Ernest Mandel

Socialisme, democratie en zelfbeheer


Geschreven: 1985
Bron: Vertaling van een resolutie aangenomen op het 12de wereldcongres van het Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale (USFI)
Vertaling: onbekend
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie: Ernest Mandel - Internet-Archief: www.ernestmandel.org
HTML: F., voor het Marxists Internet Archive, juni 2006


Inhoud

1. Wat is de dictatuur van het proletariaat?

2. De macht van de arbeidersraden en de uitbreiding van de democratische rechten voor de werkende massa’s

3. Klassenstrijd onder het kapitalisme, de strijd voor democratische rechten en de totstandbrenging van de dictatuur van het proletariaat.

4.Een-partij en meer-partij systemen

5. Wat is de betekenis van politieke partijen?

6. De noodzaak van een revolutionaire voorhoedepartij

7. Een duidelijk standpunt over socialistische democratie is onmisbaar bij het winnen van de arbeiders voor de socialistische revolutie

8. Waarom is dit program van socialistische democratie tot nu toe niet op grote schaal verwezenlijkt?

9. In antwoord op dogma’s van stalinistische oorsprong

10. De zelfverdediging van de arbeidersstaat

11. Internationale revolutie en internationale contrarevolutie

12. De verbureaucratiseerde arbeidersstaten, de dictatuur van het proletariaat en de opgang van de politieke antibureaucratische revolutie

13. Het program van socialistische democratie — een integraal deel van het program van wereldrevolutie


Voor het eerst sinds de jaren vlak na de Russische revolutie van oktober 1917 bediscussieert de internationale arbeidersbeweging uitgebreid verschillende opvattingen over socialistische democratie en de dictatuur van het proleta-riaat. Die discussie is het gevolg van de groei van de arbeidersstrijd in de kapitalistische landen sinds 1968, van de opgang van de anti-imperialistische strijd, en van de gecombineerde crisis van het kapitalisme en de heerschappij van de bureaucratische kasten over de verbureaucratiseerde arbeidersstaten. Bovendien werd de internationale arbeidersklasse zich bewust van het stali-nisme en van de bureaucratie in het algemeen. Al deze factoren verplaatsen de discussie uit de sfeer van de min of meer academische polemieken naar het niveau van de praktische politiek. Om de socialistische revolutie in de kapitalistische landen en de politieke revolutie in de verbureaucratiseerde arbeidersstaten verder te brengen is een duidelijk standpunt nodig. Daarom moet ook de Vierde Internationale haar programmatische standpunten over dit onderwerp uiteenzetten.

1. Wat is de dictatuur van het proletariaat?

Er bestaat een fundamenteel verschil in opvatting tussen allerlei soorten reformisten en centristen aan de ene kant, en revolutionair-marxisten, oftewel bolsjewieken-leninisten aan de andere kant, als het gaat om de verovering van de staatsmacht, de noodzaak van een socialistische revolutie, de aard van de proletarische staat en de betekenis van de dictatuur van het proletariaat. Dat valt samen te vatten in de volgende zes punten:

a) De revolutionair-marxisten erkennen het klassenkarakter van alle staten en van elk staatsapparaat als een instrument voor het in stand houden van de klassenheerschappij. Alle staten zijn dictaturen. Ook de burgerlijke democratie is de dictatuur van een klasse.

b) De reformisten en vele centristen verspreiden de illusie, dat “democratie” en democratische staatsinstellingen” boven de klassen en de klassenstrijd staan. Revolutionair-marxisten wijzen die illusie af.

c) Revolutionair-marxisten erkennen dat de staatsinstellingen van zelfs de meest democratische burgerlijke staten tot doel hebben de macht en de heerschappij van de kapitalistenklasse in stand te houden (en bovendien, in de imperialistische landen, de uitbuiting van de volkeren van de halfkoloniale landen). Daarom kunnen die instellingen niet gebruikt worden om die heerschappij omver te werpen en om de macht over te dragen van de kapitalistenklasse aan de arbeidersklasse.

d) De revolutionair-marxisten erkennen dat de vernietiging van het bur-gerlijke staatsapparaat, in de eerste plaats de vernietiging van het onder-drukkingsapparaat van leger en politie, een noodzakelijke voorwaarde vormt voor de verovering van de politieke macht door de arbeidersklasse.

e) Revolutionair-marxisten erkennen dat de ontwikkeling van het bewustzijn en de massale organisatie van de arbeiders noodzakelijk zijn voor het doorvoeren van de onteigening van de burgerij en voor het duurzaam vestigen van de dictatuur van het proletariaat.

f) De revolutionair-marxisten trekken hieruit een onvermijdelijke conclusie. De arbeidersklasse zelf kan de staatsmacht slechts uitoefenen binnen het kader van staatsinstellingen die qua karakter verschillen van die van de burgerlijke staat, staatsinstellingen, die voortkomen uit soevereine en democratisch gekozen arbeidersraden (sovjets), met de fundamentele eigenschappen die Lenin in “Staat en Revolutie” heeft geschetst: de verkiezing van alle functionarissen, rechters en commandanten van de arbeiders- of arbeiders- en boerenmilities en van alle afgevaardigden van de werkende mensen in staatsinstellingen; regelmatige afwisseling van verkozen ambtsdragers; de beperking van hun inkomen tot dat van geschoolde arbeiders; het recht om hen te allen tijde af te zetten; de gelijktijdige uitoefening van wetgevende en uitvoerende macht door instellingen van het sovjettype: drastische beperking van het aantal permanente functionarissen en een steeds meer overhevelen van administratieve functies naar door de massa van de betroffen werkende mensen zelf bestuurde organen. Het gaat met andere woorden om een vertegenwoordigende radendemocratie welke gepaard gaat met steeds verdergaande vormen van directe democratie, in tegenstelling tot een parlementaire democratie.

Zoals Lenin verklaarde, is de arbeidersstaat de eerste staat in de menselijke geschiedenis, die de heerschappij handhaaft van de méérderheid van de bevolking tegenover uitbuitende en onderdrukkende minderheden. “In plaats van het bestaan van speciale instellingen van een bevoordeelde minderheid (bevoordeeld ambtenarendom, bevelhebbers van het staande leger), kan de minderheid zelf al deze functies direct vervullen. En hoe meer, de functies van de staatsmacht door het volk in zijn geheel worden uitgeoefend, des te minder noodzaak is er voor het bestaan van deze macht.” (Staat en Revolutie, Collected Works, Vol. 25, pp. 419-420). De dictatuur van het proletariaat in de programmatische zin van het woord staat dus juist niet tegenover arbeidersdemocratie: “Vanuit haar diepste wezen kan en moet de dictatuur van het proletariaat de grootst mogelijke opbloei van proletarische democratie betekenen. “ (L.Trotsky, Œuvres, Vol V, pp. 206-7).

De opvatting van de dictatuur van het proletariaat die al deze punten omvat, is een wezenlijk onderdeel van de marxistische theorie over de staat, over de proletarische revolutie, en over het proces van het opbouwen van een klassenloze maatschappij. Het woord “dictatuur” heeft in dat verband een concrete betekenis: het is een instrument voor de ontwapening en de onteigening van de burgerlijke klasse en voor de uitoefening van de staatsmacht door de arbeidersklasse, een werktuig voor het verhinderen van ieder herstel van de burgerlijke staatsmacht of van het privé-eigendom van de productiemiddelen en dus van iedere herinvoering van de uitbuiting van onafhankelijken door kapitalisten.

Maar “dictatuur” betekent op geen enkele manier een dictatoriale heerschappij over de overgrote meerderheid van het volk. Het oprichtings-congres van de Communistische Internationale stelt uitdrukkelijk dat “de pro-letarische dictatuur de gewelddadige onderdrukking van het verzet van de uit-buiters is, d.w.z. van een onbetekenende minderheid van de bevolking, de land-eigenaren en de kapitalisten. Daaruit volgt dat de proletarische dictatuur niet alleen zo maar een verandering in de democratische vormen en instellingen met zich mee moet brengen, maar juist zo’n verandering die voorziet in een ongeëvenaarde uitbreiding van de democratie voor de door het kapitalisme onderdrukten — de werkende klassen …. dit alles betekent en vertegen-woordigt voor de werkende klassen, d.w.z. voor de overgrote meerderheid van de bevolking, grote praktische mogelijkheden voor het uitoefenen van democratische rechten en vrijheden dan er ooit tevoren, zelfs maar bij benadering, in de beste en meest democratische burgerlijke republieken bestonden.” (“Stellingen en Rapport over de Burgerlijke Democratie en Dictatuur van het Proletariaat”, Lenin, Collected Works, Vol. 28, pp. 464-5).

Zo’n staat is slechts een staat in de traditionele betekenis van het woord zolang hij nodig is om “het verzet van de klasse die de politieke macht verloren heeft gewelddadig te onderdrukken”. Dat is de periode waarin de marxistische traditie die staat dictatuur van het proletariaat heeft genoemd. “Vanaf zijn ontstaan houdt het bewind van de dictatuur van het proletariaat daarom op een staat te zijn in de oude betekenis van het woord, d.w.z. een werktuig, dat er op gericht is de meerderheid van de bevolking onder de duim te houden. Tegelijk met de wapens, gaat de daadwerkelijke macht direct en onmiddellijk over in handen van de arbeidersorganisaties zoals de sovjets.” En deze staat, “een bureaucratisch apparaat, begint van af de eerste dag van de dictatuur van het proletariaat af te sterven. Dat staat tot op de dag van vandaag onveranderd in het programma” schreef Trotski in De Verraden Revolutie.

Het is duidelijk dat als zo’n ontwikkeling naar het afsterven van de staat niet plaatsvindt wanneer het verzet van de burgerlijke klasse binnen de nieuwe arbeidersstaat is gebroken, maar indien er daarentegen sprake is van een proces van verbureaucratisering, dat we dan niet te maken hebben met een “versterking van de dictatuur van het proletariaat” maar met zijn ontaarding in de richting van bureaucratische staatsvormen.

Daarmee wijzen wij de aantijging af van reformisten en vele centristen, die op dit punt door de burgerlijke ideologie zijn beïnvloed, en van verheerlijkers van de stalinistische dictatuur: dat het fundamentele verschil tussen voor- en tegenstanders van de dictatuur van het proletariaat zou bestaan uit ofwel de verdediging van het één-partijstelsel door de eersten en de afwijzing daarvan door de laatsten, ofwel uit de noodzaak de democratische vrijheden ernstig in te perken of zelfs helemaal af te schaffen van de kant van de eersten en de trouwe verdediging van deze vrijheden door de laatsten. Die aantijgingen zijn behoorlijk schijnheilig. De geschiedenis heeft laten zien, dat de reformisten maar al te bereid zijn om de democratische vrijheden van de massa’s te beperken zodra die de burgerlijke orde omver dreigen te werpen, waarbij zij zelfs van onderdrukking door politie en militairen gebruik maken (Noske!) en dat de reformisten niet in staat en bereid zijn om democratische vrijheden zelfs in de burgerlijke maatschappij effectief te verdedigen tegen uiterst rechtse aanvallen, op het moment dat zo’n verdediging de mobilisatie op de grootst mogelijke schaal van de massa’s met zich meebrengt, inclusief het bewapenen van de massa’s.

Tegenover het openlijke programmatische revisionisme van vele communistische partijen en centristische groeperingen verdedigt de Vierde Internationale de klassieke opvattingen van Marx en Lenin. Een socialistische maatschappij is onmogelijk zonder het gemeenschappelijke eigendom van productiemiddelen en maatschappelijk meerproduct, zonder economische planning en sturing door de arbeidersklasse in haar geheel met behulp van democratisch gecentraliseerde arbeidersraden, oftewel een gepland beheer door de werkende mensen. Zo’n vermaatschappelijking is onmogelijk tenzij de kapitalisten economisch en politiek onteigend zijn en de staatsmacht wordt uitgeoefend door de arbeidersklasse. Een volledig ontwikkelde socialistische maatschappij kan niet ontstaan binnen de enge grenzen van de nationale staat.

Vooral na de tragische ervaring in Chili, die zoveel eerdere lessen uit de geschiedenis bevestigde, moet de reformistische opvatting energiek worden bestreden, die nu ook wordt aangehangen door de zogenaamde eurocommunistische partijen, de Japanse communistische partij en verscheidene andere communistische partijen en eveneens door centristische groeperingen en door sociaaldemocraten. Volgens die opvatting kan de arbeidersbeweging haar doelen volledig bereiken binnen het kader van de burgerlijke parlementaire instellingen, door te vertrouwen op parlementaire verkiezingen en een geleidelijke verovering van “machtsposities” binnen deze staatsinstellingen. Deze opvatting moet worden aangeklaagd als wat zij is: een dekmantel voor het opgeven van de strijd voor de verovering van de staatsmacht door het proletariaat; een dekmantel voor het opgeven van de strijd voor de onteigening van de burgerij, voor het opgeven van het consequent verdedigen van de klassenbelangen van de arbeidersklasse; het vervangen van de politiek van consequente klassenstrijd door een steeds systematischer klassensamenwerking met de burgerij; het ontwapenen van het proletariaat tegenover door de kapitalistische klasse ontketend geweld; en de neiging die daaruit voortvloeit, om steeds verder te capituleren voor de klassenbelangen van de burgerij op momenten van beskissende economische, politieke en maatschappelijke crisis. Deze politiek beperkt niet de “kosten van de maatschappelijke omwenteling” en verzekert evenmin een vreedzame, zij het tragere, overgang naar het socialisme. Als deze politiek de politieke houding van de werkende massa’s in een periode van onvermijdelijke algehele klassenconfrontatie op beslissende wijze bepaalt, leidt ze slechts tot bloedige nederlagen en massale slachtingen als in Duitsland, Spanje, Indonesië en Chili (in het Duitse geval werd dit mede veroorzaakt door het misdadige ultralinkse idee van “sociaal-fascisme” in theorie en praktijk van de Comintern).

2. De macht van de arbeidersraden en de uit-breiding van de democratische rechten voor de werkende massa’s.

De dictatuur van het proletariaat in zijn volledig ontwikkelde vorm, arbeidersdemocratie, betekent dat de staatsmacht uitgeoefend wordt door democratisch verkozen sovjets, arbeidersraden. Alle kritiek van Marx en Lenin op de grenzen van de burgerlijke democratie is gebaseerd op het feit dat privé-eigendom en kapitalistische uitbuiting (d.w.z. maatschappelijke en economische ongelijkheid), gekoppeld aan de specifieke klassenstructuur van de burgerlijke maatschappij (atomisering en vervreemding van de arbeidersklasse, wetten die het privé-eigendom verdedigen, de functie van het onderdrukkende apparaat, enz.) leiden tot een gewelddadige beperking van de praktische toepassing van de democratische rechten en van in de praktijk genoten democratische vrijheden voor de grote meerderheid van de werkende massa’s, ook in de meest democratische regiems.

De logische conclusie van die kritiek is dat arbeidersdemocratie op een hogere trap moet staan dan de burgerlijke democratie, zowel in de economische en maatschappelijke sfeer — zoals het recht op werk, een zeker bestaan, gratis onderwijs, vrije tijd, enz. — als met betrekking tot de omvang en de uitbreiding van de democratische rechten, die de arbeiders en alle groepen werkende mensen in de politieke en maatschappelijke sfeer hebben. Het toekennen aan een enkele partij, of aan door die ene partij gecontroleerde zogenaamde “massaorganisaties” of “beroepsverenigingen” (zoals schrijversverenigingen), van een monopolie op de toegang tot de drukpersen, radio, televisie, en andere massamedia, tot vergaderzalen, enz., zou in feite de democratische rechten van het proletariaat beperken en niet uitbreiden in vergelijking met de hedendaagse burgerlijke democratie. Het recht van de werkende mensen, ook als ze afwijkende meningen hebben, op toegang tot de materiële middelen ter uitoefening van de democratische vrijheden (persvrijheid, vrijheid van vergadering en van demonstratie, het recht om te staken, enz.) is essentieel, evenals de onafhankelijkheid van de vakbonden tegenover de staat en tegenover controle door de regerende partij of partijen.

Daarom is het uitbreiden van de democratische rechten van werkende mensen boven die welke in een ontwikkelde burgerlijke democratie bestaan onverenigbaar met het beperken van het recht tot oprichten van politieke groeperingen tendensen, of partijen op programmatische of ideologische gronden.

Bovendien zullen de zelfactiviteit en het zelfbestuur van de werkende massa’s onder de dictatuur van het proletariaat vele nieuwe aspecten vertonen. Ze zullen de begrippen “politieke activiteit”, “politieke partijen”, “politieke programma’s” en “democratische rechten” een veel bredere inhoud geven, dan wat karakteristiek is voor het politieke leven onder de burgerlijke democratie. Dat geldt niet alleen voor de gecombineerde opbloei van meer ontwikkelde vormen van radendemocratie (sovjet-congressen) met toenemende uitingen van directe democratie. Politieke instrumenten zoals referenda over specifieke vraagstukken kunnen worden gebruikt om de massa van de werkende mensen in staat te stellen direct te beslissen over een groot aantal sleutelproblemen van het beleid. Het geldt ook en met name voor de inhoud zelf van “de politiek”.

Onder het kapitalisme en zelfs daarvoor, onder voor-kapitalistische vormen van warenproductie, is het de waardewet die in de grond van de zaak het economische leven regelt (d.w.z. objectieve economische wetten die achter de rug van mannen en vrouwen werken). De socialistische revolutie betekent de mogelijkheid een reusachtige sprong voorwaarts te maken: naar het bewust beheersen van het economische en maatschappelijke lot van de mensheid in plaats van blinde chaos. Dit proces kan pas in een wereldwijde socialistische maatschappij tot een volledige en harmonieuze voltooiing komen. Maar het begint met het bewust plannen van de gesocialiseerde economie tijdens de overgangsperiode van kapitalisme naar socialisme, in het tijdperk van de dictatuur van het proletariaat. Hoewel de invloed van de waardewet gedurende deze periode niet helemaal kan worden uitgeschakeld, moet haar overheersing worden overwonnen, omdat de economie anders niet gepland kan worden.

Maar planning betekent dat de toewijzing van economische hulpbronnen geschiedt volgens maatschappelijk bepaalde prioriteiten, en niet meer het gevolg is van de blinde krachten van de markt en van de heerschappij van de winst. Wie zal deze prioriteiten bepalen, die betrekking hebben op het welzijn van tientallen en honderden miljoenen mensen, en waarvan de implicaties, de consequenties en de gevolgen op hun beurt het gedrag van de massa van de producenten en van de werkende mensen beïnvloeden?

In wezen zijn er maar twee manieren om de heerschappij van de waardewet te vervangen: óf er worden bureaucratische keuzes van bovenaf opgelegd aan de massa van de producenten-consumenten (wat ook de oorsprong en het karakter van die keuzes moge zijn, van minzaam technocratisch paternalisme tot extreem willekeurig despotisme van Stalin’s soort) ófwel de keuzes worden gemaakt door de massa van de producenten zelf, via de weg van de democratisch gecentreerde arbeidersmacht, d.w.z. via de weg van de socialistische democratie. Dit zal het belangrijkste onderwerp zijn van politieke discussie en strijd, van socialistische democratie onder de dictatuur van het proletariaat.

De ervaring heeft geleerd dat de eerste weg uiterst verkwistend en ondoeltreffend is. Dat is niet alleen vanwege de directe verspilling van materiële hulpbronnen en productieve mogelijkheden, en vanwege grootscheepse ontwrichtingen in het plan, maar ook en vooral door de systematische verstikking van de creatieve en productieve mogelijkheden van de arbeidersklasse. Theoretische en empirische analyse leiden beide tot de conclusie, dat de tweede mogelijkheid deze gebreken grotendeels kan en zal verhelpen. Hoe dan ook, het is de enige weg die een geleidelijke overgang mogelijk maakt naar het doel van de dictatuur van het proletariaat: een klassenloze socialistische gemeenschap van zelfbeherende producenten en consumenten.

De ervaring leert echter ook dat deze weg van democratisch gecentraliseerde arbeidersmacht via een systeem van arbeidersraden niet alle sociale en economische tegenstellingen in de opbouw van het socialisme kan overwinnen als niet ook instellingen bestaan, die onafhankelijk zijn van het sovjetapparaat en dienst doen als een tegenwicht. Onafhankelijke vakbonden en een arbeidswet die het stakingsrecht garandeert zijn daarom doorslaggevend voor de verdediging van de noden van de arbeiders en van hun levensstandaard tegenover elke beslissing van arbeidsraden, met name tegenover elke willekeurige en bureaucratische maatregel van de bestuursorganen. De Hongaarse ervaring van 1956, de Tsjechoslowaakse ervaring van 1968 en de Poolse ervaring van 1980 bevestigen eveneens dat deze kwestie van het grootste belang is voor een proletariaat, dat een bureaucratische dictatuur heeft meegemaakt. En ook al zijn revolutionair-marxisten in principe voor het organiseren van de arbeidersklasse in een democratische eenheidsvakbeweging, er mag niet getornd worden aan het recht op bestaan van meerdere vakorganisaties. Het niet tegelijkertijd mogen bekleden van posities in de centrale leidingen van een vakbeweging en een partij vormt een onderdeel van de onafhankelijkheid van de vakbeweging.

De opbouw van een klassenloze socialistische maatschappij leidt tevens tot een reusachtig proces van opnieuw vorm geven aan alle aspecten van het maatschappelijke leven. Dit brengt voortdurend veranderingen met zich mee in de productieverhoudingen, in de distributie, in het arbeidsproces, in de manier van beheren van economie en maatschappij, en in de gebruiken, gewoontes en denkwijzen van de grote meerderheid van de bevolking. Hij betekent van de grond af opnieuw opbouwen van alle leefomstandigheden: heropbouw van de steden, herstel en complete omwenteling in het onderwijssysteem, herstel en bescherming van het ecologisch evenwicht, technologische vernieuwingen om schaarse natuurlijke hulpbronnen in stand te houden, enzovoort.

Voordien waren de hoogste verworvenheden van de cultuur het eigendom van de heersende klasse, waarbij speciale voorrechten toevielen aan de intelligentsia. Leden van deze bijzondere groep doen dienst als overdragers en voortbrengers van wetenschap, kunst en de geleerde beroepen van de heersende klasse. Deze intelligentsia zal langzaam verdwijnen, naarmate de massa’s zich de volledige culturele erfenis van het verleden steeds meer eigen maken en een socialistische cultuur beginnen te scheppen. Op deze manier zal ook het onderscheid tussen “handarbeid” en “hoofdarbeid” verdwijnen, omdat ieder individu in staat zal zijn om zijn of haar eigen capaciteiten en talenten te ontwikkelen.

De mensheid heeft geen blauwdrukken voor al deze ondernemingen. Ze zullen aanleiding geven tot enorme ideologische en politieke debatten en gevechten. Verschillende politieke programma’s over deze kwesties zullen een zeer grote rol spelen. Iedere beperking van deze debatten en bewegingen, onder het voorwendsel dat dit of dat programma “objectief” burgerlijke en kleinburgerlijke druk en belangen weerspiegelt en “als het logisch tot het einde toe wordt uitgevoerd” zou kunnen “leiden tot het herstel van het kapitalisme” is uit den boze. Zo’n beperking kan alleen maar verhinderen dat een overeenstemming bij meerderheid tot stand komt rond de meest effectieve oplossingen vanuit het standpunt van de opbouw van het socialisme, d.w.z. vanuit het standpunt van de algemene klassenbelangen van het proletariaat, in tegenstelling tot enge groepsbelangen.

Meer in het bijzonder moeten we erop wijzen dat belangrijke stukken strijd door zullen gaan gedurende het proces van de opbouw van een klassenloze samenleving. Deze strijd betreft sociale misstanden, die hun wortels hebben in de klassenmaatschappij, maar die niet onmiddellijk verdwijnen met de afschaffing van de kapitalistische uitbuiting of van de loonarbeid. De onderdrukking van de vrouw, de onderdrukking van nationale en raciale minderheden, de onderdrukking en vervreemding van de jeugd en de discriminatie van homoseksuelen zijn de oervormen van zulke problemen. Dit soort strijd valt niet automatisch onder de algemene noemer van “klassenstrijd van de arbeidersklasse tegen de burgerij”, tenzij men de categorieën “arbeidersklasse” en “burgerij” losmaakt van hun klassieke marxistische, materialistische definities, zoals verschillende maoïstische en ultralinkse groeperingen inderdaad doen.

Politieke vrijheid onder socialistische democratie betekent daarom ook vrijheid van organisatie en van actie voor onafhankelijke vrouwenbevrijdingsstrijd, nationale bevrijdingsstrijd, en voor jeugd-bewegingen, d.w.z. voor bewegingen die breder zijn dan de arbeidersklasse in de wetenschappelijke betekenis van het woord. De revolutionaire partij zal in staat zijn de politieke leiding in deze bewegingen te winnen en verschillende reactionaire ideologische stromingen ideologisch te verslaan, niet via administratieve en onderdrukkende maatregelen, maar juist door het tegendeel: het bevorderen van de breedst mogelijke massa-democratie binnen die bewegingen en het zonder compromissen vasthouden aan het recht van alle tendensen om hun meningen en programma’s te verdedigen ten overstaan van de maatschappij als geheel.

Evenzo moet worden erkend, dat de bijzondere vorm van de arbeidersstaat een unieke dialectische combinatie betekent van centralisatie en decentralisatie. Het afsterven van de staat moet beginnen vanaf de dag dat de dictatuur van het proletariaat tot stand komt. Dit krijgt vorm in een proces van geleidelijke overdracht van het recht op beheer naar organen van zelfbeheer in brede sectoren van de maatschappelijke activiteit (gezondheidszorg, onderwijssysteem, post-spoorwegen-telecommunicatie, enz.), internationaal, nationaal, regionaal en lokaal (gemeentes). Daarbij beperkt het centrale congres van de arbeidersraden, d.w.z. het proletariaat als klasse, zich ertoe om met meerderheidsbesluiten te bepalen welk deel van de menselijke en materiële hulpbronnen, die ter beschikking van de maatschappij als geheel staan, aan ieder van deze sectoren wordt toebedeeld. Dit brengt weer politieke debatten en strijd met zich mee, die op geen enkele manier kunnen worden beperkt tot simpele en starre “klassenstrijdcriteria”.

Bij de opbouw van een klassenloze samenleving, tenslotte, moeten miljoenen mensen worden betrokken bij het feitelijke beheer op verschillende niveaus, en niet alleen op een min of meer passieve manier door het uitbrengen van hun stemmen. Deze werkelijk actieve deelname kan niet worden beperkt vanuit een arbeideristische opvatting, die alleen arbeiders “n de directe productie” of in de fabrieken erbij wil betrekken. Lenin zei dat in een arbeidersstaat de overgrote meerderheid van de bevolking direct zou deelnemen aan de uitoefening van “staatsfuncties”. Dit betekent dat de Sovjets waarop de dictatuur van het proletariaat zal worden gebaseerd niet alleen fabrieksraden zijn, maar lichamen voor de zelforganisatie van de massa’s in vele sferen van het maatschappelijke leven, zoals fabrieken, instellingen voor de handel, ziekenhuizen, scholen, centra voor transport en telecommunicatie en buurtorganisaties (eenheden per gebied). Dit is onontbeerlijk om in het bewuste en actieve proletariaat haar meest verspreide en vaak armste en meest onderdrukte lagen te integreren; zoals vrouwen, onderdrukte nationaliteiten, de jeugd, arbeiders in kleine werkplaatsen, gepensioneerden, enz. Het is ook onmisbaar voor het versterken van de band tussen de arbeidersklasse en de werkende kleinburgerij. Dit bondgenootschap is beslissend bij het veroveren en behouden van de staatsmacht en bij het beperken van de maatschappelijke kosten, zowel van een zegevierende revolutie als van de opbouw van het socialisme.

Een van de institutionele garanties voor de ontwikkeling van de socialistische democratie is het tot stand brengen van correcte betrekkingen tussen de organen van deze democratie en de bestuursapparaten van de staat, op alle niveaus en op alle gebieden: politiek, cultureel, in het onderwijs, militair, enz. Socialistische democratie is onmogelijk, als de zeggenschap van deze apparaten niet strikt wordt vastgelegd, als hun macht niet tot het strikt noodzakelijke minimum wordt beperkt, en als ze niet volkomen ondergeschikt worden gemaakt aan de organen van socialistische democratie (de raden). De raden moeten het volledige en opperste gezag hebben over de strategische en tactische beslissingen op hun gebied. De bestuursapparaten moeten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze taken en meer niet.

Bestuurders moeten worden gekozen op basis van technische bekwaamheid en ervaring in het vakgebied. Zij moeten niet van bovenaf door het bestuursapparaat worden benoemd maar door de desbetreffende raden. En zij moeten door deze raden kunnen worden teruggeroepen.

3. Klassenstrijd onder het kapitalisme, de strijd voor democratische rechten en de totstandbrenging van de dictatuur van het proletariaat.

De heersende klasse gebruikt alle beschikbare ideologische middelen om de burgerlijk parlementaire instellingen gelijk te stellen aan de vestiging van democratische rechten van de werkende mensen. In bij voorbeeld West Europa, Noord Amerika, Japan en Australië proberen de kapitalistische heersers zich in de ogen van de arbeiders en de massa’s van het volk voor te doen als kampioenen van de “democratie”. Dit beeld is nog sterker door de negatieve ervaringen met fascisme en stalinisme.

In de strijd om de massa’s te winnen voor de socialistische revolutie, voor de dictatuur van het proletariaat, is een van de belangrijkste elementen het beantwoorden aan de diepte van hun democratische verlangens en acties. Die moeten op een adequate wijze worden verwoord. Zo kunnen de verwoede pogingen worden tegengewerkt van de reformisten die de strijd voor de democratische rechten naar zich toe willen trekken en af willen leiden naar de doodlopende weg van de burgerlijk parlementaire instellingen.

. Welke rechten de massa’s onder het kapitalisme ook hebben — van het recht op vrije meningsuiting en het recht vakbonden en arbeiderspartijen te organiseren tot het algemeen kiesrecht en het recht op vrije abortus — zij hebben die slechts door strijd verkregen. De revolutionair-marxisten strijden voor de grootst mogelijke democratische rechten onder het kapitalisme. Hoe meer democratische rechten, des te meer mogelijkheden zijn er voor de arbeiders en hun bondgenoten om voor hun belangen te strijden en de krachtsverhoudingen tussen de klassen in het voordeel van het proletariaat te veranderen ter voorbereiding op de beslissende strijd met de kapitalisten om de macht.

Het is in het belang van de arbeiders als klasse om tegen de kapitalistische reactie te vechten voor het behoud van iedere verworvenheid van de massa’s, met inbegrip van democratische rechten. De geschiedenis heeft geleerd dat de arbeidersklasse de enige klasse is die in staat is dit consequent te doen. En dat het arbeiderseenheidsfront de beste manier is om zo’n strijd tegen de dreiging van fascisme of militaire dictaturen met succes te organiseren. In de strijd tegen de kapitalistische reactie stellen we ook geen vertrouwen in de kapitalistische staat of in een van zijn instellingen. Iedere beperking door de kapitalistische staat van de democratische rechten zal onvermijdelijk tienvoudig worden gebruikt tegen de arbeidersklasse en met name tegen haar revolutionaire vleugel. Het fascisme kan, net als iedere andere poging om een autoritair bewind te stellen, alleen worden tegengehouden door onafhankelijke massamobilisaties van een verenigde arbeidersklasse en haar bondgenoten, in bewust geleide massale strijd in eenheidsfronten.

Het kapitalisme in verval brengt de reactie voort. De omvang van de democratische rechten en vrijheden voor de massa’s op een bepaald moment in een gegeven land wordt bepaald door de krachtsverhoudingen tussen de klassen. In het imperialistische tijdperk wordt het kapitalisme geconfronteerd met dieper wordende klassentegenstellingen. Daarbij neigt het op lange termijn naar het beperken van de democratische rechten. Dit geldt vooral waar een bepaalde kapitalistische klasse in economische en sociale crisis verkeert en haar materiële basis en reserves kleiner zijn. Tegenwoordig is dat het duidelijkst te zien aan de vele beestachtige dictaturen in halfkoloniale landen.

De taak om de leiding te ontrukken aan de handen van de reformisten als de “vertegenwoordigers” van de democratische verlangens van de massa’s is dus van cruciaal belang voor revolutionair-marxisten. Het is ons duidelijk dat programmatische opheldering en propaganda, met name de strijd tegen reformisme en parlementaire illusies hoe belangrijk ook, onvoldoende zijn om dit doel te bereiken. De massa’s leren door hun praktische dagelijkse ervaring; daarom is het belangrijk deze dagelijkse ervaring met hen door te maken en er de juiste lessen uit te trekken.

Als de klassenstrijd zich verscherpt zullen de arbeiders het gezag en de voorrechten van de heersende klasse op alle niveaus steeds meer betwisten. De arbeiders zullen via hun eigen organisaties — van vakbond en fabriekscomités en organen van arbeiderscontrole en arbeidersraden (sovjets) — beginnen met het zelf uitoefenen van hoe langer hoe meer economisch en politiek gezag. Daardoor zullen zij vertrouwen krijgen in hun vermogen om de burgerlijke staat omver te werpen. Tijdens ditzelfde proces zullen de arbeiders, om hun strijd zo effectief mogelijk te voeren, met zo breed mogelijke deelname van de massa’s, de noodzaak voelen van de meest democratische organisatievormen. Door deze strijdervaring en deelname aan hun eigen democratisch functionerende organisaties zullen de massa’s meer vrijheid van actie en meer vrijheden in de breedste zin van het woord ervaren dan zij ooit onder de burgerlijk parlementaire democratie hebben gekend. Zo zullen zij de onvervangbare waarde van de proletarische democratie leren kennen. Dit is een onmisbare schakel in de keten van gebeurtenissen die leiden tot de verovering van de macht door het proletariaat. De ervaring is van levensbelang bij het vaststellen van de democratische normen van de arbeidersstaat. Zelforganisatie van het proletariaat in de loop van de klassenstrijd, van democratische vergaderingen van stakers en democratisch verkozen stakingscomités tot een veralgemeend systeem van dubbele macht, is daarom de beste school voor proletarische democratie onder de dictatuur van het proletariaat.

4.Eén-partij of meer-partij systemen

Zonder de volledige vrijheid om politieke, groepen, tendensen en partijen te organiseren, is er geen sprake van een volledige opbloei van democratische rechten en vrijheden voor de werkende massa’s onder de dictatuur van het proletariaat. Met hun vrijelijk uitgebrachte stem laten de arbeiders en arme boeren zelf zien welke partijen zij willen, dat deel uitmaken van het sovjetsysteem. In die zin is de vrijheid van organisatie voor die verschillende groepen, tendensen en partijen, welke de arbeiders zelf erkennen als sovjetpartijen door verkiezing van hun leden in de sovjets, een voorwaarde voor de uitoefening van de politieke macht door de arbeidersklasse. “De democratisering van de sovjets is onmogelijk zonder de wettelijke erkenning van sovjetpartijen.” (Overgangsprogram van de Vierde Internationale.) Zonder die vrijheid, niet begrensd door ideologische beperkingen, kunnen waarachtige, democratisch gekozen arbeidersraden niet bestaan en kan evenmin sprake zijn van een uitoefening van werkelijke macht door zulke arbeidersraden.

Beperkingen van die vrijheid zijn dus geen beperkingen van de politieke rechten van de klassenvrijheid, maar beperkingen van de politieke rechten van het proletariaat. Deze vrijheid is een voorwaarde voor de arbeidersklasse om collectief als klasse te komen tot een gemeenschappelijk of tenminste meerderheids-standpunt over de ontelbare problemen van tactiek, strategie en zelfs theorie (programma), die de enorme taak van de opbouw van een klassenloze samenleving onder leiding van de traditionele onderdrukte, uitgebuite, en vertrapte massa’s met zich mee brengt. Zonder de vrijheid om politieke groepen, tendensen en partijen te organiseren kan geen werkelijke socialistische democratie bestaan.

Revolutionair-marxisten verwerpen de substitutionistische, paternalistische, elitaire en bureaucratische afwijking van het marxisme, die de socialistische revolutie, de verovering van de staatsmacht en het uitoefenen van de staatsmacht onder de dictatuur van het proletariaat ziet als een taak van de revolutionaire partij, die optreedt “ïn naam van” de klasse, of op zijn best “met de steun van” de klasse.

Als de dictatuur van het proletariaat volgens de letterlijke betekenis van de woorden moet worden opgevat, en volgens de uitdrukkelijke inhoud van de theoretische traditie van zowel Marx als Lenin, dat wil zeggen als de heerschappij van de arbeidersklasse als klasse (van de “verenigde producenten”); als de emancipatie van het proletariaat alleen bereikt kan woorden door de activiteit van het proletariaat zelf en niet doordat een passief proletariaat wordt “opgevoed” tot emancipatie door welwillende en verlichte revolutionaire bewindvoerders, dan spreekt het vanzelf dat de leidende rol van de revolutionaire partij, zowel bij de verovering van de staatsmacht, als bij de opbouw van de klassenloze maatschappij, niet meer is dan het op politieke wijze leiden van de massale activiteit van de klasse, het winnen van de politieke hegemonie in een klasse die steeds meer zelf activiteiten ontplooit, het strijden binnen de klasse om een meerderheid voor haar voorstellen met politieke en niet met administratieve of repressieve middelen.

Onder de dictatuur van het proletariaat in zijn volledige en ontwikkelde vorm wordt de staatsmacht uitgeoefend door democratisch verkozen arbeidersraden. De revolutionaire partij vecht door een juiste politieke lijn en voor de politieke leiding binnen deze arbeidersraden, niet om zichzelf voor hen in de plaats te stellen. Partij en staat blijven geheel gescheiden

Maar de werkelijk representatieve, democratisch gekozen arbeidersraden kunnen alleen bestaan als de massa’s het recht hebben om te kiezen wie ze maar willen, zonder onderscheid, en zonder beperkende voorwaarden wat betreft ideologische of politieke overtuigingen van de verkozen afgevaardigden. (Dit geldt vanzelfsprekend niet voor partijen die betrokken zijn bij gewapende strijd tegen de arbeidersstaat, d.w.z. voor omstandigheden van burgeroorlog, of tijdens revolutionaire crisis en de gewapende opstand zelf, waarop deze resolutie later zal ingaan.). Net zo goed kunnen arbeidersraden alleen maar democratisch functioneren als alle gekozen afgevaardigden het recht hebben om groepen, tendensen en partijen te vormen. Ze moeten toegang hebben tot de massamedia, en hun verschillende platforms aan de massa’s kunnen voorleggen. Het moet mogelijk zijn deze platforms te bediscussiëren en in de praktijk te toetsen. Iedere beperking op het lidmaatschap van een partij beperkt de vrijheid van het proletariaat om de politieke macht uit te oefenen, oftewel het beperkt de arbeidersdemocratie. Dit zou in tegenspraak zijn met de historische belangen van de arbeidersklasse, met de noodzaak de arbeidersmacht te consolideren, met het belang van de wereldrevolutie en de opbouw van het socialisme.

Het is duidelijk dat zulke rechten niet zullen worden erkend voor partijen groepen of individuen, die in een burgeroorlog of in een gewapende actie tegen de arbeidersstaat zijn verwikkeld. En evenmin betekenen zulke vrijheden het recht van het organiseren van acties en demonstraties met een racistisch karakter of ten gunste van nationale of etnische onderdrukking.

De marxistische theorie van de staat leidt geenszins tot de opvatting dat een één-partij systeem een noodzakelijke voorwaarde of eigenschap is van arbeidersmacht, van een arbeidersstaat, of van een dictatuur van het proletariaat. In geen enkel theoretisch document van Marx, Engels, Lenin of Trotski, en in geen enkel programmatisch document van de Derde Internationale onder Lenin vindt je een voorstel voor een één-partij systeem. De later ontwikkelde theorieën, zoals de grove stalinistische theorie dat in de gehele geschiedenis sociale klassen altijd vertegenwoordigd werden door een enkele partij, zijn historisch fout. Zij dienen alleen ter verdediging van het monopolie van de politieke macht dat de sovjetbureaucratie en haar ideologische erfgenamen in andere verbureaucratiseerde arbeidersstaten zich hebben toegeëigend, een monopolie dat is gebaseerd op de politieke onteigening van de arbeidersklasse.

De geschiedenis — met inbegrip van recente ontwikkelingen in de Volksrepubliek China, in Polen, Joegoslavië, Grenada en Nicaragua — heeft daarentegen de juistheid van Trotski’s standpunt bevestigd, dat “klassen heterogeen zijn; zij worden verscheurd door innerlijke tegenstellingen en lossen hun gemeenschappelijke problemen alleen op door een onderlinge strijd van tendensen, groepen en partijen. … Een voorbeeld van slechts een enkele partij als uitdrukking van een gehele klasse is in het hele verloop van de politieke geschiedenis niet te vinden — vooropgesteld natuurlijk, dat je de politierapporten niet voor de werkelijkheid houdt.” (The Revolution betrayed, p. 267.). Dit gold voor de burgerij onder het feodalisme. Het geldt voor de arbeidersklasse onder het kapitalisme. En het zal gelden voor de arbeidersklasse onder de dictatuur van het proletariaat en tijdens het proces van de opbouw van het socialisme.

Als men zegt dat alleen partijen en organisaties, die geen burgerlijk (of kleinburgerlijk?) programma of ideologie hebben, of die niet “betrokken zijn bij antisocialistische of anti-sovjetpropaganda en/of agitatie” wettelijk kunnen worden toegestaan, hoe moet men dan de scheidslijn bepalen? Zullen partijen die voor het grootste deel uit arbeiders bestaan maar met een burgerlijke ideologie verboden worden? Hoe valt zo’n standpunt te rijmen met vrije verkiezingen voor arbeidersraden? Wat is de scheidslijn tussen “burgerlijk programma”en reformistische ideologie? Moeten reformistische partijen dan ook verbonden worden? Zal de sociaaldemocratie verboden worden? Zal de sociaaldemocratie verboden worden?

Op grond van historische tradities zal onvermijdelijk in veel landen gedurende een lange periode sprake zijn van reformistische invloeden in de arbeidersklasse. Het voortbestaan van die invloed wordt niet beperkt door administratieve onderdrukking; in tegendeel, zo’n onderdrukking zal die eerder versterken. De beste manier om tegen reformistische illusies en ideeën te vechten is een combinatie van ideologische strijd met het scheppen van materiële voorwaarden voor het verdwijnen van die illusies. Zo’n strijd zou veel van zijn effectiviteit verliezen onder omstandigheden van administratieve onderdrukking en een gebrek aan open discussie en een vrije uitwisseling van ideeën.

Als de revolutionaire partij opkomt voor de onderdrukking van de sociaaldemocratie of andere reformistische formaties, zal het bovendien duizend keer zo moeilijk zijn om de vrijheid van tendensen en het toestaan van fracties binnen haar eigen rijen te handhaven. De politieke ongelijksoortigheid van de arbeidersklasse zou dan onvermijdelijk haar uitdrukking vinden binnen de enige partij.

De werkelijke keuze is dus niet tussen vrijheid voor partijen met een waarlijk socialistisch program (die ideologisch en programmatisch het sovjetsysteem steunen) of vrijheid voor alle politieke partijen. De echte keuze gaat tussen waarachtige arbeidersdemocratie, met het recht van de werkende massa’s om iedereen in de sovjets te kiezen die zij willen en met vrijheid van politieke organisatie voor allen die in de praktijk de sovjetinstellingen accepteren (met inbegrip van degenen die het sovjetsysteem niet ideologisch ondersteunen), of een beslissende beperking van de politieke rechten van de arbeidersklasse zelf, met alle daaruit voortvloeiende gevolgen. Systematische beperking van politieke partijen leidt tot systematische beperking van vrijheid binnen de revolutionaire voorhoedepartij zelf.

We zijn dus voor het wettelijk toelaten van alle sovjetpartijen, van al die partijen die de sovjetinstellingen in de praktijk eerbiedigen. Maar dat betekent geenszins dat we de politieke verwarring, de fouten en zelfs de gedeeltelijke nederlagen onderschatten, die het verspreiden van verkeerde programma’s en het uitoefenen van vreemde klasse-invloeden op de werkende massa’s door zulke partijen te weeg kunnen en zullen brengen onder de voorwaarden van de dictatuur van het proletariaat. En het zal nog duidelijker zijn, dat we de arbeiders niet oproepen om partijen te vormen op basis van programma’s, platforms, of politieke lijnen, die wij als verkeerd beschouwen. Evenmin zijn we voor het oprichten van zulke partijen. We zeggen alleen dat de kunstmatige administratieve onderdrukking van zulke partijen — kunstmatig omdat zij zich als stromingen onder de massa’s zullen blijven uitdrukken ook als zij bij de wet verboden zijn — deze gevaren zullen vergroten in plaats van ze te beperken. De politieke, ideologische en culturele eenwording van de arbeidersklasse, die de grote meerderheid van haar leden zover brengt dat zij in staat zijn een vrije gemeenschap van zelfbeherende burgers in de plaats te stellen van het overleven van een staatsapparaat (d.w.z. in staat om de opbouw van het socialisme en het afsterven van de staat te verwezenlijken) is een reusachtige historische taak. Zij is niet alleen verbonden met overduidelijke materiële voorwaarden. Zij veronderstelt ook een bijzondere politieke opvoeding: “Het bestaan van kritisch denkende mensen, van tegenstanders, dissidenten, ontevredenen en reactionaire elementen, geeft de revolutie leven en kracht. De strijd tussen verschillende standpunten en de polemieken ontwikkelen ‘de ideologische en politieke spieren’ van het volk. Het is voortdurende gymnastiek, een tegengif tegen verlamming en passiviteit.” (Tomas Norge Speaks, Granma, wekelijkse Franse uitgave, 7 oktober 1984).

Fidel Castro heeft op dezelfde manier tegen Escalatie verklaard: de revolutie moet een school zijn in vrij en onbelemmerd denken. Ook al komt de praktijk niet altijd overeen met deze verklaringen, zij maken toch deel uit van de programmatische voortzetting van het marxisme met betrekking tot dit onderwerp. Zulke stellingname’s moeten met hand en tand tegenover iedereen worden verdedigd, die dit wil ontkennen.

De historische ervaring bevestigt dat dit proces van het oefenen van de massa’s in zelfbeheer zonder de voorwaarden van een werkelijke arbeidersdemocratie alleen maar kan worden afgeremd, of zelfs tot staan gebracht. Er kan zelfs een achteruitgang plaatsvinden, zoals in de USSR duidelijk het geval is geweest. En de historische ervaring heeft ook geleerd, dat geen werkelijke arbeidersdemocratie mogelijk is zonder de vrijheid om een meer-partij systeem te vormen.

5. Wat is de betekenis van politieke partijen?

Revolutionair marxisten verwerpen alle spontaneïstische illusies. Volgens zulke illusies is het proletariaat door middel van spontane massa-acties in staat de tactische en strategische problemen op te lossen, die worden gesteld door de noodzaak het kapitalisme en de burgerlijke staat omver te werpen, de staatsmacht te veroveren en het socialisme op te bouwen. Dus zonder een bewuste voorhoede en een georganiseerde revolutionaire voorhoedepartij van arbeiders, gebaseerd op een revolutionair programma dat door de geschiedenis is bevestigd, met kaders die op basis van dit programma zijn geschoold en een lange ervaring in de levende klassenstrijd hebben opgedaan.

En dan is er de anarchistische opvatting, die ook wordt gedeeld door ultralinkse radencommunistische stromingen, dat politieke partijen in wezen “liberaal burgerlijke” formaties zijn. Zij zouden het proletariaat vreemd zijn. En zij hebben geen recht op een plaats in de arbeidersraden, omdat zij uiteindelijk de politieke macht uit handen van de arbeidersklasse overnemen. Deze opvatting is theoretisch onjuist en in politiek opzicht schadelijk en gevaarlijk. Het is niet waar dat politieke groeperingen, tendensen en partijen pas zijn ontstaan bij de opkomst van de moderne burgerij. In de fundamentele (niet formele) betekenis van het woord, bestaan ze al veel langer. Zij zijn ontstaan toen er regeringsvormen opkwamen, waarbij een betrekkelijk groot aantal mensen (groter dan in dorpsgemeenschappen of op bijeenkomst van een stam) op een of andere wijze deelnam aan de uitoefening van politieke macht terwijl er al sprake was van maatschappelijke en vooral (maar niet alleen) klassentegenstellingen (bv. onder de stedelijke democratieën van de oudheid en de middeleeuwen). D.w.z. zij komen overeen met het bestaan van maatschappelijke conflicten die gebaseerd zijn op tegenstrijdige materiële belangen. Ze beperken zich niet per se tot tegenstrijdige belangen tussen tegengestelde maatschappelijke klassen. Zij kunnen ook de uitdrukking zijn van tegenstrijdige materiële belangen binnen een bepaalde maatschappelijke klasse.

Politieke partijen in deze werkelijke (en niet formele) betekenis van het woord zijn een historisch verschijnsel. Hun inhoud is natuurlijk in verschillende tijdvakken aan veranderingen onderhevig geweest, zoals tijdens de grote burgerlijk-democratische revoluties in het verleden (met name, maar niet alleen, tijdens de grote Franse revolutie). De proletarische revolutie zal een soortgelijk effect hebben. De partijen zullen blijven bestaan zolang sprake is van conflicten die voortkomen uit tegenstrijdige materiële belangen of maatschappelijke drijfveren, oftewel totdat de opbouw van een volledig ontwikkelde klassenloze socialistische maatschappij is voltooid. We kunnen vol vertrouwen voorspellen dat in een echte arbeidersdemocratie de partijen een veel rijkere en bredere inhoud zullen krijgen. Ze zullen leiding geven aan massale politieke strijd op een veel grotere schaal en met een veel bredere deelname dan alles wat tot nu toe onder de meest vooruitgeschreden vormen van burgerlijke democratie heeft plaatsgevonden. Veel van deze partijen zullen nieuw zijn. D.w.z. zij zullen niet louter voortzettingen of overblijfsels zijn van partijen die al onder de burgerlijke democratie bestonden.

Zodra het gaat om politieke beslissingen die verder reiken dan een klein aantal dagelijkse problemen dat een beperkt aantal mensen kan behan-delen en oplossen, dan brengt iedere vorm van democratie noodzakelijk een

gestructureerd en samenhangend geheel van keuzes voor een groot aantal in elkaar grijpende problemen met zich mee. Anders gezegd: we praten dan over een keuze tussen alternatieve politieke lijnen, platforms en programma’s die uiteindelijk de uitdrukking zijn van tegenstrijdige belangen tussen verschillende maatschappelijke klassen en lagen. Dat is de betekenis van politieke partijen.

De afwezigheid van zulke algemene alternatieven leidt zeker niet tot een grotere uitdrukkings- en keuzevrijheid voor een groot aantal mensen. Verre van dat: die maakt het regeren door middel van vergaderingen en arbeidersraden praktisch onmogelijk. Tienduizend mensen kunnen niet stemmen over vijfhonderd alternatieven. Als we willen voorkomen dat de macht in handen komt van demagogen of geheime pressiegroepen of klieken, dan staan we voor de noodzaak van een open confrontatie zonder monopolies of belemmeringen tussen een beperkt aantal gestructureerde en samenhangende keuzes, d.w.z. politieke programma’s en partijen. Dat zal arbeidersdemocratie betekenis geven en werkzaam maken.

Nog iets over het anarchistische en radencommunistische verzet tegen de vorming van politieke partijen onder de dictatuur van het proletariaat en tijdens het proces van de opbouw van het socialisme. Ofwel, (a) het gaat hier om wensdromen (d.w.z. om de hoop dat de massa’s zullen afzien van vorming van of steun aan groepen, tendensen en partijen met verschillende politieke lijnen en programma’s), en dat is eenvoudig utopisch want dat zal niet gebeuren. Of, (b) het gaat om een poging om te verhinderen dat alle werkende mensen, die dat willen, deel gaan nemen aan politieke acties op een pluralistische basis. Dat kan objectief gezien een proces van bureaucratische monopolisering van de macht alleen maar in de hand werken en dat is precies het tegenovergestelde van wat de libertijnen zelf willen.

Een soortgelijk argument hoor je in veel centristische en ultralinkse groeperingen. Het Sovjet proletariaat zou de directe uitoefening van de politieke macht juist zijn afgenomen als uiteindelijk gevolg van de leninistische opvatting van een democratisch gecentraliseerde organisatie. Zij beweren dat de bolsjewistische pogingen om een arbeiderspartij op te bouwen om de arbeidersklasse in een revolutie te leiden onvermijdelijk hebben geleid tot een bevoogdende, manipulatieve en bureaucratische verhouding tussen de partij en de werkende massa’s. Dat leidde op zijn beurt tot een één-partijmonopolie op de uitoefening van de macht na de overwinning van de socialistische revolutie.

Dit argument is a-historisch en gebaseerd op een idealistische opvatting van de geschiedenis. Het is ook feitelijk onjuist. Vanuit marxistisch, d.w.z. historisch-materialistisch standpunt, waren de uiteindelijke oorzaken van de politieke onteigening van het Sovjet proletariaat van materiële en sociaal-economische aard, niet ideologisch of programmatisch. Door de algemene armoede en achterlijkheid van Rusland en de betrekkelijke zwakte van het proletariaat in numeriek en cultureel opzicht, was het onmogelijk dat het proletariaat op de lange duur de macht bleef uitoefenen, indien de Russische revolutie geïsoleerd bleef. Daar waren niet alleen alle bolsjewieken het in 1917-1918 over eens, maar alle tendensen die zich op het marxisme beriepen. De burgeroorlog, de buitenlandse imperialistische militaire interventie, de sabotage door de in meerderheid pro-burgerlijke technici, enz., hadden een catastrofale achteruitgang van de productiekrachten in Rusland tot gevolg. Dezelfde factoren leidden tot een kwalitatieve verzwakking van het toch al kleine proletariaat. Bovendien stierf een groot deel van de politieke voorhoede van de klasse in de burgeroorlog, juist degenen die het best in staat waren de kapitalistische klasse en de bureaucratie te bestrijden. Of zij verlieten de fabrieken om massaal te worden ingelijfd bij het Rode Leger en in het staatsapparaat.

Na het begin van de Nieuw Economische Politiek begon een economische opleving. Maar de enorme werkloosheid en de voortdurende teleurstellingen over de achteruitgang en de nederlagen van de wereldrevolutie voedden de politieke passiviteit. Een algemene afname van de massale politieke activiteit van de werkende mensen zette in en breidde zich uit naar de sovjets. De arbeidersklasse was zodoende niet in staat de groei van een materieel bevoorrechte laag te stuiten. Om haar macht te behouden beperkte deze laag steeds meer de democratische rechten en vernietigde zij de sovjets en de bolsjewistische partij zelf (terwijl zij haar naam voor haar eigen doeleinde aanwendde), Dit zijn de belangrijkste oorzaken waardoor een bureaucratie de uitoefening van de directe macht naar zich toe kon trekken en geleidelijk het partij-apparaat kon samensmelten met het staatsapparaat en het apparaat van de economische managers tot een bevoorrechte bureaucratische kaste.

Verre van haar te bevorderen, hebben Lenin, Trotski, andere bolsjewieken, en later de Linkse Oppositie, geprobeerd de opgang van de bureaucratie te bestrijden. Het was de verzwakking van de proletarische voorhoede die deze strijd deed mislukken en niet de “leninistische theorie van de partij”. Men kan van mening zijn dat sommige maatregelen van de bolsjewieken vóór de dood van Lenin — zoals het tijdelijk verbieden van fracties op het Tiende Partij Congres — misschien tot deze verzwakking hebben bijgedragen: “Het verbieden van oppositiepartijen leidt tot het verbieden van fracties; het verbieden van fracties leidt tot een verbod op andere meningen dan die van de onfeilbare leider. De politie-achtige eenvormigheid van de partij werd gevolgd door de bureaucratische straffeloosheid. Deze werd op haar beurt de oorzaak van alle soorten demoralisering en corruptie. (Trotski, De verraden revolutie). Maar het gaat hier om oorzaken van de tweede orde.

De oorzaken van het bureaucratiseringsproces waren objectief, materieel, economisch en sociaal. Zij moeten worden gezocht in de infrastructuur van de sovjet maatschappij van die tijd, niet in haar politieke bovenbouw en zeker niet in een bepaalde opvatting met betrekking tot de partij. De stalinistische bureaucratie was geen product van het bolsjewisme. Daarentegen moest ze fysiek de bolsjewistische partij vernietigen om haar totalitaire heerschappij te vestigen. De bolsjewistische partij was een instrument van de arbeidersklasse en een vijand van de bureaucratie. De politieke uitschakeling van de partij ging aan de politieke onteigening van het proletariaat vooraf.

Aan de andere kant heeft de historische ervaring bevestigd dat waar een leidende of zelfs maar zeer invloedrijke revolutionaire partij afwezig is, de arbeidersraden een korter en geen langer leven beschoren zijn dan het geval was in Rusland: Duitsland 1918-19 en Spanje 1936-37 zijn de meest in het oog lopende voorbeelden, om niet te spreken van Hongarije 1956 of Chili 1973.

6. De noodzaak van een revolutionaire voorhoedepartij.

Het gebrek aan homogeniteit van de arbeidersklasse, de ongelijkmatigheid van het bewustzijn van haar verschillende lagen, het onderbroken karakter van de politieke en sociale activiteit van veel van haar delen maken de aparte organisatie van de meest bewuste en voortdurend actieve elementen van de arbeidersklasse in een revolutionaire voorhoedepartij onontbeerlijk. Dit is nodig voor de klassenstrijd onder het kapitalisme. Het is evenzeer nodig na de verovering van de staatsmacht door de arbeidersklasse. De onvervangbare rol van zo’n revolutionaire voorhoedepartij wordt nog belangrijker onder deze laatste omstandigheden.

Een versterkte leninistische massapartij moet de arbeiders leiden bij het uitoefenen van de staatsmacht en het opbouwen van een nieuwe maatschappij, totdat het kapitalisme op wereldschaal omver geworpen is en een klassenloze, socialistische maatschappij geheel bereikt is. De keuzeproblemen tussen verschillende ritme’s van economische groei, tussen verschillende toewijzingen van schaarse economische hulpbronnen, tussen prioriteiten ten aanzien van het sneller of langzamer laten groeien van verschillende vormen van individuele en maatschappelijke consumptie; de problemen betreffende het ritme van het verminderen van de maatschappelijke ongelijkheid; de problemen van het geleidelijk afbouwen van de verdediging van de arbeidersstaten tegen de burgerlijke machten, van de opbouw van een revolutionaire massa-internationale voor het uitbreiden van de socialistische wereldrevolutie; de problemen van het bestrijden van reactionaire vooroordelen en opvattingen en betreffende de werkelijk bestaande ongelijkheden, tussen seksen, leeftijdsgroepen, nationaliteiten en rassen, erfenissen van het verleden — al deze fundamentele problemen in het tijdperk van de overgang tussen kapitalisme en socialisme kunnen niet op spontane wijze worden opgelost. Zij maken de tussenkomst noodzakelijk van een partij die bewapend is met het revolutionair-marxistische programma.

De rol van deze partij zal bovendien van essentieel belang zijn in de strijd tegen de ontwikkeling van materiële voordelen en van bureaucratische lagen binnen de dictatuur van het proletariaat. Zij is vooral onmisbaar bij het toepassen van een radicaal en revolutionair program van socialistische democratie. Zij zal haar gezag ontlenen aan de vrije keuze binnen de arbeidersraden en aan het politiek vertrouwen dat zij in de ogen van de werkende massa’s zal hebben verdiend en niet met behulp van administratieve maatregelen. De dialectische wisselwerking tussen de vrije en democratische zelforganisatie van de arbeiders en de programmatische en politieke opheldering en leiding door de revolutionaire voorhoedepartij schept de beste voorwaarden voor de verovering en blijvende uitoefening van de macht door de arbeidersklasse zelf.

Teneinde ieder machtsmisbruik door een voorhoedepartij, die een leidende rol speelt binnen de arbeidersklasse onder de dictatuur van het proletariaat, te voorkomen maakt de Vierde Internationale zich sterk voor de volgende principes:

a) en zo groot mogelijke interne democratie in de partij zelf, met volledig recht op het organiseren van tendensen daarbij inbegrepen de mogelijkheid van openbare discussies tussen die tendensen voor de partijcongressen; tegen het verbieden van fracties;

b) zo uitgebreid mogelijke banden en verstrengeling tussen de partij en de arbeidersklasse zelf. Een revolutionaire arbeiders-voorhoedepartij kan de arbeidersklasse onder de dictatuur van het proletariaat niet effectief leiden, als zij niet het politiek vertrouwen van de meerderheid van de arbeiders geniet en niet de grote meerderheid van de voorhoede arbeiders binnen haar rijen telt;

c) streng bestrijden van materiële voordelen voor kaders of leiders van de partij. Geen enkel lid van de partij, in welke leidende functie van de arbeidersstaat hij of zij ook gekozen is, mag meer verdienen dan het loon van een geschoolde arbeider.

d) geen politiek of ideologisch alleenrecht van de voorhoedepartij bij politieke of culturele activiteiten. Verdediging van het meerpartijensysteem.

e) een strikte scheiding tussen het apparaat van de partij en dat van de staat;

f) een werkelijke integratie van de partij binnen een revolutionaire internationale kritiek en het aanvaarden van kameraadschappelijke internationale kritiek door revolutionaire organisaties in andere landen. Geen controle over de internationale door een partij of partijen die in een of meerdere arbeidersstaten aan de macht zijn.

7. Een duidelijk standpunt over socialistische democratie is onmisbaar bij het winnen van de arbeiders voor de socialistische revolutie

Duidelijk en ondubbelzinnig verdedigen van socialistische democratie is vandaag de dag een onmisbaar onderdeel van de strijd tegen de reformistische leidingen, die de arbeiders van de imperialistische landen allerlei sprookjes en illusies proberen wijs te maken over de burgerlijke democratie. Het is net zo goed onmisbaar in de strijd tegen de pro-kapitalistische illusies en anti-sovjet vooroordelen, die voorkomen bij verschillende groepen mensen die in de verbureaucratiseerde arbeidersstaten oppositie voeren en in opstand komen in de strijd voor de politieke revolutie die zich in deze landen aan het ontwikkelen is.

De rampzalige ervaringen in de geschiedenis met het fascisme en met andere soorten reactionaire burgerlijke dictaturen in de kapitalistische landen aan de ene kant en aan de andere kant de ervaring met de bureaucratische regimes in de USSR, in China, in Oost Europa en elders, hebben binnen de arbeidersklasse zowel in de imperialistische landen als in de verbureaucratiseerde arbeidersstaten een grondig wantrouwen gezaaid tegenover ieder één-partij systeem en tegenover iedere beperking van de democratische rechten na de omverwerping van het kapitalisme.

De revolutionair-marxisten mogen op geen enkele manier de indruk wekken dat onder de dictatuur van het proletariaat de democratische vrijheden van de arbeiders — met inbegrip van de vrijheid van kritiek op de regering, van oppositiepartijen en van een oppositionele pers — kleiner zullen zijn dan onder de burgerlijke democratie. Dit zou de strijd om het doorbreken van het ideologische overwicht van al diegenen, die binnen de arbeidersklasse illusies verspreiden, oneindig veel moeilijker maken, zo niet al bij voorbaat tot mislukken doemen. Iedere aarzeling of dubbelzinnigheid hierover van de revolutionaire voorhoede kan de reformistische knechten van de liberale burgerij alleen maar helpen het proletariaat te verdelen; het zou een belangrijk deel van de klasse afleiden naar een verdediging van de parlementaire instellingen van de burgerlijke staat, onder het mom van het garanderen van de democratische rechten.

Men heeft wel beweerd dat het bovenstaande slechts opgaat voor landen waar de loonafhankelijken al een meerderheid van de producenten uitmaken. Het is juist dat waar de grote meerderheid van de producenten bestaat uit onafhankelijke kleine middenstanders en boeren de maatschappelijke krachtsverhoudingen objectieve belemmeringen opwerpen voor het volledig ontluiken van de socialistische democratie en dat dezelfde verhoudingen bijdragen aan bureaucratische verschijnselen in de bestaande arbeidersstaten.

Daarbij geldt allereerst het zeldzame karakter van deze verhoudingen, die zelfs in de meeste halfkoloniale landen niet meer voorkomen. Op de tweede plaats moeten we benadrukken dat de uiterst sterke bureaucratische ontaarding van de arbeidersstaten, ook in de achtergesteld landen, niet enkel het gevolg was van ongunstige objectieve omstandigheden. Ze werd evenzeer veroorzaakt door de bijzondere ideologische en politieke misvormingen van de communistische partijen die het proces van de opbouw van deze staten hebben geleid.

In een groeiend aantal halfkoloniale landen is sprake van een proces van gedeeltelijke industrialisatie. Daardoor is het relatieve gewicht van hun proletariaat in de actieve bevolking nu al groter dan het geval was in Rusland in 1917 of in China in 1949. Door zijn eigen strijdervaring zal dit proletariaat zich snel een niveau van bewustzijn en van zelforganisatie eigen maken dat vanaf het begin van een revolutionaire crisis het instellen van organen van een sovjetsoort op de agenda zal zetten (zoals het voorbeeld van Chili al heeft laten zien). Daarom, en omdat het net zo goed geldt voor de politieke revolutie in de verbureaucratiseerde arbeidersstaten, is het programma van de Vierde Internationale voor democratie in arbeidersraden als grondslag van de proletarische macht in grote lijnen en een algemeen programma voor de wereldrevolutie. Dit programma stemt overeen met het wezen van de sociale aard van de arbeidersklasse zelf, met haar historische belangen, haar manier van denken en van massaal in actie komen. Het gaat niet om een “luxe”, die aan de arbeiders van de “rijkste landen” is voorbehouden. Ook al zal er bij de concrete toepassing in landen waar het gewicht van de arbeidersklasse uitzonderlijk laag is sprake kunnen zijn van bepaalde beperkingen.

Op dezelfde manier is het noodzakelijk een duidelijk begripsmatig en theoretisch onderscheid te maken tussen de instellingen van de burgerlijke parlementaire democratie (die in de imperialistische landen alleen maar bloeien dankzij de superuitbuiting van honderden miljoenen boeren en arbeiders in de koloniale, half-koloniale en afhankelijke landen en de gewelddadige onderdrukking van hun meest elementaire democratische rechten) en de instellingen van de proletarische democratie, met inbegrip van hun allereerste kiemen binnen de burgerlijke maatschappij, die het resultaat zijn van eeuwenlange strijd, offers en successen in de zelforganisatie en van de verovering van verschillende niveaus van klassenbewustzijn door het proletariaat zelf. De eerste soort is door de geschiedenis veroordeeld en zal verdwijnen. De laatste soort zal zich uitbreiden en groeien als nooit tevoren in de loop van de socialistische wereldrevolutie en tijdens heel de periode van de opbouw van de socialistische wereld.

Het is duidelijk dat een gezond functioneren van socialistische democratie een algemeen gelden veronderstelt van een minimaal cultureel niveau en minimale industrialisatie van de maatschappij. De maatschappelijke omstandigheden waarbij het grootste deel van de bevolking analfabeet is kunnen een bureaucratische ontaarding van de machtsvormen alleen maar vergemakkelijken. Dat verklaart de nadruk die Lenin in zijn laatste geschriften legt op het verhogen van het culturele niveau van de massa’s. De alfabetiseringscampagnes in Cuba en Nicaragua kunnen in dit verband als voorbeeld gelden.

Bovendien kan de dictatuur van het proletariaat in achtergestelde landen in een eerste fase tijdelijk afwijken van een evenredige vertegenwoordiging van verschillende delen van de bevolking. Zij zou openlijk kunnen kiezen voor een oververtegenwoordiging van de arbeidersklasse in het bijzonder in verhouding met de boeren, zoals de sovjet-grondwet van 1918 deed.

8. Waarom is dit program van socialistische democratie tot nu toe niet op grote schaal verwezenlijkt?

De definitie van onze opvattingen over de dictatuur van het proletariaat is niet “normatief”. Zij is wezenlijk programmatisch. Daarom is zij, net als alle programmatische standpunten van het marxisme, slechts de bewuste uitdrukking van een objectieve historische tendens, van de instinctieve drang van het proletariaat onder omstandigheden van revolutionaire crisis. Vanaf de Commune van Parijs tot aan de revolutionaire uitbarstingen van de laatste jaren, tijdens de ervaringen van de Russische en Finse revoluties van 1905, van de Russische revolutie in 1917, van de Duitse en Oostenrijkse revolutie van 1918-1919, van de Hongaarse revolutie van 1919, van de Italiaanse revolutionaire crisis van 1919-1920, van de Spaanse revolutie van 1936, van de Chinese revolutie in 1925-1927, van talrijke algemene stakingen in ontel-bare landen in praktisch alle werelddelen, met inbegrip van talrijke koloniale en halfkoloniale landen, iedere keer weer heeft de geschiedenis het bevestigd. In al deze gevallen hebben de arbeiders daadwerkelijk uiting gegeven aan hun drang naar een veralgemeende zelforganisatie, naar het opzetten van arbeidersraden of soortgelijke organen. Deze historische tendens is door Marx, Lenin, Trotski en Rosa Luxemburg duidelijk begrepen en programmatisch tot uitdrukking gebracht. Wij zijn er sterk van overtuigd, dat deze tendens in de huidige en toekomstige revoluties alleen maar nog sterker tot opbloei zal komen dan zij gedurende de revoluties in het verleden al heeft gedaan.

Hiertegen wordt vaak de tegenwerping gemaakt dat alle zegevierende socialistische revoluties tot nu toe geleid hebben tot politieke systemen waar de macht door minderheden wordt uitgeoefend, door een enkele partij of zelfs het leidende apparaat van die partij. En niet door de werkende massa’s zelf. Wij verwerpen iedere opvatting, die zegt dat het achterblijven van een stevige en duurzame vestiging van de macht van arbeidersraden (die ook gedurende verscheidene jaren in Sovjet Rusland heeft bestaan, in weerwil van latere historische vervalsingen zowel door de burgerij als door de bureaucratie) op de een of andere manier te wijten zou zijn aan een aangeboren onbekwaamheid van het proletariaat om als klasse de politieke en (of) economische macht uit te oefenen, aan haar eigen zwakheid of aan een noodlottige neiging tot het overdragen van de uitoefening van de macht aan een bevoordeelde minderheid. Het minste wat men kan zeggen, is dat een dergelijke conclusie historische gezien voorbarig is — zoals het voorbarig geweest zou zijn om uit de eerste burgerlijke revoluties de conclusie te trekken dat de burgerij vanwege haar aard niet in staat was om door middel van algemeen kiesrecht te regeren.

Integendeel, de belangrijkste reden dat de macht van de arbeidersraden tot nu toe de uitzondering en niet de regel is geweest in de bestaande arbeidersstaten, moet worden gezocht in het zeer beperkte gewicht dat het proletariaat bij de vestiging van deze staten heeft gehad — zoals de zwakte en de nog duidelijker verzwakking van het proletariaat in Sovjet Rusland tussen 1917 en 1923.

De wisselwerking tussen een groot aantal historische factoren (de achterlijkheid van Rusland, de eerste nederlagen van de internationale revolutie, het isolement van de Russische revolutie dat daaruit voortkwam, het verwerven van de absolute macht door de Sovjet-bureaucratie, haar over-name van de Communistische Internationale, de opeenstapeling van de gevolgen van nederlagen die voor een groot deel aan deze overname te wijten waren, de afwezigheid van een alternatieve revolutionaire leiding voor het internationale proletariaat, het feit dat de traditionele apparaten in staat waren de nieuwe opgang aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in te perken en te kanaliseren, het feit dat vanaf die tijd de opgang van de wereldrevolutie gedurende twee decennia voornamelijk plaatsvond in de koloniale en halfkoloniale landen, dat zij vooral de vorm aannam van een langdurige guerrilla oorlog op het platteland onder door de stalinistische ideologie beïnvloede leidingen) deze hele aaneenschakeling leidde tot een periode waarin nieuwe arbeidersstaten verschenen waarin het proletariaat vanaf hun ontstaan uiterst zwak vertegenwoordigd was, en waar geen sprake was van de voor het proletariaat kenmerkende strijd- en organisatievormen.

En extra objectieve hinderpalen op weg naar de socialistische democratie worden bovendien geplaatst door het geringe gewicht van de arbeidersklasse in maatschappijen zoals die van China en Vietnam, en door de bijzondere aard van de problemen waarmee de dictatuur van het proletariaat werd geconfronteerd: een begin van industrialisatie, een begin van groei van de arbeidsproductiviteit in de agrarische sector, een nog grotere armoede en achtergesteldheid dan in Rusland.

Als gevolg van de wisselwerking tussen al deze factoren nam de dictatuur van het proletariaat in deze landen vanaf haar geboorte een bureaucratische vorm aan. De arbeidersklasse heeft er nooit direct de macht uitgeoefend.

Maar in de huidige periode is het gewicht van het proletariaat in het werkelijke proces van de wereldrevolutie veel groter geworden dan het in de periode 1945-1968 was. Dat gebeurde na een kwalitatieve versterking van het proletariaat in een reeks van arbeidersstaten en half-geïndustrialiseerde, afhankelijke kapitalistische landen, na de nieuwe opgang van revolutionaire strijd door mei 1968 in Frankrijk en de Portugese revolutie van 1974-1976, de opgang van de politieke revolutie in de bureaucratische arbeidersstaten (Tsjecho-Slowakije, Polen). Bewijs van dat grotere gewicht zijn het weer voorkomen van algemene stakingen, massaopstanden in de steden en organen van zelforganisatie in de belangrijkste revolutionaire explosies van de laatste jaren, niet alleen in Chili en Portugal, maar ook in Iran en in Nicaragua. Tegelijkertijd hebben delen van het wereldproletariaat, na een periode waarin het bewustzijn onvermijdelijk achterblijft bij de werkelijkheid, nu de ware aard van het stalinisme ingezien (wat niet het geval was in 1936 of in 1945); zij verzetten zich nu sterk tegen “modellen” van de “dictatuur van het proletariaat” die lijken op dat van de USSR. Dat is niet alleen het geval in bepaalde imperialistische landen, maar ook in Oost Europa, in China, in Brazilië, enz.

Ons programma van de dictatuur van het proletariaat die uitgaat van de democratie van de arbeidersraden geeft geen “abstracte normen” of utopische illusies, maar verwoordt een werkelijke historische tendens, die na een onderdrukking als gevolg van twintig jaar nederlagen van de wereldrevolutie nu meer en meer wordt bevestigd.

Tenslotte kunnen we instemmen met het argument, dat de macht van de arbeidersraden op de een of andere manier “onpraktisch” zou zijn, zolang het imperialisme nog bestaat; dat wil zeggen, zolang de problemen van de zelfverdediging van de zegevierende proletarische revolutie en haar internationale uitbreiding de centrale problemen blijven van de dictatuur van het proletariaat. We zijn er daarentegen van overtuigd, dat de democratie van de arbeidersraden een versterking betekent van het vermogen tot zelfverdediging van de arbeidersstaat, dat het zijn aantrekkingskracht op de arbeiders van de kapitalistische landen verhoogt, en daarmee de strijd tegen het imperialisme en voor de internationale uitbreiding van de revolutie versterkt.

9. In antwoord op dogma’s van stalinistische oorsprong.

De ideologie van de bureaucraten die de macht hebben is altijd pragmatisch geweest en zij zal dat blijven. Maar aan die ideologie ligt een aantal ligt een aantal theorieën en dogma’s ten grondslag die een innerlijke samenhang bezitten en die tegengesteld zijn aan de revolutionair-marxistische theorie. Deze ideologie van de bureaucratie — met als centrale idee de heerschappij van de éne partij die uit naam van de arbeidersklasse handelt, — kan als volgt worden samengevat, ook al wordt zij niet altijd uitdrukkelijk zo onder woorden gebracht:

a) De leidende partij (of ook: haar “leidende kern”: het “leninstische centrale comité”) bezit een monopolie op een politiek bewustzijn van het hoogste niveau en zelfs een monopolie op wetenschappelijke kennis op het terrein van de sociale wetenschappen. Zij beschikt daarom over een gegarandeerde onfeilbaarheid. (“de partij heeft altijd gelijk”).

b) De arbeidersklasse, en zeker de werkende massa’s in hun geheel, zijn politiek tezeer achtergebleven, tezeer onder de invloed van de burgerlijke en kleinburgerlijke ideologie, tezeer genegen om onmiddellijke materiële belangen te stellen boven hun eigenlijke historische belangen. Daarom kan men, vanuit het oogpunt van “de belangen van het socialisme”, niet toestaan dat de staatsmacht direct wordt uitgeoefend door democratisch verkozen arbeidersraden. Het installeren van een waarachtige proletarische democratie zou het risico met zich meebrengen van een toenemend aantal schadelijke en zelfs “objectief contra-revolutionaire” beslissingen, die de weg zouden openen naar een herstel van het kapitalisme of in het beste geval het proces van de opbouw van het socialisme zouden verzwakken en vertragen.

c) Om die reden kan de dictatuur van het proletariaat alleen worden uitgeoefend door de “leidende partij van het proletariaat”, of beter nog, de dictatuur van het proletariaat is de dictatuur van de partij, ofwel als vertegenwoordiger van een in wezen passieve arbeidersklasse, ofwel actief steunend op de “klassenstrijd van de massa’s”, die evenwel niet in staat of waardig worden geacht om rechtstreeks zelf de staatsmacht uit te oefenen met behulp van geïnstitutionaliseerde machtsorganen.

d) Omdat deze partij, en deze partij alleen, de belangen van de arbeidersklasse vertegenwoordigt, welke belangen voor alle situaties en ten aanzien van alle problemen als gelijkwaardig worden beschouwd, moet de “leidende partij” zelf monolithisch zijn. Iedere neiging tot oppositie is noodzakelijkerwijs, op de een of andere manier, de weerspiegeling van een vijandige klassendruk of van vijandige klassenbelangen. (De strijd tussen “twee lijnen” is altijd een “strijd tussen het proletariaat en de burgerij binnen de partij”, zo luidt de conclusie van de maoïsten). De monolithische controle van de ene partij over alle sferen van het maatschappelijke leven is het logische gevolg van deze opvatting. De partij moet alle delen van de “burger maatschappij” rechtstreeks controleren.

e) Een andere vooronderstelling waar deze opvatting vanuit gaat is dat het idee dat gedurende de opbouw van het socialisme de klassenstrijd steeds heviger wordt. (Op zichzelf leidt deze voor-onderstelling niet noodzakelijk tot dezelfde conclusies, als ze niet wordt gecombineerd met de voorafgaande). Men leidt hieruit af dat het gevaar voor herstel van het kapitalisme kan toenemen, zelfs lang na de afschaffing van het privé-eigendom van de productiemiddelen; en dat dit los staat van het bereikte niveau van ontwikkeling van de productiekrachten. De dreiging van het herstel van het kapitalisme wordt voorgesteld als een automatisch resultaat van de overwinning van de burgerlijke ideologie op dit of dat sociaal, politiek, cultureel of zelfs wetenschappelijk gebied. Gezien de uitzonderlijke kracht die men aan de burgerlijke ideeën toekent is de logische uitkomst van de redenering het onderdrukken van de mensen die als de dragers van deze ideeën worden gezien.

Al deze uitgangpunten en vooronderstellingen zijn vanuit een algemeen marxistisch gezichtspunt niet wetenschappelijk. In het licht van de werkelijke historische ervaring van de klassenstrijd tijdens en na de omverwerping van de kapitalistische macht in de USSR en in de andere landen zijn zij niet te verdedigen. Keer op keer zijn ze schadelijk gebleken voor de verdediging van de klassenbelangen van het proletariaat en hinderpalen voor een effectieve strijd tegen de overblijfselen van de burgerij en de burgerlijke ideologie.

Deze dogma’s zijn in de tijd van Stalin door vrijwel alle communistische partijen geaccepteerd. Ze bezitten onbetwistbaar een innerlijke samenhang, die de materiële belangen weerspiegelt van de bureaucratie als sociale laag en haar dictatoriale macht verdedigt. Later zijn ze nooit door enige communistische partij uitdrukkelijk in hun geheel bekritiseerd of verworpen. Deze opvattingen blijven, op zijn minst gedeeltelijk, voortleven in de ideologie van talrijke leiders en kaders van de communistische en sociaaldemocratische partijen, dus in de bureaucratieën van de arbeidersbeweging. Regelmatig worden zij gebruikt als recht-vaardiging van verschillende vormen van beperking van de democratische rechten van de werkende massa’s.

Er moet op gewezen worden dat ook niet door het stalinisme geïnspireerde organisaties soortgelijke opvattingen hebben ter rechtvaardiging van de op zijn minst gedeeltelijk gelijksoortige praktijken binnen hun rijen. Dat maakt het des te noodzakelijker om te benadrukken dat dit lijnrecht staat tegenover de lessen van Lenin en Trotski, om nog te zwijgen van Marx en Engels en van onze historische beweging. Een duidelijke en samenhangende weerlegging van deze opvattingen en de daardoor geïnspireerde praktijken is dus onontbeerlijk voor de verdediging van ons programma van socialistische democratie.

Allereerst: het idee van een homogene, gelijkdenkende arbeiders-klasse, die uitsluitend door één enkele partij wordt vertegenwoordigd, is in tegenspraak met alle historische ervaringen en met ieder marxistisch onderzoek naar de concrete groei en ontwikkeling van het hedendaagse proletariaat, zowel onder het kapitalisme als na haar omverwerping. Men kan hoogstens de stelling verdedigen, dat alleen de revolutionaire partij, op programmatisch vlak, de vertegenwoordiger is van de historische belangen van het proletariaat op lange termijn, van haar onmiddellijke, algemene klassenbelangen, tegenover sectorale, bijzondere, nationale, regionale, locale, met bijzondere bekwaamheden of voordelen overeenkomende belangen. Maar zelfs in dat geval moet een dialectisch-materialistische benadering hier, tegenover een mechanisch-idealistische, onmiddellijk aan toevoegen dat alleen voorzover deze partij werkelijk de politieke leiding van de meer-derheid van de arbeiders wint, men kan spreken van een in de praktijk bereikt werkelijk en niet denkbeeldig samenvallen van de onmiddellijke en lange-termijn belangen, van sectorale en klassenbelangen, met een sterk vermin-derde kans op fouten bij de interpretatie van deze belangen. En dat sluit nog helemaal niet uit dat deze partij zich bij bepaalde problemen kan vergissen.

In werkelijkheid bestaan er verschillende objectief bepaalde niveau’s binnen de arbeidersklasse en de ontwikkeling van haar bewustzijn. En evenzo bestaat er op zijn minst een spanning tussen de strijd voor de onmiddellijke belangen en die voor historische doelen van de arbeidersbeweging (bij voor-beeld de tegenstelling tussen de onmiddellijke consumptie en lange termijn investeringen in een arbeidersstaat). Deze tegenstellingen vinden hun wortels in de erfenis van de ongelijkmatige ontwikkeling van de burgerlijke maat-schappij. Zij vormen juist de belangrijkste theoretische rechtvaardiging voor de noodzaak van een revolutionaire voorhoedepartij, tegenover het idee van een eenvoudige “iedereen omvattende” vereniging van alle arbeiders in een enkele organisatie. Maar dat betekent ook dat men niet kan ontkennen dat er verschillende partijen kunnen ontstaan en zijn ontstaan binnen de arbeiders-klasse, die verschillende lijnen hebben en verschillende benaderingen van de klassenstrijd tussen kapitaal en arbeid en van de verhouding tussen onmiddellijke eisen en uiteindelijke doelen. Zulke partijen zijn waarachtige vertegenwoordigers van delen van de arbeidersklasse (ook al gaat het om pure deel belangen, bevoorrechte sectoren of ideologische druk van andere klassen).

Net zo min is uitgesloten dat in een enkel land verscheidene revolutionaire partijen ontstaan. Als ze hun verschillen niet in een fusie kunnen overbruggen vóór de revolutie, dan zullen die partijen op de een of andere manier een min of meer hecht front moeten vormen. Zo’n front kan dan proberen om gezamenlijk de politieke actie te bepalen.

Op de tweede plaats heeft een revolutionaire partij die intern democratisch functioneert een enorm voordeel als het gaat om een goede analyse van sociaal-economische en politieke ontwikkelingen en het formuleren van juiste tactische en strategische antwoorden daarop. Zij kan zich immers baseren op het wetenschappelijk socialisme, het marxisme, dat alle historische ervaringen van de klassenstrijd in hun totaliteit samenvat en veralgemeent. Deze programmatische uitgangspunten voor haar actuele politieke werk maken haar veel minder vatbaar dan andere tendensen in de arbeidersbeweging of welke ongeorganiseerde delen van de arbeidersklasse dan ook, voor het trekken van verkeerde conclusies of het maken van voorbarige veralgemeningen. Ook komt ze zo minder snel tot eenzijdige en impressionistische reacties op onvoorziene ontwikkelingen, tot het toegeven aan ideologische en politieke druk van vreemde klassen of tot beginselloze politieke compromissen.

Er bestaan echter geen partijen die geen fouten maken. Er bestaan geen onfeilbare partijleidingen, partijleiders, meerderheden van partijen, geen onfeilbare “leninistische centrale comité’s”. Het marxistische programma is nooit definitief af. Geen enkele nieuwe situatie kan grondig worden onderzocht door alleen te verwijzen naar historische voorbeelden. De maatschappelijke werkelijkheid is voortdurend in beweging. In tijden van historische veranderingen vinden regelmatig nieuwe en onvoorziene ontwikkelingen plaats. De opkomst van het imperialisme na de dood van Engels was niet door Marx en Engels onderzocht. Het uitblijven van de proletarische revolutie in de ontwikkelde imperialistische landen hadden de Russische bolsjewieken niet voorzien. Met de bureaucratische ontaarding van de eerste arbeidersstaat had Lenin geen rekening gehouden in zijn theorie van de dictatuur van het proletariaat. Het ontstaan na de Tweede Wereldoorlog van vele arbeidersstaten — ook al waren die vanaf het begin bureaucratisch vervormd — als gevolg van door niet-revolutionair-marxistische leidingen geleide revolutionaire strijd van de massa’s (Joegoslavië, China, Vietnam) was door Trotski niet voorzien. In de werken van de klassieken of in het bestaande programma staan geen kant en klare antwoorden voor nieuwe verschijnselen.

Bovendien zullen bij de opbouw van het socialisme nieuwe programma’s ontstaan. Voor die problemen biedt het revolutionair-marxistische program slechts een algemeen kader en geen automatische bron van juiste oplossingen. Het zoeken van juiste antwoorden op zulke problemen veronderstelt een voortdurende wisselwerking van theoretisch-politiek onderzoek en discussies met een revolutionaire klassenpraktijk, waarbij de praktische ervaring de doorslag geeft. In die omstandigheden zal iedere beperking van een vrije politieke en theoretische discussie die uitloopt op een beperking van de vrije politieke massa-activiteit van het proletariaat, d.w.z. een beperking van de socialistische democratie, de revolutionaire partij zelf belemmeren in het vinden van een juiste politiek. Zo’n beperking is dus niet alleen theoretisch fout, maar ook praktisch gezien nutteloos en schadelijk voor het boeken van vooruitgang bij de opbouw van het socialisme.

Een van de ernstigste gevolgen van een monolithisch één-partijstelsel, van de afwezigheid van meerdere politieke groeperingen, tendensen en partijen en van het instellen van administratieve beperkingen op een vrije politieke en ideologische discussie vormen de beletsels die zo’n systeem oproept voor het corrigeren van de fouten, die door de regering van een arbeidersstaat kunnen worden begaan. Zulke fouten van regeringswege zijn, net als fouten van de meerderheid van de arbeidersklasse, van haar verschillende lagen en van verschillende politieke groeperingen, nu eenmaal onvermijdelijk in het proces van de opbouw van een klassenloze, socialistische maatschappij. Snel herstel van zulke fouten is mogelijk. Maar alleen in een klimaat van vrije politieke discussie, vrije toegang van oppositionele groepen tot de massamedia, een breed politiek bewustzijn en ruime deelname van de massa’s aan het politieke leven en controle van de massa’s over de regering en het handelen van de staat op alle niveaus.

Dat al deze corrigerende middelen ontbreken in een monolithische één-partijstaat maakt het herstellen van grove fouten des te moeilijker. Juist het dogma van de onfeilbaarheid van de partij waar het stalinistische systeem op rust, leidt tot het ontkennen van fouten in de partijpolitiek (het zoeken naar zelfrechtvaardiging en naar zondebokken). Het leidt zelfs tot het zo lang mogelijk uitstellen van stilzwijgende verbeteringen. De objectieve kosten van zo’n systeem in termen van economische verliezen, van onnodige, objectief te vermijden opofferingen die de werkende massa’s worden opgelegd, van politieke nederlagen tegenover klassenvijanden en van politieke ontreddering en demoralisatie van het proletariaat, zijn inderdaad ontzaglijk zoals de geschiedenis van de Sovjet-Unie sedert 1928 laat zien. Om maar een voorbeeld te geven. Na de ramp veroorzaakt door de gedwongen collectivisatie van de landbouw hielden Stalin en zijn trawanten hardnekkig vast aan een verkeerde agrarische politiek tot in de kleinste details zoals het vaststellen van de aankoopprijs voor bepaalde agrarische producten. Dat is natuurlijk te verklaren vanuit de bijzondere maatschappelijke belangen van de Sovjet-bureaucratie. Maar gedurende meer dan een generatie betekende dat een rampspoed voor de voedselvoorziening van de bevolking van de Sovjet-Unie. De negatieve gevolgen zijn tot op de dag van vandaag, bijna vijftig jaar later, nog voelbaar. Zo’n catastrofe was onmogelijk geweest als in de USSR een vrij politiek debat had kunnen plaatsvinden over verschillende voorstellen voor de economische en landbouwpolitiek.

Ten derde: het idee dat een beperking van de democratische rechten van het proletariaat op een of andere manier bij kan dragen aan een geleidelijke “opvoeding” van een zogenaamde “onderontwikkelde” massa van werkende mensen is gewoonweg bespottelijk. Je kunt niet leren zwemmen zonder het water in te gaan. De massa’s kunnen alleen maar leren het niveau van hun politiek bewustzijn te verhogen, als ze werkelijk politiek actief zijn en uit die ervaringen lessen kunnen trekken. Ze kunnen alleen maar van hun fouten leren als ze het recht hebben ze te begaan. Paternalistische vooroordelen over de zogenaamde “achterlijkheid” van de massa’s verbergen meestal een conservatieve kleinburgerlijke angst voor de activiteit van de massa, die niets van doen heeft met revolutionair-marxisme. De bureaucratie is doodsbenauwd voor socialistische democratie. Niet om “programmatische” redenen, maar omdat zo’n regiem onverenigbaar is met haar materiële voordelen, om van haar macht maar te zwijgen. Marxisten zijn voor de grootst mogelijke opbloei van socialistische democratie, omdat zij ervan overtuigd zijn dat iedere beperking van de massale politieke activiteit, onder het voorwendsel dat de massa’s te veel fouten zouden maken, alleen maar kan leiden tot een toename van de politieke apathie van de werkende mensen, dus tot een ogenschijnlijk tegenstrijdige versterking van de toestand die nu juist het probleem zou vormen.

Ten vierde: in het geval van een volledige socialisatie van de productiemiddelen en van het maatschappelijk meerproduct brengt ieder langdurig monopolie op de uitoefening van de politieke macht in handen van een minderheid — ook al betreft het een revolutionaire partij die begint met de meest zuivere revolutionaire bedoelingen — het grote risico met zich mee, dat objectieve tendensen tot bureaucratisering worden bevorderd. Wie onder zulke sociaal-economische omstandigheden het staatsapparaat beheerst, die beheerst daarmee het maatschappelijk meerproduct en de verdeling ervan. Gegeven het feit, dat in het begin economische ongelijkheden nog zullen bestaan, met name (maar niet alleen) in de economisch achtergestelde arbeidersstaten, kan dit een bron worden van corruptie en van de groei van materiële voordelen en maatschappelijke verschillen. “Het veroveren van de macht verandert niet alleen de betrekkingen tussen het proletariaat en andere klassen, maar ook haar eigen innerlijke structuur. Het uitoefenen van macht wordt de specialiteit van een bepaalde maatschappelijke groep, die des te ongeduldiger is om haar eigen “maatschappelijke probleem” op te lossen naarmate ze haar eigen missie hoger aanslaat.”(Leon Trotsky, The Revolution Betrayed, p. 102).

Daarom bestaat er een objectieve noodzaak voor dat het proletariaat als klasse werkelijke controle op de besluitvorming uitoefent met onbeperkte mogelijkheden voor het aan de kaak stellen van diefstal, verspilling en illegale toe-eigening en misbruik van hulpbronnen op alle niveaus, inclusief de allerhoogste. Zo’n democratische massacontrole is onmogelijk zonder oppositietendensen, groepen en partijen, die volledige vrijheid van actie, propaganda en agitatie hebben en een volledige toegang tot de massamedia, zolang ze zich niet inlaten met gewapende strijd om de arbeidersmacht omver te werpen.

Gedurende de overgangsperiode van kapitalisme naar socialisme en zelfs tijdens de eerste fase van het communisme, is het tevens onvermijdelijk dat vormen van maatschappelijke arbeidsdeling blijven bestaan, evenals vormen van arbeidsorganisatie en soorten werk die geheel of gedeeltelijk uit het kapitalisme komen en de volledige ontwikkeling van alle creatieve talenten van de producenten in de weg staan. Dit kan niet worden verholpen met indoctrinatie, morele aansporingen of periodieke “massale kritiek campagnes” zoals de maoïsten beweren, en nog minder met misleidende kunstgrepen als het een paar dagen per week of per maand laten werken van kaders en leiders als handarbeiders. Deze objectieve hinderpalen op de weg naar de geleidelijke opkomst van waarachtig socialistische productie-verhoudingen zullen alleen dan geen krachtige bronnen voor materiële voordelen worden, als de massa van de producenten (in de eerste plaats diegenen die waarschijnlijk het meest worden uitgebuit, de handarbeiders) in zulke omstandigheden worden geplaatst, dat zij werkelijk politieke en sociale macht kan uitoefenen over iedere “functioneel” bevoordeelde laag. De radicale verkorting van de arbeidsdag, de meest volledige radendemocratie en uitgebreide onderwijsmogelijkheden om snel het culturele niveau van alle arbeiders te verhogen zijn de belangrijkste voorwaarden om dit doel te bereiken.

Om zichzelf tegen de professionele risico’s van de macht te bescher-men moet de revolutionaire partij het haar leden niet toestaan dat zij posities in het staatsapparaat en posities in de leiding van de partij opeenhopen.

De huidige omstandigheden in de verbureaucratiseerde arbeiders-staten bemoeilijken ernstig het bevorderen van de proletarische democratie. Ze zouden natuurlijk kwalitatief veranderen wanneer een van de volgende ontwikkelingen plaatsvindt, en nog meer indien zij tezamen plaatsvonden: (1) Een socialistische revolutie in een of meer van de industrieel hoog-ontwikkelde kapitalistische landen. Zo’n revolutie zou een enorme impuls geven aan de strijd voor democratische rechten in de hele wereld. Zij zou onmiddellijk de mogelijkheid openen tot een verhoging van de productiviteit op zeer grote schaal waardoor de schaarste verdwijnt die zoals we gezien hebben aan de wortel ligt van de vestiging van een parasitaire bureaucratie. (2) Een politieke revolutie in de bureaucratisch vervormde of ontaarde arbeidersstaten, met name in de Sovjet-Unie of in de Volksrepubliek China. Ook die zou een opleving van de proletarische democratie met zich meebrengen met een reusachtige internationale weerklank. Daarnaast zou ze een einde maken aan de bureaucratische kaste en haar opvatting over de opbouw van het “socialisme in één land”.

Na een politieke revolutie zou één gezamenlijke economische planning van alle arbeidersstaten samen mogelijk worden. De daarop volgende snelle groei van de productiviteit zou de economische basis van parasitair bureaucratisme helpen verwijderen.

Tenslotte geldt dat er geen automatisch verband of gelijktijdigheid bestaat tussen de vernietiging van kapitalistische staatsmacht en privé-eigendom van de productiemiddelen en het verdwijnen van voordelen als persoonlijke rijkdom, culturele erfenis, en ideologische invloed, om maar te zwijgen van het verdwijnen van alle elementen van de warenproductie. Lang nadat de burgerlijke staatsmacht omver geworpen en het kapitalistische eigendom afgeschaft zijn, zal er nog sprake zijn van restanten van eenvoudige warenproductie en van het overleven van elementen van een geldeconomie. Binnen zo’n kader kan een oorspronkelijke accumulatie van kapitaal steeds opnieuw plaatsvinden. Dat geldt met name als het niveau van de ontwikkeling van de productiekrachten nog onvoldoende is om het vanzelf naar voren komen en consolideren van werkelijk socialistische productieverhoudingen te garanderen. Ook blijven onder zulke omstandigheden elementen van maatschappelijke en economische ongelijkheid bestaan zelfs lang nadat de burgerij haar positie als heersende klasse politiek en economisch heeft verloren: de invloed van burgerlijke en kleinburgerlijke ideologieën, gewoontes, gebruiken, culturele waarden, blijven hangen in grote delen van het sociale leven en onder brede lagen van de maatschappij.

Dit is een onweerlegbaar feit (dat, tussen haakjes, een van de voornaamste redenen is, waarom de staatsmacht van de arbeidersklasse onmisbaar is om te voorkomen dat deze “eilanden van burgerlijke invloed” de basis worden voor het herstel van het kapitalisme). Maar het is helemaal verkeerd om hieruit de conclusie te trekken dat een bestuurlijke onder-drukking van de burgerlijke ideologie een noodzakelijke voorwaarde is voor de opbouw van een socialistische maatschappij. Integendeel, de historische ervaring maakt duidelijk dat administratieve maatregelen volkomen nutteloos zijn in de strijd tegen reactionaire en kleinburgerlijke ideologieën. In feite versterken zulke methodes de greep van deze ideologieën; zij ontwapenen de grote massa van het proletariaat ideologisch tegenover deze zelfde ideologieën, door het gebrek aan ervaring met werkelijke politieke strijd en ideologische discussies en door de ongeloofwaardigheid van officiële “staatsdogma’s”.

De enige doeltreffende manier om de invloed van deze ideologieën op de massa van de werkende mensen uit te bannen bestaat uit:

a) de onteigening, tezamen met alle belangrijke productiemiddelen, van alle drukkerijen, radio- en televisiestations, d.w.z. de bevrijding van de media waarmee ideeën op grote schaal kunnen worden verspreid uit de materiële greep van de grote kapitaalgroepen;

b) het verwezenlijken van de objectieve voorwaarden waaronder deze ideologieën de materiële wortels voor hun steeds opnieuw ontstaan verliezen;

c) het voeren van een meedogenloze strijd tegen deze ideologieën op het niveau van de ideologie en de politiek zelf. Dat kan echter alleen volledig succesvol zijn als er sprake is van een openlijke discussie en een openbare confrontatie. Dat wil zeggen dat de aanhangers van reactionaire ideologieën de vrijheid moeten hebben die te verdedigen, vrijheid van ideologisch en cultureel pluralisme, zolang zij niet overgaan tot het gebruik van geweld tegen de arbeidersmacht.

Alleen mensen, die geen vertrouwen hebben in de superioriteit van marxistische en materialistische ideeën, geen vertrouwen in het proletariaat en de werkende massa’s, kunnen terugschrikken voor een openlijke ideologische confrontatie met burgerlijke en kleinburgerlijke ideologieën onder de dictatuur van het proletariaat. Als de kapitalistische klasse eenmaal ontwapend en onteigend is, als haar leden slechts toegang hebben tot de massamedia naar de grote van hun aantal, dan is er geen reden om bang te zijn voor een voortdurende, frank en vrije uitwisseling van ideeën. Deze confrontatie is het enige middel waarmee de arbeidersklasse zichzelf ideologisch kan opvoeden, en zich met succes kan bevrijden van de invloed van burgerlijke en kleinburgerlijke ideeën. De waarde van het marxisme zal dan ten volle blijken.

Iedere monopoliepositie die het marxisme (of zelfs een bepaalde interpretatie van het marxisme) op ideologisch-cultureel vlak door bestuurlijke en onderdrukkende maatregelen van de staat wordt toegekend kan er alleen maar toe leiden dat het marxisme zelf wordt vervalst. Van een kritische en revolutionaire wetenschap, een wapen voor de emancipatie van het proletariaat en de opbouw van een klassenloze maatschappij, wordt het dan tot een steriele en afstotende staatsdoctrine of staatsreligie, waarvan de aantrekkingskracht op de werkende massa’s en in het bijzonder op de jeugd steeds kleiner wordt. Dit is tegenwoordig zeer duidelijk in de USSR, waar de monopoliepositie die het “officiële marxisme” is toegekend een waarachtige armoede verbergt van creatief denken op alle gebied. Het marxisme, wat bij uitstek kritisch denken is, kan alleen bloeien in een atmosfeer van volledige vrijheid van discussie en in een voortdurende confrontatie met andere denkrichtingen, d.w.z. in een atmosfeer van volledig ideologisch en cultureel pluralisme.

10. De zelfverdediging van de arbeidersstaat.

Het ligt voor de hand dat iedere arbeidersstaat zichzelf moet verdedigen, tegen pogingen hem omver te werpen en tegen openlijke schendingen van zijn fundamentele wetten. In een arbeidersdemocratie zoals die na de ontwapening van de burgerij en na afloop van de burgeroorlog ontstaat, zullen de grondwet en het strafrecht de private toe-eigening van de productiemiddelen of het privé in dienst nemen van arbeidskrachten verbieden, net zo als de verschillende grondwetten en soorten strafrecht onder de burgerlijke heerschappij individuele inbreuken op het recht op privé-eigendom verbieden. Zolang we nog niet in een klassenloze maatschappij leven, zolang de heerschappij van het proletariaat blijft bestaan en het herstel van het kapitalisme mogelijk blijft, zullen de grondwet en het strafrecht van de dictatuur van het proletariaat ook daden van gewapende opstand verbieden en bestraffen. Hetzelfde geldt voor pogingen om de macht van de arbeidersklasse gewelddadig omver te werpen, voor terroristische aanslagen op individuele vertegenwoordigers van de arbeidersmacht, voor sabotage, voor spionage in dienst van vreemde kapitalistische staten, enzovoort. Maar alleen bewezen daden van deze soort of actieve voorbereiding daarvan mogen strafbaar zijn, niet algemene propaganda die expliciet of impliciet een herstel van het kapitalisme ondersteunt. Dit betekent dat de vrijheid van politieke organisatie moet worden toegekend aan allen — met inbegrip van proburgerlijke elementen — die in de praktijk de grondwet van de arbeidersstaat respecteren en die binnen het wettelijke kader van haar instellingen, de sovjets, werken, die met andere woorden niet betrokken zijn bij directe actie om de arbeidersmacht en het collectieve eigendom omver te werpen.

De arbeiders hoeven niet doodsbang te zijn voor propaganda die hen “aanspoort” de fabrieken en de banken terug te geven aan hun privé-eigenaars. Er is weinig kans dat zulke propaganda een meerderheid kan “overhalen”. De arbeidersklasse in de imperialistische landen, in verbureaucratiseerde arbeidersstaten en in een toenemend aantal halfkoloniale landen is sterk genoeg; zij hoeft de begrippen “ideologische misdaad”of “antisovjet agitatie” niet in te voeren. Noch in haar strafrecht noch in de dagelijkse praktijk van de arbeidersstaat.

Wel moeten we een onderscheid maken tussen enerzijds activiteiten die ophitsen tot geweld tegen de arbeidersmacht en anderzijds politieke activiteiten, ideologieën, stellingnames of programmatische verklaringen die kunnen worden gezien als een ondersteuning van een herstel van het kapitalisme. Tegen terreur verdedigt de arbeidersstaat zich met onderdrukking. Tegen reactionaire politiek en ideeën verdedigt hij zich met politieke en ideologische strijd. Dat is geen kwestie van “moraal” of “zachtheid”. Dat is in wezen een kwestie van praktische doeltreffendheid op lange termijn.

De ervaring met het stalinisme is in dit opzicht rampzalig. Dat heeft systematisch gebruik gemaakt van lasterlijke beschuldigingen van “geheime samenzwering met het imperialisme”, “spionage voor vreemde mogendheden”, “objectief in het voordeel van het imperialisme handelen”, “antisovjet”, of “antisocialistische agitatie”, “sabotage en afleidingsmanoeuvres”. Daarmee heeft het iedere vorm van politieke kritiek, iedere oppositie en ieder non-conformisme in de landen onder het juk van de parasitaire bureaucratische kasten veroordeeld en onderdrukt. Onder deze voorwendsels heeft het op massale schaal barbaarse onderdrukking georganiseerd. Deze ervaring heeft geleid tot een grondig (en in wezen gezond) wantrouwen tegen misbruik van strafrecht, justitie, politie of psychiatrische instellingen ten dienste van politieke onderdrukking. Daarom moet benadrukt worden dat het gebruik van onderdrukkende zelfverdediging door het proletariaat en haar staat tegen pogingen de arbeidersmacht met geweld omver te werpen moet worden beperkt tot bewezen daden en vergrijpen, strikt onderscheiden van ideologische, politieke en culturele activiteiten.

De Vierde Internationale staat vóór de verdediging en de uitbreiding van de meest vooruitstrevende verworvenheden van de burgerlijk-democra-tische revoluties op het gebied van strafrecht en rechtspraak. Zij strijdt voor het opnemen daarvan in socialistische grondwetten en strafrecht. Het gaat hier om rechten als:

a) De noodzaak van een geschreven wet en het vermijden van schuldigverklaring met terugwerkende kracht. De bewijslast moet bij de aanklager liggen en er blijft sprake van onschuld totdat de misdaad is bewezen.

b) Het volledige recht van alle individuen om in vrijheid te kiezen hoe zij zich verdedigen; volledige onschendbaarheid van advocaten tegen vervolging wegens uitspraken of verdedigingstactieken die in ulke rechtszaken worden gedaan of gebruikt.

c) Verwerping van elk begrip van collectieve verantwoordelijkheid van maatschappelijke groepen, families enz. voor individuele misdaden.

d) Een streng verbod op alle vormen van marteling of dwangmatige afpersing van bekentenissen.

e) Afschaffing van de doodstraf uitgezonderd in situaties van burgeroorlog of oorlog.

f) Uitbreiding en veralgemening van publieke rechtszaken met een jury van gelijken.

g) Democratische verkiezing van alle rechters en het recht van de massa van de werkende mensen om verkozen rechters af te zetten.

De arbeidersstaat kan een professionele rechterlijke macht langzamerhand afschaffen door de massa’s meer en meer bij de rechterlijke functies te betrekken, te beginnen op locaal niveau en voor minder ernstige vergrijpen.

Het is zonneklaar dat het laatste woord in al deze zaken bij de arbeidersraden zelf zal berusten. Dat geldt ook voor het uiteindelijke ontwerp van het strafrecht en de rechtspleging van de dictatuur van het proletariaat nadat het gewapende verzet van de burgerij ten einde is gekomen. Aan hen stellen wij onze programmatische standpunten voor, waarvoor wij binnen hun kader met politieke middelen strijden. De fundamentele garantie tegen alle misbruik van onderdrukking van staatswege ligt in de meest volledige deelname in de politieke activiteit door de werkende massa’s de breedst mogelijke socialistische democratie en de afschaffing van ieder monopolie op de beschikbaarheid van wapens voor een bevoordeelde minderheid, m.a.w. de algemene bewapening van het proletariaat.

Maar, zoals Lenin al heeft verklaard, “zal het feit dat het proletariaat de sociale revolutie tot stand heeft gebracht niet volstaan om het in een heilige te veranderen; het zal het niet vrijwaren van fouten en zwakheden”. Daarom mag de waakzaamheid van de revolutionaire communisten tijdens de periode van de overgang naar het communisme niet verflauwen. De communistische voorhoede zal het minste teken van “bureaucratisme” moeten uitroken. Zij zal ieder machtsmisbruik in de proletarische staat moeten aanklagen en bestrijden. Zij moet er voor zorgen dat egalitaire en democratische principes worden gerespecteerd. Zij moet de rechten verdedigen van vrouwen en van raciale, nationale en etnische minderheden. Samengevat: zij moet haar rol als communistische voorhoede ook ten opzichte van de proletarische staat vervullen.

Ons programmatisch en principiële standpunt luidt: onbeperkte politieke vrijheid voor iedereen die in de praktijk de collectieve eigendom en de grondwet van de arbeidersstaat respecteert. Dat betekent niet dat deze stelregel altijd in zijn geheel kan worden toegepast zonder acht te slaan op de concrete omstandigheden. Bij het tot stand brengen van de dictatuur van het proletariaat is een revolutionaire crisis onvermijdelijk die zijn hoogtepunt vindt in een opstand. In de aanloopperiode naar die opstand en tijdens de opstand zelf, als de macht uit handen van de ene klasse in die van de andere overgaat, vinden gewelddadige confrontaties plaats die gepaard gaan met wetteloosheid. Die leiden alleen tot een overwinning van het proletariaat als de opstand gesteund wordt door de meerderheid van de bevolking — de grote meerderheid van de loonarbeiders — op zijn minst in al die landen waar de loonarbeiders al de grootste maatschappelijke klasse vormen. Hoe breder de massamobilisatie bij deze opstand is, des te minder zal er sprake zijn van het onvermijdelijke geweld en de willekeur die deze reusachtige maatschappelijke omwenteling begeleiden.

Evenzo kan een burgeroorlog of een buitenlandse militaire interventie voorafgaan aan het vestigen van de dictatuur van het proletariaat. Dat wil zeggen, er kan sprake zijn van pogingen van de voormalige heersende klassen en hun internationale bondgenoten om de arbeidersmacht met geweld omver te werpen. Onder zulke omstandigheden geldt het oorlogsrecht. Het kan heel goed nodig zijn de politieke activiteiten van de burgerij te beperken. Geen enkele sociale klasse, geen enkele staat, heeft ooit volledige rechten toegekend aan degenen die actief betrokken zijn bij haar omverwerping met gewelddadige middelen. De dictatuur van het proletariaat kan in dat opzicht niet anders handelen.

Om nog concreter te zeggen: alle individuen, organisaties en partijen die deelnemen aan contrarevolutionair geweld, of waarvan kan worden bewezen dat ze er actief steun aan verlenen of er voorbereidingen voor treffen, zullen worden onderdrukt en in zulke omstandigheden geplaatst dat zij deze activiteiten niet langer kunnen voortzetten. Hoe ver die onderdrukking moet gaan en welke precieze vormen zij aan moet nemen hangt af van de omstandigheden en de krachtsverhoudingen zoals die op dat moment in een bepaald land of groep landen heersen.

Tijdens de eerste fase van het vestigen van een zegevierende arbeidersstaat tegen het gewapende verzet van de burgerij of pogingen van de burgerij hem omver te werpen kan het bestaan van een geschreven strafwet (de socialistische legaliteit) achterblijven bij wat de revolutie nodig heeft om crisissituaties het hoofd te bieden, die niet kunnen wachten tot die legaliteit uiteindelijk is vastgesteld. De historische ervaring heeft steeds opnieuw laten zien dat, hoe sneller en radicaler het gewapend verzet van de burgerij gebroken wordt, des te korter de werkelijke burgeroorlog zak duren en des te minder verlies aan mensenlevens te betreuren zal zijn bij de maatschappelijke omwenteling.

De criteria die het algemeen kader van de revolutionaire doeltreffendheid op langere termijn bepalen zijn die welke een verbinding leggen tussen de onmiddellijk noodzakelijke maatregelen en de kwestie van de maatschappelijke consolidatie van de nieuwe socialistische orde op basis van een zo breed mogelijke steun en deelname van de massa’s. Zelfs in de omstandigheden van een burgeroorlog zijn alleen de onmiddellijke maatregelen tegen de klassenvijand werkelijk efficiënt die het klassenbewustzijn en het zelfvertrouwen van de arbeidersklasse verhogen en niet verlagen, die het vertrouwen versterken in zijn eigen vermogen om de arbeidersstaat en een klassenloze maatschappij op te bouwen, evenals haar actieve steun en deelname aan het besturen van haar eigen staat en haar capaciteit voor mobilisatie en zelforganisatie. Zelfs tijdens een burgeroorlog mag dit fundamentele criterium nooit vergeten worden, vooral omdat toekomstige revoluties zich onder een veel gunstiger krachtsverhouding zullen afspelen dan in Rusland in 1919 of 1920-21 het geval was.

In dat opzicht heeft Trotski zich zeer duidelijk uitgesproken in 1940. Wat hij toen zei geldt des te meer voor de huidige omstandigheden:

“De lijn doortrekkend naar de toekomst kunnen we de volgende wet vaststellen: als het kapitalisme in meer en meer landen wordt vernietigd, dan zal het door de heersende klassen geboden verzet in andere landen zwakker en zwakker worden, het karakter van de socialistische revolutie zal minder scherp zijn, de proletarische dictatuur zal minder gewelddadige vormen aannemen en korter van duur zijn, en de nieuwe maatschappij zal eerder herboren worden op basis van een nieuwe, vollere, betere en menselijkere democratie. …Het socialisme zou geen waarde hebben als het niet zowel de juridische onschendbaarheid van alle belangen van de menselijke persoonlijkheid met zich mee zou brengen.” (Leon Trotski, “De toestand in de wereld en haar vooruitzicht.”, 14 februari 1940, Writings of Leon Trotsky 1939-1940, bldz. 155-156.)

Evenzo moet de nadruk worden gelegd op de directe politieke en materiële verantwoordelijkheid van de burgerlijke contrarevolutie en het internationale imperialisme voor iedere beperking van de socialistische democratie in omstandigheden van oorlog en burgeroorlog. Dit betekent dat duidelijk aan de maatschappij als geheel en aan de restanten van de heersende klassen zelf moet worden uitgelegd, dat de manier waarop zij behandeld zullen worden in laatste instantie van henzelf afhangt, dus van hun gedrag in de praktijk.

11. Internationale revolutie en internationale contrarevolutie.

Zolang het imperialisme in tenminste een aantal belangrijke landen blijft bestaan — en zeker zolang het in de Verenigde Staten van Amerika blijft bestaan — zal het blijven proberen iedere verdere uitbreiding van de socialistische revolutie tegen te houden met economische druk en militair geweld. Evenmin zal het afzien van zijn pogingen om stuk voor stuk de gebieden die voor een directe uitbuiting door het kapitaal verloren zijn te heroveren. Zo’n herstel is niet mogelijk langs geleidelijke en vreedzame weg, net zo min als de omverwerping van het kapitalisme langs geleidelijke en vreedzame weg kan geschieden.

Vandaar de conclusie dat iedere arbeidersstaat die uit een zegevierende socialistische revolutie ontstaat en iedere groep van arbeidersstaten, in welke mate er ook sprake is van bureaucratisering of socialistische democratie, zich in een toestand van gewapende vrede met het internationale kapitaal zal bevinden, die in bepaalde omstandigheden kan leiden tot een openlijke oorlog. Daarom is het een van de centrale verantwoordelijkheden van de dictatuur van het proletariaat om een voortdurende militaire paraatheid te handhaven en te bevorderen (zowel in materieel als in menselijk opzicht) om zo’n uitdaging aan te kunnen als zij zich voordoet.

We verwerpen het idee dat een nucleaire oorlog onvermijdelijk is. Maar we zijn het ook niet eens met het idee dat propaganda, agitatie en klassenorganisatie van de werkers in de kapitalistische landen op zich voldoende is om agressie-oorlogen van het imperialisme tegen nieuwe en oude revoluties te vermijden. Zolang de arbeidersklasse van de belangrijkste kapitalistische laden de heerschappij van haar eigen burgerij niet heeft omvergeworpen blijft de dreiging van contrarevolutionaire oorlogen bestaan. Het aan de macht zijnde proletariaat moet zich op dat gevaar voorbereiden. En het moet klaar staan om de opstandige massa’s van andere landen hulp te bieden als die geconfronteerd worden met gewapende interventie door de nationale en internationale contrarevolutie.

Het in standhouden van militaire paraatheid tegen agressie-oorlogen van het imperialisme leidt tot het verspillen van hulpbronnen aan de productie van wapens. Die hulpbronnen zouden anders gebruikt kunnen worden om de overgang naar het socialisme te bespoedigen. Dit is een reden te meer voor de verwerping van de reactionaire utopie van het uiteindelijk verwezenlijken van de opbouw van het socialisme in één of in een paar landen.

De arbeiders- en volksmilities vormen de basis van de gewapende zelfverdediging van de arbeidersstaat. Maar deze heeft ook de instandhouding nodig van een leger dat gespecialiseerd is in het gebruik van ingewikkeld wapentuig, enz.. Het leger van de arbeiders zal een nieuw soort leger zijn, als uitdrukking van zijn nieuwe klassenbasis. Net als het oorspronkelijke Rode Leger van de Sovjet Republiek zal het het officierencorps afschaffen en vervangen door soldatenraden en democratisch verkozen commandanten. In het algemeen “kan de verhouding tussen de geregelde troepen en de milities dienen als een goede graadmeter voor de werkelijke vooruitgang in de richting van het socialisme.”(Trotsky, The revolution betrayed, bldz. 218).

Maar dit alles betekent in het geheel niet dat de druk van buitenaf door het imperialisme op de arbeidersstaten onvermijdelijk moet leiden tot bureaucratische degeneratie of tot ernstige beperkingen van de socialistische democratie.

In de eerste plaats was het ontstaan en de overwinning van de stalinistische bureaucratie niet een direct en automatisch gevolg van de kapitalistische omsingeling van de USSR. Zij waren het gevolg van een unieke combinatie van factoren: de relatieve achterlijkheid van Rusland; de relatieve zwakte van het Russische proletariaat; de eerste nederlagen van de wereldrevolutie; de kapitalistische omsingeling; een onvoldoende politieke voorbereiding van de proletarische voorhoede op het probleem van de bureaucratie; de tegenwerking van de geleidelijke opkomst van de bureau-cratische macht op het resultaat van opeenvolgende golven van revolutionaire strijd in de hele wereld; de afwezigheid van een alternatieve revolutionaire leiding voor het proletariaat buiten de door Moskou gecontroleerde communistische partijen; factoren die allemaal versterkt werden doordat de internationale uitbreiding van de revolutie opnieuw uitbleef. Het is zeer onwaarschijnlijk dar zo’n combinatie van factoren zich ooit nog eens zal herhalen, zeker in het geval van nieuw succesvolle socialistische revoluties in landen die industrieel veel meer ontwikkeld zijn dan Rusland in 1917 of China in 1949.

Vandaag de dag is de achterstand in ontwikkeling van Rusland in vergelijking met het internationale kapitalisme trouwens veel beperkter en de objectieve sterkte van het Russische proletariaat onvergelijkbaar veel groter dan in 1923 of 1927. Als aan de relatieve macht van de huidige arbeidersstaten die van geslaagde socialistische revoluties in West Europa, in Japan of in de grootste Latijns-Amerikaanse landen — laat staan in de VS — zou worden toegevoegd, dan zou de krachtsverhouding met het internationale kapitaal een nieuwe dramatische verslechtering voor het kapitalisme ondergaan. Dit zou zo ver gaan dat de druk van de kapitalistische omgeving en de noodzaak om een militaire paraatheid in stand te houden geen objectieve bron van ernstige beperkingen van de socialistische democratie meer zouden zijn.

De voorlopige overleving van machtige imperialistische staten en rijke burgerlijke klassen in de wereld leidt wel tot een situatie van een min of meer permanente potentiële gewapende confrontatie en een potentiële internationale oorlog voor de bestaande arbeidersstaten voor een hele periode. Maar de overduidelijke noodzaak voor de arbeidersstaten om zich tegen de dreiging van een imperialistische interventie te verdedigen hoeft in het geheel niet te betekenen dat de omstandigheden van een potentiële oorlog aan die van een werkelijke oorlog worden gelijkgesteld. Dat argument is door stalinistische en probureaucratische elementen van allerlei slag voortdurend gebruikt om het om zeep helpen van arbeidersdemocratie in landen onder de heerschappij van parasitaire bureaucratieën goed te praten.

Bovendien is het belangrijkste probleem in de Sovjet-Unie, in de Oost Europese arbeidersstaten en in China niet het gevaar van een onmiddellijk herstel van het kapitalisme door oorlog of burgeroorlog. Het belangrijkste probleem voor de arbeidersklasse in die landen is de dictatoriale controle over het economische, politieke en maatschappelijke leven door een bureaucratische kaste. Het enorme misbruik waar die controle toe heeft geleid ondermijnt de vereenzelviging van de massa’s van deze landen met de bestaande staten. Op lange termijn leidt dat tot een verzwakking van hun vermogen om met succes een mogelijke toekomstige aanval van imperialistische legers te weerstaan.

De verdediging van de democratische rechten van allen tegen de door de bureaucratie opgelegde beperkingen en de strijd voor de politieke revolutie zijn daarom des te meer een noodzaak. Deze processen zullen het vermogen van de arbeidersstaten om iedere imperialistische agressie te weerstaan versterken en niet verzwakken, met inbegrip van hun vermogen om actief het proces van de wereldrevolutie te ondersteunen.

Tot slot, het hele argument moet eigenlijk worden omgedraaid. We ontkennen dat beperkingen van de socialistische democratie — om maar te zwijgen over een bureaucratische dictatuur — een noodzakelijke prijs vormen om met succes zegevierende revoluties te verdedigen en internationaal uit te breiden tegen de militaire macht van het imperialisme. We houden integendeel staande dat zulke beperkingen de dictatuur van het proletariaat politiek en militair tegenover het imperialisme verzwakken.

Een hoog niveau van politiek bewustzijn en van socialistische overtuiging bij de werkende massa’s, een hoog niveau van politieke activiteit, mobilisatie en waakzaamheid en een internationalistische opvoeding en activiteit van het proletariaat helpen allemaal om het vermogen tot zelfverdediging en de gewapende sterkte van een arbeidersstaat in zijn algemeenheid te versterken.

De geschiedenis heeft bewezen dat de superieure capaciteit tot zelfverdediging van welke staat dan ook, uiteindelijk afhangt van twee belangrijke factoren: een grotere mate van sociale samenhang en van politieke vereenzelviging van de massa van het volk met die staat; en een hoger niveau van gemiddelde arbeidsproductiviteit en van productief vermogen.Hoe breder de socialistische democratie en hoe minder beperkt, des te sterker de vereenzelviging van de overgrote meerderheid van het volk met de arbeidersstaat en des te sterker de groei van de arbeidsproductiviteit en des te groter de kans om beslissende technologische vooruitgang te boeken in vergelijking met het imperialisme. Vanuit dit gezichtspunt is de socialistische democratie absoluut geen “luxe’ in een wereldsituatie waarin agressie-oorlogen mogelijk zijn van het imperialisme tegen arbeidersstaten of tegen aan de gang zijnde socialistische revoluties. Zelfs puur militair is het juist een belangrijk wapen in handen van de arbeidersstaat.

Dit geldt vanuit defensief gezichtspunt, zoals al aangegeven. Het imperialisme kan zich niet zonder meer in militaire avonturen storten tegen voorbije en nog plaatsvindende revoluties zonder dat het een aanzienlijke tegenstand op gang brengt in haar thuisland. Het zou moeten proberen zo’n oppositie te verzwakken door meer en meer zijn toevlucht te nemen tot onderdrukking en beperking van de democratische vrijheden van de massa’s. Een hoog niveau van socialistische democratie in de arbeidersstaten zou dan een steeds sterkere aantrekkingskracht uitoefenen op de weerspannige en onderdrukte massa’s van de kapitalistische landen. Dat zou de militaire kracht van het imperialisme ondermijnen en bijdragen aan de internationale uitbreiding van de revolutie.

Bij de militaire paraatheid van de arbeidersstaten tegen de dreiging van imperialistische agressie horen ook maatregelen tegen spionage, tegen sabotage uit het buitenland en tegen andere vormen van militaire actie tegen de arbeidersklasse die jaren en zelfs decennia kan duren. Maar speciale technische maatregelen voor de zelfverdediging van de arbeidersstaat mogen op geen enkele wijze de arbeidersdemocratie beperken door burgers “spionnen “ of “saboteurs” te noemen als ze hun recht op kritiek en op oppositie uitoefenen. In feite, hoe hoger de politieke activiteit, opmerkzaamheid en sociale samenhang van de brede massa’s is — wat alleen verwezenlijkt kan worden door een volledige ontplooiing van de socialistische democratie — des te moeilijker is het voor echte spionnen en saboteurs om in een vastberaden vijandige omgeving werkzaam te zijn en hoe sterker het vermogen tot zelfverdediging van de arbeidersstaat

12. De verbureaucratiseerde arbeidersstaten, de dictatuur van het proletariaat en de op-gang van de politieke antibureaucratische revolutie

Vanuit theoretisch standpunt zijn de USSR en de andere verbureaucratiseerde arbeidersstaten uiterst verwrongen en ontaarde vormen van de dictatuur van het proletariaat. Want de bureaucratie heeft niet de economische grondslagen vernietigd die de Oktoberrevolutie had voortgebracht. Uit het feit dat we hier nog steeds te maken hebben met ontaarde of vervormde arbeidersstaten, d.w.z. ontaarde vormen van de dictatuur van het proletariaat, vloeit de noodzaak voort van de verdediging van de Sovjet-Unie en de arbeidersstaten tegen iedere poging om het kapitalisme te herstellen — wat een reusachtige historische stap terug zou betekenen.

Maar dat betekent niet dat er verschillende historische vormen van de dictatuur van het proletariaat bestaan die we als min of meer gelijkwaardig zien. Waarbij de socialistische arbeidersdemocratie uit ons programma slechts de “ideale norm” zou zijn waar de werkelijkheid van is afgeweken. En waaraan de werkelijkheid ook in de toekomst voorlopig nog niet zal beantwoorden.

De dictatuur van het proletariaat is geen doel op zich. Het is alleen een manier om het doel te bereiken. Dat doel is de bevrijding van de arbeid, van alle uitgebuitenen en onderdrukten, door het scheppen van een wereldwijde klassenloze maatschappij. Dat is de enige manier om een terugval in de barbarij te voorkomen. Maar in haar uiterst ontaarde vorm van de dictatuur van de bureaucratie belemmert de “bureaucratische” dictatuur van het proletariaat de arbeiders niet alleen om dat doel te bereiken, zij houdt zelfs de overgang van het kapitalisme naar het socialisme tegen. Zij wordt een belangrijke hinderpaal op de weg naar het socialisme, een hinderpaal die door het proletariaat moet worden verwijderd door middel van een politieke revolutie. Daaruit volgt dat de socialistische democratie, de heerschappij van de werkende massa’s via democratisch gekozen arbeiders- en volksraden, niet zomaar een van de vele varianten is van de dictatuur van het proletariaat. Integendeel, het is de enige vorm waarin ze een doeltreffend wapen is voor het vooruithelpen van de wereldrevolutie en het socialisme op wereldschaal. We strijden voor die vorm van de dictatuur van het proletariaat en alleen voor die vorm. Niet uit morele of humanitaire overwegingen, of uit historisch idealisme (proberen het historische proces bepaalde “ideale” patronen “op te leggen”). De reden is politieke doeltreffendheid en realisme. En omdat het gaat om programmatische principes, om de directe en historische noodzaak gezien vanuit de belangen van het wereldproletariaat en het wereldsocialisme.

Bovendien kan de “bureaucratische” dictatuur van het proletariaat alleen ontstaan (net als in de Sovjet Unie) als gevolg van een noodlottige en blijvende politieke nederlaag die de arbeidersklasse door de bureaucratie is toegebracht. Het is niet toevallig dat Trotski in dit verband spreekt van “de politieke onteigening van het proletariaat door de bureaucratie”. Als proletarische revolutionairen staan we niet neutraal of onverschillig tegenover een politieke overwinning of nederlaag voor onze klasse. We proberen haar overwinning te verzekeren. We proberen haar nederlaag met alle mogelijke middelen te voorkomen. En dat betekent nogmaals dat we alleen kunnen strijden voor die vorm van de dictatuur van het proletariaat die zo’n overwinning mogelijk maakt en die zo’n nederlaag vermijdt. Dus die vorm van de dictatuur van het proletariaat waarbij de politieke macht in handen is van de democratisch gekozen arbeidersraden.

Politiek gezien gaat het geenszins om een academische kwestie. Het is een brandend vraagstuk in alle landen waar de arbeidersklasse de misdaden en de ware aard van het stalinisme en van de arbeidersdemocratieën in het algemeen onderkent — en dat zijn niet alleen de imperialistische landen. Iedere gelijkstelling van de “dictatuur van het proletariaat” aan genationaliseerd eigendom alleen, los van de concrete omstandigheden waarbij de arbeidersklasse de macht in de staat en de economie uitoefent, wordt in al deze landen een geweldige hinderpaal op de weg naar een zegevierende socialistische revolutie en de verwezenlijking van de dictatuur van het proletariaat. Objectief gezien helpt zo’n gelijkstelling de burgerij, de kleinburgerij, de sociaaldemocraten en de communistische partijen om de arbeidersklasse in het dwangbuis van de burgerlijk-democratische staat te houden.

Het is een nog veel brandender vraagstuk in alle verbureau-cratiseerde arbeidersstaten zelf, waar de politieke revolutie op de agenda staat. Iedereen die in deze landen probeert andere varianten van de arbeidersdemocratie als doel voor die revolutie voor te stellen veroordeelt zichzelf tot een extreem isolement ten opzichte van de opstandige massa’s. Hij loopt het risico te delen in de haat die het proletariaat de bureaucratie, “de nieuwe bazen” toedraagt.

De concrete ervaringen van de Hongaarse revolutie van oktober november 1956 en van de Poolse revolutie van augustus 1980 tot december 1981, die het verst gingen op de weg naar een alles omvattende anti-bureaucratische politieke revolutie, alsmede van de “Praagse Lente” van 1968-1969 maken het al mogelijk belangrijke lessen te trekken over de dynamiek van de politieke revolutie. De “Praagse Lente” en de politieke revolutie in Polen vonden bovendien plaats onder de sociale, economische en politieke omstandigheden van landen. waar de arbeidersklasse de grote meerderheid van de werkende bevolking uitmaakt en waar zij kan terug-grijpen op een lange traditie van socialistische, communistische en vakbonds-masssaorganisaties. In Polen kwam daar nog bij een rijke ervaring met antibureaucratische arbeidersopstanden en strijd voor arbeiders-zelfbeheer.

De drie ervaringen met het begin van politieke revoluties bevestigen dat de inhoud van de socialistische democratie zoals ons program die beschrijft en zoals die verder in deze stellingen is uiteengezet, niet meer is dan de bewuste uitdrukking van waar miljoenen arbeiders en werkende mensen voor strijden als ze in opstand komen tegen de totalitaire heerschappij van de bureaucratie.

De strijd tegen haar geheime politie, voor de bevrijding van de politieke gevangenen, tegen onderdrukking van politieke en vakbondsactiviteiten die het machtsmonopolie van de heersende bureaucratie ondermijnt, tegen perscensuur, tegen juridische willekeur (d.w.z. voor een geschreven wet en het recht van verdachten om berecht en verdedigd te worden overeenkomstig de wet), tegen het één-partijstelsel, tegen de controle van de bureaucratie over het economische systeem, tegen de buitensporige materiële voorrechten van de bureaucratie en vóór grote stappen in de richting van sociaal-economische gelijkheid — dat zijn de belangrijkste motieven die de Hongaarse en Tsjecholowaaksche massa’s de straat op brachten tegen de bureaucratie. In de USSR en in de Volksrepubliek China zal het morgen ook zo zijn.

Zulke doelen hebben niets te maken met het herstel van het privé-eigendom of van het kapitalisme zoals de stalinistische laster ten onrechte beweerde om de contrarevolutionaire onderdrukking goed te praten van deze antibureaucratische massa-opstanden door het Sovjet-leger in Hongarije of Tsjechoslowakije of door de afkondiging van de staat van beleg in Polen. Daarom hebben ze ook niets te maken met de omverwerping van de dictatuur van het proletariaat.

In Hongarije in 1956 spraken de arbeidersraden en de Centrale Arbeiders Raad van Boedapest zich na langdurige discussies uit vóór de verdediging van het genationaliseerde eigendom en vóór vrijheid voor alle politieke partijen behalve de fascisten. In Tsjechoslowakije tijdens de Praagse Lente werd de eis van onbeperkte vrijheid van politieke organisatie, van politieke clubs, tendensen en partijen eerst verdedigd door de meest radicale voorvechters van de beweging, en later overgenomen door grote tendensen in de communistische partij zelf. De eis verwierf de steun van de overgrote meerderheid van de vakbonden en arbeidersraden die gedurende het laatste deel van de beweging opkwamen. De arbeidersklasse was sterk vóór persvrijheid — terwijl juist de stalinistische spreekbuizen van de bureaucratie, diegenen die de contrarevolutionaire militaire interventie van de Sovjetbureaucratie voorbereidden, vergemakkelijkten en ermee collaboreerden, hun vuur concentreerden op de zogenaamde onverantwoordelijke” “proburgerlijke” schrijvers wier meningsvrijheid zij koste wat het kost wilde vernietigen. De arbeidersklasse daarentegen sprak zich in overgrote meerderheid uit vóór de meningsvrijheid van de schrijvers.

In Polen in 1980-1981 bracht de arbeidersklasse gedurende zestien maanden de meest vergaande ervaring voort met strijd voor politieke democratie in een arbeidersstaat. De interne democratie waarvoor de tien miljoen binnen Solidarnosc georganiseerde Poolse arbeiders stemde, toonde de gehechtheid van de arbeidersklasse aan de beginselen van de proletarische democratie. De massabeweging kwam met leuzen over “socialisatie van de productiemiddelen en van planning” en “opbouw van een zelfbeherende republiek”. Zo uitte ze duidelijk haar wens de controle over economie en staat uit handen van de bureaucratie te wringen en te onderwerpen aan het collectieve democratische beheer van de arbeiders. Die wens werd werke-lijkheid in de strijd voor arbeiderszelfbeheer en in de opbouw van arbei-dersraden en hun coördinatie. Het programma van het nationale congres van Solidarnosc verklaarde dat “ideologisch, sociaal, politiek en cultureel plu-ralisme de basis van de democratie in de zelfbeheerde republiek moeten vormen”. Het voegde daaraan toe:

“Het openbare leven in Polen heeft een diepgaande hervorming nodig die moet leiden tot een uiteindelijke instelling van zelfbeheer, democratie en pluralisme. Daarom strijden wij zowel voor de veran- dering van de staatsstructuren als voor het in het leven roepen en ontwikkelen van onafhankelijke zelfbeherende instellingen op alle gebieden van het maatschappelijke leven.”

Ter verdediging van de “volledige vrijheid van vereniging voor de burgers” zei het programma:

“Wij geloven dat voor het politieke leven de beginselen van het pluralisme moeten gelden. Onze vakbond zal initiatieven die als doel hebben verschillende sociaal-politieke en economische programma’s aan de maatschappij voor te leggen helpen en beschermen.”

Zeer waarschijnlijk zal iedere toekomstige politieke revolutie gepaard gaan met soortgelijke confrontaties, vooral in de USSR en in de Volksrepubliek China. Revolutionaire marxisten mogen daarbij niet aarzelen of aan de kant blijven staan. Evenmin mogen zij die zaken als puur tactische kwesties uitleggen. Zij moeten zich opstellen aan de kant van de overgrote meerder-heid van de werkende massa’s bij de verdediging van onbeperkte democra-tische vrijheden tegen censuur en onderdrukking door de bureaucratie.

Aan het begin van een werkelijke politieke revolutie zullen de wer- kende massa’s een onderscheid maken tussen die delen van de bureaucratie die met alle macht (inclusief met geweld) proberen zich tegen de mobilisatie en organisatie van de massa’s te verzetten, en die delen die om welke reden dan ook aan de massabeweging toegeven en er in mee lijken te gaan. De eersten zullen zij meedogenloos uitsluiten van deelname aan de herboren organen van waarachtige arbeiders- en volksmacht. De laatsten zullen zij dulden. Zij zullen zelfs tactische verbonden met hen sluiten vooral als ze aangevallen worden door de meest gehate vertegenwoordigers van de bureaucratie.

Bij de uiteindelijke institutionalisering van de macht van de arbeidersraden zullen de werkende massa’s daarentegen hoogstwaarschijnlijk alle noodzakelijke maatregelen nemen om hun eigen getalsmatige, sociale en politieke overwicht in de herboren sovjets te garanderen om te voorkomen dat die niet weer in handen van de bureaucratie vallen al is het dan haar technische of “liberale” vleugel. Maar dat kan bereikt worden met een geëigend kiesstelsel zonder bepaalde partijen of ideologische tendensen uit te sluiten die worden gezien als delen van de bureaucratie die zich tijdelijk met de revolutionaire massa’s hebben verbonden.

Gedurende de opkomst van de politieke antibureaucratische revolutie en de strijd naar de overwinning zullen revolutionaire marxisten en de proletarische revolutionairen een geweldige handicap moeten overwinnen. Dat is het diskrediet waarin Stalin, het stalinisme en zijn erfgenamen het marxisme, het socialisme, het communisme en het leninisme hebben gebracht door hun gehate onderdrukkende heerschappij met deze grote bevrijdende ideeën te vereenzelvigen. De Vierde Internationale kan deze handicap met succes te boven komen als ze voortbouwt op de staat van dienst van meer dan een halve eeuw van meedogenloze en compromisloze strijd door haar oprichters en leden tegen die onderdrukkende heerschappij. Maar daaraan moet een gedurfd programma van concrete eisen worden toegevoegd, die in de ogen van de massa’s de belichaming vormen van de omverwerping van de heerschappij van de bureaucratie, haar vervanging door de heerschappij van de arbeidersraden zelf, alsmede de door hen verlangde garantie dat we nooit meer hoeven meemaken dat de politieke en economische macht van de arbeiders opnieuw door een bevoorrechte laag van de maatschappij wordt toegeëigend. Ons programma van socialistische democratie brengt al deze eisen samen die in de ogen van honderden miljoenen proletariërs in de verbureaucratiseerde arbeidersstaten het socialistische doel tot een waardig doel maken.

13. Het program van socialistische democratie — een integraaldeel van het program van wereldrevolutie.

De balans van zestig jaar bureaucratische macht sedert de opkomst van het Stalin-regiem in de Sovjet-Unie en van dertig jaar crisis van het stalinisme op wereldschaal laat zich als volgt samenvatten:

a) Ondanks de verschillen tussen de diverse Europese en Aziatische arbeidersstaten en ondanks alle veranderingen die daar hebben plaatsgevonden houden ze allemaal het kenmerk van de afwezigheid van een geïnstitutionaliseerde en grondwettelijk gegarandeerde directe arbeidersmacht (d.w.z. democratisch verkozen arbeiders- raden of raden van arbeiders en werkende boeren die direct de staatsmacht uitoefenen). In de praktijk bestaan overal één-partijstelsels als uitdrukking van het volledige monopolie van de werkelijke macht in alle sferen van het maatschappelijke leven in handen van de bevoorrechte bureaucratieën. De afwezigheid van tendensrecht binnen de ene partij, de ontkenning van werkelijk democratisch centralisme in de leninistische betekenis van het woord, versterkt dat monopolie op de uitoefening van de staatmacht. De parasitaire natuur van de materieel bevoordeelde bureaucratieën leidt er verder toe dat het bevorderen van de socialistische wereldrevolutie en het opbouwen van een socialistische maatschappij min of meer zwaar wordt gehinderd; de overgang van kapitalisme naar socialisme loopt vast, de creativiteit wordt verstikt en enorme hoeveelheden maatschappelijke rijkdom worden misbruikt en verspild.

b) Ondanks veel kritiek op onderdelen van het bestaande politieke en economische systeem in de USSR door verschillende ideologische stromingen die zich sedert de crisis van het stalinisme hebben ontwikkeld (titoïsme, maoïsme, “eurocommunisme” en links-entrisme van het Italiaanse, Spaanse en West-Duitse soort enz.) heeft geen van deze stromingen een fundamenteel alternatiefvoor het stalinistische model in de USSR naar voren gebracht. Tegenover die bureaucratische machtsstructuur stelt geen van hen de directe democratische macht van de arbeidersklasse. Werkelijk begrip van het probleem van het stalinisme is niet mogelijk zonder een marxistische analyse van de bureaucratie als een bijzonder maatschappelijk verschijnsel. Een werkelijk alternatief voor de heerschappij van de bureaucratie (of voor het herstel van het kapitalisme) is niet mogelijk zonder de directe arbeidersmacht te institutionaliseren door het instellen van democratisch verkozen arbeidersraden (raden van arbeiders en werkende boeren) met een meerpartijenstelsel en volledige democratische rechten voor alle werkende mensen in een systeem van gepland en democratisch gecentraliseerd zelfbeheer van de economie door de verenigde producenten.

Hoewel de meeste West-Europese communistische partijen hun kritiek op de dogma’s en op de praktijken van de Sovjet- en Oost-Europese bureau-cratieën verscherpen en hun polemiek met het Kremlin verbreden, stellen zij hoogstens een hervorming van de ergste uitwassen van de stalinistische heer-schappij voor in plaats van een revolutionaire verandering. Deze partijen hebben hun navelsteng die hen aan het Kremlin verbindt nog niet door-gesneden. Zij blijven rechtvaardigingen prevelen en dragen “objectivistische” verontschuldigingen aan voor de misdaden van de bureaucratie uit het verleden en voor veel aspecten van de tegenwoordige vorm van de bureaucratische heerschappij. Daar komt bij dat in de imperialistische landen hun algemene politiek van klassensamenwerking en het handhaven van de burgerlijke orde zelfs tijdens grote uitbarstingen van massastrijd nood-zakelijkerwijs de geloofwaardigheid van hun respect voor de democratie binnen de arbeidersbeweging beperkt. Dat geldt vooral binnen de massaorganisaties die zij controleren en binnen hun eigen partijen. In hun kritiek verdoezelen zij systematisch de verschillen tussen burgerlijke en arbeidersdemocratie. En onder het mom van het bestrijden van de éénpartijstelsels in de USSR, Oost-Europa en China verdedigen zij in werkelijkheid dat het enige alternatief voor de bureaucratische heerschappij van het éénpartijstelsel bestaat in het aanvaarden van de burgerlijke parlementaire instellingen. Op die manier brengen zij in de arbeiders-beweging van vandaag opnieuw de algemene stelling van de klassieke sociaaldemocratie naar voren over de “vreedzame” en “geleidelijke” overgang naar het socialisme.

In het licht van al deze mislukkingen kiest het program van de Vierde Internationale vóór de dictatuur van het proletariaat, de directe heerschappij van de arbeidersklasse door middel van democratisch verkozen raden. Het erkent de pluraliteit van de sovjetpartijen als het enige samenhangende en serieuze alternatief voor de beide, als tweelingen op elkaar lijkende herzieningen van het marxisme die naar voren worden gebracht door het sociaaldemocratische reformisme en de stalinistische heiligverklaring van de toe-eigening van de heerschappij door een bureaucratische kaste.

De grote lijnen van dit program bouwen voort op de geschriften van Marx en Engels over de Parijse Commune, op Lenins Staat en Revolutie en op de documenten van de eerste congressen van de Communistische Internationale over de dictatuur van het proletariaat. Het program is verder verrijkt in het licht van de opeenvolgende analyses van proletarische revoluties en bureaucratische ontaarding of vervorming van arbeidersstaten, eerst door Trotski in De Verraden Revolutie en programmatische documenten van de Vierde Internationale, en later door de documenten van de Vierde Internationale na de Tweede Wereldoorlog. Dit document vat samen hoe de revolutionaire marxisten vandaag de dag denken over dit sleutelaspect van het program voor de socialistische revolutie.