren, om zo hun kracht te kunnen meten en om hun revolutionaire partijstandpunten onder aandacht van het grote publiek te brengen. Ze moeten zich niet van de wijs laten brengen door de holle kreten van de democraten, die vol zullen houden dat arbeiderskandidaten de democratische partij zullen verdelen en zo de reactionaire krachten aan de overwinning zullen helpen. Uiteindelijk komen al deze argumenten op het volgende neer, dat het proletariaat belazerd zal worden. De vooruitgang die de proletarische partij zal boeken door zich op deze wijze onafhankelijk op te stellen, is oneindig veel groter en belangrijker dan de nadelen, ondervonden door de aanwezigheid van een paar reactionairen in een vertegenwoordigend orgaan. Als de democratische krachten vanaf het eerste beging een krachtige, gewelddadige activiteit weten te ontwikkelen tegen de reactie, dan zal de reactionaire invloed in de verkiezingen zelf al zijn vernietigd.

Het eerste punt waarbij de burgerlijke democraten met de arbeiders in de clinch zullen komen is de afschaffing van het feodalisme; net als in de eerste Franse Revolutie zullen de kleinburgers het feodale land onder de boeren willen verdelen als vrij bezit; met andere woorden, een voortbestaan van het plattelandsproletariaat, alsmede de vorming van een kleinburgerlijke boerenklasse die in hetzelfde kringetje van krediet en armoe terecht zal komen als de huidige Franse boer. Daarom moeten arbeiders zich tegen deze plannen verzetten; in het belang van het plattelandsproletariaat en uit eigenbelang. Zij moeten eisen dat het geconfisqueerde feodale land staatseigendom blijft en zo voor arbeiderskolonies kan worden gebruikt, bewerkt door de plattelandsarbeiders en met alle voordelen van grootschalige industriële landbouw. En zo krijgt ook het principe van gemeenschappelijk eigendom vaste grond onder de voeten te midden van het wankele systeem van burgerlijke eigendomsverhoudingen. Net zoals de democraten zich met de boeren verenigen, moeten de arbeiders zich met het plattelandsproletariaat verenigen.

De democraten zullen ofwel direct sturen op een federale republiek, of minimaal, als ze de enig en ondeelbare republiek niet kunnen voorkomen, dan wel pogen om de centrale regering zoveel mogelijk dwars te zitten door de gemeentes en provincies zoveel mogelijk autonomie en onafhankelijkheid te geven. In oppositie tegen deze plannen moeten de arbeiders juist streven naar een enig en ondeelbare Duitse republiek en, binnen deze republiek, naar de meest beslissende centralisatie van de staatsmacht. Laten we ons niet bedotten met mooie praatjes over gemeentelijke vrijheden of lokaal zelfbestuur. Juist in een land als Duitsland, waar nog zoveel middeleeuwse overblijfselen dienen te worden opgeruimd en er nog zoveel achtergebleven gebieden zijn, juist daar kunnen we niet toestaan dat elk dorp, elke stad en elke provincie een nieuwe obstakel opwerpt tegen de revolutionaire activiteit. Want die kan alleen optimaal worden ontwikkeld vanuit een centraal punt. En het vernieuwen van de huidige situatie, waarin de Duitsers in elke stad en provincie apart moeten vechten om eenzelfde mate van ontwikkeling af te dwingen is ook ontoelaatbaar. Het ergste zou nog zijn wanneer er een zogeheten vrij systeem van lokaal bestuur zou ontstaan, waaruit een vorm van eigendom zou ontstaan die nog ouderwetser is dan het moderne privé-eigendom, maar uiteindelijk en onvermijdelijk wel leidt naar een verandering in privé-eigendom; namelijk gemeentegrond. Met natuurlijk constante twisten tussen rijke en arme gemeentes. Ook zou zo’n systeem van vrij lokaal bestuur niet naast het staats civiel recht mogen bestaan, omdat zo’n plaatselijk systeem met zijn harde praktijken nadelig uitpakt voor arbeiders. Net als in Frankrijk in 1793 is het de taak van de werkelijk revolutionaire partij in Duitsland om de hoogst mogelijke vorm van centralisatie door te voeren.[8]

We hebben aangetoond dat een heropleving van de strijd de democraten aan de macht zal brengen en hoe zij gedwongen zullen worden min of meer socialistische maatregelen door te voeren. Uiteraard zal de vraag gesteld worden wat de arbeiders daar tegenover moeten zetten. In het begin zal het natuurlijk niet mogelijk zijn om directe communistische maatregelen te eisen. Maar de navolgende richtlijnen kunnen wel helpen:

a) Ze kunnen democraten er toe dwingen zo ver mogelijk in te grijpen binnen de bestaande orde, om zo haar reguliere werking te verstoren en dusdanig dat de democratische kleinburgerlijke politici zichzelf zullen compromitteren; daarnaast moeten zoveel mogelijk productiemiddelen in de handen van de staat gecentraliseerd worden: transport, bedrijven, enz.

b) Daarnaast moeten ze proberen de voorstellen van de democraten zo consequent en in zijn geheel door te voeren (de democraten zullen zich toch als reformisten en niet als revolutionairen gedragen) om zo deze voorstellen als een aanval op het privébezit om te vormen. Als de kleinburgerij bijvoorbeeld voorstelt om fabrieken of de spoorwegen op te kopen, dan moeten de arbeiders eisen dat deze fabrieken en spoorwegen gewoon in beslag moeten worden genomen door de Staat, zonder compensatie. Omdat het reactionair bezit is. Als de democraten een hoofdelijke belasting voorstellen, moeten de arbeiders een belasting naar draagkracht voorstellen. Als de democraten een milde progressieve belasting voorstellen, moeten de arbeiders er juist op staan dat de hoogste belastingschalen zo zwaar zijn dat het grootkapitaal er door wordt vernietigd. Als de democraten een regulering van de staatschuld willen, moeten de arbeiders een nationaal bankroet eisen. De eisen van de arbeiders zullen aangepast moeten worden, afhankelijk van de maatregelen en concessies van de democraten.

Hoewel de Duitse arbeiders niet zonder een zeer langdurige revolutionaire ontwikkeling aan de macht zullen kunnen komen en haar klassenbelangen zal realiseren, kunnen ze er deze keer wel zeker van zijn dat de eerste acte van het aanstaande revolutionaire drama samen zal vallen met de directe overwinning van haar eigen klasse in Frankrijk en daardoor versneld zal worden.

Maar zelf zullen zij het meeste moeten bijdragen aan hun uiteindelijke overwinning, door zichzelf bewust te maken van hun eigen klassenbelang, door zo snel mogelijk een politiek onafhankelijke positie in te nemen, door zich niet bij de neus te laten nemen door de huichelachtige frasen van de democratische kleinburgerij dat een onafhankelijke arbeiderspartij overbodig is. Haar strijdkreet moet zijn: “De permanente revolutie!”

Londen, maart 1850

Verslag van het Centrale Bestuur aan de Communistische Bond van juni 1850

Het Centrale Bestuur aan de Bond

Broeders,
In ons laatste rondschrijven, aan jullie door onze vertegenwoordiger van de Bond overhandigd, hebben we de stelling ontwikkeld van de noodzaak van een arbeiderspartij, met name zo een als de Bond, niet alleen voor het huidige ogenblik, maar ook in het geval van een revolutie.

Het doel van dit schrijven is vooral een overzicht te geven van de toestand van de Bond.

Als gevolg van de nederlagen van de revolutionaire partij vorige zomer, waren de bondsorganisaties op een bepaald moment bijna volledig uitgewist. De meest bekwame leden van de Bond raakten verspreid, verbindingen raakten verbroken, adressen werden onbereikbaar, waardoor correspondentie, mede ook door het gevaar van het verbreken van het briefgeheim, momenteel onmogelijk is. En zo werd eind vorig jaar het Centrale Bestuur tot volstrekte dadeloosheid veroordeeld.

In die mate dat de eerste schokgolven van de nederlagen begonnen weg te ebben, begon de wens steeds sterker te worden om overal in Duitsland een sterke ondergrondse revolutionaire partij op te zetten. Deze kwestie, die het Centrale Bestuur deed besluiten een afgevaardigde naar Duitsland en Zwitserland te zenden, leidde eveneens tot de oprichting van een nieuw verbond in Zwitserland, net zoals trouwens in Keulen, van waaruit onze Bond zich in Duitsland wist te herorganiseren.

In Zwitserland kwamen begin dit jaar meerdere van verschillende bewegingen afkomstige, al dan niet bekende vluchtelingen in een Vereniging[9] bijeen, met het plan om op een passend ogenblik aan de val van regeringen mee te helpen en mannen klaar te hebben staan om de leiding van de beweging en zelfs van regeringen op zich te nemen. Een specifiek partijkarakter droeg deze verbinding niet, dat liet het bonte karakter van de verzamelde elementen niet toe. De deelnemers kwamen uit alle schakeringen van de beweging; van besliste communisten tot zelfs voormalige parlementsleden, de meest uitgesproken kleinburgerlijke democraten uit de voormalige Paltse regering.[10]

De toenmalige overvloed aan baantjesjagers en andere gelukszoekers uit Baden-Palts, bood hen de gelegenheid zich in de vereniging te manifesteren.

De instructies die deze verbinding aan haar vertegenwoordigers uitvaardigde en in het bezit zijn van het Centrale Bestuur, slagen er ook niet in enig vertrouwen op te wekken. Een gebrek aan uitgesproken partijstandpunten, alsmede een poging om alle voorhanden zijnde tegenstrijdige elementen in een schijnverbintenis samen te voegen, wordt maar nauwelijks verhuld door een overdaad aan detaillistische kwesties van de lokale industriële, agrarische, politieke en militaire verhoudingen. Volgens de in onze handen gekomen ledenlijst is hun numerieke kracht onbeduidend; op hun hoogtepunt telde dit gezelschap in Zwitserland zo’n dertig deelnemers. Het is daarnaast tekenend dat er amper een of twee arbeiders op de lijst voorkomen. Vanaf het begin was dit louter een clubje van onderofficieren en officieren zonder leger. Onder hen bevinden zich A. Fries en Greiner uit Palts, Körner uit Ebersfeld, Sigel, enzovoorts.

Ze hebben twee vertegenwoordigers naar Duitsland gezonden. De eerste, Bruhn[11] uit Holstein en Bondslid, wist onder valse voorwendselen enkele Bondsleden en afdelingen ertoe te bewegen zich bij de nieuwe verbinding aan te sluiten, in de veronderstelling dat het om de wederoprichting van de Bond ging. Terwijl hij aan ons centrale bestuur rapporteerde over de Zwitserse vereniging, deed hij andersom verslag over ons aan het Zwitserse hoofdbestuur. Blijkbaar ontevreden over zijn dubbelrol als boodschapper uitte hij, terwijl we nog onderling correspondeerden, grove leugens aan de leden in Frankfurt die hij voor de Zwitserse vereniging wist te winnen en beval alle verbindingen met Londen te verbreken. Om deze redenen hebben we hem direct uit de Bond geroyeerd. De kwestie in Frankfurt is dankzij onze Bondsafgezant geregeld. Voor het overige bleef de activiteit van Bruhn voor het Zwitserse hoofdbestuur zonder resultaat. De tweede agent, het studentje Schurz[12] uit Bonn, kon niets uitrichten, omdat, zoals hij aan Zurich schreef: “alle bruikbare krachten al in handen van de Bond zijn gevallen.” Hij verliet daarna plotseling Duitsland en houdt zich dan weer in Brussel, dan weer in Parijs op, waar wij hem in de gaten houden. In de ogen van het Centrale Bestuur is deze nieuwe verbinding nogal ongevaarlijk, mede omdat we een door en door betrouwbare Bondsafgevaardigde[13] in hun centrale raad hebben zitten, die de opdracht heeft om alle maatregelen en plannen, in zoverre deze tegen het belang van de Bond ingaan, te bewaken en door te geven. Bovendien hebben we een afgezant[14] naar Zwitserland gestuurd om samen met de eerdergenoemde Bondsvertegenwoordiger, de bruikbare krachten voor de Bond te werven en überhaupt de Bond in Zwitserland te organiseren. De door ons gepresenteerde gegevens berusten op overduidelijk authentieke documenten.

Al eerder werd een vergelijkbare poging ondernomen door Struve, Siegel en anderen, die zich in Geneve hadden verenigd. Deze lieden schrokken er niet voor terug om hun samenraapsel als onze Bond voor te doen, om zo de adressenbestanden van onze leden voor hun doeleinden te misbruiken. Gelukkig hebben ze niemand met deze leugens voor de gek weten te houden. De ondernomen poging faalde in alle opzichten zo hopeloos, dat de weinig overgebleven leden in Zwitserland op hun eerstvolgende bijeenkomst zich schielijk bij onze organisatie aansloten. Maar hoe onmachtiger hun kliek werd, des te meer pronkten ze met hoogdravende titels zoals “Kerncentrum voor Europese Democratie”[15] enzovoort. Ook hier in Londen heeft Struve, samen met wat andere teleurgestelde kopstukken, zijn pogingen voortgezet. Manifesten en oproepen om aan te sluiten bij het “Centrale Bureau voor de gehele Duitse Emigratie” en het “Kerncentrum voor Europese Democratie” werden overal in Duitsland verspreid, maar ook hier zonder enig resultaat.

De aangegeven verbanden van deze schijnverbinding met Franse en andere niet-Duitse revolutionairen bestaat gewoonweg niet. Hun enige dadendrang bestaat uit kleine kuiperijen onder de Duitse vluchtelingen, die de Bond nauwelijks raken en ongevaarlijk en makkelijk te overzien zijn.

Al dit soort pogingen hebben ofwel hetzelfde doel als de Bond, namelijk de revolutionaire organisatie van de arbeiderspartij; in dat geval vernietigen ze de centralisatie en kracht van de partij door haar versplintering en hebben daarom al een duidelijk schadelijk en bekrompen karakter. Dan wel hebben ze het doel om de arbeiderspartij te misbruiken voor doeleinden die haar vreemd of zelfs vijandig zijn. Onder bepaalde omstandigheden kan de arbeiderspartij heel goed andere partijen en fracties voor haar eigen doeleinden gebruiken, maar zij mag zich nooit aan andere partijen ondergeschikt maken. Juist diegenen, die in de laatste Beweging[16] in de Regering zaten en hun positie hebben gebruikt om de beweging te onderdrukken en de arbeiderspartij te breken zodra zij zelfstandig trachtte te opereren, zulke lieden moeten onder alle omstandigheden op grote afstand worden gehouden.

Over de stand van zaken in de Bond het volgende.

1) België.

De Bondsorganisatie onder de Belgische arbeiders zoals die in 1846 en 1847[17] bestond, is natuurlijk uiteengevallen, omdat de leidende kaders in 1848 werden gearresteerd, ter dood werden veroordeeld, wat uiteindelijk is omgezet in levenslang in een strafkamp. Sowieso heeft de Bond, sinds de Februarirevolutie en het verdrijven van de meeste deelnemers van de Duitse arbeidersverenigingen aan kracht ingeboet. Het huidige politieklimaat staat niet toe deze her op te richten. Desondanks heeft in Brussel één afdeling zich weten te handhaven en doet naar beste vermogen haar werk.

2) Duitsland.

Als Centraal Bestuur was het ons doel om in dit rondschrijven dieper in te gaan op het wel en wee van de Bond in Duitsland. Zo’n verslag kan in dat opzicht nu niet worden gegeven, omdat de Pruisische politie op dit moment onderzoek doet naar de onderlinge verbanden van de revolutionaire partij. Dit rondschrijven, dat op een veilige manier in Duitsland wordt verspreid, maar desondanks door de wijze van verspreiding hier en daar toch in de handen van de politie kan vallen, is dus op een zodanige wijze opgesteld, dat zij niet als wapen tegen de Bond kan worden ingezet. Daarom willen we ons als Centraal Bestuur tot het volgende beperken:

De hoofdzetels van de Bond in Duitsland zijn Keulen, Franfurt am Mainz, Hanau, Mainz, Wiesbaden, Hamburg, Schwerin, Berlijn, Breslau, Liegnitz, Glogau, Leipzig, Nuremberg, Munchen, Barnberg, Wurzburg, Stuttgart en Baden.

Als leidende Kringen zijn benoemd: Hamburg voor Sleeswijk-Holstein; Schwerin voor Mecklenburg; Breslau voor Silezië, Leipzig voor Saksen en Berlijn; Nuremberg voor Beieren; Keulen voor het Rijnland en Westfalen.

De afdelingen in Göttingen, Stuttgart en Brussel blijven voorlopig in directe verbinding met het Centrale Bestuur staan, totdat ze genoeg aan invloed hebben gewonnen om een leidende kring te worden.

De verhoudingen binnen de Bond in Baden worden pas bepaald na de rapportage van de door ons naar Zwitserland en Baden gestuurde afgezant.

Waar, zoals in Sleeswijk-Holstein en Mecklenburg, boeren,- en daglonersverenigingen bestaan, is het Bondsvertegenwoordigers gelukt aan invloed te winnen en deels de leiding in handen te krijgen. De arbeiders en daglonersverenigingen in Saksen, Franken, Hessen en Nassau staan grotendeels onder leiding van de Bond. De belangrijkste leden van “Arbeidersverbroedering”[18] zijn ook leden van onze Bond. Het Centrale Bestuur wil de afdelingen en Bondsleden er op wijzen dat de invloed in deze arbeiders-, gymnastiek-, boeren- en daglonersverenigingen van het allerhoogste belang zijn en overal gewonnen moet worden. Het centrale Bestuur roept de leidende kringen en de met haar corresponderende afdelingen op, hierover in haar komende brieven verslag van te doen.

Onze afgezant in Duitsland, met aanbeveling van het Centrale Bestuur, heeft overal alleen de meest betrouwbare leden voor de Bond gerekruteerd, het uitbouwen van de Bond zal ter plaatse moeten geschieden. Het zal van de plaatselijke verhoudingen afhangen of we de uitgekozen revolutionaire personen in de Bond kunnen opnemen. Waar dat niet mogelijk is, moeten we diegenen die revolutionair bruikbaar en betrouwbaar zijn, maar nog niet de communistische consequenties van de beweging begrijpen, in een tweedegraads organisatie samen brengen. Deze tweedegraads organisatie, die slechts lokaal of provinciaal actief is, moet wel voortdurend onder de feitelijke leiding van de Bondsleden en Bondsorganisaties blijven. Met hulp van deze nieuwe verbanden kan de invloed op de boeren- en gymnastiekverenigingen zeer krachtig georganiseerd worden. De uiteindelijke inrichting laten wij aan de Leidende kringen en wij hopen dat het Centrale Bestuur ook hierover snel bericht terug ontvangt.

Een afdeling heeft het Centrale Bestuur opgedragen om zo snel mogelijk een Bondscongres te organiseren en nog wel in Duitsland zelf. De afdelingen en kringen zullen zelf wel begrijpen dat onder de huidige omstandigheden zelfs maar Provinciale congressen van leidende kringen al niet raadzaam zijn, om nog maar te zwijgen over een Algemeen Bondscongres; dat is werkelijk onmogelijk. Maar zodra mogelijk en als de gelegenheid zich voordoet zal het Centrale Bestuur, op een daarvoor geëigende plaats, een Algemeen Congres bijeen roepen. Het Pruisische Rijnland en Westfalen zijn kortgeleden door een afgevaardigde van de leidende Keulse kring bezocht. Een verslag over het resultaat van dit bezoek heeft Keulen nog niet bereikt. We roepen de gezamenlijke leidende kringen op om zo snel mogelijk op dezelfde wijze afgezanten een rondgang door hun gebied te laten maken en hierover zo snel mogelijk ook weer terug te rapporteren. Tevens willen we met jullie delen dat we in Sleeswijk-Holstein aanknopingspunten in het leger hebben en dat nadere informatie over de invloed die we als Bond hebben weten te verwerven, wordt verwacht.

3) Zwitserland.

Het verslag van de afgezant is nog niet binnen. Daarom zullen nadere mededelingen in een volgend schrijven worden gedaan.

4) Frankrijk.

De verbindingen met de Duitse arbeiders in Besançon en andere plaatsen in de Jura zullen via Zwitserland weer worden aangeknoopt. In Parijs heeft het Bondslid dat aan het hoofd van de plaatselijke afdelingen staat, Ewerbeck, als reden voor het opzeggen van zijn Bondslidmaatschap gegeven dat hij zijn literaire activiteiten van hoger belang acht. De verbinding met Parijs is zodoende momenteel onderbroken en het heropstarten dient met de nodige voorzichtigheid te geschieden, omdat zich in de afdelingen veel lieden ophouden die totaal onbruikbaar zijn en in het verleden zelfs totaal vijandig tegenover de Bond stonden.

5) Engeland.

De kring in Londen is de sterkste in de hele Bond. Ze heeft zich vooral daarin onderscheiden, dat ze al meerdere jaren de kosten van de Bond en, met name het uitzenden van afgezanten, bijna geheel zelfstandig heeft opgehoest. De laatste tijd heeft ze zich nog verder met nieuwe elementen weten te versterken en geeft met voortvarendheid leiding aan de huidige Duitse arbeidersverenigingen alsmede aan de meer resolute fractie van de Duitse vluchtelingen. Het Centrale Bestuur staat via speciale afgevaardigden in verbinding met de bewuste revolutionaire partij van de Fransen, Engelsen en Hongaren.

Van de Franse revolutionairen heeft de enige proletarische partij, die onder leiding van Blanqui, zich bij ons aangesloten. De afgevaardigden van het blanquistische geheime genootschap hebben regelmatig en officieel contact met vertegenwoordigers van de Bond, aan wie ze belangrijk voorbereidend werk voor de komende Franse Revolutie hebben toevertrouwd.

De leiding van de revolutionaire vleugel van de chartisten heeft ook regelmatig en nauw contact met afgevaardigden van het Centrale Bestuur. De breuk tussen de zelfstandig revolutionaire arbeiderspartij en de meer verzoeningsgezinde fractie, die door O’Connor wordt aangevoerd, is dankzij deelname van Bondsvertegenwoordigers beduidend versneld.

Op dezelfde wijze staat het Centrale Bestuur in verbinding met de meest progressieve partijen van de Hongaarse emigranten. Deze partij is belangrijk omdat ze veel uitstekende militairen telt, die bij een revolutie ter beschikking van de Bond zullen staan.

Het Centrale Bestuur doet een dringend beroep op de Leidende kringen om dit schrijven zo breed mogelijk onder haar leden te verspreiden, alsmede tot snelle terugrapportage. Daarnaast roept zij alle Bondsleden op tot nog grotere daadkracht, juist nu de verhoudingen zo op de spits zijn gedreven, dat het uitbreken van een nieuwe revolutie niet lang kan uitblijven.

Londen, juni 1850.

_______________
[1] Dit politieke verslag werd, net als het organisatorische verslag van juni 1850, in Londen gedrukt en door Heinrich Bauer, afgezant van het centrale bestuur, clandestien in Duitsland verspreid binnen het netwerk van de Bond. Na de arrestatie van het Keulse centrale bestuur van de Bond werd dit verslag en andere in beslag genomen en in april 1851 in de Duitse pers gepubliceerd. Deze versie is door Engels als naschrift toegevoegd aan de editie van 1885 van Marx’s artikel over de Onthullingen over de Rechtszaak tegen de Keulse Communisten en is vertaald uit deel 7 van de Marx Engels Werke, Dietz Verlag 1973.
[2] Binnen de Bond was de basis de afdeling (Gemeinde) met 3 tot 20 leden. Binnen een bepaald geografisch gebied vormden 2 tot 10 afdelingen samen een kring of district (Kreis), welke een bestuur koos uit de diverse afdelingen (Kreisbehörde). Het congres koos het centraal bestuur (Zentralbehörde), die een aantal districten aan kon wijzen als centrale districten om onderlinge activiteiten te coördineren (uit; Statuten van de K.B. blz 93-99 Beginselen van het Communisme; F. Engels Pegasus 1971).
[3] Op 4 maart 1849 werd het Habsburgse keizerrijk tot een ondeelbare monarchie verklaard door de Oostenrijkse regering, waardoor de verschillen tussen de Duitse en niet-Duitse provincies op economisch en militair gebied vervielen. Hierdoor werden de voorbereidingen rond een Duitse Eenwording in het parlement in Frankfurt tenietgedaan en werd omgekeerd, ‘klein-Duitsland’ als het ware aangeboden aan Frederick Wilhelm van Pruisen. Deze weigerde dit aanbod echter op 12 april, omdat hij meer kansen zag in een absolute monarchie dan een constitutioneel koninkrijk. In reactie op de dreiging van een herstel van de absolute monarchie ontstond binnen de Democratische Partei al snel verhevigde agitatie en dit leidde tot opstanden in Dresden, Baden en het Pruisische Rijnland. Marx en Engels reageerden traag op de Rijksgrondwet-campagne, vooral omdat het doel een federatie rond een constitutionele monarchie in plaats van een ongedeelde democratische republiek was. Toe de protesten echter overgingen in opstanden gooiden de leden van de Bond hun volle gewicht in de strijd. In het Rijnland werd de opstand snel verslagen; in Eberfeld, waar Engels naartoe was gereisd om militair advies te geven, was door de plaatselijke leiding de opstand alweer afgeblazen. Op 16 mei werd Marx in Keulen met een uitzettingsbevel geconfronteerd en de Neue Rheinische Zeitung verscheen op 19 mei voor het laatst. Volledig in rode inkt gedrukt, riep zij de Keulse arbeiders op zich niet te laten provoceren tot een voorbarige en geïsoleerde opstand. Marx en Engels verlieten Keulen voor Frankfurt, om daar de Assemblee van eventuele steun te voorzien, maar te laat. Alleen in Baden en Palts duurden de militaire operaties langer dan een week, omdat daar het (plaatselijke) staatsapparaat wel in handen van de opstandelingen was gevallen. Engels sloot zich bij het leger van Baden-Palts aan, dat tot juli zich tegen de Pruisische legers wist te verzetten. Marx vluchtte naar Parijs, maar werd al snel gedwongen naar Londen te vluchten.
[4] Zie De burgeroorlog in Frankrijk, door K. Marx.
[5] De Heilige Alliantie was het verbond tussen het tsaristische Rusland; het Habsburgse Rijk (Oostenrijk-Hongarije) en Pruisische (Groot-Duitse) Rijk, dat op voorstel van tsaar Alexander 1 op 26 september 1815 werd gesloten als verbond om gezamenlijk op te treden tegen alle vooruitstrevende bewegingen in Europa.
[6] De ‘ja-knikkers’ (Vereinbarer) was een spotnaam van Marx voor leden van de Pruisische Nationale Vergadering. Na de koninklijke staatgreep van november 1848 riep een deel van de linkervleugel van het ontbonden instituut op tot een belastingboycot.
[7] De Neue Oder Zeitung werd in 1849 opgericht en werd in de loop van de jaren ’50 als het meest radicale blad in Duitsland beschouwd. Om financiële redenen leverde Marx een aantal bijdragen aan deze krant in het laatste jaar van haar bestaan, 1855.
[8] In de editie van 1885 werd deze opmerking door Engels van commentaar voorzien, omdat na onderzoek was gebleken dat pas na de 18e Brumaire de administratieve taken van de staat werden gecentraliseerd en daarnaast uit de ervaringen van de Amerikanen was gebleken, dat provinciaal en lokaal zelfbestuur hadden bijgedragen aan het versterken van het revolutionair elan. In feite was de centralisatie die door Napoleon na de 18e Brumaire werd doorgevoerd een reactionair werktuig. “Maar lokaal en provinciaal zelfbestuur hoeft niet noodzakelijkerwijs tegen politieke en landelijke centralisatie te zijn, net zo min als lokaal zelfbestuur altijd de afschuwwekkende vorm als in Zwitserland moet hebben, zoals de Zuid-Duitse federale republikeinen in 1849 graag wilde zien”; stelde Engels in zijn conclusie.
[9] Een aantal Duitse emigranten, waaronder ook leden van de Bond, zoals d’Ester, Bruhn en Wilhelm Wolff richtten in Zwitserland de “Revolutionaire Centralisatie” op. Het hoofdbestuur hield zetel in Zurich. Eind 1850 viel de vereniging uiteen als gevolg van de massadeportaties van Duitse politieke vluchtelingen uit Zwitserland.
[10] In feite de Voorlopige Revolutionaire Regering, die in Baden-Palts werd gevormd tussen mei en juli 1849 tijdens de Rijksgrondwetcampagne.
[11] Karl von Bruhn, journalist, had deelgenomen aan de revolutie van 1848. Tot eind 1860 was hij redacteur van Nordstern, het blad van de lassaleanen.
[12] Karl Schurz had meegevochten in de opstand van Baden-Palts. In 1852 emigreerde hij naar de VS en werd later diplomaat, senator en secretaris voor Binnenlandse Zaken.
[13] Wilhelm Wolff.
[14] Ernst Dronke, vertrouweling en medewerker van Marx en Engels bij de Neue Rheinische Zeitung.
[15] Organisatie van Franse, Duitse en Italiaanse kleinburgerlijke nationalisten. Opgericht in juni 1850, ging zij in 1852 aan onderlinge tegenstellingen ten onder.
[16] De Rijksgrondwet-campagne. Zie ook noot 3.
[17] De Belgische afdeling was door Marx zelf opgericht tijdens zijn verblijf in Brussel in 1846-47 vanwege zijn uitzetting uit Duitsland.
[18] “Arbeidersverbroedering” werd in september 1848 in Berlijn opgericht op initiatief van Bondslid Stephan Born. In 1851 werd ze verboden.