Ernest
Mandel
Kritiek op het eurocommunisme
De conferentie van de negenentwintig Europese communistische partijen heeft uiteindelijk kunnen plaatsvinden in Oost-Berlijn. De pers van de KP’s van sommige landen — in de eerste plaats de Pravda — heeft deze gebeurtenis opgehemeld als een grote overwinning. Men wist dat Brezjnev er een kwestie van persoonlijk prestige had van gemaakt. Het is zo dat de meningsverschillen over de sleutelpassages van de slotverklaring, die een aantal KP-leidingen — met name die van Joegoslavië, Italië, Spanje, Frankrijk en, gedeeltelijk, Roemenië -tegenover de Russische KP-leiding stelden, zo grondig waren dat het er gedurende lange tijd naar uitzag dat de conferentie zelfs niet zou kunnen bijeenkomen.
Als ze uiteindelijk toch gehouden werd, is dat essentieel te danken aan het feit dat de leiders van het Kremlin op praktisch alle punten hebben toegegeven, waarop hun tegenstanders gemikt hadden. De toegevingen die hen waarschijnlijk het meest gekost hebben, waren de weglating van elke veroordeling van de Chinese KP en van het maoïsme in de gemeenschappelijke verklaring en het opgeven van het dogma van de “leidende rol (of pilootrol) van de KPSU”. Zelfs die toegevingen hebben de hevigste voorstanders van het polycentrisme — eerst en vooral Berlinguer en Santiago Carrillo, maar eveneens Tito — er niet van weerhouden duidelijk te verklaren dat zulke conferenties in feite nutteloos waren, en dat het in de toekomst niet meer nodig was gemeenschappelijke documenten op te stellen en dat het probleem van de strategie en de tactiek voor het socialisme, evenals de politieke oriëntatie, onder de exclusieve bevoegdheid van elke nationale partij vallen.
Hoe moet men deze conferenties situeren in de geschiedenis van de stalinistische beweging? Er is een reeks interpretaties die we onmiddellijk moeten verwerpen. Een ervan, die gedeeld wordt door de meest conservatieve burgerij van het type Kissinger-Fanfani en door bepaalde zogenaamd uiterst-linkse dogmatici, verklaart koudweg dat deze conferentie niets anders is dan zand in de ogen van lichtgelovige naïevelingen en dat Breznjev, Berlinguer, Tito en Santiago Carrillo het in werkelijkheid over alles volstrekt eens zijn.
Als dat zo was. zou men de oneindige discussies, de veelvuldige conflicten, de uitbarstingen die het houden van de conferentie bijna verhinderden, de bittere uitvallen van de Souslovs, Ponomarevs en Bilaks tegen het eurocommunisme, de publieke aanvallen van Rude Pravo tegen de PCF, en de PCI, de poging van Moskou een PCE op te richten — Lister tegen de PCE van Carrillo —, de brief van de KPSU aan alle “zusterpartijen”, waarin de “afwezigheid van een kritische houding”van onze (Franse) “communistische kameraden” tegenover de “anticommunistische verzinsels van de burgerij” aangeklaagd wordt, niet begrijpen.
De andere thesis, diametraal tegengesteld aan de eerste, en even verkeerd, stelt het eurocommunisme voor als het einde van de geprivilegieerde betrekkingen van de Franse, Italiaanse, Spaanse, Britse en Zweedse enz. KP’s met Moskou en ziet reeds de “hereniging van de Westerse arbeidersbeweging” aan de horizon verschijnen. Als de PCF, de dictatuur van het proletariaat opgeeft, is de splitsing van Tours zonder grond, beweren sommigen in Frankrijk. Het schijnt overigens dat Ceaucescu het probleem effectief in analoge termen gesteld heeft tijdens de conferentie van Oost-Berlijn.
Elke correcte interpretatie van de Conferentie van Oost-Berlijn moet, in tegenstelling tot die stellingen, uitgaan van een fenomeen dat zich sinds 1948 ontwikkelt en dat de revolutionaire marxisten de crisis van het stalinisme noemen. Nu eens in versneld tempo, dan langzamer en aarzelender, schrijdt deze crisis voort onder de invloed van een reeks tegenstellingen die gedeeltelijk onderling verbonden zijn door een werkelijk systeem van communicerende vaten. De crisis van het stalinisme is het geheel van vijf crisissen:
- De crisis van de controle van het Kremlin op de KP’s die zelf een staatsmacht uitoefenen, in de eerste plaats die partijen die die macht op een tegenover de sovjetbureaucratie zelfstandige manier veroverd hebben, aan het hoofd van een echte socialistische massarevolutie, al was die dan ook bureaucratisch vervormd van bij de aanvang (de Joegoslavische KP, de Chinese KP en de Vietnamese KP).
- De crisis van de controle van de KP’s van de kapitalistische landen op de werkende massa’s, vooral op de arbeidersmassa’s, die meegesleept zijn in een groeiende strijdbaarheid, een antikapitalistische bewustwording, een duidelijk wantrouwen t.o.v. de bureaucratische manipulaties, massa’s die bovendien blootstaan aan een — zeker nog beperkte, maar groeiende — invloed van een voorhoede die invloedrijker, efficiënter en beter in de klasse ingeplant is dan gedurende de dertig voorgaande jaren.
- De crisis van de controle van de in de volksdemocratieën (en in China) aan de macht zijnde KP’s over de massa’s op de drempel van strijdbaarheid en politieke activiteit, crisis die kan voortschrijden tot op de drempel van een authentieke politieke revolutie (oktober-november 1956 in Hongarije, Praagse Lente van 1968 in de Tsjechoslovaakse Socialistische Republiek, gedeeltelijke arbeidersopstanden in Polen in 1956, 1970 en 1976).
- De crisis van de controle van de sovjetbureaucratie op de sovjetmaatschappij. Deze laatste is nog niet gekenmerkt door een heropleving van de activiteit en de politisering van grote massa’s. Maar de dialectiek van de “destalinisatie” en van de rijping van de objectieve voorwaarden van de politieke revolutie heeft er een eerste confrontatie veroorzaakt van de bureaucratie met politieke opposities, die een nieuwe dimensie toevoegt aan de crisis van het stalinisme.
- De crisis van de betrekkingen tussen de KP’s van de landen van kapitalistisch Europa en het Kremlin, die tegelijkertijd resulteert uit de manier waarop die partijen verplicht werden de destalinisatie te “assimileren”, de manier waarop ze zich inschakelen in het politieke leven van hun landen en de manier waarop ze blootstaan aan de parallelle en tegenstrijdige druk van de imperialistische burgerij en van de algemene politiek van de “vreedzame coëxistentie” enerzijds, en uit de opgang van de proletarische revolutie anderzijds.
Als men heel die ingewikkeldheid van het proces van crisis van het stalinisme begrijpt, kan men onmiddellijk de vinger leggen op de fundamentele oorzaak van de interpretatiefout aangaande het eurocommunisme en de Conferentie van Oost-Berlijn, die door zovele commentatoren van “rechts” en van “links” begaan wordt. De sovjetbureaucratie moet alles wat gebeurt in de communistische partijen beoordelen niet enkel in functie van haar betrekkingen en haar projecten van “ontspanning” met het imperialisme, maar ook in functie van haar betrekkingen met de werkende massa’s in de volksdemocratieën en in de USSR zelf.
Daar wringt het schoentje. Daar bestaat het risico dat de dynamiek, ontketend door de KP-leidingen die zich distantiëren van het Kremlin, de bureaucratie kwetsbaarder maakt, dat hij bijdraagt tot de rijping van de politieke revolutie.
Zeker, wanneer Berlinguer, Marchais en Santiago Carrillo te dictatuur van het proletariaat afzweren, wanneer ze zich uitspreken voor de “parlementaire en electorale weg naar het socialisme”, wanneer ze de alliantie met burgerlijke partijen vooropstellen, wanneer ze verklaren dat ze zelfs het atlantische bondgenootschap zullen respecteren als ze ministers in coalitieregeringen zullen zijn, maakt het Kremlin voor de gelegenheid slechts wat misbaar, om de schijn hoog te houden. Sinds lange tijd, om zeer precies te zijn, sinds de PCF, de oorlogskredieten in Frankrijk goedkeurde en sinds het VIIe Congres van de Komintern ging de praktijk van de KP’s herhaaldelijk in die richting.
De theorie heeft uiteindelijk de praktijk ingehaald. De reformistische KP’s hebben in dit verband het proces van revisie van het marxisme herhaald dat de sociaaldemocraten in het begin van de eeuw begonnen waren. Het Kremlin gaat fundamenteel akkoord. De dictatuur van het proletariaat afzweren om drie ministerportefeuilles te verkrijgen? Een uitstekende zaak! We hebben al heel wat andere dingen gezien onder Stalin. [1]
Vreest de sovjetbureaucratie dat de integratie in het burgerlijke staatsapparaat, deze keer, ten einde zou gevoerd worden, dat de massa-KP’s bij een conflict tussen de Europese burgerij en het Kremlin, ronduit de zijde van hun eigen burgerij tegen de USSR zouden kiezen?
Het is ongetwijfeld zo dat, hoe meer de KP’s op een reformistische basis rekruteren, des te meer wordt dat ideologische verschil met de sociaaldemocratie afgestompt en des te talrijker zullen de mandatarissen en bureaucraten zijn, die bereid zouden zijn die sprong te maken (ze waren reeds redelijk talrijk in augustus-september 1939, ze zullen de volgende keer talrijker zijn). Maar voor de KP’s als geheel, betekent volledig breken met de Sovjet-Unie hun eigen identiteit verliezen, betekent het zich onomkeerbaar in een proces van opslorping door de sociaaldemocratie begeven. Gezien de belangrijke materiële basis, die hun zelfstandig bestaan hen waarborgt, is het weinig waarschijnlijk dat de leidingen van die partijen het proces van sociaaldemocratisering ten einde zullen voeren, en volledig met Moskou zullen breken. De huidige betrekkingen komen hen eigenlijk goed uit.
Maar, wanneer Berlinguer, Santiago Carrillo en Marchais spreken over de veelheid van politieke partijen “in de opbouw van het socialisme”, wanneer ze de syndicale onafhankelijkheid voorop stellen wanneer ze zich uitspreken voor het stakingsrecht na de omverwerping van het kapitalisme, wanneer ze — op een nog zeer aarzelende en onvoldoende wijze — de inbreuken op en de misdaden tegen de proletarische democratie en de elementaire mensenrechten in de USSR en in de volksdemocratieën aanklagen, ja, dan is de sovjetbureaucratie verontwaardigd en raakt ze in paniek. Slechts het aspect “capitulatie voor de burgerij” in het eurocommunisme zien betekent niet begrijpen dat de Italiaanse, Franse, Spaanse, Portugese KP’s vandaag evolueren in een prerevolutionaire situatie onder de druk van een arbeidersklasse die een reeks misdaden van het stalinisme heeft geassimileerd en vast besloten is de herhaling ervan te beletten met alle middelen. In de democratische beloften van de Berlinguers, Carrillo’s enkel toegevingen aan de burgerij zien, betekent de machtige antibureaucratische component niet begrijpen die de revolutionaire opgang in kapitalistisch Europa vergezelt. Die was reeds zichtbaar in mei ‘68. Hij heeft zich sterk geopenbaard in het Portugese revolutionaire proces. Hij zal nog sterker zijn in de Spaanse, Italiaanse, Franse Revoluties die opkomen.
De Berlinguers, Marchais’, Santiago Carrillo’s en Cunhals houden niet meer van de arbeidersraden dan de Breznjevs, Husaks of Kadars. Ze kunnen zich echter niet frontaal tegen het ontstaan ervan verzetten zolang we ons in de opgaande fase van het revolutionaire proces in zuidelijk Europa bevinden. Ze zullen verplicht zijn eerder te schipperen dan te slaan, eerder te manoeuvreren dan te liquideren. Dat maakt hun rol trouwens des te gevaarlijker vanuit het standpunt van het lot van de socialistische revolutie, want die manoeuvres zijn ontegensprekelijk gericht op de herstabilisatie van de burgerlijke orde. Maar om die manoeuvres in een periode van revolutionaire opgang te kunnen uitvoeren, moeten ze een ideologische en politieke prijs betalen. Dat is wat binnen de bureaucratie onenigheid zaait.
Dat is wat een boemerangeffect heeft voor het Kremlin. En de actie van de Poolse arbeiders tegen de prijsstijgingen, die tijdelijk met succes bekroond werd, kan de gevaren die het Kremlin van verschillende kanten op haar overheersing gericht ziet, enkel vergroten.
De leiders van de West-Europese KP’s verdedigen enkele elementaire principes van toepassing van de democratische vrijheden en van de mensenrechten voor de fase van opbouw van het socialisme in hun eigen land zonder dat het Kremlin hen excommuniceert, zoals het Tito en Mao nog geëxcommuniceerd had. Men kan dus voorstander zijn van een meerpartijenstelsel, van een reële persvrijheid, van een reëel stakingsrecht voor de arbeiders, van de omverwerping van het kapitalisme, zonder automatisch een “verwoede anticommunist”, een “agent van het imperialisme”, of zelfs een “hitlero-Trotskist” te worden. De vraag dringt zich dan onmiddellijk op: en als een Tsjechoslovaaks, Oostduits, Pools, Bulgaars, Russisch (en Joegoslavisch!) communist de toepassing van diezelfde principes zou eisen, ook in zijn land, zou hij dan “anticommunist”, “voorstander van het herstel van het kapitalisme”, “smerige adder” en “anti-sovjet-agitator” zijn, omdat hij herhaald heeft wat de “kameraden” Santiago Carrillo, Berlinguer, Marchais luidop verkondigd hebben in Oost-Berlijn?
Volgens een informatie die afkomstig is van een doorgaans goed ingelichte bron — hoewel we de authenticiteit van het document nog niet kunnen nagaan — ging een brief die uitgedeeld werd aan de deelnemers van de Conferentie van Oost-Berlijn, uit van een aantal leiders van de Tsjechoslovaakse KP die waren uitgeschakeld door de “normalisatie” (Dubcek zelf zou hem nochtans niet getekend hebben). Deze brief spreekt over een “fractie” van Tsjechoslovaakse communisten die akkoord gaan met de eurocommunisten, waarvan de stellingen het halen op de conferentie. Zij eisen, in die omstandigheden, dat er een einde wordt gemaakt aan de repressie die hen treft, dat hun rechten worden hersteld, aangezien hun politieke lijn in feite reeds werd gerehabiliteerd!
Om zich uit de moeilijkheden te redden heeft de Pravda alle “betwistbare” passages gecensureerd uit de toespraken van de eurocommunistische leiders in Oost-Berlijn. Andere bureaucratieën van de volksdemocratieën hebben de stap van Moskou niet volledig kunnen nabootsen. De bureaucratie van de DDR, tot dan toe de strakste en de meest slaafse in haar onderwerping aan het Kremlin, werd verplicht de toespraken van Berlinguer en co te publiceren zonder één enkele weglating, om een eenvoudige reden: nl. dat de radio en de televisie ze reeds rechtstreeks hadden uitgezonden en dat miljoenen mensen ze reeds gehoord hadden! Eens te meer is het revolutionaire potentieel van de “onmiddellijke overdracht van de gebeurtenis” op ogenblikken van grote politieke crisis bewaarheid gebleken, ditmaal in Oost-Europa.
De grote angst van het Kremlin bestaat er dus niet vooral in dat het zijn invloed over de West-Europese KP’s nog meer zou zien verzwakken. Zijn grote angst is de invloed van het eurocommunisme en van de toegevingen aan de antibureaucratische gevoelens van de massa’s die het leidt, op de controle die Moskou uitoefent op de KP’s en op de massa’s van Oost-Europa en van de USSR zelf. Op haar manier kondigt de verscherping van de crisis van het stalinisme door de Conferentie van Oost-Berlijn de indrukwekkende storm aan die zal opsteken in Oost-Europa en in de USSR (zelfs in China) na de eerste overwinningen van de proletarische revolutie in kapitalistisch Europa.
Men zou zich dan kunnen afvragen waarom het Kremlin uiteindelijk geweken is voor het eurocommunisme als de weerslag in haar eigen invloedssfeer zo nefast dreigt te zijn. Het antwoord is dat het de minste van de twee kwalen heeft gekozen. Een nieuw en derde “schisma” in het stalinistische universum, met publieke excommunicatie van de leiders van de Spaanse, Italiaanse, Franse en Britse KP’s, zou nog veel meer middelpuntvliedende krachten in de volksdemocratieën en in de USSR hebben losgemaakt. Vooral in het licht van de grote gebeurtenissen die op handen zijn in Spanje en in Italië, zou dergelijke excommunicatie, die het Kremlin beroofd zou hebben van de mogelijkheid om in het politieke leven van kapitalistisch Europa tussen te komen, zware gevolgen hebben gehad, zowel met betrekking tot het imperialisme, als met betrekking tot de minst gedepolitiseerde fractie van de massa’s van de USSR en van Oost-Europa. Brezjnev heeft dus gekozen voor het minste kwaad vanuit zijn standpunt.
Betekent dit dat wij het succes dat het “polycentrisme” en het eurocommunisme onbetwistbaar behaald hebben in Oost-Berlijn toejuichen? Wij zouden ons schuldig maken aan een eenzijdig en opportunistisch oordeel over het bilan van deze conferentie.
Eerst en vooral, de winst aan prestige die Berlinguer en co in Oost-Berlijn verworven hebben tegen een lage prijs, verhoogt hun mogelijkheid om te manipuleren en dus om de proletarische revolutie die in het Westen opkomt en de politieke revolutie die in het Oosten opkomt, te verraden. Hiervan getuigen de, in Der Spiegel (5 juli 1976) gepubliceerde, uiterst geestdriftige commentaren van R. Havemann, die nochtans een oprecht, kritisch en links communist, een hevige tegenstander van de bureaucratie is. Begeesterd door de “democratische” geloofsbelijdenissen van de eurocommunistische leiders, en een immens gunstige weerslag verhopend voor de oppositionele communisten en de arbeiders van de volksdemocratieën, ziet Havemann de doorslaggevende toegevingen aan de burgerij niet. Het opgeven van elke strijd voor de vernietiging van het burgerlijke staatsapparaat, de verstikking van de zelforganisatie van de massa’s die het onvermijdelijke gevolg is van de gehechtheid aan de parlementaire instellingen, dat alles houdt in zich risico’s van een nederlaag van de socialistische revolutie in Zuidelijk Europa. De rampzalige gevolgen die deze nederlaag voor de arbeidersklasse en de kritische communisten in Oost-Europa met zich mee zou brengen liggen voor de hand.
Vervolgens, de ideologische terugtocht van de leiders van de massa-KP’s van West-Europa stelt ook een objectieve dynamiek in werking. Ze heeft nefaste gevolgen, zowel op de communistische militanten en kaders als op de communistische arbeiders. Een hele generatie voorhoedearbeiders die zich bij de KP’s hebben aangesloten omdat ze hen beschouwen als de meest strijdbare en de meest antikapitalistische massapartijen zal systematisch vervormd worden zodat ze de democratische vrijheden van de massa’s verwart met de burgerlijk-democratische instellingen, oppositie tegen de bureaucratische dictatuur en tegen het éénpartijstelsel verwart met oppositie tegen de macht van de arbeidersraden, en, in het uiterste geval, de “soberheid”, die door een coalitieregering met de burgerij wordt opgelegd om de kapitalistische winstvoet te herstellen, verwart met een “overgangsetappe naar het socialisme”. Dat zou zeer ernstige gevolgen kunnen hebben bij een beslissende krachtmeting tussen het burgerlijke staatsapparaat en de organen van een arbeidersmacht in wording, zoals dit het geval was in Duitsland in 1918-1919 of Republikeins Spanje in 1936-1937.
Dat zegt genoeg over de verantwoordelijkheid van de revolutionaire marxisten, die het gebruik van de nieuwe bres die door het eurocommunisme in de stalinistische muur geslagen is, moeten combineren met een onverzettelijke strijd voor een revolutionair-anti-kapitalistische strategie in West-Europa. De bres verbreden betekent ook de “Europese” leiders zelf in het nauw drijven met betrekking tot de problemen van de proletarische democratie.
Want het is één zaak voor een breed publiek in Rome, Parijs, Madrid of zelfs Oost-Berlijn een hoge borst op te zetten als grote democraten. Het is een andere zaak de proletarische democratie in de praktijk te brengen daar waar men reële macht in handen heeft. Het is onze plicht ook die tegenstelling te onderlijnen en ten voordele van de arbeidersklasse uit te buiten.
Waarop wachten die grote democraten dan om het tendensrecht binnen de CGT, binnen de CGIL (Italiaanse communistische vakbond), binnen de nationale en regionale coördinaties van de Spaanse arbeiderscommissies die ze controleren, toe te laten? Waarop wachten ze om op alle syndicale congressen de verkiezing toe te laten van afgevaardigden verkozen in tegensprekelijke algemene vergaderingen, na rapporten en tegenrapporten van elke syndicale tendens en ideologische stroming die binnen de vakbonden aanwezig is? Waarop wachten ze om de persvrijheid in de vakbondspers in te voeren, met discussietribunes, die open staan voor de verschillende tendensen? Zijn ze bereid voor eens en altijd de bureaucratische praktijk van het uitsluiten van revolutionaire minderheden in de vakbonden stop te zetten? Waarop wachten ze om het tendensrecht in hun eigen partijen terug in te voeren?
En wat het aanklagen van de misdaden van de bureaucratie tegen de arbeidersdemocratie, tegen de rechten van de arbeiders en tegen de mensenrechten betreft, hun eerste schuchtere protesten kunnen niemand voldoen. De leiders van de Spaanse KP verklaren dat Trotski een groot revolutionair was [2]. Laten we die bekentenis als een stap voorwaarts begroeten. Er vloeit onmiddellijk uit voort dat diezelfde leiders openlijk de misdaden die door de GPOe tegen Andrès Nin, tegen de leiders van de POUM, tegen de trotskisten en tegen de linkse anarchisten gepleegd werden tijden de Spaanse burgeroorlog, zouden moeten aanklagen.
Maar er is meer. Een ex-lid van de PCE (of is hij nog steeds lid), Ramon Mercader, is de moordenaar van de grote revolutionair Trotski. Hij leeft in Moskou, gedecoreerd met een hoge sovjet-onderscheiding, en brengt er zijn rustige dagen door met het schrijven van een geschiedenis (wie weet, misschien zal ook die wel “kritisch” zijn) van de Spaanse burgeroorlog. De leiders van de PCE, van de PCI, van de PCF, zouden de berechting van die gemene moordenaar door een rechtbank, samengesteld door de internationale arbeidersbeweging, moeten eisen. Ze zouden de publieke rehabilitatie van Trotski, van Boecharin, van Zinovjev, van Kamenev, van Rakovski, van alle oude bolsjewieken moeten eisen. Ze zouden moeten eisen dat de werken van die grote revolutionairen vrij gedrukt en verspreid zouden worden in de USSR en de volksdemocratieën. Zoniet, blijven hun geloften voor de socialistische democratie weinig geloofwaardig.
Dezelfde opmerking is van toepassing op de voorstanders van het “liberale communisme” in Oost-Europa. Naar het schijnt applaudisseren Tito en Ceaucescu met beide handen voor het eurocommunisme. Maar de inbreuken op de proletarische democratie (en op het zelfbeheer! Getuige daarvan is de zaak van de professoren in marxistische filosofie in Belgrado) nemen toe in Joegoslavië. Terwijl het Roemeense binnenlandse regime één van de meest repressieve en meest stalinistische blijft onder de volksdemocratieën. Dat die heren hun daden in overeenstemming met hun woorden beginnen te brengen. Zoniet zal de geloofwaardigheid van de “democratische” en “pluralistische” geloften nog verder ondermijnd worden.
De Conferentie van Oost-Berlijn weerspiegelt niet enkel een verdieping van de crisis van het stalinisme. Ze weerspiegelt ook een verdieping van zijn ideologisch en theoretisch bankroet. Op het ogenblik dat het internationale kapitalistische systeem zijn ernstigste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog doormaakt, zijn de Europese KP’s volkomen onbekwaam daaruit gelijk welke conclusies voor de arbeiders van Europa en van de wereld te trekken. Ze hebben hen niets te bieden dan de neokeynesiaanse lapmiddeltjes van eergisteren, die de burgerij zelf in vraag stelt als zijnde steeds minder efficiënt. Op het ogenblik dat de internationalisatie van de productiekrachten en van de klassenconflicten een peil bereikt dat in het verleden nooit bereikt werd, zijn de KP’s er trots op dat ze zich steeds meer op het nationale vlak terugtrekken.
Tegenover dit bankroet, incarneert de IVe Internationale, de wettige erfgenaam van het communisme en van de Communistische Internationale, vandaag het levende marxistische denken, het proletarische internationalisme en de gang naar de proletarische revolutie. Met nog zwakke krachten, die helemaal niet volstaan voor de reusachtige taken van ons tijdperk, maar met krachten die snel groeien, die vertienvoudigd zijn in de laatste jaren, zegt zij aan de proletariërs van Europa en van de wereld: “De gecombineerde crisis van het kapitalisme en van het stalinisme maakt de oplossing van uw historische taak gemakkelijker. Vooruit naar de socialistische revolutie, naar de omverwerping van de heerschappij van het kapitaal, naar de democratische macht van de arbeidersraden, naar de Verenigde Socialistische Staten van Europa en van de wereld!”
Veertig jaar geleden schreef Trotski: “Heel wat zaken laten toe te geloven dat de ontbinding van de Komintern, die geen directe steun in de GPOe heeft, de val van de bonapartistische kliek en van heel de thermidoriaanse bureaucratie in het algemeen, zal voorafgaan.” (Overgangsprogramma). Wanneer Tito, met een parafrase op Berlinguer, over de Conferentie van Oost-Berlijn verklaard heeft dat ze “zonder verleden noch toekomst” is, heeft hij, op zijn manier, de pronostiek van Trotski bevestigd. In Warschau mompelt men dat Stalin in Oost-Berlijn voor de derde maal gestorven is, maar dat hij nog niet helemaal dood is. De overwinning van de proletarische revolutie in Europa zal hem definitief begraven.
13 juli 1976
[1] Het volstaat reeds één tekst te citeren, die van de brief door Stalin, Molotov en Vorochilov aan de Spaanse eerste minister Largo Caballero gezonden werd, op 21 december 1936: “De Spaanse revolutie opent wegen die in vele opzichten verschillen van de weg die Rusland is gegaan. Dit wordt bepaald door verschillende premissen van sociale, historische en geografische orde, de eisen van de internationale situatie die anders zijn dan die welke de Russische tegenover zich had. Het is zeer waarschijnlijk dat de parlementaire weg in Spanje een doelmatiger manier voor revolutionaire ontwikkeling blijkt dan in Rusland.” (Geciteerd in Santiago Carrillo, “Eurocommunisme en staat”, Van Gennep, 1978, p. 143). Zo ook had de Britse KP in 1951 met de duidelijke goedkeuring van Stalin een programmaontwerp over de “Britse weg naar het socialisme” aangenomen, dat zich expliciet identificeerde met de “parlementaire weg”. In 1947 reeds, weer met volledige steun van Stalin, had Harry Pollitt, de secretaris-generaal van de Britse KP, het perspectief van de dictatuur van het proletariaat voor dat land opgegeven.
[2] Uittreksel uit een dialoog tussen Fernando Claudin, ex-leider en ex-lid van de Spaanse KP, en Manuel Azcarate, die nu lid is van het uitvoerend comité van die partij, dialoog die verschenen is in het Spaanse weekblad Triunfo van 3 juli 1976, onder de titel “Azcarate en Claudin discussiëren over het eurocommunisme” : “Claudin (...) In de USSR (welke ook de historische en objectieve oorzaken ervan waren) heeft zich een bureaucratisch systeem gevormd. Volgens Trotski, zouden er enerzijds socialistische structuren bestaan en anderzijds een bureaucratische bovenbouw (wat hij een ‘vervormde arbeidersstaat’ heeft genoemd) die in tegenstelling zou staan tot die socialistische structuur. Op het einde van zijn leven echter, beweerde Trotski dat wanneer dit zich zou omvormen tot een stabiel stelsel, die bureaucratische klasse zich zou omvormen tot een heersende klasse, niet als geheel van privé-eigenaars, maar veeleer door de functie die haar componenten zouden vervullen binnen de staat en de part/j. Om die reden lijkt het me niet mechanisch de USSR te karakteriseren als een systeem dat geen socialistische productieverhoudingen inhoudt. Integendeel het lijkt me eerder mechanisch te beweren dat er, enerzijds, socialistische productieverhoudingen zijn, en anderzijds, een politieke en ideologische bovenbouw die niet socialistisch is. Dat is één van de grote problemen die de marxisten op dit ogenblik bestuderen en waarover ze discussiëren om tot de meest wetenschappelijk mogelijke definitie te komen van het sovjetsysteem, dat men niet mag gelijkstellen met het Westerse kapitalistische systeem, maar, volgens mij, ook niet met een socialistisch systeem. (…)
Je hebt gezegd dat één van de belangrijkste problemen de kwestie is van de verhoudingen tussen staat en partij. Waarom zijn de PCE en andere communistische partijen van mening dat er verschillende partijen mogen en moeten zijn? Is het een tactische kwestie, of is het een dieper probleem dat beantwoordt aan een eis van de sociale realiteit in de verschillende etappen van de weg naar het socialisme?
Azcarate — Men zal opmerken dat ik het meer eens ben met Trotski dan jij (gelach). Dat hindert me helemaal niet. Trotski was een groot revolutionair, een groot marxistisch denker, van wie, onafhankelijk van het feit dat sommige van zijn theorieën — vooral van de ultieme fase — fout bleken te zijn, een groot deel van de kritiek op het sovjetsysteem geldig blijkt te zijn in het licht van de tijd — vooral wat de bureaucratische vervorming van het sovjetsysteem betreft. Zonder een discussie die moet verdergezet worden, te willen verdiepen, zou ik zeggen dat het sovjetsysteem een primair socialistisch stelsel is, ten gevolge van zijn buitengewoon laag uitgangsniveau, van de internationale omstandigheden waarin het ontstaan is en van een reeks verschrikkelijke vervormingen waarvan het stalinisme dat het in dat primaire stadium geblokkeerd heeft, de uitdrukking was. Ik ga akkoord om te zeggen dat er een enorme afstand ligt tussen de sovjetrealiteit en ons socialistisch ideaal. (...) Wat onze opvatting over de weg naar het socialisme betreft, moet men hier uitgaan van de veelheid van partijen, zowel socialistische partijen, als partijen die het socialisme vijandig gezind zijn, die sectoren vertegenwoordigen die het niet eens zijn met het socialisme, maar die, volgens ons, politiek overwonnen zullen worden doordat de partijen, die voorstander zijn van het socialisme, sterker zullen zijn dan zij. Noch bij Marx noch bij Lenin vindt men de idee dat het socialisme één partij betekent. (...)”