Geschreven:
1948
Bron: Fourth International, Vol.9
Nr.6, Augustus 1948, p.168-173.
Vertaling: Simon De Graeve
Deze versie: Spelling aangepast - voetnoten toegevoegd ter verduidelijking
HTML: F., voor het Marxists Internet Archive, oktober 2006
Hij die niks voor de toekomst achterlaat loopt niet het risico dat zijn erfenis zal betwist worden. Enkel een belangrijke nalatenschap trekt vervalsers van testamenten aan, zowel in detective-verhalen als in het politieke leven. In de laatste paar maanden hebben allerhande tijdschriften, van het anarchistische Libertaire[1] tot het goedkope gele weekblad France Dimanche,[2] grotendeels vervalste documenten gepubliceerd als zijnde het zogenaamde of zelfs het echte testament van Leon Trotski. Hier hebben we het duidelijkste bewijs van het immense politieke kapitaal dat vandaag belichaamd wordt door onze erfenis van de oude revolutionaire leider die de dood in de hand van zijn moordenaar vond.
Na hun dood worden de eminente leiders van de revolutionaire beweging onderworpen aan pogingen van de ‘officiële’ publieke opinie om hun grote namen toe te eigenen ten behoeve van de gemene strijd tegen de beweging die ze juist leidden. Trotski heeft dit lot niet kunnen ontlopen, evenmin als Marx en Lenin dit konden voor hem. Beide intellectuele stromingen — de stalinistische en de ‘democratische’ — wedijveren met elkaar om de mantel van Trotski, die ze als bescherming willen gebruiken voor hun strijd tegen de internationale trotskistische beweging. Deze truc onderstreept enkel maar de groeiende autoriteit dat het werk van de revolutionaire leider vandaag vertegenwoordigt, volledig het begrip van onze tijd dominerend, en het potentiële gevaar dat de levende revolutionaire beweging, ondanks haar duidelijke materiële zwakheden, betekent voor de heersende klassen en haar agenten. Zoals het marxisme, ondanks al de vervalsingen, verder ontwikkelde na 1914 in de internationalistische sociaaldemocratie, en zoals het leninisme verder leefde na 1923 in de Linkse Oppositie, zo zal ook de ware erfenis van Trotski vandaag de Vierde Internationale voorzien van haar programmatische beginselen.
Om de sociale realiteit en haar evolutie in de geschiedenis te verklaren neemt het wetenschappelijk socialisme als zijn vertrekpunt de klassenstrijd. Trotski heeft ons meesterstukken van politieke analyse nagelaten juist omdat hij wist hoe de mechanismen van de klassenstrijd bloot te leggen, die in de laatste analyse al de stormachtige gebeurtenissen van ons tijdvak bepalen. Klein-burgerlijke historici en journalisten hebben sinds lang marxistische ‘technieken’ geassimileerd die ze, zoals ze zo vernuftig zeggen, gebruiken om ‘dit of dat aspect van de sociale realiteit’ te verklaren. Maar wanneer het erop aankomt om dezelfde methode radicaal toe te passen op de actuele realiteit in zijn geheel, dan botsen hun gedachten onwillekeurig met hun eigen klassenkarakter. Net zoals voor hen wereldoorlog I en II een strijd tussen ‘goed en kwaad’ leek, of wat op hetzelfde neerkomt, een strijd van ‘vredelievende en vrijheidslievende volkeren’ tegen ‘militarisme (totalitarisme) en zijn ongebreideld expansionisme’, zo zullen zij voor wereldoorlog III , zelfs voor de uitbarsting ervan, ook dezelfde verschijningsvorm veronderstellen.
Indicatief voor hoe diepgaand de ‘officiële’ arbeidersbeweging gedegenereerd is, is het volledig verlaten van het criterium van de klassenstrijd, niet alleen in het evalueren van internationale politiek maar zelfs in het rechtvaardigen van zijn eigen erg kwellende ‘tactische’ lijn. Als we wensten af te dalen tot een gemeenschappelijke noemer wat betreft de interpretaties van de actuele politiek door de stalinisten, door de sociaaldemocraten en de ontelbare schakeringen van centristen van rechts of ‘links’, zouden we kunnen zeggen dat zij, net zoals de bourgeoisie of de klein-burgerij, met de formule van de strijd tussen de grootmachten als bepalend en dominerend voor sociale conflicten tewerk gaan.
Laat ons terloops even opmerken dat het, veelbetekenend genoeg, tijdens de Spaanse Burgeroorlog was dat deze diepgaande wijziging van de methode van denken binnen de ‘officiële’ arbeidersbeweging voor het eerst duidelijk werd. De stalinisten en sociaaldemocraten zagen het helemaal niet als een burgeroorlog. Voor hen was het eerder ‘een verdedigingsoorlog van het Spaanse volk tegen de fascistische agressors’. Van hun kant beschouwden de ultra-linksen deze oorlog als ‘een generale repetitie voor de komende imperialistische oorlog, met de twee vechtende zijden die de toekomstige kampen in de wereldoorlog vertegenwoordigen’. Onze beweging aan de andere kant, analyseerde deze gebeurtenissen als een uitdrukking van de burgeroorlog tussen het Spaanse proletariaat en de bourgeoisie; en we veronderstelden voor de factor van ‘buitenlandse interventie’, tamelijk correct, slechts een rol van secundair belang. Laten we er in naam van de objectiviteit aan toevoegen dat de best gekwalificeerde vertegenwoordigers van de wereld-bourgeoisie tot dezelfde conclusie kwamen.
De opmars van de ‘progressieve’ krachten wordt voor de stalinisten in het algemeen gemeten door territoriale, strategische en economische expansie van de Sovjet-Unie en haar ‘bufferzone’. De sociaaldemocraten gebruiken massaal het tegenovergestelde theorema: de mars voorwaarts van de ‘democratie’ wordt voor hen gemeten door de tegenslagen van het ‘stalinistische totalitarisme’. Het moet gezegd dat de stalinisten, in hun ideeën, hun stelling meer consistent toepassen; en bovendien lijden ze niet chronisch aan een slecht geweten zoals de sociaaldemocraten. Maar in de praktijk is het verschil onbeduidend. Deze twee belangrijkste politieke krachten in de arbeidersbeweging van vandaag laten het lijken alsof de wereldwijde sociale strijd afhankelijk zou zijn van iedere opmars of terugtocht van ofwel het ‘Amerikaanse’ of het ‘Russische’ kamp. De verschillende schakeringen van centristen passen identieke criteria toe; en terwijl sommigen van hen zich onthouden van het innemen van standpunten op basis van zulk een criterium, is het gewoonlijk, zoals in het geval van de Shachtmanisten,[3] omdat ze het kamp van de imperialistische democratie ‘onefficiënt’ achten tegenover de stalinistische bedreiging.
In navolging van Trotski’s methode benadert de Vierde Internationale de analyse van de internationale politiek op een fundamenteel verschillende wijze. Voor de Vierde Internationale zijn het de sociale tegenstellingen die, in de laatste analyse, de internationale tegenstellingen determineren en niet andersom. De grootmachten zelf — die door de ‘officiële’ publieke opinie en haar grote gevolg van lakeien in de arbeidersbeweging beschouwd wordt als onafhankelijke entiteiten — verre van een politiek te voeren, gemotiveerd door een ‘dorst naar macht’, worden aangespoord door contradicties inherent aan hun sociaal systeem, in plaats van dit te onthullen. Imperialistische expansie van de Verenigde Staten zowel als stalinistische expansie van de Sovjet-Unie zijn voor de Vierde Internationale indicaties van de sociale crisis die deze systemen doen stuiptrekken. In de meeste landen ter wereld verhaasten de sociale contradicties, verergerd tot een ongekende omvang, de ene politieke crisis na de andere, en hierop zijn de internationale tegenstellingen geënt, zonder ooit de sociale contradicties van hun overheersend karakter te beroven.
Twee verschillende methoden van analyse leiden tot diametraal tegenovergestelde conclusies. Het is door deze eindconclusies dat de twee methodes nu getest worden. Vertrekkende van formele, oppervlakkige en formalistische criteria, accepteerde de luidruchtige kliek van klein-burgerlijke journalisten de Finse oorlog in 1940 als bewijs voor de versterking van de alliantie tussen Hitler en Stalin. In hun ogen werd het ‘Internationale Verenigd Front van Agressors’ versterkt op de met bloed doordrenkte sneeuwvelden. Op basis van Trotski’s correcte analyse van deze gebeurtenis, was het helemaal niet moeilijk om precies het tegenovergestelde te besluiten, namelijk dat de invasie van Finland Stalin zijn defensieve reflex was op z’n angsten voor een aanval van Hitler. Daaropvolgende gebeurtenissen laten geen twijfel bestaan over de juistheid van deze specifieke conclusie.
We hebben net een vergelijkbare ervaring opgedaan. De ‘Praagse coup’ werd door de professionele stalinofoben beschouwd als het ‘definitieve’ bewijs van de stabilisatie van het stalinisme, van zijn hang naar wereldheerschappij, van de nakende oorlog, enzovoort. We hebben op geen enkel moment opgehouden om tegenover deze impressionistische prognose een perspectief te plaatsen dat gebaseerd is op een analyse van de levende sociale krachten. De pogingen van de stalinistische bureaucratie om haar bufferzone te ‘stabiliseren’ waren enkel een stap op weg naar het sluiten van een compromis met Wall Street; dit compromis was noodzakelijk voor Stalin als gevolg van zijn eigen interne zwakte en als gevolg van de verscheurende tegenstellingen binnen de stalinistische bureaucratie. Opnieuw kan men de methode die op basis van de resultaten juist bleek niet langer in twijfel trekken.
Trotski gaf ons de marxistische methode door, ze met de hand van een meester toepassend op de problemen van onze tijd. Maar hij deed nog meer. Hij liet ons ook de basisconclusie van z’n analyse na: de fundamentele karaktertrek van ons tijdperk die in de tegenstelling tussen de instinctieve revolutionaire opstoot van het proletariaat en het diepgaande en openlijke contrarevolutionaire karakter van zijn traditionele leiding besloten ligt.
Sinds het einde van de oorlog hebben talloze critici, alle kleuren van de politieke regenboog reflecterend, Trotski’s centrale these en dat van het programma van de Vierde Internationale onderworpen aan gewelddadige kritiek. Algemeen genomen komt deze kritiek overeen met de halsstarrige afwijzing van haar voorstanders om de realiteit als een geheel te beschouwen, om niets te hoeven zeggen over hun systematische vertekening van de these die ze aanvallen.
Laat ons beginnen met het tweede deel van deze these onder de loep te nemen. Aan de ene kant hebben we de stalinofielen (Bataille Socialiste[4] in Frankrijk, Pietro Nenni[5] in Italië en anderen), en aan de andere kant de stalinofoben (centristen van het type Marceau Pivert,[6] Shachtmanisten, ultra-linksen van verscheidene soorten, anarchisten, enzovoort), die met elkaar twisten om in het licht van de naoorlogse gebeurtenissen aan te tonen hoe revolutionair de actie van de stalinistische leiding in verhouding tot de bourgeoisie was. De eerst genoemden beschouwen die als progressief; de laatst genoemden kenmerken deze revolutie als barbaars en reactionair (voor hen zit er niks tegenstrijdigs in het idee van een ‘reactionaire revolutie’). Een analyse van gebeurtenissen, die tenminste ernstig is, zal ons toelaten deze kritiek naar haar waarde te schatten.
Nooit eerder in de geschiedenis vond het kapitalisme zichzelf zo dicht bij complete ineenstorting op driekwart van onze planeet zoals dat het geval was in de kritieke maanden van 1944-45. Nooit eerder heeft een politieke beweging, met inbegrip van het fascisme, objectief gezien zoveel bijgedragen aan het vermijden van deze ineenstorting als het stalinisme gedurende die dagen. Men hoeft enkel de ongeziene graad van verval die zo karakteristiek is voor de meeste kapitalistische landen tot op de dag van vandaag, drie jaar later, te observeren, om te begrijpen hoe welbewust Roosevelt optrad als de leider van zijn klasse toen hij in Teheran en Jalta een akkoord met Stalin bereikte die een ‘koude’ beëindiging van de wereldoorlog toeliet. Wat is er zo verrassend aan het feit dat de stalinistische bureaucratie ‘compensatie’ eiste en kreeg voor deze reusachtige dienst die ze het imperialisme bewees?
We stelden de Sovjet-bureaucratie, niet meer dan de reformistische bureaucratie, nooit voor als altruïstisch of idealistisch gemotiveerde dienaren van het imperialisme. Wat de reformistische bureaucratie betreft, nam haar ‘compensatie’ de vorm aan van privileges binnen het burgerlijke staatsapparaat. Er is helemaal niks buitengewoons aan het feit dat dezelfde ‘compensatie’ in het geval van de Sovjet-bureaucratie, het verplicht aan haar sociaal karakter, de vorm van territoriale expansie van haar ‘invloedssfeer’ aannam. Noch is het helemaal geen onvoorziene ontwikkeling dat het imperialisme in een volgende etappe zou verlangen zijn posities, die het voorheen had opgegeven om ‘het noodzakelijke’ te redden, terug te winnen. Ten slotte legde het geval van Tito abrupt het zeer broze karakter van deze fameuze ‘veroveringen’ bloot. Men mag de kwestie draaien en keren hoe men wil, maar op wereldschaal is het contrarevolutionaire karakter van het stalinisme duidelijker dan het contrarevolutionaire karakter van de Duitse sociaaldemocratie na 1918 dat was.
Wanneer het aankomt op het eerste deel van Trotski’s these, treffen we een gelijkaardige, symmetrische kritiek van stalinistische agenten en van de meer hysterische stalinofoben aan. De eersten houden ons, om Stalin’s politiek te rechtvaardigen, voor dat ‘het proletariaat meegesleurd wordt in het verval van het kapitalisme’; dat door de wijzigingen in zijn sociale samenstelling, het proletariaat niet kan overwinnen zonder de steun van de gehele middenklasse; en dat hieruit volgt (hoe? waarom? waar?) dat de leninistische strategie niet langer toepasbaar is en dat het in de plaats daarvan noodzakelijk is de tactiek van de ‘nieuwe democratie’ toe te passen, enz. (Zie bijvoorbeeld Gilles Martinet’s[7] artikel Van Trotski tot Burnham, Revue Internationale, Nr. 17, 1947, Parijs).
Wat de stalinofoben betreft, om de massale steun die de stalinistische beweging in de meeste landen blijft genieten uit te leggen, verklaren zij dat de ‘achteruitgang van het arbeidersklassebewustzijn’ zijn uitdrukking vindt in de ‘onbekwaamheid van de arbeiders’ om het fenomeen van het stalinisme ‘te bevatten’.
Beide zijden zijn het eens dat de trotskistische these naar verluidt door de gebeurtenissen ongeldig is gemaakt ‘in zoverre er geen herhaling op grote schaal is geweest van oktober 1917’.
In werkelijkheid heeft Trotski nooit proletarische overwinningen als een gevolg van de oorlog voorspeld. Nog minder heeft hij voorspeld dat het proletariaat zichzelf zou losscheuren van zijn traditionele leiding bij de aanvang van de naoorlogse revolutionaire golf. Integendeel, Trotski benadrukte herhaaldelijk, vooral in zijn laatste artikels, dat de eigenlijke revolutionaire golf nog steeds ontegensprekelijk zal plaatsvinden onder de leiding van de stalinisten. We vinden deze voorspelling duidelijk geformuleerd terug in het allerlaatste artikel dat hij schreef, maar nooit af zou maken. Dit manuscript, een vertaling van door Trotski gedicteerde geluidsbanden die was opgetekend door zijn Russische secretaris, werd gepubliceerd in een uitgave van Fourth International in oktober 1940. Hier is de overeenkomstige passage:
Zullen de stalinisten niet aan het hoofd staan van een nieuwe revolutionaire opzwaai en zullen zij de revolutie niet te gronde richten zoals ze in Spanje en voorheen in China deden? Het is natuurlijk ongeoorloofd om zo’n mogelijkheid uitgesloten te achten, bijvoorbeeld, in Frankrijk. De eerste golf van de revolutie heeft dikwijls,of juister, altijd die ‘linkse’ partijen naar de top gevoerd die er niet in geslaagd waren zichzelf volledig in diskrediet te brengen in de voorafgaande periode en die een indrukwekkende politieke traditie achter zich hebben … (Fourth International, oktober 1940, p. 130.)
Verre van Trotski’s ‘schema’ te weerleggen, hebben de gebeurtenissen sinds 1943 de objectieve revolutionaire opzwaai van de arbeiders bevestigd, ondanks de stalinistische leiders die deze eerste golf van revolutionaire pogingen tot de nederlaag doemden. Het argument dat omdat de arbeiders de stalinistische leiding volgden, daaruit volgt dat hun opzwaai niet revolutionair was, is niets anders dan een stuk sofisme. Het is vanzelfsprekend dat de instinctieve revolutionaire opstoot van het proletariaat logisch gezien het directe tegengestelde is van een toestand van totale uitputting van een klasse en is op geen enkele wijze identiek met een bewuste revolutionaire opstoot.
We hebben het hoofdgewicht van onze argumenten precies geplaatst op de voorspelling dat ook als de arbeiders hun traditionele leiding blijven volgen, zij desalniettemin zouden deelnemen aan objectieve revolutionaire acties — in pogingen de fabrieken en de staatsmacht in hun eigen handen te concentreren. Hij die toelaat om zich op een dwaalspoor te laten brengen door een bepaalde vorm die de actie van de massa kan veronderstellen en die er op deze basis niet in slaagt de instinctieve revolutionaire opzwaai van de massa te erkennen, is een droevige revolutionair; als voorbeeld van zo’n instinctieve revolutionaire opzwaai de strijd van de Joegoslavische en Griekse partizanen, met hun comités, hun egalitaire distributiesysteem, hun woeste strijd tegen de eigen bourgeoisie. Of, om andere voorbeelden te noemen, de Commune van Warschau met haar beslissingen over arbeidersmilities en arbeiderscontrole; in de massa-bewegingen in Frankrijk en Italië met de bewapening van de arbeiders en bezetting van de fabrieken, of, opnieuw, in de krachtige bewegingen in het Verre Oosten: de opstand in de vloot in India, de comités in Indochina, Indonesië, Korea en elders, in ieder land vergezeld door de bewapening van de massa’s. Een droevig revolutionair is ook hij die er niet in slaagt deze revolutionaire opstand te bevatten, die in de magnifieke actie recent ondernomen is door de Italiaanse arbeiders om een — oh gruwel der gruwelen! — stalinistische hoofdman te verdedigen, die zelfs geen vingerknip waard is, volgens de raadgevingen van onze ‘slimste’ critici. En hoe deden de Italiaanse arbeiders het? Door fabrieken te bezetten, kapitalisten als gijzelaars gevangen te nemen, echte sovjets te verkiezen, stations en postkantoren in beslag te nemen, enzovoort. En ze deden dit alles op eigen initiatief, spontaan, zonder één of andere ‘dirigent’.
De hele periode die met de beëindiging van wereldoorlog II werd ingezet wordt gekenmerkt door deze revolutionaire opstand van het proletariaat. Het is precies dit die ons objectief de mogelijkheid doet voorstellen om een revolutionaire partij op te bouwen die de arbeiders van een nieuwe leiding zal voorzien. Dit is de conclusie die eigenlijk de hele voorgaande these van Trotski samenvat.
Hier zijn we op het punt aanbeland waarop al onze tegenstanders en criticasters, ongeacht hun kleur, bijeenkomen in dichte rangen voor een aanval op het gevierde citaat van Trotski, waarop ook de vervalsers van de GPOe[8] beslag hebben gelegd. In september 1939 schreef Trotski:
Als deze oorlog een proletarische revolutie ontlokt, waar we rotsvast in geloven, moet dit onvermijdelijk leiden tot de omverwerping van de bureaucratie in de USSR en het herstel van de Sovjetdemocratie op een veel hogere economische en culturele basis dan in 1918. In dat geval zal de kwestie of de stalinistische bureaucratie een ‘klasse’ of een gezwel op de arbeidersstaat is automatisch opgelost worden. Het zal voor elkeen duidelijk worden dat in het proces van de ontwikkeling van de wereldrevolutie de Sovjet-bureaucratie slechts een episodische inzinking was.
Als er echter mee ingestemd wordt dat de huidige oorlog geen revolutie maar de achteruitgang van het proletariaat zal uitlokken, dan rest er nog een alternatief: het verdere verval van het monopolie-kapitalisme, zijn verdere fusie met de staat en de vervanging van de democratie waar ze nog bestond door een totalitair regime. De onbekwaamheid van het proletariaat om het leiderschap van de maatschappij in eigen handen te nemen kan in feite onder deze omstandigheden leiden tot de groei van een nieuwe uitbuitende klasse, de bonapartistisch fascistische bureaucratie. Dit zou dan, volgens alle indicaties, een regime van achteruitgang zijn, de ondergang van de beschaving signaliserend. (In defence of Marxism, p. 8-9.)
Laten we, om de betekenis van bovenstaande passage volledig te begrijpen, Trotski’s eigen verduidelijking die hij toen in het daaropvolgende artikel schreef, hier citeren, getiteld: “Opnieuw en nog eens opnieuw over de aard van de USSR” (oktober 1939):
Ik poogde in mijn artikel “De USSR in de oorlog” aan te tonen dat het perspectief van een niet-arbeiders en niet-bourgeois maatschappij van uitbuiting, of ‘bureaucratisch collectivisme’, een perspectief van een volledige nederlaag en de achteruitgang van het internationale proletariaat is, een perspectief van het diepste historisch pessimisme. (In defence of Marxism, p. 31.)
Om het openlijk te zeggen, maakt Trotski het zonder enige twijfel duidelijk dat het alternatief dat hij in zijn eerste artikel gesteld had noch een korte-, noch een lange-termijn voorspelling was, maar een historische analyse die op de volgende wijze geherformuleerd kan worden: OFWEL zou het proletariaat zijn instinctieve revolutionaire opstoot bevestigen en dan zal er een tijdperk van revolutionaire strijd beginnen waarin het mogelijk zal zijn om nieuwe revolutionaire leidingen te smeden; OF het proletariaat zou passief blijven waardoor het toestaat zichzelf tot slavernij te laten beknotten, waardoor het dan noodzakelijk zou zijn de hele marxistische analyse van het kapitalisme te herzien.
Voor ons kan er geen twijfel bestaan over dat deze analyse, in het licht van de gebeurtenissen, haar juistheid volledig bevestigd en bewijst. Gilles Martinet, theoreticus van de capitulatie voor het stalinisme, denkt het tegendeel. Voor hem houdt een loutere erkenning van de ‘theoretische mogelijkheid’ van bureaucratisch collectivisme vanzelf een revisie van het marxisme in, daarmee Trotski tot een spiritueel aan Burnham verwant denker rekenend. Martinet is er weinig om bezorgd dat zijn argument niet zozeer Trotski raakt maar wel Marx zelf, die als eerste het dilemma ‘socialisme of barbarisme’ stelde. De inhoud van Trotski’s voorgaande passage is niets anders dan een preciezere herformulering van dit oude dilemma van Karl Marx.
In zoverre het kapitalisme zichzelf in een toestand van compleet verval bevindt, en in zoverre het socialisme niet geïnstalleerd kan worden behalve door revolutionaire actie van het proletariaat, stelt Trotski daarvoor volledig correct de volgende variant: als het proletariaat voor een heel historisch tijdperk passief zou blijven, dan zal het barbarisme triomferen. En dan voegt hij er onmiddellijk aan toe: We zullen geen gebrek aan kansen hebben om dit duidelijk ‘dilemma’ te testen; we zullen zien of het proletariaat passief zal blijven na het einde van de oorlog, enzovoort.
Voor ieder gewetensvol persoon is het duidelijk dat Trotski’s eigen perspectief gebaseerd is op volledig vertrouwen in de revolutionaire strijdcapaciteiten van het proletariaat. Trotski’s vertrouwen werd volledig gerechtvaardigd in het licht van al het beschikbare bewijs. Martinet daarentegen is alle vertrouwen in deze capaciteiten van de werkende klasse kwijtgeraakt. Hij probeert aan te tonen dat de bureaucratie een noodzakelijke stap is op weg naar het — socialisme! Na op deze manier de politieke rol van de bureaucratie gerechtvaardigd te hebben gebruikt Martinet het om Trotski te beschuldigen, volgens de casuïstische manier van de jezuïeten die een ‘rechtvaardiging’ voor godsdienst ontdekten in de volgende wetenschappelijke dilemma’s: “ofwel zullen we er uiteindelijk in slagen levende materie te creëren in het laboratorium, ofwel zullen wij wetenschappers moeten toegeven dat bovennatuurlijke krachten tussenkomen in de creatie van zulke materie”.
Symmetrisch getrouw aan de kritiek van de stalinofielen komt er een nieuwe kritiek van de stalinofoben. Voor hen ‘beperkt’ het hierboven genoemde citaat van Trotski de revolutionaire capaciteiten van het proletariaat tot het raamwerk van het kapitalisme. Dit wordt ons uitgelegd door Hal Draper[9] in het nummer van New International van december 1947. Volgens deze schrijver bestond de tendens tot het socialisme in een utopische vorm reeds voor het ontstaan van het kapitalisme. Onder het kapitalisme verwierf deze tendens haar wetenschappelijke vorm. Er is alle reden toe om te veronderstellen dat het diezelfde vorm zal behouden onder een nieuwe uitbuitende maatschappij (‘bureaucratisch collectivisme’), besluit de auteur. Omdat hier een strijd voor politieke democratie mee gemoeid is, begrijpt u, en dat vermits de productiemiddelen in handen van de staat geconcentreerd zijn de verovering van de staat door de massa de socialistische revolutie zou betekenen. We kunnen nauwelijks geloven dat de bedenker van deze nieuwe theorie zich nog als een marxist beschouwd. Draper’s benadering mikt — net als die van Martinet — op Trotski maar treft in werkelijkheid Marx en Het Communistisch Manifest.
De hele marxistische theorie rust op het feit dat het kapitalisme zowel de objectieve als de subjectieve voorwaarden voor het socialisme schept. Het verval van het kapitalisme in een barbaarse maatschappij van een nieuw type is niet anders denkbaar dan de vernietiging van al deze voorwaarden van het marxisme erbij te betrekken. Zulk een regime zal er één zijn van het verval van de beschaving, van de stagnatie en de degeneratie van de productiekrachten, van het herleiden van de massa tot de status van totalitaire slaven en van het, zonder twijfel, toenemend uitstoten van hun wezen van het productieproces. Het is vanzelfsprekend dat wanneer men van de hypothese uitgaat dat het proletariaat zichzelf onbekwaam zal tonen om voordeel te halen uit het kapitalistische verval om zo het socialisme te installeren, wanneer de voorwaarden voor het volbrengen van deze taak het gunstigst zijn, dat het dan de onvermijdelijke conclusie is dat het volstrekt utopisch is op enige capaciteiten van totalitaire slaven te rekenen voor de opbouw van een klassenloze maatschappij.
Deze redeneringen van een Martinet of een Draper mogen voor onze lezers van weinig belang lijken. Ze houden echter niet enkel een evaluatie van het grootste belang betreffende de toekomst van de mensheid in, maar hebben ook een directe peiling van de dagelijkse activiteiten van revolutionairen. Het is duidelijk dat zowel Martinet en Draper op de mogelijkheid (om niet te zeggen waarschijnlijkheid) rekenen dat het kapitalisme zal verdwijnen zonder zijn coup de grâce (genadestoot) uit de handen van de proletarische revolutie te krijgen. Waar Martinet een plus geeft aan het nieuwe regime, geeft Draper het een min. Zowel de één als de ander streeft er door middel van ongelooflijke goochelarij naar om aan te tonen dat een nieuw regime, dat gebruik maakt van zulk een ‘bureaucratische revolutie’, de poort naar het socialisme niet zal sluiten. Beiden zijn tegelijk genoodzaakt tot het herzien van de fundamentele bases van het wetenschappelijk socialisme. En om deze hoogst opmerkelijke symmetrie te bekronen, besluiten zowel Martinet en Draper hun ‘kritiek’ met pogingen om de draak te steken met wat ze ons ‘vertrouwen’ in het proletariaat noemen. Hun eigen perspectief bestaat uit de in alle opzichten ijdele hoop dat de bureaucratie haar privileges op een mooie dag zal opgeven, ‘wanneer de maatschappij rijp zal zijn voor het verenigd socialisme’ of dat de ‘schitterende socialistische droom’ niet zal verdwenen zijn uit een slavenmaatschappij. Tegenover dit soort van onzinnigheden, zo uiterst utopisch, zijn we uiteraard in staat om hier met toegenomen vertrouwen onze eigen criteria tegenover te stellen, gebaseerd op de al duizenden malen bewezen thesen van het wetenschappelijk socialisme!
Tot nu toe zijn we telkens opnieuw op het probleem van het stalinisme gebotst. Wat is er verrassend aan? Als al onze critici — van de vervalsers van de GPOe tot de onberispelijke moralisten van de Libertaire — al onze zonden opsporen tot aan onze oorspronkelijke zonde — onze positie in het ‘Russische vraagstuk’ — dan rechtvaardigen zowel logica als ervaring ons zelfs meer wanneer we de besproken stelling tegen hen gebruiken, namelijk: het is omdat zij al lang opgehouden hebben hun concrete, alledaagse politiek op de onvergelijkelijke revolutionaire capaciteiten van het wereldproletariaat te baseren, dat ze in staat zijn zichzelf, tot in het diepste van hun hart, te verlaten op zulke goedkope acrobatentoeren als hun verscheidene ‘theorieën’ over het Russisch vraagstuk.
Om een programma samenhangend te laten zijn moet elk onderdeel ervan tot het fundamentele criterium leiden. De toepassing van het klassencriterium op de internationale politiek staat geen ontkenningen toe dat in de meeste Europese en Aziatische landen de revolutionaire aspiraties van de arbeiders uitgedrukt werden in hun aanhankelijkheid met de stalinistische beweging. De attitude van de revolutionaire voorhoede moet daarvoor het tegenstrijdige feit weerspiegelen dat de twee basistendensen van onze tijd — aan de ene kant de instinctieve revolutionaire opstoot van het proletariaat en aan de andere kant de openlijke contrarevolutionaire politiek van zijn leiding — om het zo te zeggen binnen deze partijen geconcentreerd worden voor een heel tijdperk. Dit fenomeen verliest zijn vreemde en paradoxale gedaante wanneer we het stalinisme als een uitdrukking van de bestaande Russische realiteit beschouwen, die in zich de producten van de stoutmoedigste revolutie in de geschiedenis en de vruchten van de lafste contrarevolutie combineert. De contradictie die onze critici in onze karakterisering van het stalinisme en in onze revolutionaire perspectieven proberen bloot te leggen is een materiële contradictie die objectief gezien bestaat. Ze leeft in de gebeurtenissen van vandaag. Pogingen om ze te doen verdwijnen door ze met woorden te ontkennen zullen geen resultaat blijken te hebben.
Als men aan de andere kant het stalinisme bekijkt als een sociale kracht vreemd aan het proletariaat — ofwel een oude of een zogenaamde nieuwe heersende klasse — dan kan men de conclusie niet uit de weg gaan dat het ‘gebrek aan begrip’ van het wereldproletariaat in het aanschijn van deze vijandige sociale kracht een ernstige indicatie zou vormen van de mate waarin het proletariaat gedegenereerd is. Dat is waarom de positie van onze vijanden en critici op dezelfde wijze geen logica ontbeert. Het is de logica van pessimisme en totale uitputting. Het is onmogelijk een sociale analyse van het stalinisme te combineren met het begrijpen van de instinctieve revolutionaire opstoot van het proletariaat, zonder als startpunt van de hypothese uit te gaan dat de Sovjet-bureaucratie de navelstreng die haar met het proletariaat verbindt nog niet heeft doorgeknipt. Hoe weerzinwekkend deze hypothese ook mag lijken in het licht van de monsterlijke misdaden van het stalinisme, het blijft niettemin de enige consistente samen met de algemene premissen van de marxistische theorie en met de sociologische, politieke en ideologische voorwaarden die tot het fenomeen van het stalinisme behoren. Hierbij hanteren we, ook op ideologisch vlak, de grootste klaarheid betreffende de fundamentele tegenstelling inherent aan het stalinisme.
Zo lang het stalinisme ermee doorgaat zichzelf te baseren op een vervalsing van het leninisme, kan geen materiële macht in de wereld voorkomen dat duizenden communistische militanten onder de jeugd de ware aard van het leninisme zullen leren en met Stalin zullen breken. Deze ervaring wordt letterlijk dagelijks herhaald in landen waar communistische partijen een massale aanhang genieten en in landen waar het stalinisme voor het moment de ‘officiële’ ideologie is. Het is niet toevallig dat in deze laatste landen de ‘strijd tegen het trotskisme’, alhoewel het daar niet als georganiseerde kracht bestaat, in alle stalinistische kaderscholen permanent aan de orde van de dag wordt geplaatst!
De geschiedenis van de jonge Albanese Communistische Partij, die we binnenkort zullen publiceren, zal hiervan nog een bewijs leveren. Het toont hoe, twintig jaar na Stalin’s overwinning, in een land volledig van marxistische tradities verstoken, onder condities van militaire controle door de stalinistische machine, een hele generatie van jonge communistische leiders — door hun klasseninstinct en door hun opvoeding in het marxisme, hoe vervormd ook, die ze in stalinistische scholen kregen — tot een complete breuk met de politiek en de organisatiemethoden van het stalinisme zijn gebracht. “Wanneer we door hen van trotskisme werden beschuldigd”, werden we verteld door hun leider die net de rangen van de Vierde Internationale was komen versterken, “wisten we zelfs niet wat trotskisme was, en we protesteerden heftig. Vandaag begrijp ik dat we op dat moment eigenlijk trotskisten waren, zonder dat we het beseften …”.
Hoe zouden woorden als deze er niet in kunnen slagen ons te vervullen met vertrouwen in de toekomst van onze beweging? Jawel, het stalinisme zal onvermijdelijk verder ‘trotskistische afwijkingen’ blijven distilleren, zolang het er niet in slaagt om organisch met de militante arbeiders, met tradities van de arbeidersklasse en met de wetenschappelijke terminologie en basisgeschriften van het marxisme te breken.
Terwijl ons IIde Wereldcongres in zitting bijeen was, stopten onze critici de klok van de geschiedenis en verklaarden dat de “voorspellingen van Trotski betreffende de instabiliteit van de Sovjet-bureaucratie hun onjuistheid hebben bewezen”. Drie maanden later brengt de zaak Tito een treffend bewijs van Trotski’s diepgaande analyse van de middelpuntvliedende krachten binnen de stalinistische bureaucratie met zich mee. Het loodzware totalitaire deksel verbergt het krachtige proces van misnoegdheid over het stalinisme bij de jonge Russische communistische voorhoede nog steeds voor de hele wereld. De voorstanders van vaste kalenderdatums zouden er goed aan doen om de inhoud van de les die de gebeurtenissen hen net geleerd heeft te begrijpen. Vroeg of laat zal het uur slaan waarop de waarheid evenzo doorheen de oppervlakte zal breken als gevolg van het groeiende politieke gisten binnen de voorhoede van de Russische arbeidersklasse. Op dat uur zullen duizenden jonge Russische communisten “trotskisten die zich hiervan niet bewust waren” blijken te zijn.
De ideologische erfenis die Trotski ons naliet staat dus voor ons als volledig samenhangend. Zij weeft het volgende onverdeelbaar tezamen: een helder begrip van de tendensen van verval in de moderne maatschappij; de objectieve definitie van enkel die revolutionaire krachten die in staat zijn om de sprong der mensheid in het barbarisme te beteugelen en de groei naar het socialisme te verzekeren; de wetenschappelijke studie van de subjectieve voorwaarden onontbeerlijk voor de revolutionaire overwinning, waaronder de precieze kennis van de aard van de verraderlijke leiding van het proletariaat.
Maar voor Trotski was dit monumentale verenigd systeem nooit iets anders dan een middel om revolutionaire actie te bevorderen en om deze actie uit te rusten met kristalheldere, historisch gerechtvaardigde objectieven. Niets is Trotski en het trotskisme vreemder dan fatalisme, politiek abstentionisme of politieke passiviteit. Zowel in het geval van de grove vervalsingen van de GPOe als in het geval van de subtielere ‘interpretatie’ van Trotski’s ideeën door een Martinet of door de Shachtmanisten ontmaskert de overtuiging die ze hem in eerste instantie willen proberen aan te tijgen zichzelf als vals, omdat die de diepe demoralisatie van de auteurs zelf weerspiegelt. Dit is in complete tegenstelling met de onwankelbare revolutionaire moed die Trotski verpersoonlijkte tot zijn allerlaatste adem.
Op dit moment herrijst onze oude kennis, de individu met een stop-watch, op een mysterieuze manier gesynchroniseerd met de beweging van de geschiedenis, om met argumenten in de hand aan te tonen dat we in deze taak van constructie van een revolutionaire partij maar moeizaam voortgestrompeld zijn. Hij had spectaculaire resultaten verwacht die hem door Trotski en ons allen in een te korte tijd werden voorspeld. En nu is hij ontgoocheld. Naast hem komt er een hele zwerm nieuw uitgekomen horzels tevoorschijn, waarvan elkeen zijn eigen paardenmiddel voor het oplossen van dit probleem in ons oor komt zoemen. Vijftien jaar geleden waren er de heren van ‘Sexpol’[10] die vandaag volledig vergeten zijn. Nu zijn er onze vrienden van de ASR (Action Socialiste Revolutionnaire) in Frankrijk die ons uitleggen dat het nodig is om ons ‘verenigd’ programma naast ons neer te leggen en op te gaan in een veel grotere (maar nog steeds niet-bestaande) centristische beweging. Er is Martinet die tegen ons over de doortraptheden van de ‘Volksfront’-politiek als uitweg preekt; er zijn de Shachtmanisten die ons oproepen om, door middel van een tactiek van universele toetreding, samen “alle socialistische krachten die niet-reformistisch en anti-stalinistisch zijn” bijeen te brengen; en dan zijn er de naïevere types die met behoorlijke oprechtheid proclameren dat we enkel onze positie over het Russisch vraagstuk moeten aanpassen om positievere resultaten te boeken.
Het hele probleem met al deze wondermiddelen is dat ze al eerder vele malen uitgeprobeerd zijn zonder enig resultaat te bereiken. Het hele probleem met onze goedbedoelende raadgevers is dat zijzelf vele malen geprobeerd hebben om partijen volgens hun eigen model op te bouwen en daar telkens lamentabel in mislukt zijn. Hun desillusie met onze beweging is niets anders dan een rationalisatie van hun eigen frustraties.
Om juist te evalueren wat er al bereikt is, is het noodzakelijk om elk criterium van tijd los te koppelen van het niveau van de lengte van een mensenleven. Een andere en veel grotere tijdsschaal is nodig om dergelijke historische taken als het bouwen van een revolutionaire partij te beoordelen. We zijn het gewoon geworden om te spreken van de ‘organische groei’ van de sociaaldemocratische beweging aan het einde van de negentiende eeuw. In feite ging er, na de ineenstorting van de Communistenbond[11] van Marx en Engels, anderhalf decennium voorbij alvorens de oprichting van Lassalle’s Allgemeinen Deutschen Arbeitervereins.[12] De heropleving van de Franse arbeidersbeweging als een georganiseerde kracht kwam er pas twee decennia na de nederlaag van de Commune van Parijs. En hoe triviaal waren de materiële obstakels van deze vroegere periode toch in vergelijking met deze die vandaag tegenover ons staan!
Terzelfder tijd veronderstelt de heropleving van de revolutionaire beweging na 1914 vandaag, in het licht van de geschiedenis, een vrij verschillende vorm dan wat haar tijdgenoten dachten te zien. De massa’s die tot de verscheidene afdelingen van de Derde Internationale toetraden waren instinctieve revolutionaire massa’s wiens graad van communistisch bewustzijn eigenlijk enkel kwantitatief verschilde van dat van vandaag. De leiding van deze partijen was in meerderheid een centristische leiding waaronder het aantal echte bolsjewistische elementen ontegensprekelijk kleiner was dan het tegenwoordige aantal militanten in de Vierde Internationale. Bijgevolg was de fusie die tussen de internationale revolutionaire voorhoede en de brede massa door de Russische Revolutie op dat moment teweeg werd gebracht enkel een duidelijke fusie als geheel. De jaren die volgend bewezen dit zonder enige twijfel. Het was noodzakelijk met alles opnieuw te beginnen; het programma moest opnieuw gedefinieerd worden; nieuwe kaders moesten gevormd worden; het was noodzakelijk om opnieuw in de massa te staan. En dit alles moest gebeuren in een periode van de ergste reactie. Is het verbazend dat deze taak meer tijd voor z’n oplossing nodig had dan twintig jaar geleden op werd gerekend?
Bij het uitbreken van de oorlog in 1940 was onze beweging, op enkele uitzonderingen na, gereduceerd tot kleine geïsoleerde groepjes van intellectuelen, geëmigreerd of in de illegaliteit of in het beste geval in een toestand van semi-activiteit. Vandaag kunnen we akte nemen van de vooruitgang die sinds die tijd is geboekt. We kunnen geen spectaculaire winst in aantallen optekenen. Maar onze beweging heeft vaste voet gekregen in China en in vele Latijns-Amerikaanse landen waar ze na jaren van reactie en verwarring haar oude huid heeft verwisseld voor een nieuwe, waar gesloten fracties en dilettante intellectuelen geliquideerd zijn, waar onze beweging in vakbonden en fabrieken geïnfiltreerd is en effectief met het op een kleine schaal hergroeperen van de voorhoede van de arbeiders is begonnen, waar dat werk mogelijk is onder de huidige omstandigheden.
Onze beweging heeft vaste voet gekregen in Frankrijk en Italië bij de opkomst van een generatie van groeiende trotskistische arbeiders/leiders, de eerste in zijn soort sinds de geboorte van onze beweging. Dit gebeurde tegelijkertijd in India en de Verenigde Staten waar de trotskistische kaders na jaren van deelname aan de klassenstrijd echte massaleiders zijn geworden in verscheidene sectoren. Overal schiet onze beweging wortel in haar klasse, groeit ze met haar klasse, en haar lot is zo hecht met dat van het proletariaat verbonden dat zij het proletariaat tot zijn historische bestemming moet leiden. Deze weg is veel langer en minder spectaculair dan dat het ene individu het zich eertijds voorstelde, maar het is de enige weg mogelijk.
En het ware testament ligt hierin: dat doorheen onze tijd, stuiptrekkend van revolutionaire crises, de jonge kaders van de Vierde Internationale — door veelvuldige en opeenvolgende strijdervaringen — hun weg moeten vinden naar de hoofdweg van infiltratie in en voor zich winnen van de massa. Het is dit testament dat we begonnen zijn met uit te voeren.
1 augustus, 1948
_______________
[1] Le Libertaire: Frans anarchistisch maandblad. Opgericht in 1895, maar door de Franse wet verboden. Officieel van start gegaan in 1917 en stopgezet in 1956. Persorgaan van l’Union anarchiste.
[2] France Dimanche: Franse tabloid.
[3] Shachtmanisten: volgelingen van Max Shachtman (1910-1972), Amerikaanse leninist en medewerker van Trotski, later geëvolueerd tot een anti-Sovjet socialist. Het Shachtmanisme bestaat uit 2 hoofdcomponenten: een analyse van de Sovjet-Unie als een ‘bureaucratisch collectivistische’ staat, waarbij de stalinistische leiders als nieuwe heersende klasse worden gezien; en een derde kamp (neutraal tussen kapitalisme en stalinisme, maar wel de georganiseerde arbeidersklasse als derde kamp steunend)-visie op de internationale politiek.
[4] Bataille Socialiste: marxistische fractie van de SFIO (Section française de l’Internationale ouvrière). Later geëvolueerd naar het stalinisme.
[5] Pietro Nenni: (1891-1980). Lid van de PSI (Partita Socialista Italiana) in 1923. In 1926 werd de PSI verboden door Mussolini. In 1943 richtte Nenni de PSI opnieuw op, werd nationaal secretaris in 1944, secretaris-generaal in 1949 en voorzitter van 1964 tot ‘76. Werd ook een aantal keer minister en zelfs vice-premier van 1963 tot ‘68. Streefde naar een Volksfront met de PCI (Partita Communista Italiana) en besloot vanaf 1963 ook samen te werken met Democrazia Cristiana.
[6] Marceau Pivert: (1895-1958). Werd in de jaren 1920 lid van de SFIO. Richtte in 1935 de fractie ‘Gauche révolutionnaire’ op en wordt tegenstander van de Volksfront-politiek in 1936. In 1938 wordt Gauche révolutionnaire uit de SFIO gestoten, waarop Gauche révolutionnaire zich omvormt tot PSOP (Parti Socialiste Ouvrier et Paysan). De PSOP wordt in 1940 door Vichy-Frankrijk verboden en Pivert wordt uitgewezen naar Mexico. Na de oorlog valt PSOP uiteen en keren Pivert en andere militanten terug naar SFIO terwijl anderen lid worden van PCF (Parti Communiste Française).
[7] Gilles Martinet: (1916-2006). Communistisch journalist, werkte vanaf 1944 tot ‘48 voor Havas, met de hulp van de FFI (later AFP). Richtte in 1950 L’Observateur op (vanaf 1964 Le Nouvel Observateur), waar hij 14 jaar lang directeur is. Blijft er tot 1985 als administrateur werken. In zijn studententijd is hij secretaris van les Etudiants communistes maar stapt er als gevolg van de Processen van Moskou in 1938 uit. Hij is secretaris-generaal van de Union de la gauche socialiste van 1957 tot 1960. Hij is mede-oprichter van de PSU (Parti Socialiste Unifié) waar hij van 1960 tot ‘67 nationaal adjunct-secretaris is. Wordt vanaf 1972 lid van de PS (Parti Socialiste) en van 1981 tot ‘84 ambassadeur voor Frankrijk in Italië.
[8] GPOe: voorloper van de KGB, inlichtingen- en veiligheidsdienst van de Sovjet-Unie.
[9] Zie Hal Draper
[10] Sexpol: psychiatrische groepering, Freudiaans geïnspireerd, in 1920 uit de Duitse Communistische Partei gesticht maar in 1933 door de officiële psychiatrie uitgesloten, wegens de stalinistische wending van de KPD.
[11] Communistenbond: Duitse arbeidersbond, opgericht in 1847 en in 1850 bij wet verboden. In 1952 werden de voornaamste leden veroordeeld. Eén van de vele voorlopers van de 1ste Internationale (1864-1873).
[12] Allgemeinen Deutschen Arbeitervereins: in 1862 gesticht door Ferdinand Lassalle (1825-1864). In 1875 met de Sozial-Democratische Arbeiterpartei samengesmolten tot de Deutschen.