Geschreven: 15 december 1949
Bron: Fourth International, vol 11, nr. 1, januari/februari 1950
Oorspronkelijke titel: A new Stage of Struggle in Italy
Vertaling: Valeer Vantyghem
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008
Laatste bewerking: 10 oktober 2008
Zie ook: § Italië, waarheen? § Gramsci § Josip Broz Tito |
De revolverschoten, op 4 juli 1848 afgevuurd door Pellante, een obscure student uit Sicilië, naar de stalinistische leider Togliatti, was de aanzet geweest tot de grootste krachtsontplooiing van het Italiaanse proletariaat sinds de opstand van 1945. De geweerschoten van de politie van Scella, minister van Binnenlandse Zaken, die, op 29 september 1949 in de regio Apulië, twee landarbeiders hadden getroffen, leidden tot een algemene werkstaking. Die staking was uitgeroepen door de vakbondsleidingen en op een nederlaag uitgelopen. De evolutie van de Italiaanse arbeidersbeweging tijdens de laatste 18 maanden kan in deze twee incidenten worden samengevat.
De algemene staking van 14 juli 1948 kwam er na een plotse uitbarsting van alle onvrede opgehoopt tijdens de voorbije maanden. En was het gevolg geweest van het enthousiasme, dat, ondanks de electorale nederlaag van 18 april 1948, was opgelaaid na de verkiezingscampagne van het ‘Democratische Volksfront’, en vervolgens verkwanseld was geweest door de parlementaire stompzinnigheid en de kleinburgerlijke wartaal van haar leiders. De overwinning van de burgerij bij de verkiezingen van 18 april was nog niet vertaald in een nederlaag van het proletariaat, dat nog steeds paraat bleef en gemobiliseerd. De vakbeweging was nog altijd één en de gemotoriseerde politie in het defensief. De werkgevers in de industriële centra aarzelden nog om tegen de arbeiders de aanval in te zetten.
Het proletariaat, in haar algemene staking van 14 juli, ondernam een schitterende poging om het initiatief van de klassenstrijd terug te winnen. De mislukking was dus niet te wijten aan een gebrek aan moed of geestdrift. Integendeel, vierentwintig uur lang werd op het schiereiland in de belangrijkste centra het gezag van de burgerij op de proef gesteld. Door een cynische capitulatie voor de burgerlijke wettelijkheid heeft de stalinistische leiding deze aanval van de arbeiders een mes in de rug gestoken, en was tegelijkertijd de oorzaak van een niet te vermijden golf van ontmoediging en demoralisatie. De bewuste arbeiders voelden zich door hun leiders verraden.
De algemene staking van 1 december 1949 kwam er na een lange periode van nederlagen voor de arbeidersklasse en successen voor de burgerij. Eerst was er de splitsing geweest, in 1948, van de vakbeweging, toen de christelijke vakbonden (de Algemene Italiaanse Confederatie van de Vrije Arbeid) werden opgericht, dan was er in 1949 nog een splitsing gekomen, toen de ‘sociaaldemocratische’ vakbonden (Federatie van de Italiaanse Arbeid — FIL) werden gesticht en toen ontketenden de werkgevers een waar offensief. In de fabrieken werden duizenden arbeiders ontslagen, in de kantoren en banken militante elementen geïntimideerd en zelfs gewone leden van de CGIL (de grootste Italiaanse vakbondsfederatie, onder leiding van de stalinisten).
Een reeks stakingen in afzonderlijke bedrijfstakken, door alle werkers met bewonderenswaardige volharding gevoerd, (stakingen van de landarbeiders in het begin van juni 1949 die zes weken duurden; een staking van de werknemers in de banken in september 1949) liep uit op een complete nederlaag.
Door de politie werd er systematisch geweld gebruikt tegen de vreedzame demonstraties en we kregen terug een nieuwe reeks bloedige moorden op arbeiders, net zoals tijdens de beruchte dagen van de pré-Mussolini ‘democratie’.
Het is betekenisvol dat net in dergelijke omstandigheden, waar de industriearbeiders, in verspreide slagorde, achterhoede gevechten hadden gevoerd, het juist de landarbeiders uit het Zuiden waren die ter hulp kwamen gesneld. Waar de stakingen en acties van de laatste twee maanden hadden aangetoond dat op heel het schiereiland de arbeidersbeweging een nieuw elan begon te krijgen, dan was het niet zo dat het klassenbewustzijn bij de bevolking van het Zuiden, plots zo sterk was toegenomen. Het was de erbarmelijke armoede die het dagelijks bestaan bijna onmogelijk maakte, die hiervoor de verklaring was.
Deze ellendige massa van dagloners of eigenaars van kleine percelen hebben een gemiddeld jaarlijks inkomen van 150$ en ongeveer 100 dagen werk per jaar. Ze wonen in erbarmelijke krotten en hun kinderen zijn permanent ondervoed. Ondertussen liggen er enorme stukken grond braak, eigendom van grote landeigenaars. Resultaat: periodieke lokale opstanden om de controle van het land.
Sinds de val van het fascisme werden deze onlusten gekanaliseerd door boerencoöperatieven die het recht hebben om verzoekschriften in te dienen voor het toewijzen van braakliggende gronden. Hoewel er wordt verondersteld dat deze toewijzingen gebeuren door de rechtbanken en alhoewel in Zuid-Italië, zelfs meer dan in Noord-Italië, de rechterlijke macht die nauw verbonden is met de lokale eigenaars, kenden de eerste maanden na de ‘bevrijding’ deze coöperatieven een zekere bloei. De regering probeerde op die manier landbezettingen te legaliseren, die in deze woelige periode gemeengoed waren geworden. Toen het centrale gezag zich had versterkt en het staatsapparaat terug was opgebouwd, raakte de coöperatieven geïsoleerd, het economische systeem was in handen van de vijand gevallen, en er was een gebrek aan machines, kredieten en geschoold personeel. Deze coöperatieven vielen uiteen.
Twee maanden terug kwam er dan een nieuwe golf van landbezettingen op gang, minder spontaan, dan onmiddellijk na de oorlog, maar beter voorbereid, en gesteund door de Confederterra (een vakbond van landarbeiders geleid door de stalinisten). Het begon in Sicilië en Calabrië, waar de braakliggende latifundia (grote landgoederen) het meest uitgestrekt zijn. Deze landbezettingen waren ernstig en gemeend, de boeren gingen onmiddellijk over tot het bezaaien van het bezette land.
Daarop maakte de regering gebruik van een combinatie van tactische geslepenheid en oordeelkundig gebruik van gewapend geweld. Ze deed enkele onvermijdelijke toegevingen. Minister president De Gasperri bracht een bezoek aan de regio Sila, een van de armste provincies, heeft er de onvermijdelijke kleine jongen omhelsd, heeft de onvermijdelijke ‘progressieve’ toespraak gehouden, en legaliseerde de overdracht van 30.000 hectaren grond aan de coöperatieven. Echter 3,8 miljoen hectaren is in handen van de grootgrondbezitters, met andere woorden, 25 % van alle vruchtbare grond is verdeeld over 8 miljoen landbouwbedrijven.
Naar aanleiding van deze regeringsmaatregel, had de tweede golf van landbezettingen, in Lucania, Apulië, Campanië en in de omgeving van Rome, de stuwkracht die de oorspronkelijke acties kenmerkte, verloren. Meestal beperkte de vakbeweging de bezettingen tot een ‘symbolische actie’. De ‘bezette’ gronden werden niet bewerkt. In heel wat streken, in het bijzonder op Sicilië, waren de prefecten erin geslaagd de bezettingen te voorkomen. Ze hadden de boeren beloofd dat ze op een wettelijke manier aanvragen zouden indienen. Er dient terloops opgemerkt dat één van de toegevingen die de regering aan de boeren had gedaan de volgende was: de macht om de grond toe te wijzen werd overgedragen aan de prefecten die als meer ‘liberaal’ werden aanzien.
Het was tijdens de tweede fase van de landbezettingen dat zich te Terramaggiore in Apulië gewelddadige incidenten en onlusten voordeden. Deze waren de aanleiding tot de staking van 1 december. Vier weken eerder al waren er in de provincies Crationa en Calabria bloedige incidenten geweest. Die hadden het leven gekost aan drie boeren, vermoord door de ‘ordestrijdkrachten’. Te Terramaggiore nu had de regering De Gasperri meer dan duidelijk bewezen welk soort ‘orde’ er hier werd bedoeld, dat soort dat vakbondsbijeenkomsten vervolgt en waarbij de politie het vuur opent op de ongewapende menigte die bijeenkomt om te luisteren naar een verslag over de onderhandelingen tussen de vakbonden en de overheid.
Een trieste illustratie van de toestand van de braccinati (landarbeiders): bij de actie die leidde tot de incidenten en de doden van 29 november, ging het niet eens om eisen die de levensomstandigheden van de landarbeiders moesten verbeteren. De voornaamste eis was de afschaffing van de wet op de ‘werk quota’, die de landeigenaars verplichtte om het aantal arbeiders in dienst te nemen evenredig met de grote van hun landerijen. De braciniati hadden in Ampulië gedemonstreerd voor het behoud van hun ellendig loon van 25 $ per maand. Volgens de traditie van de Italiaanse klerikale bende gaf de regering hen lood en geweerschoten...
Toen de landarbeiders in het Zuiden, genoodzaakt om in het levensonderhoud van hun vrouwen en kinderen te voorzien, de uitdaging aangingen om de strijd weer op te pakken, had de strijdbaarheid van het proletariaat een dieptepunt bereikt. Doch er was ook de brutale aanval van de Big Business geweest tegen het industriële proletariaat in de grote bedrijven. Er vielen massale ontslagen en er werden lock-outs opgezet. Dit was voor de arbeiders in Noord en Centraal-Italië het signaal om terug het gevecht aan te gaan.
De Italiaanse industrie werkt voortdurend met verlies. Door de technologische achterstand en het ontbreken van een adequate interne markt zijn de grote Italiaanse bedrijven niet in staat om op de wereldmarkt met bedrijven uit de geavanceerde kapitalistische landen te concurreren. Ze leven en werken eigenlijk bij de gratie van overheidsbestellingen en regeringskredieten. De crisis die de industrie sinds de ‘bevrijding’ voortdurend heeft gekend is nog groter geworden daar de arbeiders successen hadden geboekt bij het voorkomen van ontslagen. Vandaar, toen de krachtsverhoudingen waren gewijzigd [1] en de werkgevers zich tegenover een verdeelde arbeidersklasse sterk genoeg waanden, begonnen ze die overeenkomsten rond de ontslagen in vraag te stellen. Duizenden arbeiders werden op straat gegooid. In de regio van Milaan alleen al, werden de Caproni fabrieken, met 6.000 werknemers en de Safoni fabriek gesloten; 5.000 van de 10.000 arbeiders van Isotta Fractini verloren hun werk.
Als er algemene werkloosheid heerst (tenminste 21/2 miljoen volledige werklozen en enkele honderd duizenden gedeeltelijke werklozen) betekent ontslag in een groot bedrijf dat elke kans op werk voor maanden is verkeken. Dat is de reden waarom de arbeiders deze maatregelen van de bazen niet konden aanvaarden en waarom ze wel wanhopig verzet moesten bieden, anders waren ze ververoordeeld tot armoede. Fabrieken die op het punt stonden te sluiten werden op grote schaal bezet.
Op het eind van de maand november waren er al drie typische voorbeelden: de Breda fabrieken in Venetië, de OMI fabrieken in Rome en de Fonderi Luigi bedrijven in Genua. In het eerste geval ging het om een dreigende sluiting waarbij de arbeiders eisten dat ze inzage kregen in de boeken van de werkgever. In het tweede geval om het niet uitbetalen van lonen en een indirecte lock-out, een maatregel die heden tegen de arbeiders nogal fervent wordt gebruikt. De derde bezetting was een antwoord op ontslagen en daar het failliete bedrijf dreigde ontmanteld te worden.
Welke was nu de reactie van de burgerij en de kapitalistische staat? Waren deze fabrieksbezettingen geen directe bedreiging voor het particuliere bezit van de productiemiddelen? En het hoeft ons niet te verwonderen, deze bedrijfsbezettingen hebben geen overdreven reactie teweeg gebracht. De werkers moesten immers maar ‘uit hun eigen ervaring’ leren, zoals ze hadden gedaan bij de bedrijfsbezettingen te Turijn in 1920. De werkgever stelt er zich tevreden mee te protesteren, hij weigert de lonen te betalen, en wanneer de arbeiders de productie verder zetten, wordt na een paar dagen de elektriciteit afgesloten. Dit is alles wat hem te doen staat. Waarom zou hij een beroep doen op de tussenkomst van de overheid of zou hij proberen om met geweld de gebouwen te laten ontruimen? Hij is zich heel goed van bewust dat, aan zichzelf overgelaten, arbeiders die fabrieken bezetten, in een blinde tunnel terecht gekomen zijn waaruit ze vroeg of laat moeten tevoorschijn moeten komen; gedemoraliseerd en zonder nog al teveel vertrouwen in hun vakbonden.
De tactiek van de stalinisten leidt regelrecht naar die blinde val uitgezet door de werkgevers. Maandenlang verzette de stalinistische leiding van de CGIL zich tegen elke uitbreiding van de fabrieksbezettingen en hield het beperkt tot ‘24 uren bezettingen’. Onder druk van de werknemers die het slachtoffer waren geworden van die ontslagen en bereid waren tot elk offer, zagen de stalinistische leiders zich verplicht tot een strategische terugtocht. Ze stemden in met de bezetting, keurden die zelfs discreet goed, doch probeerden alles in te perken, vast besloten als ze waren dat het moest blijven bij de bezetting van dat ene bedrijf.
De bezetters probeerden eerst de machines weer op gang te krijgen, kuisten de lokalen op en startten dan met veel problemen de productie. Ondertussen organiseerden de vakbondsleiders in de regio de financiële steun en stelden in het beste geval gratis een kantoor ter beschikking. Dan gingen er één, twee, drie, vier weken voorbij en de werkgevers weigerden de arbeiders te betalen. Daar hun spaargeld snel opgebruikt was kwamen hun gezinnen letterlijk zonder een cent te zitten. Ze konden de productie niet verkopen, door de stalinistische tactiek mag de wet niet overtreden worden. En dan restte er hen niks anders dan verbitterd op te breken, wrange gevoelens koesterend voor hun ‘leiders’.
Het is duidelijk dat de tactiek van geïsoleerde acties geen enkel concreet perspectief biedt aan de arbeiders die met ontslag worden bedreigd. Het stakingswapen wordt zo in de ogen van de arbeiders in diskrediet gebracht, evenzo het bezetten van bedrijven. De ‘uitputtingsoorlog’ waarvoor de stalinisten hadden gekozen — een teken van een opmerkelijke tactische vaardigheid — juist op een ogenblik dat de economische belangen van de werkgevers het tijdelijk stopzetten van de productie vereisten, kan enkel in de kaarten spelen van de burgerij. Deze kan slechts tot de aftocht gedwongen worden door een grootscheepse aanval over de hele lijn.
Partiële acties met beperkte doelstellingen hebben enkel dan een betekenis als de werkende klasse hierdoor de eenheid in haar gelederen kan herstellen en voor zover het zelfvertrouwen van de arbeiders erdoor toeneemt. Maar opdat dit zou gebeuren, is het nodig dat deze beperkte en geïsoleerde acties de overwinning behalen. Echter, de stalinistische leiders organiseren eerst beperkte acties, die tot mislukken gedoemd zijn en zetten vervolgens, op gepaste tijd, de kroon op het werk, met ‘demonstraties voor de algemene staking’ zoals op 1 december. Dit leidt dan tot nog grotere nederlagen. De stalinisten combineren opportunistische fouten met ongeorganiseerd avonturisme. Ze doen alles wat in hun macht ligt om de strijdbaarheid van het Italiaanse proletariaat te verkwisten en te vernietigen, een proletariaat dat nu pas ontwaakt na 15 maanden nederlagen.
Een fabrieksbezetting, beperkt tot één bedrijf en die enkel financieel wordt ondersteund, is verdoemd te mislukken. Vooral wanneer de leiding niet bereid is om tot het uiterste te gaan. En om tot het uiterste te kunnen gaan moet men een plan volgen — deze term wordt gebruikt in de bolsjewistische betekenis en niet in de betekenis van een miserabel voorstel genaamd het CGIL-plan, dat aanvaardbaar is voor de burgerij en zelf voor Netti, deze oude reactionaire politicus.
Echt volgens een plan handelen gaat als volgt: kies een belangrijke onderneming uit die met lock-out wordt bedreigd, bij voorkeur een waarvan de grondstoffen in Italië zelf worden geproduceerd, organiseer een nationale campagne rond deze bezetting (het springt in het oog dat iedere agitatie rond een fabrieksbezetting door de stalinistische leiders beperkt werd tot één regio); zet de productie verder en verkoop de vervaardigde goederen. Indien de werkgever weigert de ‘lonen’ uit te betalen; organiseer dan de verkoop via arbeiders en ‘boeren’ coöperatieven, rekening houdend met de behoeften van de bevolking; illustreer hiermee dat de crisis van de Italiaanse industrie de crisis is van de kapitalistische industrie die enkel voor de markt werkt, en dat de behoeften van de mensen niet vragen dat er fabrieken worden gesloten maar dat er meer zou worden geproduceerd. Organiseer een nationale solidariteitsbeweging met de arbeiders van de bezette fabriek, en, indien nodig, laat de werknemers uit de grondstoffenindustrie beslag leggen op die grondstoffen en laat de spoorarbeiders zorgen voor gratis vervoer.
Met andere woorden, confronteer de werkgevers met het optreden en de actieve solidariteit van de arbeidersklasse die doorheen een reeks snelle successen wordt georiënteerd op een algemene staking voor het bereiken van een duidelijk en welomschreven programma. Met als eerste punt: heropen alle gesloten fabrieken en laat ze werken op kosten van de regering en onder arbeiderscontrole. Het is niet de verantwoordelijkheid van de arbeiders uit de gesloten fabrieken om de lasten te dragen van het kapitalistische bankroet. Geld voor deze industrie moet gehaald worden waar er een overvloed aan is, in de kluizen van de banken en bij de Big Business.
Begin hiermee, wij bezitten het hele programma van de socialistische revolutie, dat eenvoudig en concreet aan de bevolking kan uitgelegd worden, met behulp van overgangseisen; samengevat in een plan voor de boeren en de arbeiders, en dat moet verwezenlijkt door een arbeiders en boerenregering.
Zulke een strategie, waarbij wordt vermeden dat er een hopeloze en gedesorganiseerde strijd wordt gevoerd, heeft bovendien het grote voordeel dat de arbeiders worden opgevoed om het belang van hun strijd in te zien. Zelfs een nederlaag die wordt gezien als een stap voorwaarts naar een bepaald doel, dat leidt tot het oplossen van de meest brandende problemen van de klasse, is een stimulans in de strijd van de massa’s. Een nutteloze en doelloze nederlaag wordt de oorzaak van een zekere demoralisatie. Dit is de reden waarom de misdadige tactiek van de stalinistische leiders, niet enkel verantwoordelijk is voor nederlagen, door de ongunstige krachtsverhoudingen waarmee de arbeidersklasse te maken heeft, maar ook voor demoralisatie, veroorzaakt door deze zinloze politiek.
Het organiseren van de proletarische weerstand tegen de kapitalistische ontslagen; de tegenaanval voorbereiden en begeleiden voor aanvaardbare levensomstandigheden voor alle Italiaanse arbeiders — wat onmogelijk is zonder enkele van de belangrijkste vestingen van de burgerij stormenderhand in te nemen — deze opdrachten worden door de huidige leiding, verbonden aan de leiders van het Kremlin die de eerste viool spelen — niet gewenst en kunnen door hen niet ingelost worden. Er moet een nieuwe revolutionaire leiding komen, waarvan de eerste elementen reeds zijn gesmeed in de smeltkroes van de negatieve ervaringen van de laatste jaren. De vorming ervan kan aanzienlijk versneld worden, als de revolutionaire voorhoede erin slaagt de bewuste arbeiders te hergroeperen en te organiseren. Door hun eigen ervaringen hebben die gebroken, of staan op het punt staan te breken met de KP, en dit in de belangrijkste regio’s van Italië.
De crisis van de KP staat nog in een beginfase. De december bijeenkomst van het Centraal Comité wees op een nakende zuivering, die de partij moet bevrijden van talrijke ‘deviationistische’ elementen. Het valt moeilijk te voorspellen welke draagwijdte en welke betekenis de volgende fase van de crisis zal hebben. Maar een aantal algemene kenmerken kan nu al worden geschetst.
Laten we in de eerste plaats opmerken dat de huidige crisis van de KP een tegenstrijdig karakter heeft, omdat die opduikt op een ogenblik dat de KP een ‘linkse’ weg is ingeslagen, althans in woorden. Terwijl de voorhoede militanten zich op links afscheuren, omdat ze beseffen dat het beleid van de KP in strijd is met de belangen van de arbeiders — en dit verklaart zowel de opportunistische als de avontuurlijke fouten —, verliest de KP op haar rechterzijde een aanzienlijk aantal afdelingen. Dit gebeurt op basis van het beleid van ‘nationale eenheid’ waarbij haar klassenformuleringen als ‘ondemocratisch’ veroordeeld worden.
Dit fenomeen is vooral belangrijk in intellectuele en katholieke middens. Men mag niet vergeten dat er in Italië veel leden van de KP erg gehecht zijn aan de katholieke godsdienst. En er zijn er die getroffen waren geweest door de pauselijke excommunicatie (hoewel die maatregel heel omzichtig is toegepast geweest).
Het volstaat te zeggen dat een van de kinderen van de communistische burgemeester van Turijn, het belangrijkste industriële en proletarische centrum van Italië, in de kerk getrouwd is. Een ander kind heeft hij naar een religieuze school gezonden. Hij organiseert culturele bijeenkomsten op kosten van de stad waar ministers van het kabinet De Gasperri het woord voeren. De oppositie van deze kringen, die zwaar doorweegt op de partij, mag niet verward worden met die andere oppositie die, zij het verward, die uitdrukking is van de revolte van het klassenbewustzijn tegen de acrobatische tactiek van de stalinisten.
Er dient op gewezen dat ook de Joegoslavische kwestie binnen de rangen van de Italiaanse communisten verwarring heeft gezaaid. Tijdens de periode van de politiek van ‘nationale eenheid’ ging de Italiaanse KP over tot enkele bijzonder revolterende verdraaiingen. Ze wilde haar ultra chauvinistische agitatie in overeenstemming te brengen met de onvoorwaardelijke steun (tenminste in het openbaar) aan de ‘anti — Italiaanse’ politiek van Joegoslavië in Istrië en Trieste. De leiders van de partij voelden zich hierbij niet gemakkelijk ondanks de breuk van de Kominform met Tito. Nu konden ze wel plaats nemen in het koor van de chauvinistische anti-Tito agitatie, lange tijd zo geliefd bij de ‘officiële’ publieke opinie.
Doch vele militanten die de dag voordien nog ‘tegen de stroom in’ hadden moeten roeien in deze bijzondere kwestie, konden niet zulk een scherpe bocht nemen. Ze stonden er erg verweesd bij. Vele stalinistische kaders hadden tijdens de oorlog zij aan zij gevochten met de Joegoslavische partizanen. Vandaag vertelt Unita, het centrale orgaan van de KP, dat de partizanenstrijd in Slovenië in feite door de Gestapo was opgezet. En voor deze kaders is het niet makkelijk om deze nieuwe hap aan stalinistische wijsheid door te slikken.
Sommigen zijn openlijk ingegaan tegen de anti-Tito politiek van de leiding. Ze hebben een overeenkomst gemaakt om bezoeken aan Joegoslavië te organiseren. Ze zijn uitgesloten geweest; wegens ‘politiek verraad en banden met de trotskistische en titoistische provocateurs’, een formule die is herhaald in bijna alle regionale bladen van de KP.
Tenslotte is er een derde element in de crisis van de KP: een aantal militanten die al sinds lang lid waren, vaak zelfs stichters van de partij, zijn beginnen breken op basis van persoonlijke ervaringen, soms beperkt tot één regio of één bedrijf. Na een reeks persoonlijke conflicten werd het hen te veel om slikken. Twee typische voorbeelden zijn, Acico, algemeen secretaris van de nationale federatie van petroleumarbeiders, en Morelli, voormalig burgemeester van het belangrijke metaalcentrum Yersi. Gevallen van persoonlijke verrijking of onwelriekende kleine intriges, die de kaders hebben vastgesteld in hun betrekkingen met de nationale leiding, bleken de oorzaak te zijn van hun breuk met de KP
Dit verschijnsel duikt hier veel later op dan in Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië of de Verenigde Staten. Door de overwinning van het fascisme in 1922 was de ideologische evolutie van vele Italiaanse communistische kaders voor 21 jaar tot stilstand gekomen. Vandaag vind je hen terug in de oppositie — naast de jonge militanten wiens ervaring met het stalinisme in de massabeweging niet van voor 1944 stamt.
In tegenstelling tot wat in de meeste landen van West-Europa is gebeurd heeft de ernstige crisis van het stalinisme op generlei wijze bijgedragen tot de versterking van de sociaaldemocratie, noch in leden, noch in stemmen. Integendeel, op het ogenblik dat de crisis van het stalinisme openlijk losbarstte, verkeerde de Italiaanse sociaaldemocratie zelf in een bijzonder ernstige crisis. Er bestonden immers drie socialistische partijen. En de calvarie van de Italiaanse sociaaldemocratie is nog niet ten einde...
De crisis van de Italiaanse sociaaldemocratie, samen met die van het stalinisme, is een fundamenteel gezonde evolutie binnen de Italiaanse arbeidersbeweging. De strijdbaarheid van de Italiaanse arbeidersklasse, de verscherping van de klassentegenstellingen, de vraag van de militante werkende jongeren naar ideologische opheldering, al deze factoren luiden een retrograde ontwikkeling in van de meest geavanceerde delen. Ze worden zich bewust van het verraad van het stalinisme en het reformisme, ze zoeken een nieuwe weg om hun krachten te bundelen, zonder dat ze moeten terugkeren naar een van beide bewegingen gekenmerkt door klassenmisleiding.
De eerste crisis van de Italiaanse sociaaldemocratie brak uit in januari 1947. De toen nog verenigde partij splitste in twee delen. Helaas verliep die splitsing niet volgens duidelijk afgebakende lijnen (d.w.z. revolutionair marxisme tegenover reformisme, tegen zij die een klassensamenwerking voorstonden). Het ging eerder om ‘de onvoorwaardelijke eenheid met de KP in de actie’. De PSLI (Italiaanse Socialistische Partij van de Arbeid), de nieuwe sociaaldemocratische partij die uit de splitsing was voortgekomen, kwam voor een deel uit de traditionele reformistische rechtervleugel (Saragat, Daragoza, Siminini) en voor een deel uit de uiterst linkse centristische vleugel (M. Matteoti, Zagone en de Socialistische Jeugd).
Minder dan een jaar na de oprichting werd deze nieuwe partij op haar beurt geconfronteerd met een ernstige crisis. Haar leiders schonden hun plechtige verbintenis en traden toe tot de regering De Gasperri. Het merendeel van de centristen capituleerde voor deze flagrante schending van het vertrouwen. Enkel de kaders van de Socialistische Jeugd braken op het congres in november 1948 met de PSLI. De rechtervleugel, die ieder contact met de werkende klasse had verloren, trok de logische conclusies uit haar kleinburgerlijke politiek. Ze aanvaarde enthousiast het marshallplan en het Atlantisch Pact en organiseerden een breuk binnen de vakbonden. Ze waren een electoraal blok met volledig burgerlijke partijen, zoals de Republikeinse Partij, gunstig gezind.[2]
De ‘gematigde linkse’ tendens, eeuwig twijfelend tussen haar oppositionele houding en de vrees om de ‘verantwoordelijkheid van de macht’ binnen de partijtop te nemen — een teken van haar onvermogen om een concrete politiek te formuleren tegenover de reformistische rechtervleugel — ging haar heil zoeken in een ‘socialistische eenmaking’, en zocht bondgenoten buiten de partij.
Die vond ze bij ander groeperingen, die na de splitsing van januari 1948 hadden gebroken met de PSI (Italiaanse Socialistische Partij), namelijk bij de Silone groep (Unie van Socialisten), die geen precies politiek programma had, doch een zekere reputatie van ‘politieke eerlijkheid’ genoot (de schaarste aan een dergelijk handelsmerk had haar prijs opgedreven), en bij de reformistische tendens geleid door de oude politieke vos een carrièremaker, Romiti. Deze had in de loop van het jaar met de PSI gebroken. Hun patronage over de Comisco [3] was de aanzet om een ‘echte’ sociaaldemocratische hereniging tot stand te brengen, ook met de PSLI, met Silone en Romita. Echter, op het laatste ogenblik blies de rechtervleugel van de PSLI, die niet voldoende harde garanties had gekregen, dat ze de ‘een gemaakte’ partij zou kunnen controleren, zoals ze dat nu deed met haar eigen partij (met ‘democratische’ middelen, door op congressen duizenden stemmen te mobiliseren van papieren leden), de hereniging af. ‘Socialistische eenmaking’ bleek dus te zijn uitgelopen op een nieuwe breuk. Het centrum en de linkervleugel van de PSLI vervoegden de groepen Silone en Romita en op het februari congres van december 1949 vormden ze de Verenigde Socialistische Partij, de PSU (laten we terloops opmerken dat de rechtervleugel van de PSLI, die zo ‘passioneel’ vasthoudt aan formele democratie, hele federaties ontbonden heeft en nog meer bureaucratisch te werk ging als de stalinisten het in Italië ooit hadden aangedurfd).
Toespraken, beginselverklaringen en nog andere elementen die tonen welke de aard van de nieuwe partij wel is, geven duidelijk aan dat het menens is om zich op generlei wijze van de PSLI te onderscheiden. De partij is niet gekant tegen samenwerking met de burgerij via regeringsdeelname, is er zelfs voorstander van, maar onder betere voorwaarden (ze willen tenminste vijf ministerzetels, daar waar Saragat tevreden is met een schamele drie portefeuilles). Ze zijn niet tegen het Atlantisch Pact, ze willen enkel dat het een ‘vredespact’ wordt. Ze zijn niet voor een breuk binnen de vakbonden, ze stellen enkel vast dat de breuk een feit is... Het is duidelijk dat er geen echte grote hindernissen bestaan voor een eventuele fusie tussen de PSU en de PSLI, op voorwaarde dat de ‘een gemaakte’ partij een strikte Saragat politiek volgt. Deze onfortuinlijke dolende ridders van het centrum, die zich vandaag niet thuis voelen bij Silone, zoals ze zich gisteren niet thuis hebben gevoeld bij Saragat, hopen vurig dat ze in een meer familiale sfeer zullen terugkeren naar het huis van Saragat, Silone en anderen. Ze maken zichzelf iets wijs. Na een fusie zal enkel een breuk hen nieuwe perspectieven bieden.
De PSI, het andere deel van de sociaaldemocratie, heeft niet dergelijke gecompliceerde en verbijsterende ontwikkelingen gekend. In haar rangen telt ze vier tendensen: een proletarische, onder leiding van de beruchte kleine Kominform agent, Pietro Nenni, een ‘linkse’ tendens onder leiding van Lelio Basso, die de titel kreeg van de ‘kleine Lenin van Italië’ (zijn gelijkenis van Lenin is beperkt tot zijn sik) en systematisch weigert afstand te nemen van Nenni, en dan is er nog een streng reformistische rechtervleugel geleid door Romita en een zogenaamde ‘centristische’ vleugel onder leiding van vroegere partizanenleiders als Ricardo Lombardi die uit de Actie Partij komt. Deze laatste vleugel is een hergroepering van al wie vaag ontevreden is over de politiek van Nenni.
Maar in tegenstelling tot hun eerder inhoudloze basis hebben deze centristische leiders onlangs een stap gezet naar het marxisme en doen een eerlijke poging om een politiek te formuleren die beantwoordt aan de belangen van de arbeiders.
De electorale nederlaag van het ‘Democratische Volksfront’ op 18 april 1948 was vooral een nederlaag voor de PSI. Zoals in alle sociaaldemocratische partijen was dit het signaal om van leiding te wisselen. Na meer dan een jaar Nenni-Basso konden de vertegenwoordigers van het ‘centrum’ de macht overnemen. Maar net als alle andere centristen waren ze nergens zo bang voor als voor het uitvoeren van hun politiek. Aan de leiding gebracht door het groot aantal ontevreden leden, trachtten deze nieuwe kopstukken zich zo weinig mogelijk te onderscheiden van Nenni. Ze boden de arbeiders geen enkel ander perspectief dan de ondergang van de partij. Op de conferentie van 1949 trok Romita zich terug en verkreeg Nenni de meerderheid die de Partij ging leiden als een Kominform partij. Op de december bijeenkomst van het Centraal Comité beschuldigde Nenni de Joegoslavische KP ervan naar het ‘imperialistische’ kamp te zijn overgelopen (Nenni zelf was een vurig voorstander geweest van de eerste en de tweede wereldoorlog!). De onvrede in de partij over de Kominform politiek was ondertussen weer groter geworden. En opnieuw is het ‘centrum’ niet in staat om aan de leden welke politiek dan ook voor te leggen, behalve schaamteloze toespelingen op een dringende centralisatie van de arbeidersbeweging.
Het feit dat Ricardo Lombardi en zijn vrienden geenszins onder de indruk zijn geweest van de komedie rond deze zogenaamde ‘socialistische eenmaking’ is een uitstekende aanwijzing voor welke hun bedoelingen zijn. Ze moeten nu de conclusie trekken uit de negatieve ervaringen met de reformisten, maximalisten (linkse centristen) en stalinisten. Ze moeten de moed opbrengen om duidelijk, tenminste voor zichzelf, een perspectief te formuleren voor de opbouw van een nieuwe revolutionaire partij van het Italiaanse proletariaat. Boven alles moeten ze zich ontdoen van een minderwaardigheidscomplex tegenover het stalinisme. Er zijn duizenden werknemers binnen het Italiaanse proletariaat en in hun eigen partij, die begrijpen dat het stalinisme de antithese, en niet de voortzetting is, van het marxisme-leninisme.
Een evolutie naar het revolutionaire internationalisme, dat wil zeggen in een leninistische richting, zou snel van hen een aantrekkingspool maken voor alle gezonde krachten binnen de linkervleugel van de sociaaldemocratie, bij de aanhangers van de fractie Basso in de PSI, en de linkse leden van de PSU. Zo zouden ze in Italië een belangrijke dienst bewijzen aan de opbouw van de revolutionaire partij, tot de heropbloei van de Europese arbeidersbeweging in haar geheel.
Maar ongeacht de verdere ontwikkelingen binnen het ‘centrum’ van de PSI, zijn de revolutionaire kaders die hun opdracht kennen, reeds voor handen. Voor het grootste deel zijn ze afkomstig uit de Socialistische Jeugd, hebben ze het leninistische programma geassimileerd doorheen hun ervaringen na de oorlog. Deze kaders hebben de Vierde Internationale vervoegd en zij legden de eerste basis van de revolutionaire partij. Nadat ze de militanten hebben georganiseerd die afkomstig waren van de sociaaldemocratie, is het hun opdracht om nu onmiddellijk groepen en militanten te organiseren die hebben gebroken met de KP. Ze moeten de bolsjewistische propaganda naar de brede massa’s brengen en deelnemen aan de dagelijkse strijd. Zo kan de voorhoede de nieuwe leiding in actie zien, zij het nog embryonaal, en hoe die verschilt van de stalinisten — dit is het wat deze kaders in de komende maanden zullen proberen te bereiken.
De objectieve situatie biedt daartoe meer dan de gelegenheid. Als ze die weten te gebruiken, zullen ze de Italiaanse revolutionaire beweging een stevige impuls geven — hun successen zullen de successen zijn van het programma van de partij van de Vierde Internationale — ze zullen de evolutie van de oppositie groeperingen versnellen, binnen en buiten de traditionele partijen, naar de Wereldpartij van de Socialistische Revolutie.
_______________
[1] Waar dit niet gebeurd is hebben de arbeiders serieuze overwinningen geboekt. Zo hebben ze in de Arisoldo fabrieken in Genua zopas de 24urige werkweek veroverd, met 40 uren betaald.
[2] Op het congres te Napels heeft Saragat de regeringsdeelname bepleit omwille van de noodzaak om in de regering de invloed van de christendemocraten te beteugelen. Tijdens het congres van Milaan in 1949 legde hij uit dat de samenwerking met de burgerij nodig was omdat de sociaaldemocratie en de christendemocratie beide ‘diep democratisch en sociaal geïnspireerd waren’.
[3] Comité voor Internationale Socialistische Conferenties. Een overkoepeling van sociaaldemocratische partijen in Europa, een soort opvolger van de vooroorlogse Tweede Internationale.